Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier houdende regels omtrent participatie Beleidsregels verlagingen Participatiewet gemeente Westerkwartier 2019

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier;

 

gelet op de artikelen 22a, 27 en 33 van de Participatiewet;

 

 

 

B E S L U I T:

 

 

vast te stellen de

 

Beleidsregels verlagingen Participatiewet gemeente Westerkwartier 2019

Artikel 1 Begripsbepalingen.

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Participatiewet;

    • b.

      College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier;

    • c.

      Belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

    • d.

      De bijstandsnorm: de voor belanghebbende vastgestelde netto bijstandsnorm.

    • e.

      Woning: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel k Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3, zesde lid van de wet.

    • f.

      Onderverhuur: de situatie waarin een deel van de eigen- of gehuurde zelf bewoonde woning deels wordt verhuurd ten behoeve van de huisvesting van een derde.(onderhuurder)

    • g.

      Kostganger: degene die tegen een financiële vergoeding een gedeelte van een woning huurt van iemand (kostgever) die de woning in zijn geheel huurt van een ander dan wel in eigendom heeft. De huurder/eigenaar en de kostganger zijn geen partners van elkaar of bloedverwanten in de eerste graad. In de huurprijs is tevens het gebruik van maaltijden begrepen.

Artikel 2. Voorwaarden voor een commerciële overeenkomst.

Om te kunnen vaststellen of er sprake is van een commerciële overeenkomst moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    De (onder)huur- of kostgangersovereenkomst moet schriftelijk en op individuele basis vastgelegd zijn.

  • b.

    De vergoedingen moeten jaarlijks worden geïndexeerd.

  • c.

    De kosten moeten aantoonbaar zijn, door middel van betaling van ten minste:

    • -

      de laatste 3 maanden voor aanvraagdatum.

    • -

      of vanaf datum inwoning.

  • d.

    De overeengekomen prijs moet in verhouding staan tot wat in het commerciële verkeer gebruikelijk is.

Artikel 3 Commerciële prijs.

Een prijs die in verhouding staat tot wat in het commerciële verkeer gebruikelijk is als bedoeld in

artikel 2 sub d heeft in ieder geval:

  • a.

    Minimaal de hoogte van de minimum huurgrens in de Wet op de Huurtoeslag bij (onder)huur.

  • b.

    Minimaal de hoogte van het onder a bedoelde bedrag verhoogd met een bedrag van € 200,00 bij een kostganger.

Artikel 4 Inkomsten uit (onder)verhuur en kostgeverschap.

  • a.

    Bij inkomsten uit (onder)verhuur en kostgeverschap, als bedoeld in artikel 33, vierde lid van de wet, verlaagt het bestuur de uitkeringsnorm met het feitelijk ontvangen bedrag onder aftrek van de door belanghebbende aantoonbaar gemaakte noodzakelijke onkosten;

  • b.

    Hierbij dient minimaal sprake te zijn van een commerciële prijs overeenkomstig artikel 3 van deze beleidsregels.

Artikel 5. Verlaging norm op in verband met woonsituatie.

  • 1.

    Op grond van artikel 27 Participatiewet stelt het college de norm voor personen van 21 jaar en ouder lager vast indien de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van de bewoning van een woning waaraan geen kosten van huur of hypotheek zijn verbonden;

  • 2.

    De verlaging als bedoeld in het eerste lid, is gelijk aan het bedrag van het minimum huurgrens in de Wet op de Huurtoeslag.

Artikel 6. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien.

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de beleidsregels, indien toepassing tot onbillijkheden leidt.

Artikel 7. Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen aangehaald worden als Beleidsregels verlagingen Participatiewet gemeente Westerkwartier 2019.

Artikel 8. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op de eerste dag na de bekendmaking ervan.

  • 2.

    Gelijktijdig met het inwerkingtreden van deze beleidsregels worden de volgende beleidsregels vervallen verklaard:

    • a.

      Beleidsregels verlagingen Participatiewet ISD Noordenkwartier 2015;

    • b.

      Beleidsregels kostendelersnorm en verlagingen van de bijstandsnorm 2016 gemeente Zuidhorn;

    • c.

      Beleidsregels BMWE-gemeenten gemeente Winsum.

Aldus besloten in de vergadering van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier,

d.d. 15 januari 2019

F.H. Wiersma, burgemeester

A. Schulting, secretaris

Toelichting op de beleidsregels verlagingen Participatiewet gemeente Westerkwartier.

 

Algemeen:

Door invoering van de kostendelersnorm per 1 januari 2015 is het systeem van toeslagen en

Verlagingen waarmee een bijstandsnorm in verband met woonsituatie en schoolverlating verlaagd

kan worden vervallen . Op grond van de artikelen 27 en 28 van de Participatiewet blijft het wel mogelijk

deze verlagingen toe te passen. De gemeente Westerkwartier past de schoolverlaterskorting

echter niet toe.

 

Artikel 1: Begripsomschrijving:

In dit artikel zijn de verschillende begrippen gedefinieerd.

 

Artikel 2: Voorwaarden voor een commerciële overeenkomst:

In dit artikel is aangegeven waaraan een commerciële overeenkomst moet voldoen. Een van de

belangrijkste voorwaarden, een commerciële prijs, wordt in artikel 3 verduidelijkt.

 

Artikel 3: Commerciële prijs:

Gemeenten mogen in principe zelf bepalen wat zij onder een commerciële (huur)prijs verstaan. In

deze beleidsregels is aangegeven wat in beginsel een minimumprijs is bij (onder)huur of bij een

kostganger.

Bij huur is gekozen voor de minimum huurgrens in de Wet op de Huurtoeslag. (het laagste bedrag

genoemd in artikel 16 en 17 van de Wet op de Huurtoeslag)

In geval van een kostganger is uitgegaan van een huurder die ook dagelijks de maaltijden bij de

verhuurder geniet. Het Nibud hanteert voor volwassenen in 2018 aan voedingskosten bedragen

tussen de € 6,79 en € 7,13 per dag. Uitgaande van 30 dagen in de maand is dat ongeveer € 200,00

per maand.

 

Artikel 4: Inkomsten uit onder(verhuur) en kostgeven:

De inkomsten uit verhuur hoeven niet volledig gekort te worden. Vaak zit in de huur een bepaalde

vergoeding begrepen voor energie- en internetgebruik. Een commerciële verhuurder zal moeten

aangeven welk deel van de huuropbrengst de kale huur is en welk deel van de huuropbrengst

betrekking heeft op een kostenvergoeding. De kale huur moet dan in mindering worden gebracht

op de bijstand. Ditzelfde geldt wanneer er sprake is van een kostganger. In dat geval zullen in

ieder geval naast de kosten van gas, water en elektriciteit ook de maaltijdkosten moeten worden

aangetoond.

 

Artikel 5: Verlaging in verband met woonsituatie:

In dit artikel is een verlaging opgenomen voor de situatie dat aan de woning voor belanghebbende

geen kosten van huur of hypotheek is verschuldigd. Dit kan bijvoorbeeld in de situaties dat een

ander dan wie in de woning hoofdverblijf heeft deze kosten betaalt.

Het wordt nodeloos ingewikkeld geacht om hier ook nog onderscheid te maken naar de mate

waarin woonkosten ontbreken. Indien een belanghebbende uitzonderlijk lage woonkosten heeft,

kan dat uiteraard wel aanleiding zijn om met toepassing van artikel 18, eerste lid van de

Participatiewet de bijstand lager vast te stellen.

In deze beleidsregels wordt overigens niet het begrip `woonkosten` gehanteerd, maar ` kosten

van huur of hypotheek`. Hiermee wordt duidelijk, dat het hebben van kosten voor water, gas, licht

en dergelijke, voor belanghebbende niet afdoende is om een verlaging krachtens dit artikel te voorkomen. Dit verdraagt zich ook met de invulling die de Centrale Raad van Beroep heeft gegeven aan de invulling

van het begrip woonkosten.

 

Artikel 6: Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien.:

In bijzondere situaties kan altijd in het voordeel van belanghebbende worden afgeweken.

 

Artikel 7 en 8. Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.

 

Naar boven