Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Amsterdam houdende regels omtrent de vermakelijkhedenretributie op het land(Verordening op de vermakelijkhedenretributie op het land 2020)

De raad van de gemeente Amsterdam,

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 17 september 2019,

gelet op de artikelen 216 en 229, eerste lid, onder c, van de Gemeentewet,

 

besluit de volgende verordening vast te stellen:

 

Verordening op de vermakelijkhedenretributie op het land 2020

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    vermakelijkheden: activiteiten waarbij wordt, of mede wordt beoogd, het publiek amusement, verstrooiing, ontspanning of vermaak te verschaffen of waarbij het publiek dit amusement, deze verstrooiing, deze ontspanning of dit vermaak zoekt, ondergaat, vindt, pleegt te vinden of kan vinden, een en ander op daartoe bestemde of geschikte voor eenieder of voor iedere groep van personen toegankelijke binnen de gemeente gelegen landwegen als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994;

  • b.

    autobus: autobus als bedoeld in het ‘Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990’ (RVV 1990), zijnde een motorvoertuig, ingericht voor het vervoer van meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen. Onder autobus wordt mede begrepen autobussen die geheel of gedeeltelijk elektrisch worden aangedreven;

  • c.

    rondrit: een tocht met een autobus volgens een bepaalde of afgesproken route die in hoofdzaak gericht is op het tonen van specifieke gemeentelijke karakteristieken;

  • d.

    stadstour: een wandeling of tocht per (al dan niet gemotoriseerd) vervoermiddel, niet zijnde een autobus, in georganiseerd verband, volgens een bepaalde of afgesproken route die in hoofdzaak gericht is op het tonen of bezoeken van specifieke gemeentelijke karakteristieken, attracties, bezienswaardigheden of horecagelegenheden, al dan niet gehouden onder leiding van een gids dan wel met gebruik van digitale of analoge (hulp-) middelen zoals tablets, routebeschrijvingen, geluidsdragers of –verspreiders.

Artikel 2 Aard van de heffing en belastbaar feit

  • 1.

    Onder de naam vermakelijkhedenretributie op het land worden rechten geheven ter zake van het, tegen betaling of vergoeding van welke aard dan ook en voor welk onderdeel van de vermakelijkheid dan ook, bedrijfsmatig geven van een vermakelijkheid in de openbare ruimte waarbij gebruik wordt gemaakt van door of met medewerking van het gemeentebestuur tot stand gebrachte of in stand gehouden voorzieningen of waarbij een bijzondere voorziening in de vorm van toezicht of anderszins van de zijde van het gemeentebestuur wordt getroffen.

  • 2.

    Onder vermakelijkheid in de zin van deze Verordening worden in elk geval, doch niet uitsluitend, begrepen rondritten en stadstours zoals bedoeld in artikel 1 van deze Verordening.

Artikel 3 Belastingplicht

  • 1.

    Belastingplichtig is degene die de vermakelijkheden verschaft, organiseert of de gelegenheid daartoe biedt of op wiens naam of voor wiens verantwoordelijkheid de vermakelijkheden plaatsvinden.

  • 2.

    Als belastingplichtige voor stadtours onder leiding van een gids wordt aangemerkt:

    • a.

      degene die de gids inhuurt of aan wie de gids afdraagt; of

    • b.

      indien deze niet kan worden achterhaald of wanneer de gids voor eigen rekening en risico werkt: de gids.

  • 3.

    Als belastingplichtige voor stadtours zonder leiding van een gids wordt in ieder geval aangemerkt:

    • a.

      degene die (hulp-)middelen als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, aan de bezoekers, deelnemers of passagiers beschikbaar heeft gesteld;

    • b.

      degene die het vervoermiddel, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, aan de bezoekers, deelnemers of passagiers beschikbaar heeft gesteld.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

  • 1.

    De rechten worden berekend naar het aantal betalende bezoekers respectievelijk deelnemers aan de vermakelijkheden, dan wel naar het aantal passagiers met dien verstande dat de eerste 250 bezoekers, dan wel deelnemers, dan wel passagiers, gerekend over een kalenderjaar, voor de bepaling van dat aantal niet meetellen.

  • 2.

    Belastingplichtigen zijn vrij te bepalen in welk belastingtijdvak de vrijstelling, bedoeld in het vorige lid, wordt toegepast, waarbij geldt dat spreiding van de vrijstelling over verschillende belastingtijdvakken binnen één kalenderjaar mogelijk is, met dien verstande dat het aantal bezoekers dat voor de heffing niet meetelt per kalenderjaar niet meer dan 250 kan bedragen.

Artikel 5 Tarieven

De rechten bedragen € 1,50 per bezoeker respectievelijk deelnemer aan de vermakelijkheden of per passagier per rondrit.

Artikel 6 Belastingtijdvak

Het belastingtijdvak is een kalenderkwartaal.

Artikel 7 Wijze van heffing

De rechten worden geheven bij wege van voldoening op aangifte.

Artikel 8 Aangifte en betaling

  • 1.

    De betaling wordt gelijktijdig met het doen van aangifte gedaan binnen een maand na het einde van het belastingtijdvak.

  • 2.

    Een naheffingsaanslag moet worden betaald uiterlijk één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 3.

    Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990 met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete is het tweede lid van overeenkomstige toepassing, voor zover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de aanslag.

  • 4.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

  • 5.

    Het doen van aangifte kan naast de op de in artikel 237, tweede lid, van de Gemeentewet aangegeven wijze geschieden door het invullen van een elektronisch aangiftebiljet. In dat geval geschiedt, in afwijking van de in artikel 237, tweede lid, van de Gemeentewet aangegeven wijze, de aangifte langs elektronische weg door het inleveren of toezenden van de gevraagde gegevens of bescheiden via een daartoe door de gemeente opengestelde digitale voorziening.

Artikel 9 Kwijtschelding

Van de rechten wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 10 Vrijstelling

De rechten worden niet geheven indien en voor zover met toepassing van artikel 64 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen ter zake van het geven van vermakelijkheden, waarbij gebruik wordt gemaakt van de in artikel 2 van deze Verordening bedoelde voorzieningen, een bedrag wordt gevorderd.

Artikel 11 Nadere regels door het College van Burgemeester en Wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van vermakelijkhedenretributie.

Artikel 12 Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeertitel

  • 1.

    Met ingang van de in het derde lid vermelde datum vervalt de Verordening op de vermakelijkheidsretributie op het land 2018, vastgesteld bij raadsbesluit van 9 november 2017 (Gemeenteblad 2017, 206676), met dien verstande dat deze van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voordien hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2020.

  • 4.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening op de vermakelijkhedenretributie op het land 2020.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 7 november 2019.

De voorzitter

Femke Halsema

De raadsgriffier

Jolien Houtman

Toelichting

 

Algemeen deel

In het coalitieakkoord is aangekondigd dat bezoekers eerlijker gaan bijdragen aan de stad om meer evenwicht aan te brengen tussen de positieve en de negatieve kanten van het toerisme. Verhoging van de tarieven voor de vermakelijkhedenretributie (VMR) en bredere toepassing van deze heffing moeten, samen met de herziening van de heffingssystematiek voor de toeristenbelasting, vanaf 2020 voor € 105 miljoen aan meeropbrengsten van bezoekers zorgen. Een van de maatregelen die in dat kader in de Voorjaarsnota is opgenomen, is de invoering van VMR voor gidstours.

 

Artikelsgewijze toelichting

Hieronder volgt een artikelsgewijze toelichting op de nieuwe verordening, inclusief de wijzigingen ten opzicht van de oude Verordening.

 

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van een aantal in de verordening voorkomende begrippen is daarvan een omschrijving opgenomen in artikel 1. De wijziging die is aangebracht ten opzichte van de oude Verordening heeft betrekking op stadstours.

 

Als stadstour wordt omschreven een wandeling of tocht per al dan niet gemotoriseerd vervoermiddel, niet zijnde een autobus, in georganiseerd verband, volgens een bepaalde of afgesproken route die in hoofdzaak gericht is op het tonen van specifieke gemeentelijke karakteristieken, al dan niet gehouden onder leiding van een gids dan wel met gebruik van digitale of analoge (hulp)middelen zoals tablets, routebeschrijvingen, geluidsdragers of -verspreiders.

 

Met deze definitie kunnen stadswandelingen die al dan niet onder begeleiding van een gids plaatsvinden als vermakelijkheid worden belast. De oude Verordening bood deze mogelijkheid niet.

 

Artikel 2 Aard van de heffing en belastbaar feit

In de verordening is voor de formulering van het belastbare feit aangesloten bij de wettekst van artikel 229, eerste lid, onderdeel c, van de Gemeentewet. De wet gaat uit van rechten die kunnen worden geheven voor het, tegen betaling of vergoeding van welke aard dan ook en voor welk onderdeel van de vermakelijkheid dan ook, bedrijfsmatig geven van een vermakelijkheid waarbij gebruik wordt gemaakt van door of met medewerking van het gemeentebestuur tot stand gebrachte of in stand gehouden voorzieningen of waarbij een bijzondere voorziening in de vorm van toezicht of anderszins van de zijde van het gemeentebestuur wordt getroffen.

 

Door deze definitie wordt bereikt dat slechts tegen betaling gegeven, dus bedrijfsmatig georganiseerde, vermakelijkheden kunnen worden belast.

 

Artikel 3. Belastingplicht

Artikel 3 wijst, in afwijking van de oude Verordening, ook als belastingplichtige aan degene die bedrijfsmatig stadstours organiseert. Dit kan zowel de gids zijn als de organisator van de stadstour, als de gids niet als zodanig kan worden aangemerkt.

 

Artikel 4. Maatstaf van heffing

Op grond van artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet kunnen de gemeentelijke belastingen worden geheven naar in de belastingverordening te bepalen heffingsmaatstaven. Het bedrag van een gemeentelijke belasting mag echter niet afhankelijk worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen. Hiermee is tot uitdrukking gebracht dat belastingen niet naar draagkracht geheven mogen worden.

 

Afgezien van de beperkingen opgenomen in artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet zijn gemeenten vrij in het opnemen van heffingsmaatstaven in hun verordening. Dit blijkt uit de memorie van toelichting bij de wijziging van de Gemeentewet met betrekking tot de materiële belastingbepalingen (Kamerstukken II 1989/90, 21591, nr. 3, pag. 77/78).

 

De heffingsmaatstaf is het aantal betalende bezoekers respectievelijk deelnemers aan de vermakelijkheden dan wel, bij rondritten, het aantal passagiers. In de oude Verordening gold een vrijstelling van 250 bezoekers, deelnemers of passagiers per kwartaal. Deze vrijstelling is opgenomen om incidentele aanbieders, waarvan de administratieve verwerking voor zowel de belastingplichtige als de gemeente onevenredig zou zijn in relatie tot de te heffen belastingbedragen, buiten het bereik van de heffing te laten.

 

In afwijking van de oude Verordening is in lid 2 de bepaling opgenomen dat belastingplichtigen de keuze hebben in welk kwartaal zij deze vrijstelling toepassen, zolang het totaal aantal vrijgestelde bezoekers, deelnemers of passagiers de grens van 250 per jaar niet overschrijdt.

 

Artikel 5. Tarieven

De Gemeentewet schrijft geen tarief voor en gemeenten zijn in beginsel vrij om een heffingsmaatstaf voor de vermakelijkhedenretributie te bepalen, zolang deze maar niet direct of indirect afhankelijk is gesteld van inkomen, winst of vermogen van de belastingplichtige.

 

De toelichting op de Wet materiële belastingbepalingen stelt dat gemeenten die heffingsmaatstaf mogen kiezen die het best overeenkomt met het gemeentelijk beleid en de praktijk van de gemeentelijke belastingheffing. Zo mogen de heffingsmaatstaven binnen een belastingverordening variëren. Tarieven kunnen worden gedifferentieerd, bijvoorbeeld naar gebruik, voordeel of kostentoedeling; zelfs milieuaspecten kunnen bij de tariefbepaling een rol spelen.

 

Evenals in de oude Verordening is geen tariefdifferentiatie aangebracht.

 

In de Voorjaarsnota 2019 is, in het kader van een pakket aan maatregelen waarmee een eerlijke bijdrage van bezoekers aan de stad wordt gevraagd, een stijging van het tarief VMR op het land opgenomen naar € 1,50 per deelnemer of passagier. De raad heeft de Voorjaarsnota op 11 juli 2019 vastgesteld.

 

Artikel 6. Belastingtijdvak

Er is evenals in de oude Verordening gekozen voor een kalenderkwartaal als belastingtijdvak, omdat dit in overeenstemming is met de geldende praktijk. Deze is in overeenstemming met afspraken die met de branche zijn gemaakt en levert tot op heden geen uitvoeringsproblemen op.

 

Artikel 7. Wijze van heffing

Ingevolge artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze.

 

Uit doelmatigheidsoverwegingen is gekozen voor de heffing bij wege van voldoening op aangifte. Bij deze heffingswijze wordt het initiatief voor de concretisering/formalisering van de belastingschuld bij de belastingplichtige gelegd. Daartoe wordt hij uitgenodigd tot het doen van aangifte, waartoe hem een aangiftebiljet wordt uitgereikt/toegestuurd. Hierdoor ontstaat de verplichting om aangifte te doen (artikel 8 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR)).

 

Aangifte

Bij de heffing bij wege van voldoening op aangifte is de aangifte essentieel. Met de aangifte formaliseert de belastingplichtige zijn belastingschuld. De aangifte dient als een geleidenota bij de betaling.

 

Artikel 237, eerste lid, van de Gemeentewet bepaalt dat het uitnodigen tot het doen van aangifte geschiedt door het uitreiken van een aangiftebiljet.

 

Model aangiftebiljet

Vaststelling van het model aangiftebiljet door het college van burgemeester en wethouders vindt plaats op grond van artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet. Volgens dit artikel is het college belast met de uitvoering van de besluiten van de raad. In verband hiermee is, als bijlage bij de Uitvoeringsregeling met betrekking tot de heffing en de invordering van de gemeentelijke belastingen in de gemeente Amsterdam 2020, een model aangiftebiljet opgenomen.

 

Termijn aangifte

Voor het doen van aangifte is in de wet geen termijn gesteld. Toch is de belastingplichtige verantwoordelijk voor het betalen van de belasting (zie onder meer Hoge Raad 22 juli 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2365 en Hoge Raad 28 maart 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0764), binnen de termijn die daarvoor is gesteld. Deze betalingstermijn geldt ook wanneer, om welke reden dan ook, geen aangifte is gedaan, en zelfs wanneer een belastingplichtige tevergeefs om een aangiftebiljet heeft verzocht (Feteris, p. 44). Het niet (tijdig) doen van aangifte neemt de verplichting om tijdig te betalen niet weg.

 

De vermakelijkhedenretributie dient binnen een maand na het einde van elk kwartaal te worden voldaan, overeenkomstig de aangifte. Wanneer niet of niet tijdig aangifte wordt gedaan kan de inspecteur een bestuurlijke boete van ten hoogste € 131,- opleggen (artikel 67 b, eerste lid, AWR).

 

Artikel 8. Aangifte en betaling

De Invorderingswet is niet van toepassing op de heffing door middel van voldoening op aangifte De termijnen van betaling bij deze wijze van heffing zijn geregeld in artikel 19 van de AWR. Het eerste lid van dat artikel bepaalt dat bij belastingen die worden geheven door middel van voldoening op aangifte, betaling moet plaatsvinden binnen het einde van het tijdvak.

 

Bij belastingen die door middel van aanslag worden geheven worden de betalingstermijnen voorgeschreven door artikel 9 van de Invorderingswet. Hiervan kan op grond van artikel 250 van de Gemeentewet worden afgeweken. Ten aanzien van artikel 19 van de AWR bestaat er geen soortgelijke bepaling waarbij ruimere betaaltermijnen kunnen worden gegeven. Dit heeft tot gevolg dat de betaaltermijn van artikel 19, eerste lid, van de AWR, die een maand bedraagt, in de Verordening is opgenomen.

 

Betaling moet plaatsvinden overeenkomstig de aangifte. Hieruit volgt dat de aangifte vrijwel altijd tegelijk met de betaling zal worden gedaan. De belastingplichtige moet immers eerst het belastingbedrag bepalen voordat hij een betaling zal verrichten; wanneer de belasting is voldaan, heeft het weinig zin om de aangifte achterwege te laten.

 

Wanneer de belastingplichtige de verschuldigde belasting niet (tijdig) of gedeeltelijk niet betaalt, kan de inspecteur hem een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 5.278,- (artikel 67c AWR). Als door opzet of grove schuld van de belastingplichtige (gedeeltelijk) niet of te laat is betaald kan ook een boete worden opgelegd ter hoogte van 100% van het niet of niet tijdig betaalde bedrag (artikel 67f AWR).

 

Algemene termijnenwet

De Algemene termijnenwet (ATW) is van toepassing op in een wet gestelde termijnen

(artikel 1). Is de ATW van toepassing en eindigt de enige of laatste betaaltermijn op een zaterdag, zondag, algemeen erkende feestdag of daarmee gelijkgestelde dag, dan wordt deze termijn opgeschort tot de eerstvolgende werkdag.

 

Om te voorkomen dat voor de verschillende gemeentelijke heffingen een verschillend juridisch regime geldt, is in de verordening de ATW buiten toepassing verklaard. Artikel 145 van de Gemeentewet maakt dit mogelijk.

 

Artikel 9. Kwijtschelding

Op grond van artikel 255 van de Gemeentewet volgen gemeenten het kwijtscheldingsbeleid van de rijksoverheid, zoals dat is geregeld in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. Als gemeenten niets regelen, geldt deze ministeriële regeling automatisch voor alle gemeentelijke belastingen.

 

Artikel 255 van de Gemeentewet biedt de mogelijkheid om van de ministeriële regeling af te wijken, waarbij de mogelijkheid bestaat om voor een belasting geen of gedeeltelijk kwijtschelding te verlenen. Het hiervoor benodigde raadsbesluit is vormvrij, zodat deze regeling kan worden vastgelegd in een afzonderlijk raadsbesluit of in een bepaling in de belastingverordening.

 

Omdat de VMR wordt geheven van ondernemers en organisaties is de mogelijkheid van kwijtschelding in de verordening uitgesloten. Ondernemers komen in Amsterdam alleen in aanmerking voor kwijtschelding wanneer zij als natuurlijk persoon zijn aan te merken en wanneer de ondernemer of zijn partner/echtgenoot een Bbz-uitkering heeft. Daarnaast is het geven van vermakelijkheden een subjectieve keuze.

 

Artikel 10. Vrijstelling

De mogelijkheid bestaat om met individuele ondernemers een privaatrechtelijke overeenkomst te sluiten ter zake van de betaling van een bijdrage in de kosten van de voorzieningen waarvan de door hem gegeven vermakelijkheid profiteert. In dat geval is de betreffende ondernemer vrijgesteld van vermakelijkhedenretributie.

 

Artikel 11. Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Aan het college van burgemeester en wethouders komt op grond van dit artikel de bevoegdheid toe om nadere regels te stellen over de heffing- en invordering van de vermakelijkhedenretributie.

 

Artikel 12. Inwerkingtreding en citeertitel

 

Datum ingang heffing

In het derde lid is de datum van ingang van de heffing opgenomen. Artikel 217 van de Gemeentewet bepaalt dat een belastingverordening een datum van ingang van de heffing moet vermelden. De datum van ingang van de heffing geeft aan vanaf welke datum de in de belastingverordening genoemde (belastbare) feiten in de heffing worden betrokken.

 

Feiten die zich hebben voorgedaan vóór de inwerkingtreding van de nieuwe Verordening blijven op grond van de oude Verordening belast, ook al komt deze met ingang van 1 januari 2020 te vervallen. Dit wordt bereikt door het laatste zinsdeel van artikel 12, eerste lid, van de Verordening.

Naar boven