Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vijfheerenlanden houdende regels omtrent boete basisregistratie personen (Beleidsregel bestuurlijke boete basisregistratie personen gemeente Vijfheerenlanden)

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vijfheerenlanden,

 

gelet op het bepaalde in artikel 4.17 van de Wet basisregistratie personen (Wet BRP) en titel 5.4 van de Algemene Wet Bestuursrecht;

 

gelet op de circulaire bestuurlijke boete van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 6 januari 2014 en de handreiking bestuurlijke boete van de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken;

 

overwegende dat de bestuurlijke boete Wet BRP ten doel heeft de burger te bewegen alsnog te voldoen aan zijn verplichtingen, zoals genoemd in de artikelen 2.38, 2.39, 2.40 lid 5, 2.43 t/m 2.47, 2.50, 2.51 en 2.52 van de Wet BRP

 

overwegende dat het wenselijk is om de kwaliteit van de gegevens over de ingeschrevenen in de Basisregistratie personen verder te verhogen en om fraude en andere onwenselijke gedragingen rondom genoemde verplichtingen te voorkomen en te bestrijden;

 

besluit de navolgende beleidsregel bestuurlijke boete Basisregistratie personen voor de gemeente Vijfheerenlanden vast te stellen:

Artikel 1: Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • -

      de wet: de Wet basisregistratie personen;

    • -

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vijfheerenlanden;

    • -

      toezichthouder: de op grond van het bepaalde in artikel 4.2 van de wet door het college benoemde ambtenaar;

    • -

      boete: de bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 4.17 van de wet;

    • -

      overtreder: degene die verwijtbaar niet heeft voldaan aan de verplichtingen als bedoeld in de artikelen 2.38, 2.39, 2.40 lid 5, 2.43 t/m 2.47, 2.50, 2.51 en 2.52 dan wel zich schuldig heeft gemaakt aan het bepaalde in artikel 4.17 onder b. van de wet of een valse aangifte heeft gedaan;

    • -

      ingeschrevene: ingeschrevene als bedoeld in artikel 1.1 sub e van de wet;

    • -

      gelegenheidsgever: persoon als bedoeld in artikel 4.17 sub b van de wet.

  • 2.

    De begripsbepalingen van de wet zijn op deze beleidsregel onverkort van toepassing.

Artikel 2: Doel

De bestuurlijke boete is een bestuurlijke sanctie en heeft ten doel de burger te bewegen alsnog te voldoen aan zijn verplichtingen, zoals genoemd in de artikelen 2.38, 2.39, 2.40 lid 5, 2.43 t/m 2.47, 2.50, 2.51 en 2.52 van de wet.

Artikel 3: Algemene bepalingen

  • 1.

    Er wordt geen bestuurlijke boete opgelegd indien aan de overtreder wegens hetzelfde feit reeds eerder een bestuurlijke boete is opgelegd.

  • 2.

    Indien iemand gelijktijdig twee of meer zelfstandige overtredingen pleegt, wordt voor alle overtredingen een bestuurlijke boete opgelegd.

  • 3.

    Een bestuurlijke boete wordt binnen drie jaar nadat het college de overtreding heeft geconstateerd, opgelegd.

  • 4.

    De bestuurlijke boete wordt alleen opgelegd als de overtreder bij voorbaat, schriftelijk of via een email verstuurd uit het zaaksysteem, twee keer is geïnformeerd over de oplegging van een bestuurlijke boete bij het niet voldoen aan de verplichtingen als genoemd in de wet.

  • 5.

    In geval de verplichtingen als bedoeld in de wet moeten worden vervuld door een ander dan de ingeschrevene of de aangifteplichtige zelf, wordt de boete opgelegd aan degene op wie de verplichting ingevolge de wet rust.

  • 6.

    Als op grond van de wet aan meerdere personen een boete kan worden opgelegd ten aanzien van dezelfde overtreding en het college besluit de boete ook aan meerdere personen op te leggen, dan zijn deze personen afzonderlijk hoofdelijk voor de gehele boete aansprakelijk.

  • 7.

    Indien de overtreder vóór inning van de opgelegde bestuurlijke boete komt te overlijden, vervalt deze op de datum van overlijden.

Artikel 4: Verwijtbaarheid en bijzondere omstandigheden

  • 1.

    Voor het opleggen van een boete moet er sprake zijn van verwijtbaarheid.

  • 2.

    Het college kan van het opleggen van een boete afzien of kan een boete matigen indien de belanghebbende aannemelijk maakt dat het opleggen van de boete (volgens de beleidsregel) een onevenredig zware sanctie is op grond van:

    • a.

      de ernst van de overtreding;

    • b.

      de mate van verwijtbaarheid;

    • c.

      de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan of

    • d.

      de omstandigheden waarin de overtreder verkeert.

  • 3.

    Van een situatie als bedoeld in het vorige lid kan in beginsel slechts sprake zijn, indien bijzondere omstandigheden van toepassing zijn, waarmee bij de vaststelling van deze beleidsregels geen rekening gehouden is.

  • 4.

    Van een bijzondere situatie zoals bedoeld in lid 2 en 3 van dit artikel is in ieder geval geen sprake indien de overtreder

    • a.

      al eerder eenzelfde overtreding in de zin van artikel 4.17 van de wet heeft begaan;

    • b.

      de inhoud van de correspondentie van de gemeente niet zegt te begrijpen, daaronder mede begrepen vanwege (vast)gestelde onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal;

    • c.

      stelt niet op de hoogte zijn van de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 4.17 van de wet;

    • d.

      niet aantoonbaar bewijst reeds in een eerder stadium aan zijn verplichting te hebben voldaan;

    • e.

      stelt door slechte postbezorging of gebreken aan of ontbreken van een brievenbus geen post te hebben ontvangen;

    • f.

      stelt langere tijd niet in staat te zijn geweest zijn belangen te behartigen, doordat hij tijdelijk niet op het adres heeft gewoond. Hieronder wordt ook begrepen tijdelijk verblijf in het buitenland, tijdelijk verblijf in een instelling voor de gezondheidszorg, een instelling op het gebied van kinderbescherming of een penitentiaire instelling;

    • g.

      aangemerkt wordt als gelegenheidsgever, die een verklaring heeft getekend dat de andere persoon woont op zijn adres, terwijl vastgesteld is dat die persoon er niet woont;

    • h.

      aangemerkt wordt als gelegenheidsgever in de zin van sub g van dit lid en stelt dat de andere persoon niet langer op het adres woont, terwijl hij niet aantoont dat de andere persoon recentelijk verhuisd is naar een ander adres of vertrokken is naar het buitenland en daarvan nog niet binnen de wettelijke termijn als bedoeld in artikel 2.39 en 2.43 van de wet aangifte heeft gedaan.

Artikel 5: Hoogte van de boete

  • 1.

    De hoogte van de standaardboete bedraagt € 200,00.

  • 2.

    De hoogte van de op te leggen hogere boete bedraagt € 325,00. Deze zal worden opgelegd indien:

    • a.

      het aannemelijk is, dat de aangifteverplichting opgenomen in de artikelen 2.38, 2.39, 2.43 van de wet bewust niet is nagekomen;

    • b.

      het aannemelijk is, dat de verplichting opgenomen in artikel 2.46 van de wet bewust niet wordt nagekomen;

    • c.

      er sprake is van “gelegenheid geven” als bedoeld in artikel 4.17 onder b. van de wet;

    • d.

      er sprake is van recidive;

    • e.

      er sprake is van valsheid in geschrifte.

Artikel 6: Valsheid in geschrifte

  • 1.

    Indien een tot aangifte verplicht persoon een valse of vervalste aangifte doet, zich uitgeeft voor iemand anders dan wel valse of vervalste documenten overlegt met het oogmerk deze als echt en onvervalst te gebruiken is er sprake van valsheid in geschrifte.

  • 2.

    In geval van overtreding van het bepaalde in het eerste lid wordt door de toezichthouder BRP namens het college aangifte bij de politie gedaan van valsheid in geschrifte in de zin van artikel 225 en verder van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3.

    In afwijking van artikel 5 tweede lid onder e wordt geen boete opgelegd, als de overtreder strafrechtelijk wordt vervolgd voor dit feit.

Artikel 7: Onvoorziene omstandigheden en afwijkingsbevoegdheid

  • 1.

    In de gevallen waarin de regeling niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van deze beleidsregel.

Artikel 8: Citeertitel

De beleidsregel wordt aangehaald als Beleidsregel bestuurlijke boete basisregistratie personen gemeente Vijfheerenlanden. De beleidsregel kan ook worden aangehaald als “Beleidsregel bestuurlijke boete BRP gemeente Vijfheerenlanden”.

Artikel 9: Inwerkingtreding

De beleidsregel treedt in werking op de eerste dag na publicatie.

Aldus besloten in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vijfheerenlanden van 12 november 2019.

Burgemeester en wethouders van de gemeente Vijfheerenlanden,

Gemeentesecretaris,

Mevrouw N. van Ameijde-Poortman

Burgemeester,

De heer J.P.J. Lokker

________________________________________

Toelichting

Artikel 1

In dit artikel zijn de in de regeling gebruikte begrippen nader gedefinieerd en is aansluiting gezocht bij de wettelijke begripsomschrijvingen, die onverkort van toepassing zijn.

 

Artikel 2

De Wet basisregistratie personen (Wet BRP) biedt de gemeente een aantal nieuwe instrumenten voor de handhaving van de plichten die de burgers op grond van de nieuwe wetgeving hebben (tijdige aangifte van vestiging, verhuizing, emigratie, overleggen van bescheiden, voldoen aan de informatieplicht, etc.). Het artikel is opgesteld ten behoeve de borging en/of verbetering van de kwaliteit, integriteit en betrouwbaarheid van de in de basisregistratie opgenomen gegevens.

 

Artikel 3

Artikel 3 Lid 1 en lid 2, Dit betreft het zogenaamde 'ne bis in idem' beginsel. Dit beginsel houdt in, dat niemand tweemaal mag worden gestraft voor dezelfde overtreding. Indien iemand gelijktijdig twee of meer overtredingen pleegt, kan hij wel voor beide afzonderlijk worden gestraft. Cruciaal in dit verband is of een handeling die in strijd komt met twee of meer voorschriften moet worden opgevat als één overtreding, dan wel kan worden uitgelegd in twee of meer zelfstandige overtredingen. Volgens de jurisprudentie levert overtreding van twee voorschriften pas één feit op als de overtredingen niet alleen feitelijk nauw samen hangen, maar ook kan worden gezegd dat de dader van beide overtredingen een verwijt van dezelfde strekking kan worden gemaakt; dat wil zeggen: als de overtreden voorschriften soortgelijke belangen beschermen.

 

In de jurisprudentie ten aanzien van dit beginsel heeft de Hoge Raad enkele criteria opgeworpen om vast te stellen of er sprake is van hetzelfde feit. Allereerst is de feitelijke gedraging van belang. Er is sprake van hetzelfde feit als de gedraging in meer delicten hetzelfde is. Daarnaast speelt het beschermde rechtsgoed een rol. Wanneer de burger geen aangifte doet van zijn adreswijziging en vervolgens niet verschijnt wanneer het college van B en W hem daartoe verplicht, dan zijn dat in feite twee overtredingen. Het kan in dit geval disproportioneel zijn om twee boetes op te leggen. Overwogen kan worden om slechts één boete op te leggen.

 

Als een persoon eerder beboet is in verband met eenzelfde verplichting, maar later weer niet voldoet aan deze verplichting, dan is dit niet hetzelfde feit. In dat geval kan er een bestuurlijke boete worden opgelegd.

 

Artikel 3 Lid 3, De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt drie jaar nadat de overtreding is begaan conform artikel 5:45 Algemene Wet Bestuursrecht. Het is dus van belang om te bepalen op welke datum de overtreding van een verplichting op grond van de Wet BRP is begaan. Uitgangspunt is, dat de overtreding wordt geacht te zijn begaan op het moment, dat het college constateert, dat niet aan de wettelijke verplichting is voldaan. Bijvoorbeeld na overtreding van de aangifteplicht blijft de overtreding actueel. Elke dag dat de burger in gebreke blijft, overtreedt hij de wet. De termijn schuift daarmee dus op.

 

Artikel 3 lid 5, Meestal ligt de verplichting in de Wet BRP alleen bij de ingeschrevene. In dat geval is de boete alleen opeisbaar bij de ingeschrevene. Soms echter ligt de verplichting bij verschillende mensen. In dat geval kan de boete ook opgelegd worden aan verschillende mensen. Er moet dan een keuze gemaakt worden aan wie de boete wordt opgelegd.

 

Conform artikel 2.48 van de wet zijn de verplichtingen in onderstaand schema weergegeven.

 

Verplichting Wet BRP

Betreffende personen

Verantwoordelijke personen

Verplichting geldt niet als

2.38, 2.39 en 2.43, 2.44, 2.45, 2.46 en 2.47 Verplichting aangifte migratie, overleggen van brondocumenten, verschaffen inlichtingen

Minderjarigen tot 16 jaar.

Ouders, voogden of

verzorgers.

n.v.t.

2.38, 2.39 en 2.43, 2.44, 2.45, 2.46 en 2.47

Minderjarigen van 16 tot 18 jaar.

Ouders, voogden of

verzorgers.

De minderjarige zelf aangifte doet.

2.38, 2.39 en 2.43, 2.44, 2.45, 2.46 en 2.47

Onder curatele gestelde personen.

Curatoren.

n.v.t.

2.51 Verplichting overlegging overlijdensakte van iemand overleden in het buitenland.

In het buitenland overleden ingeschrevenen.

Echtgenoot, geregistreerde partner, andere nabestaanden tot en met de tweede graad.

n.v.t.

 

Artikel 3 lid 6: Indien meerdere personen de verplichting hebben om aangifte te doen op grond van dit artikel, zijn deze personen hoofdelijk aansprakelijk. Dat betekent dat aan elke persoon afzonderlijk een boete opgelegd kan worden. (ook indien anderen medeaansprakelijk zijn). Als één van de personen aan wie de boete is opgelegd betaalt, zijn de anderen gevrijwaard tot het betalen van de boete. Voor de aangifte moet het college van B en W wel bepalen op wie de verplichting voornamelijk rust. In het geval van minderjarigen zal de verplichting eerder rusten op de ouder, voogden, of verzorgers, bij wie het kind gaat wonen, dan bij de ouder of ouders op wiens adres het kind niet meer woont. In het geval dat het college van B en W meerdere personen aansprakelijk stelt voor de bestuurlijke boete, zullen deze personen afzonderlijk aangeschreven moeten worden.

Artikel 3 lid 7: De bestuurlijke boete kan niet opgelegd worden als de overtreder is overleden.

Wanneer de boete bij leven van de burger is opgelegd en de burger vóór de inning komt te overlijden, dan vervalt de boete.

 

Artikel 4

Een bestuurlijke boete kan alleen worden opgelegd als er sprake is van verwijtbaar gedrag. De mate van verwijtbaarheid wordt volgens vaste jurisprudentie bepaald op grond van objectieve- en subjectieve verwijtbaarheid. Bij objectieve verwijtbaarheid gaat het om het handelen of nalaten van de burger: heeft hij feitelijk een wettelijke regel overtreden? Bepalend daarbij is of er op hem een verplichting rustte op grond van de Wet BRP. Als uit een geheel van feiten en omstandigheden blijkt dat op hem geen verplichting rustte, is er geen reden tot opleggen van de boete. Of er sprake is van objectief verwijtbaar gedrag blijkt uit het dossier op grond waarvan uiteindelijk een boete wordt opgelegd. Als kan worden vastgesteld dat de burger niet voldaan heeft aan zijn verplichting, wordt de verwijtbaarheid van de gedraging in beginsel aangenomen.

 

Bij subjectieve verwijtbaarheid gaat het om de persoon zelf: wist, of kon hij redelijkerwijs weten, dat hij een verplichting had moeten nakomen? Afhankelijk van de feiten en de omstandigheden waarin de burger zich ten tijde van de verplichting bevond, bepaalt het college en eventueel de rechter of er sprake is van een overmachtssituatie, waardoor het de burger op subjectieve gronden niet verweten kan worden dat hij niet aan zijn verplichting voldoet. Een voorbeeld daarvan is een spoedopname in een ziekenhuis, waardoor iemand niet tijdig aan zijn verplichting kan voldoen. Hierbij is het wel van belang dat de overtreder zo snel mogelijk nadat hij is ontslagen uit het ziekenhuis, alsnog aan zijn verplichting voldoet. Blijft hij nalatig in het voldoen aan deze verplichting, dan is hij immers nog steeds in overtreding, terwijl de subjectieve omstandigheden waardoor het nalaten niet verwijtbaar was, niet meer van toepassing waren.

 

Artikel 5

In het bestuursrecht wordt onderscheid gemaakt tussen lage en hoge bestuurlijke boetes. Voor lage bestuurlijke boetes gelden minder voorschriften en administratieve regels dan voor hogere boetes. De grens ligt op € 340,00. Om onnodige administratieve lasten te voorkomen heeft de wetgever voor het opleggen van boetes ingevolge de Wet BRP gekozen voor een maximum van € 325,00. Conform het advies van de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) is ervoor gekozen om per overtreding minimaal een standaardboete op te leggen van € 200,00 en voor de hogere boete het maximale bedrag van € 325,00.

In Bijlage 1 ' Schema overtreding bestuurlijke boete' is schematisch aangegeven wanneer de standaardboete of de hogere boete opgelegd kan worden.

 

Artikel 6

Bij valsheid in geschrifte moet het in principe gaan om een schriftelijk document. Ook het opzettelijk gebruiken van een door iemand anders valselijk opgemaakt of vervalst geschrift geldt als valsheid in geschrifte.

Bij een valse aangifte als hier bedoeld kan een bestuurlijke boete worden opgelegd vanwege overtreding van de aangifteplicht. Er dient dan wel rekening te worden gehouden met het bepaalde in artikel 5.44 van de Algemene Wet Bestuursrecht. Als er naast het overtreden van de aangifteplicht tevens sprake is van valsheid in geschrifte, dient de zaak eerst aan het Openbaar Ministerie (OM) te worden voorgelegd. Besluit het OM niet strafrechtelijk te vervolgen dan kan alsnog een bestuurlijke boete worden opgelegd.

________________________________________

Bijlage 1  

 

Overtreding bestuurlijke boete

Een schematisch overzicht over de soorten overtredingen die beboet worden en de hoogte boete van de te betalen boete wordt gegeven in onderstaande tabel

 

Overtreding in verband met migratie

Boete

Wetsartikelen

Het niet doen van aangifte van inschrijving uit het buitenland

€ 325,-

Wet BRP 2.38, eerste, tweede en vierde lid

Het niet doen van aangifte nieuwe verblijfplaats binnen Nederland

€ 325,-

Wet BRP 2.39, eerste lid

Het niet verstrekken van inlichtingen over een mogelijke adreswijziging

€ 200,-

Wet BRP 2.47

Het ten onrechte opgeven van een adreswijziging naar een briefadres terwijl er sprake is van een woonadres

€ 325,-

Wet BRP 2.39 derde lid

Het niet geven van inlichtingen door de briefadresgever over de briefadreshouder op verzoek van het gemeentebestuur

€ 200,-

Wet BRP 2.45, vierde lid

Het niet geven van inlichtingen door de briefadresgever over de briefadreshouder bij recidive.

€ 325,-

Wet BRP 2.45, vierde lid

Het geven van gelegenheid tot de overtreding

€ 325

Wet BRP 4.17 sub b

Overtreding brondocumenten

Boete

Wetsartikelen

Het niet overleggen van brondocumenten betreffende de burgerlijke staat of nationaliteit bij vestiging uit het buitenland

€ 200,-

Wet BRP 2.38, derde lid

Het niet overleggen van brondocumenten van feiten die zich buiten Nederland hebben voorgedaan en in de BRP opgenomen moeten worden

€ 200,-

Wet BRP 2.44

Het niet overleggen van brondocumenten betreffende de burgerlijke stand of nationaliteit op verzoek van het gemeentebestuur

€ 325,-

Wet BRP 2.46

Het niet overleggen van een buitenlandse overlijdensakte

€ 200,-

Wet BRP 2.51

Overtreding migratie en brondocumenten

Boete

Wetsartikelen

Onjuiste aangifte met overlegging van valse documenten

€ 325

Wet BRP 2.38, 2.39 en 2.43 juncto 2.45

 

Naar boven