Gemeenteblad van Vijfheerenlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Vijfheerenlanden | Gemeenteblad 2019, 264597 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Vijfheerenlanden | Gemeenteblad 2019, 264597 | Beleidsregels |
Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vijfheerenlanden houdende regels omtrent boete basisregistratie personen (Beleidsregel bestuurlijke boete basisregistratie personen gemeente Vijfheerenlanden)
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vijfheerenlanden,
gelet op het bepaalde in artikel 4.17 van de Wet basisregistratie personen (Wet BRP) en titel 5.4 van de Algemene Wet Bestuursrecht;
gelet op de circulaire bestuurlijke boete van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 6 januari 2014 en de handreiking bestuurlijke boete van de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken;
overwegende dat de bestuurlijke boete Wet BRP ten doel heeft de burger te bewegen alsnog te voldoen aan zijn verplichtingen, zoals genoemd in de artikelen 2.38, 2.39, 2.40 lid 5, 2.43 t/m 2.47, 2.50, 2.51 en 2.52 van de Wet BRP
overwegende dat het wenselijk is om de kwaliteit van de gegevens over de ingeschrevenen in de Basisregistratie personen verder te verhogen en om fraude en andere onwenselijke gedragingen rondom genoemde verplichtingen te voorkomen en te bestrijden;
besluit de navolgende beleidsregel bestuurlijke boete Basisregistratie personen voor de gemeente Vijfheerenlanden vast te stellen:
De bestuurlijke boete is een bestuurlijke sanctie en heeft ten doel de burger te bewegen alsnog te voldoen aan zijn verplichtingen, zoals genoemd in de artikelen 2.38, 2.39, 2.40 lid 5, 2.43 t/m 2.47, 2.50, 2.51 en 2.52 van de wet.
Artikel 4: Verwijtbaarheid en bijzondere omstandigheden
Van een bijzondere situatie zoals bedoeld in lid 2 en 3 van dit artikel is in ieder geval geen sprake indien de overtreder
stelt langere tijd niet in staat te zijn geweest zijn belangen te behartigen, doordat hij tijdelijk niet op het adres heeft gewoond. Hieronder wordt ook begrepen tijdelijk verblijf in het buitenland, tijdelijk verblijf in een instelling voor de gezondheidszorg, een instelling op het gebied van kinderbescherming of een penitentiaire instelling;
aangemerkt wordt als gelegenheidsgever in de zin van sub g van dit lid en stelt dat de andere persoon niet langer op het adres woont, terwijl hij niet aantoont dat de andere persoon recentelijk verhuisd is naar een ander adres of vertrokken is naar het buitenland en daarvan nog niet binnen de wettelijke termijn als bedoeld in artikel 2.39 en 2.43 van de wet aangifte heeft gedaan.
Aldus besloten in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vijfheerenlanden van 12 november 2019.
Burgemeester en wethouders van de gemeente Vijfheerenlanden,
Gemeentesecretaris,
Mevrouw N. van Ameijde-Poortman
Burgemeester,
De heer J.P.J. Lokker
________________________________________
In dit artikel zijn de in de regeling gebruikte begrippen nader gedefinieerd en is aansluiting gezocht bij de wettelijke begripsomschrijvingen, die onverkort van toepassing zijn.
De Wet basisregistratie personen (Wet BRP) biedt de gemeente een aantal nieuwe instrumenten voor de handhaving van de plichten die de burgers op grond van de nieuwe wetgeving hebben (tijdige aangifte van vestiging, verhuizing, emigratie, overleggen van bescheiden, voldoen aan de informatieplicht, etc.). Het artikel is opgesteld ten behoeve de borging en/of verbetering van de kwaliteit, integriteit en betrouwbaarheid van de in de basisregistratie opgenomen gegevens.
Artikel 3 Lid 1 en lid 2, Dit betreft het zogenaamde 'ne bis in idem' beginsel. Dit beginsel houdt in, dat niemand tweemaal mag worden gestraft voor dezelfde overtreding. Indien iemand gelijktijdig twee of meer overtredingen pleegt, kan hij wel voor beide afzonderlijk worden gestraft. Cruciaal in dit verband is of een handeling die in strijd komt met twee of meer voorschriften moet worden opgevat als één overtreding, dan wel kan worden uitgelegd in twee of meer zelfstandige overtredingen. Volgens de jurisprudentie levert overtreding van twee voorschriften pas één feit op als de overtredingen niet alleen feitelijk nauw samen hangen, maar ook kan worden gezegd dat de dader van beide overtredingen een verwijt van dezelfde strekking kan worden gemaakt; dat wil zeggen: als de overtreden voorschriften soortgelijke belangen beschermen.
In de jurisprudentie ten aanzien van dit beginsel heeft de Hoge Raad enkele criteria opgeworpen om vast te stellen of er sprake is van hetzelfde feit. Allereerst is de feitelijke gedraging van belang. Er is sprake van hetzelfde feit als de gedraging in meer delicten hetzelfde is. Daarnaast speelt het beschermde rechtsgoed een rol. Wanneer de burger geen aangifte doet van zijn adreswijziging en vervolgens niet verschijnt wanneer het college van B en W hem daartoe verplicht, dan zijn dat in feite twee overtredingen. Het kan in dit geval disproportioneel zijn om twee boetes op te leggen. Overwogen kan worden om slechts één boete op te leggen.
Als een persoon eerder beboet is in verband met eenzelfde verplichting, maar later weer niet voldoet aan deze verplichting, dan is dit niet hetzelfde feit. In dat geval kan er een bestuurlijke boete worden opgelegd.
Artikel 3 Lid 3, De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt drie jaar nadat de overtreding is begaan conform artikel 5:45 Algemene Wet Bestuursrecht. Het is dus van belang om te bepalen op welke datum de overtreding van een verplichting op grond van de Wet BRP is begaan. Uitgangspunt is, dat de overtreding wordt geacht te zijn begaan op het moment, dat het college constateert, dat niet aan de wettelijke verplichting is voldaan. Bijvoorbeeld na overtreding van de aangifteplicht blijft de overtreding actueel. Elke dag dat de burger in gebreke blijft, overtreedt hij de wet. De termijn schuift daarmee dus op.
Artikel 3 lid 5, Meestal ligt de verplichting in de Wet BRP alleen bij de ingeschrevene. In dat geval is de boete alleen opeisbaar bij de ingeschrevene. Soms echter ligt de verplichting bij verschillende mensen. In dat geval kan de boete ook opgelegd worden aan verschillende mensen. Er moet dan een keuze gemaakt worden aan wie de boete wordt opgelegd.
Conform artikel 2.48 van de wet zijn de verplichtingen in onderstaand schema weergegeven.
Artikel 3 lid 6: Indien meerdere personen de verplichting hebben om aangifte te doen op grond van dit artikel, zijn deze personen hoofdelijk aansprakelijk. Dat betekent dat aan elke persoon afzonderlijk een boete opgelegd kan worden. (ook indien anderen medeaansprakelijk zijn). Als één van de personen aan wie de boete is opgelegd betaalt, zijn de anderen gevrijwaard tot het betalen van de boete. Voor de aangifte moet het college van B en W wel bepalen op wie de verplichting voornamelijk rust. In het geval van minderjarigen zal de verplichting eerder rusten op de ouder, voogden, of verzorgers, bij wie het kind gaat wonen, dan bij de ouder of ouders op wiens adres het kind niet meer woont. In het geval dat het college van B en W meerdere personen aansprakelijk stelt voor de bestuurlijke boete, zullen deze personen afzonderlijk aangeschreven moeten worden.
Artikel 3 lid 7: De bestuurlijke boete kan niet opgelegd worden als de overtreder is overleden.
Wanneer de boete bij leven van de burger is opgelegd en de burger vóór de inning komt te overlijden, dan vervalt de boete.
Een bestuurlijke boete kan alleen worden opgelegd als er sprake is van verwijtbaar gedrag. De mate van verwijtbaarheid wordt volgens vaste jurisprudentie bepaald op grond van objectieve- en subjectieve verwijtbaarheid. Bij objectieve verwijtbaarheid gaat het om het handelen of nalaten van de burger: heeft hij feitelijk een wettelijke regel overtreden? Bepalend daarbij is of er op hem een verplichting rustte op grond van de Wet BRP. Als uit een geheel van feiten en omstandigheden blijkt dat op hem geen verplichting rustte, is er geen reden tot opleggen van de boete. Of er sprake is van objectief verwijtbaar gedrag blijkt uit het dossier op grond waarvan uiteindelijk een boete wordt opgelegd. Als kan worden vastgesteld dat de burger niet voldaan heeft aan zijn verplichting, wordt de verwijtbaarheid van de gedraging in beginsel aangenomen.
Bij subjectieve verwijtbaarheid gaat het om de persoon zelf: wist, of kon hij redelijkerwijs weten, dat hij een verplichting had moeten nakomen? Afhankelijk van de feiten en de omstandigheden waarin de burger zich ten tijde van de verplichting bevond, bepaalt het college en eventueel de rechter of er sprake is van een overmachtssituatie, waardoor het de burger op subjectieve gronden niet verweten kan worden dat hij niet aan zijn verplichting voldoet. Een voorbeeld daarvan is een spoedopname in een ziekenhuis, waardoor iemand niet tijdig aan zijn verplichting kan voldoen. Hierbij is het wel van belang dat de overtreder zo snel mogelijk nadat hij is ontslagen uit het ziekenhuis, alsnog aan zijn verplichting voldoet. Blijft hij nalatig in het voldoen aan deze verplichting, dan is hij immers nog steeds in overtreding, terwijl de subjectieve omstandigheden waardoor het nalaten niet verwijtbaar was, niet meer van toepassing waren.
In het bestuursrecht wordt onderscheid gemaakt tussen lage en hoge bestuurlijke boetes. Voor lage bestuurlijke boetes gelden minder voorschriften en administratieve regels dan voor hogere boetes. De grens ligt op € 340,00. Om onnodige administratieve lasten te voorkomen heeft de wetgever voor het opleggen van boetes ingevolge de Wet BRP gekozen voor een maximum van € 325,00. Conform het advies van de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) is ervoor gekozen om per overtreding minimaal een standaardboete op te leggen van € 200,00 en voor de hogere boete het maximale bedrag van € 325,00.
In Bijlage 1 ' Schema overtreding bestuurlijke boete' is schematisch aangegeven wanneer de standaardboete of de hogere boete opgelegd kan worden.
Bij valsheid in geschrifte moet het in principe gaan om een schriftelijk document. Ook het opzettelijk gebruiken van een door iemand anders valselijk opgemaakt of vervalst geschrift geldt als valsheid in geschrifte.
Bij een valse aangifte als hier bedoeld kan een bestuurlijke boete worden opgelegd vanwege overtreding van de aangifteplicht. Er dient dan wel rekening te worden gehouden met het bepaalde in artikel 5.44 van de Algemene Wet Bestuursrecht. Als er naast het overtreden van de aangifteplicht tevens sprake is van valsheid in geschrifte, dient de zaak eerst aan het Openbaar Ministerie (OM) te worden voorgelegd. Besluit het OM niet strafrechtelijk te vervolgen dan kan alsnog een bestuurlijke boete worden opgelegd.
Overtreding bestuurlijke boete
Een schematisch overzicht over de soorten overtredingen die beboet worden en de hoogte boete van de te betalen boete wordt gegeven in onderstaande tabel
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2019-264597.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.