Verordening Jeugdhulp en Maatschappelijke Ondersteuning 2020

HOOFDSTUK 1 BEGRIPPEN EN VORMEN VAN ONDERSTEUNING

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • -

    bijdrage: bijdrage als bedoeld in de artikelen 2.1.4en 2.1.4a van de Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • -

    cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een hulpvraag is gedaan. In deze verordening kan dat zijn een: persoon vallend onder de Wmo, dan wel een jeugdige of zijn ouders vallend onder de Jeugdwet;

  • -

    college: college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente West Maas en Waal;

  • -

    gebruikelijke hulp: zorg die verwacht mag worden vanuit het sociale netwerk van de cliënt of de jeugdige;

  • -

    hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de cliënt zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres hij in de Basisregistratie Personen ingeschreven staat of zal staan (indien de cliënt in de Basisregistratie Personen met een postadres ingeschreven staat, gaat het om het feitelijk woonadres);

  • -

    hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo, dan wel behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerst lid, van de Jeugdwet;

  • -

    jeugdige: kinderen en jongeren tot 18 jaar;

  • -

    ouders: hiermee worden ouders of verzorgers bedoeld van de jeugdige;

  • -

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo en artikel 8.1.1 van de Jeugdwet, zijnde een door het college verstrekt budget aan de cliënt, dat hem in staat stelt de (jeugd)hulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

  • -

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning Wmo 2015 of Jeugdwet.

 

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt onder voorzieningen verstaan:

  • -

    algemene voorziening, ook wel overige voorzieningen genoemd: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;

  • -

    algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten, diensten, activiteiten of andere maatregelen;

  • -

    voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen;

  • -

    maatwerkvoorziening: een op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Jeugdwet; ook wel individuele voorziening genoemd, of, zoals opgenomen in de Wmo, een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

  • 1.

    ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

  • 2.

    ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,

  • 3.

    ten behoeve van beschermd wonen en opvang;

  • -

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wmo of Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen.

Artikel 2. Vormen van ondersteuning

  • 1.

    De gemeente stelt bepaalde vormen van dienstverlening beschikbaar, die voor elke inwoner vrij toegankelijk zijn, dat wil zeggen dat hiervoor geen indicatie of verwijzing door een professional nodig is. Dit zijn de zogenaamde algemene voorzieningen.

  • 2.

    De volgende vormen van algemene voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

  • a.

    Welzijnswerk/sociaal cultureel werk;

  • b.

    Schoolmaatschappelijk werk;

  • c.

    Opvoedondersteuning en opvoedadvies;

  • d.

    Algemeen maatschappelijk werk;

  • e.

    Onafhankelijke cliëntondersteuning;

  • f.

    Collectief Vraagafhankelijk Vervoer.

  • 3.

    De volgende vormen van maatwerkvoorzieningen zijn o.a. beschikbaar:

  • a.

    Dagbesteding, dagbehandeling, kortdurend verblijf inclusief vervoer;

  • b.

    Ambulante trajecten jeugd –begeleiding en jeugd- en opvoedhulp;

  • c.

    Ambulante trajecten jeugd –behandeling (basis en specialistische jeugd GGZ);

  • d.

    Ambulante trajecten jeugd –observatie en diagnostiek;

  • e.

    Pleegzorg;

  • f.

    (Semi-) residentiële jeugdhulp;

  • g.

    Begeleiding;

  • h.

    Huishoudelijke hulp;

  • i.

    Nachtverzorging;

  • j.

    Vervoersvoorzieningen;

  • k.

    Volledig pakket thuis gehandicaptenzorg (L)VG Jeugd;

  • l.

    Gehandicaptenzorg LVG Jeugd;

  • m.

    Hulpmiddelen inclusief herverstrekkers, service en onderhoud;

  • n.

    Woningaanpassingen, inclusief verhuiskostenvergoeding en tijdelijke huisvesting (niet) zelfstandig.

  • 4.

    In gevallen van een maatwerkvoorziening waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2.

    Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger vóór het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo, op de mogelijkheid gebruik te maken van kosteloze cliëntondersteuning.

HOOFDSTUK 2 TOEGANG

Artikel 4. Toegang maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

  • 1.

    Het college bepaalt met inachtneming van artikel 2.3.1. tot en met 2.3.5 van de Wmo en artikel 2.3 van de Jeugdwet bij nadere regeling, op welke wijze in samenspraak met de cliënt wordt vastgesteld of de cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt.

  • 2.

    Een gesprek maakt altijd deel uit van de procedure in de aanvraag voor een maatwerkvoorziening.

  • 3.

    Als de hulpvraag genoegzaam bekend is kan het college in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 5. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2.

    Als de cliënt hierom verzoekt, legt het college de te verlenen maatwerkvoorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking als bedoeld in artikel 7 van deze verordening.

HOOFDSTUK 3 MAATWERK

Artikel 6. Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

  • a.

    ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven; en

  • b.

    ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 2.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

  • a.

    tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

  • b.

    tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten; of

  • c.

    als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • d.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

  • e.

    Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat voor zover de cliënt aanspraak kan maken op een voorliggende voorziening.

Artikel 7. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura en/of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

  • a.

    welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

  • b.

    wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

  • c.

    hoe de voorziening wordt verstrekt, en

  • d.

    welke andere voorzieningen relevant (kunnen) zijn.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

  • a.

    voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;

  • b.

    welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

  • c.

    wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

  • d.

    wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

  • e.

    de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4.

    Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 8. Regels voor een persoonsgebonden budget (pgb)

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de Wmo en artikel 8.1.1 van de Jeugdwet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de Wmo verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 3.

    De hoogte van een pgb:

  • a.

    wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden;

  • b.

    wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering; en

  • c.

    bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

  • d.

    Bij de bepaling van de minimale hoogte van een pgb wordt rekening gehouden met het bepaalde in de Wet minimumloon en minimum vakantiebijdrage (Wml);

  • 4.

    De hoogte van een pgb wordt bepaald op basis van de dienstverlening die anders als zorg in natura zou zijn geleverd. Hierin wordt het volgende onderscheid gemaakt:

  • a.

    als de dienstverlening wordt uitgevoerd door een aanbieder betreft het tarief per uur of per resultaat, naar gelang de zwaarte van de beperkingen en mate van begeleidingsbehoefte, 100% van het laagste tarief per uur of per resultaat van een door de gemeente gecontracteerde aanbieder die een vergelijkbare vorm van dienstverlening biedt;

  • b.

    als de dienstverlening wordt uitgevoerd door een zzp’er betreft het tarief per uur of per resultaat, naar gelang de zwaarte van de beperkingen en mate van begeleidingsbehoefte, 90% van het laagste tarief per uur of per resultaat van een door de gemeente gecontracteerde aanbieder die een vergelijkbare vorm van dienstverlening biedt;

  • c.

    als de dienstverlening wordt uitgevoerd door een persoon uit het sociaal netwerk betreft het tarief per uur of per resultaat, naar gelang de zwaarte van de beperkingen en mate van begeleidingsbehoefte, 50% van het laagste tarief per uur of per resultaat van een door de gemeente gecontracteerde aanbieder die een vergelijkbare vorm van dienstverlening biedt, met een maximum van € 20 per uur zoals bepaald bij wet.

  • 5.

    Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen onder de volgende voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk als:

  • a.

    deze persoon hiervoor een tarief hanteert dat 50% bedraagt van het laagste toepasselijke tarief per uur of resultaat dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder, rekening houdend met de Wet minimumloon en minimum vakantiebijdrage en;

  • b.

    tussenpersonen of belangenbehartigers niet uit het pgb worden betaald;

  • c.

    deze persoon niet overbelast is of overbelast dreigt te worden en deze voldoende gekwalificeerd is om de taken uit te voeren en het geen bedreiging van veiligheid oplevert;

  • 6.

    Uit het pgb mag niet betaald worden:

  • a.

    eigen bijdrage;

  • b.

    bemiddelingskosten;

  • c.

    loon aan mensen voor het geven van gebruikelijke hulp;

  • d.

    uurloon van de zorgverlener die gemaakt zijn voor of na de indicatieperiode;

  • e.

    kosten voor belangenbehartigers of tussenpersonen;

  • f.

    administratiekosten zoals voor acceptgiro’s;

  • g.

    andere zaken waardoor de gestelde doelen niet worden behaald.

Artikel 9. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en pgb’s (alleen Wmo) en bij verordening aangewezen algemene voorzieningen

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening of pgb, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een bij verordening aangewezen algemene voorziening zolang de cliënt van deze voorziening gebruik maakt.

  • 3.

    De bijdragen voor maatwerkvoorzieningen of pgb en voor bij verordening aangewezen algemene voorzieningen, zijn gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste € 19 per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4a, vijfde lid, van de wet, of hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen of een lagere eigen bijdrage is verschuldigd.

  • 4.

    Geen eigen bijdrage is verschuldigd voor rolstoelen.

  • 5.

    De kostprijs van een:

  • a.

    Maatwerkvoorziening of bij verordening aangewezen algemene voorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

  • b.

    Maatwerkvoorziening in de vorm van een hulpmiddel of woningaanpassing wordt tevens bepaald door de wijze van beschikbaarstelling van de voorziening (bruikleen, huur of eigendom);

  • c.

    pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 6.

    In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, van de wet, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb door het CAK vastgesteld en geïnd.

  • 7.

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

Artikel 9a. Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen (alleen Wmo), met uitzondering van de bij verordening aangewezen algemene voorzieningen

  • 1.

    Voor het gebruik van een algemene voorziening kan van de cliënt een bijdrage in de kosten worden gevraagd. De hoogte van de bijdrage wordt bepaald aan de hand van en tot maximaal de kostprijs van de voorziening.

  • 2.

    De kostprijs van een algemene voorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder.

  • 3.

    Een cliënt is een bijdrage verschuldigd in de kosten voor het gebruik van collectief vervoer ter hoogte van een eenmalige bijdrage van € 7,50 voor de vervoerspas.

  • 4.

    Naast de in het tweede lid bedoelde eigen bijdrage is de cliënt een opstaptarief en het gecontracteerde Wmo-tarief verschuldigd tot een reisafstand van 25 kilometer tenzij er sprake is van een puntbestemming waarvoor altijd het gecontracteerde Wmo-tarief geldt.

  • 5.

    Indien er sprake is van een cliënt met een vervoerspas voor het collectief vervoer en met een indicatie voor:

  • a.

    verplichte/medische begeleiding, van ten hoogste één persoon, dan is voor de persoon die deze begeleiding verzorgt geen eigen bijdrage verschuldigd. Cliënt en begeleider moeten gezamenlijk reizen;

  • b.

    sociale begeleiding, van ten hoogste één persoon, dan geldt voor de persoon die deze begeleiding verzorgt hetzelfde Wmo-tarief als voor de cliënt.

  • 6.

    Geen eigen bijdrage is verschuldigd voor algemeen maatschappelijk werk (AMW).

Artikel 10. Weigeringsgronden

  • 1.

    Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening, dan wel persoonsgebonden budget, niet zijnde beschermd wonen of opvang, bestaat indien de cliënt geen hoofdverblijf heeft of zal hebben in de gemeente West Maas en Waal.

  • 2.

    De aanvraag voor een woningaanpassing kan in ieder geval worden geweigerd indien de noodzaak tot het treffen van een maatwerkvoorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud, dan wel slechts strekt ter renovatie van de woning of deze in overeenstemming te brengen met de eisen die redelijkerwijs aan de woning mogen worden gesteld.

Artikel 11. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1.

    Mantelzorgers van cliënten in de gemeente kunnen door middel van een melding bij het college voor het ontvangen van een jaarlijkse blijk van waardering in aanmerking worden gebracht.

  • 2.

    De jaarlijkse blijk van waardering heeft een waarde van ten hoogste € 50 en wordt door het college vastgesteld.

  • 3.

    Om in aanmerking te komen voor deze waardering, dient een mantelzorger:

  • a.

    ingeschreven te staan bij een mantelzorgsteunpunt; en

  • b.

    minimaal drie maanden minimaal 8 uur per week mantelzorg te verlenen.

Artikel 12. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen (alleen Wmo)

  • 1.

    Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

  • 2.

    De algemene tegemoetkoming in de hogere zorgkosten, zoals vastgelegd in de regeling financiële tegemoetkoming chronisch zieken (FTCZ) bedraagt maximaal € 215,00.

HOOFDSTUK 4 KWALITEIT

Artikel 13. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

  • a.

    het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

  • b.

    het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

  • c.

    erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

  • d.

    voor zover van toepassing erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

  • 3.

    Het college neemt in de contracten en afspraken met aanbieders op aan welke kwaliteitseisen de maatschappelijke ondersteuning moet voldoen. Hierbij sluit het college zoveel als mogelijk aan bij artikel 3.1 van de wet en de kwaliteits- en deskundigheidseisen die in de desbetreffende branche gelden.

Artikel 14. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders, natuurlijke personen en zzp’ers die een voorziening leveren op basis van de Jeugdwet of Wmo, melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar wanneer er geen sprake is van een wettelijk toegewezen inspectie.

  • 3.

    De melding aan de toezichthoudende ambtenaar dient onverwijld, maar uiterlijk binnen drie werkdagen na de calamiteit te geschieden.

  • 4.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet, zorgt ervoor dat onderzoek wordt gedaan naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Artikel 15. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de Wmo en artikel 2.11 lid 1 van de Jeugdwet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

  • a.

    een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

  • b.

    een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

  • 1°. een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde; en

  • 2°. de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

  • a.

    overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de Wmo; en

  • b.

    rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

  • a.

    de kosten van de beroepskracht;

  • b.

    redelijke overheadkosten;

  • c.

    kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte,

  • d.

    scholing, werkoverleg;

  • e.

    reis- en opleidingskosten;

  • f.

    indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

  • g.

    overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

     

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

HOOFDSTUK 5 HERZIENING, WIJZIGING EN TERUGVORDERING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING EN JEUGDHULP

Artikel 16. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen, en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wmo en Jeugdhulp

  • 1.

    Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de Wmo of artikel 8.1.2 van de Jeugdwet, doet een cliënt op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling aan het college van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een maatwerkvoorziening.

  • 3.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de Wmo of artikel 8.1.4 van de Jeugdwet kan het college een beslissing aangaande een maatwerkvoorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

  • a.

    de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • b.

    de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

  • c.

    de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

  • d.

    de cliënt langer dan twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de wet langdurige zorg of de zorgverzekeringswet;

  • e.

    de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden,

  • of

  • f.

    de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 4.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 6.

    Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

  • 7.

    Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 8.

    Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

Artikel 16a. Opschorting betaling uit het pgb

  • 1.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 15, derde lid, onder d.

  • 3.

    Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.

HOOFDSTUK 6 KLACHTEN, MEDEZEGGENSCHAP EN INSPRAAK

Artikel 17. Klachtregeling

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    De jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling treffen een regeling voor de behandeling van klachten over gedragingen van hen of van voor hen werkzame personen jegens een jeugdige, ouder of pleegouder in het kader van verlening van jeugdhulp, de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering conform artikelen 4.2.1, 4.2.2 en 4.2.3 van de Jeugdwet.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 18. Vertrouwenspersoon

Het college zorgt ervoor dat cliënten en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 19. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van de volgende voorzieningen:

  • -

    hulp bij het huishouden;

  • -

    begeleiding;

  • -

    kortdurend verblijf.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 20. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

HOOFDSTUK 7 SLOTBEPALINGEN

Artikel 21. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per twee jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe telkens twee jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 22. Nadere regels en hardheidsclausule

  • 1.

    In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college stelt nadere regels met betrekking tot de uitvoering van deze verordening..

  • 3.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 23. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De ‘Verordening Jeugdhulp en Maatschappelijke Ondersteuning juni 2018’ wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de ‘Verordening Jeugdhulp en Maatschappelijke Ondersteuning juni 2018’, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de ‘Verordening Jeugdhulp en Maatschappelijke Ondersteuning juni 2018’ en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de ‘Verordening Jeugdhulp en Maatschappelijke Ondersteuning juni 2018’, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

  • 5.

    Van het in lid 3 en lid 4 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

Artikel 24. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2020.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Jeugdhulp en Maatschappelijke Ondersteuning 2020

 

De raad van de gemeente West Maas en Waal,

De griffier,

 

 

J.A. (Joyce) Satijn

De voorzitter,

 

 

V.M. (Vincent) van Neerbos

 

 

 

Naar boven