Gemeenteblad van Vijfheerenlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Vijfheerenlanden | Gemeenteblad 2019, 253231 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Vijfheerenlanden | Gemeenteblad 2019, 253231 | Beleidsregels |
Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leerdam, Vianen en Zederik houdende regels omtrent toezicht- en handhavingsbeleid kinderopvang gemeenten Vianen, Leerdam en Zederik, Bedrijfsvoeringsorganisatie Vijfheerenlanden 2018 (Toezicht- en handhavingsbeleid kinderopvang 5HL 2018)
Het is belangrijk dat er een goede kinderopvang is in de gemeente. Dit is in het belang van ouders die erop moeten kunnen rekenen dat de opvang verantwoord plaatsvindt waarbij het welzijn van het kind voorop staat, in een veilige en gezonde omgeving. Dit is ook in het belang van het kind dat gedurende de opvang gestimuleerd wordt in zijn (taal)ontwikkeling.
Aan de kinderopvang worden wettelijk kwaliteitseisen gesteld. Deze kwaliteitseisen staan in de Wet kinderopvang (Wko) en in enkele daarop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Houders van een kinderopvang-voorziening zijn zelf verantwoordelijk voor het aanbieden van kwalitatief goede kinderopvang in een veilige en gezonde omgeving. Gemeenten en GGD-en spelen een belangrijke rol in de bewaking van het kwaliteitsproces. De Wko bepaalt dat gemeenten in dit kader een toezicht- en handhavingsplicht hebben. Bij wet is geregeld dat de GGD het toezicht op de kinderopvang uitvoert. Voor gemeente Vianen is dat de GGD Regio Utrecht en voor de gemeente Leerdam en de gemeente Zederik is dat tot het einde van 2018 Dienst Gezondheid en Jeugd. Omdat we vanaf 1 januari 2019 de nieuwe gemeente Vijfheerenlanden vormen en deze gemeente dan is aangesloten bij de GGD regio Utrecht wordt in deze nota verder gesproken over de GGD en over Vijfheerenlanden. Hiermee worden alle drie de gemeenten bedoeld.
Toezicht en handhaving zijn gemeentelijke instrumenten om onafhankelijk te sturen op de kwaliteit van kinderopvang. Wanneer er goed aan de poort getoetst wordt, en consequent toezicht gehouden wordt, fungeren de instrumenten als drukmiddel voor een houder van een voorziening voor kinderopvang om de kwaliteitseisen na te leven.
Achter vergelijkbare overtredingen van ondernemers in de kinderopvang kunnen heel andere oorzaken en gedragingen liggen. Handhaving is daarom ook maatwerk. Elke situatie worden de verzwarende en verzachtende omstandigheden afgewogen om te bezien of en in hoeverre toepassing van een bepaalde handhavingsmaatregel proportioneel is. De toezicht- en handhavingscapaciteit wordt risico-gestuurd ingezet: meer waar nodig, minder waar het kan. Heldere richtlijnen, maatwerk en preventie vullen elkaar aan en zijn belangrijke uitgangspunten.
Het doel van dit beleidskader is om meer duidelijkheid te verschaffen over onze handhavingsprocedures. Tevens is deze nota afgestemd met de gemeenten in het werkgebied regio Utrecht om te komen tot een zo uniform mogelijke werkwijze.
De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op voor- en vroegschoolse educatie (VVE) en op de uitvoering van de wettelijke taken van gemeenten voor de kinderopvang.
Elk jaar stelt het college een jaarverslag omtrent toezicht en handhaving Wko op. Dit jaarverslag wordt ter informatie aangeboden aan de gemeenteraad en digitaal aangeleverd bij de Inspectie van het Onderwijs.
In hoofdstuk 2 is uitgelegd wat er nodig is om een kinderopvang te starten en hoe de betrokken partijen er mee om gaan. In hoofdstuk 3 te lezen welke vormen van toezicht er zijn zodat de kwaliteit van de opvang blijft gewaarborgd. Daarna is in hoofdstuk 4 uitgelegd hoe de handhaving werkt en vervolgens kunt u in hoofdstuk 5 de beleidsregels lezen. Deze laatste zijn grotendeels conform het advies van de VNG (Verenigde Nederlandse Gemeenten) en laat zien hoe de handhaving verder is uitgewerkt.
De handhaving is gebaseerd op artikelen zoals in de Wet Kinderopvang zijn beschreven. De artikelen die van toepassing zijn voor de handhaving staat uitgewerkt in bijlage 1. De hersteltermijnen en boetebedragen die gelden voor de handhaving in de kinderopvang staan in bijlage 2. En om een beeld te geven van de kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang en gastouderbureaus in Vijfheerenlanden is een overzicht in bijlage 3 toegevoegd.
2. Toestemming nodig voor het starten met kinderopvang
Een voorziening voor kinderopvang mag pas starten met de opvang als de gemeente hiervoor toestemming heeft gegeven. Daarbij hoort ook de registratie in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK). Een houder doet hiervoor een aanvraag tot exploitatie. In het geval van een gastouderopvang, vraagt het Gastouderbureau aan namens de gastouder.
Een aanvraag tot exploitatie kan drie verschillende achterliggende redenen hebben:
Binnen een termijn van tien weken na ontvangst van de volledige aanvraag bericht het college de houder of de locatie wel of niet mag starten. Als de locatie mag starten wordt in dit besluit tevens het registratienummer uit het LRK vermeld.
Nadat de gemeente een aanvraag tot exploitatie heeft ontvangen, wordt aan de GGD de opdracht gegeven om te onderzoeken of de houder redelijkerwijs zal voldoen aan de voorschriften en deze houder verantwoordelijke kinderopvang zal aanbieden. Hierbij wordt ook vastgesteld om wat voor aanvraag de exploitatie het gaat. Op basis van het type aanvraag wordt (in overleg met de GGD) de intensiteit van het onderzoek bepaald. Binnen één week na ontvangst van de aanvraag controleert de gemeente of deze volledig is. Als deze aanvraag, eventueel na een hersteltermijn (van maximaal 14 dagen), volledig is, stuurt de gemeente het aanvraagformulier samen met een opdracht tot ‘onderzoek voor registratie’ naar de GGD.
De GGD brengt in haar inspectierapport advies uit aan de gemeente over het al dan niet verlenen van toestemming aan de houder om de voorziening in exploitatie te mogen nemen; en als gevolg hiervan tevens om de voorziening al dan niet te registreren in het LRK. De gemeente neemt daarop een besluit op de aanvraag. Hierbij heeft de gemeente de bevoegdheid om af te wijken van het advies van de GGD.
Als het vermoeden bestaat dat het kindercentrum, gastouderbureau of gastouderopvang niet voldoet aan de kwaliteitseisen, genoemd in de Wko, kan een sanctie worden opgelegd of wordt de aangevraagde voorziening niet opgenomen in het LRK.
Inspectie gastouder voor registratie
Bij een nieuwe aanvraag voor een voorziening voor gastouderopvang wordt geen onderscheid gemaakt tussen de gastouder-locatie en de vraagouder-locatie. Dit betekent dat bij een nieuwe aanvraag voor toestemming tot exploitatie en opname in het LRK 1 een inspectie wordt uitgevoerd op het volledige toetsingskader 2 , óók als de opvang plaatsvindt in de woning van de vraagouder. Voorafgaand aan deze inspectie controleert de gemeente of de aanvraag volledig is. Een inspectie start met een documentenonderzoek, waarbij de GGD controleert of de gastouder beschikt over de vereiste papieren. Als aan dit eerste deel van het onderzoek niet wordt voldaan, kan de GGD besluiten geen onderzoek op locatie uit te voeren (het tweede deel van het onderzoek) omdat de aanvraag al op grond van onjuiste documenten afgewezen kan worden. Als wél wordt voldaan, vindt een onderzoek op locatie plaats (huisbezoek).
De toets aan de poort is van groot belang. Het is een preventief instrument. Hiermee kan er op worden toegezien dat de houder verantwoorde en kwalitatief goede kinderopvang aanbiedt. Deze werkwijze heet “Streng aan de Poort”.
Streng aan de poort wil zeggen dat de toezichthouder intensief onderzoekt en controleert en de gemeente streng is bij het nemen van een besluit. Houder moet aannemelijk maken dat vanaf het moment van registratie in het LRK verantwoorde kinderopvang wordt aangeboden. Het onderzoek voor registratie wordt intensiever waarbij alle kwaliteitseisen worden meegenomen die in dit stadium te beoordelen zijn. Het onderzoek na registratie kan dan vervolgens minder intensief worden ingevuld. De werkwijze is van toepassing bij een aanvraag tot exploitatie voor een nieuw kindercentrum. Bij de wijzigingsverzoeken is dat in overleg met de GGD ook mogelijk. Dit is afhankelijk van de handhavingsgeschiedenis van de desbetreffende houder.
Streng aan de Poort betekent ook dat de gemeente een aanvraag toetst aan andere gemeentelijke regelgeving die van toepassing is op de kinderopvang, zoals het bestemmingsplan, een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, een gebruiksvergunning voor brandveilig gebruik of de drank- en horecawet wanneer er in het pand alcohol geschonken wordt. Dit betekent dat een voorziening alleen mag starten als ook het brandveilig gebruik, de bouw (het gebouw) en de bestemming voldoen aan de daartoe gestelde eisen. Eerder is er geen sprake van redelijkerwijs te verwachten verantwoorde kinderopvang. Ingang van de exploitatie niet ligt vóór het moment dat de houder alle benodigde toestemmingen heeft verkregen. Dit kan gecontroleerd worden door afstemming met betrokkenen.
In de Wko en onderliggende regelgevingen staan de basisvoorwaarden waar kinderopvang en voorschoolse educatie aan moeten voldoen. Ook het toezicht hierop is in deze wet- en regelgeving geregeld. In dit hoofdstuk staat hoe toezicht vorm wordt gegeven.
Toezicht gebeurt door middel van een inspectie van de GGD op basis van een toetsingskader. Het resultaat van een inspectie wordt vastgelegd in een inspectierapport dat na de hoor en wederhoor en eventuele zienswijze openbaar wordt. Als uit een inspectierapport blijkt dat overtredingen zijn geconstateerd, moet de gemeente handhavend optreden. De Inspectie van het Onderwijs toetst namelijk of de gemeenten dit voldoende doen. Wanneer de gemeente afwijkt van het advies van de GGD moet de gemeente dit motiveren. Dit wordt ‘gemotiveerd afwijken’ genoemd.
Ieder jaar worden tussen de GGD en de gemeenten afspraken gemaakt over de inspecties van de kindercentra en de gastouderopvang.
Op grond van de Wko is de gemeente verplicht jaarlijks alle kinderdagverblijven, buitenschoolse opvanglocaties en gastouder te inspecteren.
Ten aanzien van gastouders geldt dat een steekproef van minimaal 5% per gemeente volstaat. De GGD houdt hierbij rekening met het risicoprofiel van de gastouders en met eventuele signalen. Bij een nieuwe aanvraag van een kinderopvang vindt altijd een inspectie plaats. Een ‘strenge selectie aan de poort’ is van groot belang om de kwaliteit van de opvang te bewaken. En de inspecties vinden zoveel mogelijk onaangekondigd plaats. Dit geeft namelijk een meer realistisch beeld van de feitelijke gang van zaken. Insteek bij de inspecties is dat het zwaartepunt steeds meer komt te liggen bij het beoordelen van pedagogisch praktijk en minder bij de administratie.
Gastouderbureaus hebben een belangrijke rol bij de inhoudelijke, pedagogische en administratieve begeleiding van gastouders en een belangrijke administratieve rol ten aanzien van het Landelijk Register Kinderopvang. Zij zijn verantwoordelijk voor de registratie van de bij hen aangesloten gastouders en voor het afmelden van gastouders die niet meer actief zijn.
De toezichthouders van de GGD zijn de oren en ogen van de gemeente. Zij komen op de opvanglocaties en ervaren de dagelijkse praktijk van de kinderopvang. Zonder toezicht is er geen daadwerkelijk zicht op de kwaliteit van de opvang.
Er zijn verschillende typen GGD-onderzoeken. In het kader van toezicht is er onderzoek voor exploitatie, onderzoek na exploitatie of registratie in het LRK en het jaarlijks onderzoek. In het kader van handhaving is er een nader onderzoek en een incidenteel onderzoek.
3.2 Onderzoek in het kader van toezicht
3.2.1 Onderzoek voor registratie (OVR)
Wanneer een persoon of organisatie een kinderopvang locatie wil starten moeten er eerst de volgende stukken worden overhandigd aan de gemeente:
Deze stukken worden door de GGD gecontroleerd en verwerkt in een eerste inspectierapport. In dit rapport wordt het advies van de GGD aan de gemeente beschreven om de houder wel of niet in te schrijven in het LRK.
3.2.2 Onderzoek na registratie (ONR)
Binnen drie maanden nadat een kindercentrum, gastouderbureau of gastouderopvang in exploitatie is genomen, voert de GGD een onderzoek na registratie uit. De opdracht hiertoe is door de gemeente aan de GGD verstrekt bij het verzoek tot inspectie van de locatie voor registratie. Het onderzoek na registratie richt zich op dezelfde onderdelen als een reguliere inspectie, maar kan minder intensief zijn door de strenge inspectie voor registratie. In het bijzonder de pedagogische praktijk, handelen de beroepskrachten in lijn met het pedagogisch beleid, is belangrijk om te beoordelen. De praktijk is pas na exploitatie te toetsen.
Jaarlijks vindt toezicht plaats op alle kindercentra. Toezicht is selectief, dat betekent meer toezicht waar dat nodig is en minder toezicht waar dat kan. Dit wordt risico-gestuurd toezicht genoemd. Aan de hand van een risicoprofiel wordt onderscheid gemaakt in de zwaarte van het toezicht. Dit leidt tot een inspectie op maat voor iedere locatie. De controles gaan zich meer richten op kwaliteit van de dagelijkse praktijk en minder op de kwaliteit van de aanwezige documentatie, de zogeheten ‘kernelementen’ 3 . Het bepalen van de inspectie-activiteit is een voortdurend proces zonder start of eindpunt. Een inspectie levert namelijk veel informatie op die van invloed kan zijn op de risico-inschatting. In de perioden tussen de locatie-inspecties kan het risicoprofiel en daarmee de inspectie-activiteit bijgesteld worden als daarvoor aanleiding is. Bijvoorbeeld na melding van een klacht of signaal of omdat een handhavingsmaatregel van de gemeente niet tot verbetering heeft geleid. Uiteraard vindt ook positieve bijstelling plaats – bijvoorbeeld wanneer blijkt, dat er wél verbetering is opgetreden en overtredingen zijn opgelost.
In opdracht van het ministerie van Sociale zaken en werkgelegenheid is het risico gestuurd toezicht doorontwikkeld.
Voor voorzieningen voor gastouderopvang wordt geen risicoprofiel opgesteld.
3.3 Onderzoek in het kader van handhaving
Naar aanleiding van het inspectierapport kan het college de houder een sanctie opleggen. Het kan hierbij gaan om een herstellende en/of een bestraffende sanctie (zie hoofdstuk 4 en Beleidsregels).
Als een herstellende sanctie is opgelegd geeft de gemeente de GGD opdracht tot het uitvoeren van een nader onderzoek. De GGD bepaalt aan de hand van deze opdracht (eventueel in overleg met de gemeente) of een inspectiebezoek noodzakelijk is of dat een papieren controle (documentenonderzoek) voldoende is.
Met het nader onderzoek wordt gecontroleerd of de houder de geconstateerde overtreding(en) afdoende heeft hersteld. Afhankelijk van de urgentie en aard van de overtreding(en) kan dit onderzoek onaangekondigd worden uitgevoerd. Een houder kan en mag de gemeente (niet de GGD) verzoeken opdracht te geven tot een nader onderzoek om de tekortkomingen opnieuw te beoordelen.
Naar aanleiding van een melding over onvoldoende kwaliteit, klachten van derden of berichten uit de media kan de GGD incidenteel onderzoek verrichten. Afhankelijk van de urgentie en aard van de melding of klacht kan dit onderzoek onaangekondigd worden uitgevoerd. Een dergelijk onderzoek vindt echter pas plaats nádat de GGD hiervoor een schriftelijke opdracht van de gemeente heeft ontvangen. De uitkomst van een dergelijk onderzoek zal door de GGD via een inspectierapport zowel aan de gemeente als aan de direct betrokkene(n) (houder en/of klager) meegedeeld worden.
Ook kan de GGD op de hoogte raken of gebracht worden van niet-geregistreerde kinderopvang. Na overleg met de gemeente en na ontvangst van een schriftelijke opdracht, vindt onderzoek plaats door de GGD.
3.4 Wijzigingen kindercentrum of gastouderopvang
Een houder is verplicht alle wijzigingen door te geven aan het college. Hieronder wordt verstaan dat een houder binnen 10 werkdagen nadat de wijziging bij hem bekend is, deze meldt aan het college. Het college is verantwoordelijk voor de inhoud en kwaliteit van het LRK. In overleg met de GGD wordt bepaald of de wijzigingen kunnen worden doorgevoerd in het LRK dan wel aanleiding geven tot een inspectie 4 .
In de Wko is bepaald dat het gastouderbureau te allen tijde een mededeling moet doen van wijzigingen in de gegevens van een gastouder die bij de aanvraag zijn verstrekt. In overleg met de GGD wordt bepaald of deze wijzigingen aanleiding geven tot inspectie.
3.4.1 Kindercentrum of gastouderopvang niet (meer) in exploitatie
Als op een geregistreerd kindercentrum of gastouderopvang geen kinderen (meer) worden opgevangen, moet de gemeente de toestemming tot exploitatie voor die voorziening intrekken door deze voorziening uit het LRK te schrijven en hier berichtgeving van te doen. Als het vermoeden bestaat dat er op een geregistreerd kindercentrum geen kinderen (meer) worden opgevangen, is het mogelijk de GGD opdracht te geven om de feitelijke situatie te onderzoeken.
Aan het intrekken van de toestemming tot exploitatie en de daaruit volgende uitschrijving uit het register gaat altijd een voornemen tot uitschrijving vooraf, tenzij de uitschrijving op verzoek van de houder zelf is.
De houder wordt in de gelegenheid gesteld om binnen 2 weken een zienswijze in te dienen op de voorgenomen uitschrijving.
De gastouderopvang kent hierop een uitzondering. Als er sprake is van tijdelijke onderbreking kan de registratie gehandhaafd blijven. Dit kan bijvoorbeeld door ziekte of zwangerschap van de gastouder van toepassing zijn. Er moet hierbij een duidelijk perspectief zijn op het binnen afzienbare tijd hervatten van de opvang. Dit is ter beoordeling aan de gemeente. Vooralsnog wordt een termijn van vier maanden zonder opvang aangehouden om over te gaan op uitschrijving na een voornemen.
Verzoek tot uitschrijving zonder handtekening
Wijzigingsformulieren met het verzoek tot uitschrijving uit het LRK die namens de gastouder worden ingediend door het gastouderbureau, zijn voorzien van een handtekening van die gastouder. Als een wijzigingsformulier met verzoek tot uitschrijving uit het LRK wordt ingediend zonder handtekening, wordt eerst aan het gastouderbureau gevraagd om alsnog aan de gastouder een handtekening te vragen. De behandeling van het verzoek tot wijziging wordt maximaal twee weken opgeschort. Is het gastouderbureau niet in staat de handtekening te verkrijgen, dan moet als aanvullende informatie in dit geval een kopie van het bewijsstuk opgestuurd worden waaruit blijkt dat de bemiddelingsrelatie tussen het gastouderbureau en de gastouder is opgezegd.
3.5 Personenregister kinderopvang
Iedereen die werkt of woont op een locatie waar kinderen worden opgevangen, moet zich vanaf 1 maart 2018 inschrijven in het Personenregister kinderopvang (PRK). Inschrijven kan met een geldige Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). Na inschrijving start de continue screening, die duurt tot het moment dat iemand zich uitschrijft.
Wie moeten zich inschrijven in het PRK?
Onder structureel aanwezig wordt het volgende verstaan:
Iemand is structureel aanwezig als hij minstens 1 keer in de maand een halfuur op de locatie is tijdens opvanguren. Dat geldt bijvoorbeeld voor de schoonmaakster of de buurvrouw die wekelijks tijdens opvanguren op bezoek komt. De GGD controleert in het PRK of de structureel aanwezigen op een kindercentrum of opvanglocatie staan ingeschreven, gekoppeld zijn aan de kinderopvangorganisatie.
Wij hanteren de werkwijze van het herstelaanbod. Herstelaanbod is een werkwijze die de toezichthouder kan inzetten waarmee tijdens het onderzoek de naleving van een voorschrift in gang wordt gezet. Binnen de periode van het inspectie-onderzoek kan de toezichthouder de houder een herstelaanbod doen. De houder wordt in de gelegenheid gesteld om bepaalde geconstateerde overtredingen te beëindigen voordat het inspectierapport naar de gemeente gaat. Het doel hiervan is om:
De overtredingen waarvoor de toezichthouder het herstelaanbod toepast, moeten uiteraard van dien aard zijn dat deze zich lenen voor dit traject. In beginsel wordt geen herstelaanbod gedaan bij meer dan drie overtredingen. Herhaalde constatering van dezelfde overtreding binnen 24 maanden, overtredingen met betrekking tot de pedagogische praktijk en overtredingen waarvoor het college in beginsel altijd een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete kan opleggen. De toezichthouder geeft hierin advies.
De resultaten van het herstelaanbod worden binnen het onderzoekstraject opnieuw beoordeeld en beschreven in het inspectierapport. De herbeoordeling kan zowel een document beoordeling zijn als een onderzoek op de voorziening. De gemeente beoordeelt vervolgens op basis van de aard van de overtreding, de genomen maatregelen en het gemeentelijk handhavingsbeleid of er nog een handhavingsmaatregel nodig is.
De toezichthouder kan het herstelaanbod toepassen bij het jaarlijks onderzoek, het onderzoek na registratie en eventueel bij incidenteel onderzoek.
4. Handhaving (beschrijvende uitleg)
De kwaliteitseisen waaraan de houder van een kindercentrum, gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang moet voldoen, worden geregeld in de Wko en onderliggende wetgeving. De ‘Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang’ (hoofdstuk 5) en het afwegingsoverzicht (Bijlage 1) geven hierin gedetailleerder inzicht.
Als de houder niet voldoet aan één of meerdere kwaliteitseisen, begint na ontvangst van het inspectierapport van de GGD het handhavingstraject. De gemeente streeft ernaar dit handhavingstraject binnen vier weken in te zetten.
4.1 Vormen van handhaving 5
Bij het uitvoeren van het handhavingsbeleid heeft de gemeente twee mogelijkheden:
Binnen de handhaving kinderopvang worden deze twee verschillende typen sancties onderscheiden. Beide bestaan naast elkaar en kunnen daarom tegelijkertijd worden opgelegd. De verschillende sancties worden nader beschreven in de algemene toelichting in de Beleidsregels. Hieronder volgt een korte opsomming van de verschillende sancties.
4.1.1 Herstellende en bestraffende sancties
Over het algemeen kan gesteld worden, dat een gemeente bij lichte overtredingen gebruik kan maken van een schriftelijke waarschuwing en bij zwaardere of herhaalde overtredingen deze stap overslaat. Wanneer er wordt gekozen voor het overslaan van de ‘waarschuwing’ zal eerder direct gebruik worden gemaakt van het juridische traject. Een schriftelijke waarschuwing maakt wel onderdeel uit van het handhavingstraject maar heeft geen juridische gevolgen.
Het college kan op grond van de Wko en de Algemene wet bestuursrecht de volgende herstellende sancties opleggen:
Als begunstigingstermijn voor de herstellende sancties hanteren we de termijnen die in het afwegingsmodel zijn genoemd.
4.1.2 Schriftelijk bevel door GGD
De GGD kan bij constatering van een ernstige overtreding een schriftelijk bevel als herstellende sanctie opleggen. Dit handhavingsmiddel kan door de GGD-inspecteur in spoedeisende gevallen tijdens de inspectie direct worden ingezet. De toezichthouder geeft een bevel indien hij/zij van mening is dat de kwaliteit bij een kindercentrum, gastouderbureau of gastouderopvang zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden. In geval van overtredingen met een lage of gemiddelde prioritering zal hier geen sprake van zijn. De inzet van dit middel wordt door de toezichthouder bepaald en niet door het college. Daarom wordt deze sanctie in de Beleidsregels niet nader genoemd.
4.1.3 Proportionaliteit en subsidiariteit
Handhaving is maatwerk en wordt, met de Beleidsregels als uitgangspunt, in elke situatie apart afgewogen. Proportionaliteit is daarbij van belang. Hierdoor zijn niet automatisch alle hierna genoemde stappen onverkort van toepassing op een geconstateerde overtreding. Telkens wordt afgewogen of toepassing in dit geval proportioneel is. Het college kan in alle gevallen gemotiveerd afwijken van het GGD-advies.
Goed handhaven betekent ook: oog hebben voor de specifieke situatie, gezond verstand gebruiken en praktijkervaring benutten. Individuele omstandigheden - verzwarend of verzachtend – kunnen van invloed zijn op het wel of juist niet opleggen van een maatregel. Niet alle situaties zijn onderling vergelijkbaar en soms schieten regels en richtlijnen tekort. Alles overziend volgt er wel of geen actie bij een bepaalde overtreding. Dat wordt vervolgens goed toegelicht in het individuele handhavingsbesluit. Goed gemotiveerd maatwerk – zoals weergegeven in het individuele besluit - en beleid vullen elkaar in de praktijk aan. Dat doet recht aan het feit dat niet alle situaties standaard zijn. Maar wanneer er eenmaal sancties zijn opgelegd is de intentie ook om door te pakken.
Bij handhaving worden meerdere afwegingen gemaakt om te bepalen of en zo ja welke actie nodig is. Deze afwegingen zijn:
Wat is de ernst van de overtreding?
Als een overtreding een laag risico heeft met weinig consequenties voor de directe veiligheid en gezondheid, dan wordt er doorgaans gekozen voor een ‘lichte’ handhavingsactie. Concreet betekent dat: een handhavingsbesluit met een lange hersteltermijn en geen of een lage boete. Het omgekeerde geldt voor grote risico’s en herhaalde overtredingen. In het afwegingoverzicht (bijlage 2) staan de prioriteiten en bedragen per overtreding vermeld. Nota bene: een grote hoeveelheid kleine overtredingen tegelijk zegt ook iets over de kwaliteit van de kinderopvangvoorziening en kan leiden tot zwaardere handhaving.
Wat is de aard van de overtreding?
Er wordt onderscheid gemaakt tussen overtredingen die gelet op hun aard gemakkelijk op korte termijn herhaald kunnen worden en overtredingen die na herstel voorlopig ook blijvend hersteld zijn. Bij overtredingen met een herhaalkans op korte termijn moet gedacht worden aan bijvoorbeeld de dagelijkse inzet van beroepskrachten. Bij een dergelijke overtreding zal in de regel gekozen worden voor het opleggen van een last onder dwangsom. Een opgelegde dwangsom heeft namelijk een voortdurende werking en biedt de mogelijkheid om meerdere malen te onderzoeken of de overtreding blijvend verholpen is. Als de overtreding na herstel geen herhaalkans heeft op korte termijn, zoals bijvoorbeeld bij een pedagogisch beleidsplan, is een aanwijzing in eerste instantie een geschiktere maatregel. Immers als het product eenmaal aangepast is, is de overtreding meteen blijvend verholpen en is er (voorlopig) geen kans meer op een herhaalde overtreding.
Hoeveel overtredingen zijn er?
Als er erg veel overtredingen tegelijk zijn, dan wordt de afweging gemaakt of er alles overziend nog sprake is van verantwoorde kinderopvang. Als dat niet het geval is, dan zal de handhaving sneller richting een (tijdelijk) exploitatieverbod gaan. Veel overtredingen ineens, is mede bepalend voor de handhavingsroute en het afstemmen van hersteltermijnen aan de situatie.
Heeft de overtreding een financieel raakvlak?
Het inzetten van te weinig personeel bijvoorbeeld heeft een financiële consequentie voor de houder. Een goed gedoseerde boete en/of dwangsom is daarop afgestemd, omdat er voor de houder dan eerder een prikkel ontstaat om daadwerkelijk over te gaan tot herstel van de kwaliteit.
Heeft de overtreding betrekking op relatief nieuwe wetsvoorschriften? |
Welke kennis over het voorschrift mag verwacht worden? In principe wordt verwacht dat de houder bekend is met alle voorschriften. Maar het kan gebeuren dat een regel nog vrij nieuw is en nog moet landen in de organisatie. Zoals met de invoering van de nieuwe kwaliteitseisen in 2018. In die gevallen – mits er geen ernstige risico’s ontstaan – zal in eerste instantie terughoudend worden gehandhaafd. Een waarschuwing of aanwijzing met een redelijke hersteltermijn is in deze situatie een adequate maatregel. We vinden het redelijk dat een houder 1 jaar na invoering hoe dan ook bekend zou moeten zijn met een nieuw voorschrift. Dan geldt dit niet meer als een verzachtende omstandigheid.
Hoogte van een boete en grootte van de organisatie
Voor de hoogte van boetes zijn normbedragen opgesteld, gebaseerd op landelijke richtlijnen (zie het afwegingsoverzicht) voor handhaving vermeld. Een bestuurlijke boete mag zijn doel niet voorbij schieten. Het is bedoeld om te corrigeren met een goed gedoseerde prikkel en niet om onevenredige financiële ‘schade’ toe te brengen. Bij een kleine organisatie met een geringe omzet bestaat de kans dat een hoge boete een onbedoeld onevenredige effect heeft. Omgekeerd bestaat de kans dat een relatief lage boete bij een grote onderneming ook niet het gewenste effect heeft.
Proportionaliteit en een goede dosering zijn een belangrijk uitgangspunt bij handhaving. De gemeente hanteert daarom drie categorieën organisaties waar de normbedragen op zijn afgestemd:
Voor een grote organisatie geldt het volledige normbedrag zoals opgenomen in het afwegingsoverzicht. Voor een middelgrote organisatie is het mogelijk twee derde van het normbedrag als richtlijn te hanteren. Voor een kleine organisatie geldt vervolgens één derde deel. En voor gastouders een vijfde deel. Nota bene; het college is bevoegd om hiervan af te wijken.
Bij de bepaling van de grootte is de registratie in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK) het uitgangspunt. Indien nodig worden aanvullend de registers van de Kamer van Koophandel geraadpleegd.
Maatwerk bij voorschrift oudercommissie
Op grond van de Wko moet de houder een oudercommissie instellen voor elk door hem geëxploiteerd kindercentrum of gastouderbureau. In de praktijk komt het voor dat het voor de houders lastig is om aan deze wettelijke verplichting te voldoen. Dit komt vooral door het feit dat houders afhankelijk zijn van de bereidheid van de ouders in een oudercommissie plaats te nemen. Dit betekent echter niet dat de houders vrijgesteld worden van deze eis. Als er geen oudercommissie is, wordt getoetst of er voldoende inspanning is verricht om een oudercommissie in te stellen. Dit kan bijvoorbeeld door in de nieuwsbrieven een oproep te plaatsen tot deelname aan de oudercommissie, op de website ouders te vragen deel te nemen aan de oudercommissie en tijdens de ouderavonden het belang van de oudercommissie te benadrukken en ouders te vragen. De toezichthouder beoordeelt of de houder voldoende inspanning verricht om een oudercommissie in te stellen. Als er wel een oudercommissie is, moet er worden voldaan aan de kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang.
5. Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang
“Burgemeester en wethouders van de gemeenten Leerdam, Vianen en Zederik (Bedrijfsvoeringsorganisatie Vijfheerenlanden)
Gelet op artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht;
Gelet op de artikelen 1.61, eerste lid, 1.65, eerste lid, 1.66 en 1.72, eerste lid, Wet kinderopvang,
Het toezicht- en handhavingsbeleid Wet kinderopvang 5HL 2018 vast te stellen”.
Deze beleidsregels zijn van toepassing op de handhaving naar aanleiding van een overtreding van de bij of krachtens de Wet kinderopvang gestelde regelgeving.
Artikel 2 Vormen van handhaving
Bij het uitvoeren van het handhavingsbeleid heeft het college de volgende mogelijkheden:
Indien gebleken is dat een houder van een kindercentrum, een gastouderbureau of een voorziening voor gastouderopvang niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en alle onderliggende regelgeving, kan het college in beginsel een herstellend handhavingstraject starten. Dit traject is gericht op beëindiging van de overtreding(-en) en op voorkoming van herhaling van de overtreding(-en).
Indien niet (langer) wordt voldaan aan de definities van de Wet kinderopvang voor wat betreft de geregistreerde voorziening (kdv, bso, gob, go) wordt de gegeven toestemming tot exploitatie ingetrokken door middel van een beschikking overeenkomstig artikel 1.46 lid 5 en 6 Wet kinderopvang. Aansluitend wordt de registratie verwijderd uit het landelijk register kinderopvang.
Artikel 8 Hoogte bestuurlijke boete
Bij de berekening van de bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 1.72 lid 1 van de Wet kinderopvang wordt voor alle overtredingen het boetebedrag dat is neergelegd in het afwegingsoverzicht als uitgangspunt gehanteerd. Vervolgens kan het college de deelfactor hanteren zoals is vastgelegd in hoofdstuk 4.1.3 onder proportionaliteit en subsidiariteit.
Herstellend traject (hoofdstuk 5.2)
In een herstellend traject zijn verschillende stappen te onderscheiden.
Stap 1: aanwijzing, artikel 1.65 lid 1 Wet kinderopvang
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin zich een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau bevindt dat de bij of volgens de artikelen 1.47 lid 1 en 1.48d tot en met 1.59 gegeven voorschriften (de ‘kwaliteitseisen’) niet of in onvoldoende mate naleeft, geeft de houder een schriftelijke aanwijzing.
In een aanwijzing wordt met redenen omkleed aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder binnen de gestelde termijn genomen dienen te worden. De duur van de hersteltermijn is afhankelijk van de prioriteit die is toegekend aan de kwaliteitseis zoals afgeleid kan worden uit het afwegingsoverzicht dat als bijlage is opgenomen.
Stap 2: last onder dwangsom of last onder bestuursdwang, artikel 125 lid 2 Gemeentewet en artikel 5:32 Awb
De algemene bestuursdwangbevoegdheid is neergelegd in artikel 125 van de Gemeentewet. In gevallen waarin het bestuursorgaan de mogelijkheid heeft om zelf de overtreding te beëindigen (op kosten van de overtreder) kan een last onder bestuursdwang opgelegd worden. De bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom is een van de bestuursdwangbevoegdheid afgeleide bevoegdheid; neergelegd in artikel 5:32 Awb.
De stap last onder dwangsom kan meerdere keren worden genomen voor een geconstateerde overtreding. Indien een eerste last onder dwangsom geen resultaat heeft gehad, kan worden overwogen een nieuwe, hogere last onder dwangsom op te leggen. Dit vereist dan wel een nieuw besluit. Ook kan besloten worden tot een volgende stap in het herstellend handhavingstraject.
De last onder dwangsom kan ook preventief worden opgelegd. Van een preventieve last is sprake als de last wordt opgelegd voordat enige overtreding heeft plaatsgevonden. Hiervoor geldt dat het gevaar van de overtreding klaarblijkelijk dreigt: dat wil zeggen dat de overtreding zich met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal voordoen.
Stap 3: exploitatieverbod, artikel 1.66 Wet kinderopvang
Het college kan de houder verbieden een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau in exploitatie te nemen dan wel de exploitatie voort te zetten. Dit kan het college onder andere in de volgende gevallen:
Stap 4: het intrekken van de beschikking met toestemming tot exploitatie en het verwijdering van de registratie uit het landelijk register kinderopvang, artikel 1.46 lid 5 en 6 Wet kinderopvang, artikel 1.47a lid 2 Wet kinderopvang en artikel 8 lid 1 Besluit landelijk register kinderopvang en register buitenlandse kinderopvang.
Er zijn verschillende gronden waarop het college, in het kader van handhaving, de toestemming tot exploitatie kan intrekken en de registratie van deze voorziening verwijdert uit het register:
Vanaf het moment dat voor een voorziening voor kinderopvang de toestemming tot exploitatie is ingetrokken en de registratie van deze voorziening verwijderd is uit het landelijk register kinderopvang, is er geen sprake meer van kinderopvang in de zin van de wet. Voortzetten van de exploitatie leidt tot niet geregistreerde kinderopvang (illegale kinderopvang) en kan leiden tot een bestuurlijke boete of vervolging door het Openbaar Ministerie op basis van overtreding van de Wet Economische Delicten.
Bestraffend traject (hoofdstuk 5.3)
Een bestraffende sanctie bestraft een overtreding die ‘in het verleden’ begaan is. Er is dus een overtreding geconstateerd en dat feit wordt bestraft. De vorm van een bestraffende sanctie onder de Wet kinderopvang is de bestuurlijke boete (artikel 1.72 lid 1 Wet kinderopvang).
In het ‘Toezicht- en handhavingsbeleid kinderopvang 5HL 2018’ is neergelegd op welke wijze het college invulling geeft aan zijn beleidsvrijheid.
In dit artikel worden de vormen van handhaving benoemd. Een herstelmaatregel is gericht op herstel van een overtreding en/of voorkoming van herhaling. Een bestraffende sanctie is gericht op bestraffen van een begane overtreding. In de Algemene wet bestuursrecht wordt ook wel gesproken over leedtoevoeging.
De kwaliteitseisen waaraan bij of krachtens de Wet kinderopvang voldaan moet worden staan in de wet- en regelgeving. Een volledige opsomming is ook terug te vinden in de door de toezichthouder kinderopvang gebruikte modelrapporten (www.rijksoverheid.nl).
Op grond van artikel 1.58 Wet op de Kinderopvang dient de houder een oudercommissie in te stellen voor elk door hem geëxploiteerd kindercentrum of gastouderbureau. In de praktijk komt voor dat het voor de houders lastig is om aan deze wettelijke verplichting te voldoen. De reden ligt vooral dat de houders bij deze afhankelijk is van de bereidheid van de ouders om in de oudercommissie zitting te nemen. Daarom hebben wij besloten om af te wijken van het reguliere handhavingstraject. Dit betekent echter niet dat de houders vrijgesteld worden van deze eis. Wij zullen deze eis anders toetsen. Hierbij worden inspanningen van de houder getoetst. Hieronder volgt een overzicht met instrumenten die een houder kan inzetten om aan deze eis te voldoen:
Indien de houder aantoonbaar aan deze acht voorwaarden voldoet, dat dit een bewijs is van het verrichten van voldoende inspanningen. De toezichthouder geeft dan het advies Niet handhaven.
Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar Algemene toelichting, hoofdstuk 5.2 Herstellend traject.
Indien een geregistreerde voorziening, te weten dagopvang, buitenschoolse opvang, gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang niet meer voldoet aan de definitie hiervan in de Wet kinderopvang wordt de gegeven toestemming tot exploitatie door middel van een beschikking ingetrokken en wordt de registratie uit het landelijk register kinderopvang verwijderd. Dit, omdat uitsluitend kinderopvangvoorzieningen die aan de definitie voldoen worden geregistreerd en geëxploiteerd mogen worden. Er zal in dit geval geen herstellend handhavingstraject worden ingezet.
Artikel 7 Gebruik bevoegdheid opleggen bestuurlijke boete
Het opleggen van een bestuurlijke boete is een bevoegdheid van het college. Dit betekent dat het college een bestuurlijke boete op kan leggen, maar daartoe niet verplicht is. Voor een aantal hierna te noemen overtredingen is bepaald dat het college altijd van deze bevoegdheid gebruik maakt. Dit laat onverlet dat het college bevoegd blijft voor de overige overtredingen een boete op te leggen. Indien het college daartoe overgaat, is wat in deze beleidsregels is bepaald onverkort van toepassing.
In geval van de volgende overtredingen kan het college altijd een boete opleggen.
Ad 1. De overtredingen van de kwaliteitseisen zijn geprioriteerd. In geval van een overtreding met een hoge prioriteit maakt het college gebruik van zijn bevoegdheid een bestuurlijke boete op te leggen.
Ad 2. Deze overige overtredingen betreffen het niet melden van wijzigingen als bedoeld in het artikel 1.47 Wet kinderopvang; de verplichtingen op grond van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht; het exploiteren van een kinderopvangvoorziening in strijd met artikel 1.45 Wet kinderopvang; het niet naleven van een aanwijzing of bevel als bedoeld in artikel 1.65 Wet kinderopvang en het niet nakomen, dan wel in strijd handelen met een verbod krachtens artikel 1.66 van laatstgenoemde wet. Als er sprake is van dergelijke ‘overige overtredingen’ maakt het college eveneens gebruik van zijn bevoegdheid.
Artikel 8 Hoogte bestuurlijke boete
In de Wet kinderopvang is het maximaal op te leggen boetebedrag aangegeven. Het college heeft derhalve beleidsvrijheid ten aanzien van het bepalen van de hoogte van het op te leggen boetebedrag naar aanleiding van een specifieke overtreding. Voor overtreding van de kwaliteitseisen geldt dat het college de hoogte van de boetebedragen heeft afgestemd op de prioritering van de overtreding. Een hoge prioritering betekent dat er ook in algemene zin sprake is van een ernstige overtreding, terwijl aan minder ernstige overtredingen een lagere prioritering (gemiddeld of laag) is toegekend.
Mede gelet op het in artikel 1.72 van de Wet kinderopvang neergelegde boetemaximum heeft dit geleid tot de volgende verdeling.
In geval van overtreding van de artikelen 1.66 en 1.45 Wet kinderopvang is er sprake van economische delicten, gesanctioneerd in de Wet op de Economische Delicten. In artikel 1 en 6 van deze wet is bepaald dat deze overtredingen beboet worden met een boete van de vierde categorie, genoemd in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht. De boetebedragen in onderhavig beleid komen hiermee overeen.
Overtreding van artikel 5:20 Algemene wet bestuursrecht is een strafbaar feit; strafbaar gesteld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht: “Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.” Het boetebedrag voor deze overtreding, komt overeen met het artikel 23 in het Wetboek van Strafrecht, genoemde bedrag voor overtredingen van de tweede categorie.
Gezien het bijzondere karakter van de voorziening voor gastouderopvang is ervoor gekozen de hoogte van de op te leggen boete met de helft te verlagen. Dit geldt niet wanneer het een kwaliteitseis is die specifiek alleen aan de gastouder wordt gesteld. In dat geval is de boete al op deze situatie afgestemd.
Het voorgaande laat onverlet dat het college op grond van artikel 5:46 lid 2 Algemene wet bestuursrecht gehouden is de hoogte van de bestuurlijke boete af te stemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, waarbij het college zo nodig rekening houdt met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Het college heeft door middel van de prioritering en de aansluiting op de betreffende strafrechtelijke overtredingen de ernst van de overtredingen geobjectiveerd.
Bij recidive treedt strafverzwaring op. Dit artikel bepaalt de hoogte van de strafverzwaring.
In het geval de overtreder de afgelopen twee jaar al eerder is beboet voor eenzelfde overtreding verhoogt het college de boete met 50%. Daarbij is irrelevant of de in het verleden gepleegde overtreding(en) al dan niet betrekking hadden op hetzelfde kindercentrum, gastouderbureau of gastouderopvang waarvoor de nieuwe boete wordt opgelegd. Bepalend is of de overtreder als houder al eerder een boete is opgelegd. Iedere volgende overtreding binnen de periode van twee jaar wordt bestraft met een boete van 2 maal het in het afwegingsoverzicht opgenomen boetebedrag.
Dit artikel spreekt voor zich.
Dit artikel spreekt voor zich.
Afwegingsoverzicht kinderdagopvang / buitenschoolse opvang / gastouderopvang / gastouderbureau
Het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint. |
(boete 4e categorie6) |
|
Een organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt en door tussenkomst van wie de betaling van ouders aan gastouders geschiedt. |
||
Kinderopvang door tussenkomst geregistreerd gastouderbureau; in gezinssituatie; op woonadres gastouder of vraagouder. |
||
Een buitenschoolse opvang, een kinderdagverblijf, een gastouderbureau of een voorziening voor gastouderopvang wordt niet in exploitatie genomen voordat een onderzoek door de GGD heeft plaatsgevonden en uit dit onderzoek blijkt dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de bij of krachtens de artikelen 1.48d tweede en derde lid en 1.49 tot en met 1.59 gestelde regels uit de Wet kinderopvang. |
Elke buitenschoolse opvang en kinderdagverblijf beschikt over een pedagogisch beleidsplan.7 bso en kdv artikelen 1.49 lid 1 en 2, en 1.50 lid 1 en 2 Wko bso artikel 12 lid 1 Besluit kwaliteit kinderopvang |
||
Houder stelt een pedagogisch beleidsplan vast, waarin de voor dat gastouderbureau kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven. artikelen 1.49 lid 4, en 1.56 lid 1 en 2 Wko; artikel 11 lid 1 Besluit kwaliteit gastouderbureau, gastouder en voorziening voor gastouderopvang; artikel 12a lid 1 Regeling kwaliteit kinderopvang |
Kinderdagverblijf / Voorschoolse educatie 8 |
||
Voorschoolse educatie omvat per week ten minste vier dagdelen van ten minste 2,5 uur of per week ten minste 10 uur aan activiteiten gericht op het stimuleren van ontwikkelingsdomeinen. artikel 1.50b Wko; artikelen 2 en 5 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie |
||
Per acht feitelijk aanwezige kinderen in de groep is ten minste één beroepskracht aanwezig. artikel 1.50b Wko ; artikel 3 lid 1 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie |
||
De groep bestaat uit ten hoogste 16 feitelijk aanwezige kinderen. artikel 1.50b Wko ; artikel 3 lid 2 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie |
||
De beroepskrachten voorschoolse educatie zijn in het bezit van: een getuigschrift of een erkende beroepskwalificatie. artikel 1.50b Wko ; artikel 4 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie; |
||
De houder stelt jaarlijks een opleidingsplan op. artikel 1.50b Wko ; artikel 4 lid 4 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie |
||
Voor de voorschoolse educatie wordt een programma gebruikt waarin op gestructureerde en samenhangende wijze de ontwikkeling wordt gestimuleerd op het gebied van taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling. artikel 1.50b Wko ; artikel 5 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie |
||
Een overzicht van alle bij het kinderdagverblijf werkzame beroepskrachten in relatie tot de behaalde diploma’s en getuigschriften. Artikel 1.53 Wko; artikel 11 lid 2a Regeling Wet kinderopvang |
Beroepskrachten meertalige buitenschoolse opvang beschikken over een voor de werkzaamheden passende certificaat of diploma |
De opvang vindt plaats in stamgroepen (dagopvang) of basisgroepen (bso). bso, kdv artikelen 1.49 lid 1 en 2 en 1.50 lid 1 en 2 Wko bso; artikel 18 lid 1 Besluit kwaliteit kinderopvang; |
||
Eisen aan de maximale omvang van de stamgroep (dagopvang) of van de basisgroep (buitenschoolse opvang). Eisen aan de maximale omvang van een gecombineerde groep, indien een stamgroep (dagopvang) en een basisgroep (buitenschoolse opvang) gecombineerd worden.9 bso, kdv artikelen 1.49 lid 1 en 2, en 1.50 lid 1 en 2 Wko bso artikel 18 lid 2 Besluit kwaliteit kinderopvang; |
||
Met vooraf gegeven schriftelijke toestemming van de ouders kan een kind gedurende een vooraf schriftelijk met de ouders overeengekomen periode worden opgevangen in één andere stamgroep (dagopvang) of basisgroep (bso). bso, kdv artikelen 1.49 lid 1 en 2, en 1.50 lid 1 en 2 Wko |
Houder: St. Kinderopvang Vianen (SKV) |
Houder: SKV |
||
Houder: SKV |
Houder: SKV |
||
Houder: SKV |
Houder: SKV |
||
Houder: St. PSZ Klimop |
Houder: SKV |
||
Houder: St. PSZ Klimop |
Houder: SKV |
||
Houder: SKV |
Houder: BSO WIJS! LLP |
||
Houder: SKV |
Houder: SKV |
||
Houder: SKV |
|||
Houder: St. PSZ Hummullus |
Houder: St. Kinderopvang Centraal Nederland (SKCN) |
Houder: SKCN |
Houder: SKCN |
|||
Kinderdagverblijf De Krullevaar Houder: SKCN |
Houder: SKCN |
||||
Kinderdagverblijf De Matroosjes Houder: Huis ter Leede |
Houder: SKCN |
||||
Houder: SKCN |
Houder: SKCN |
||||
Peutergroep Joh. Calvijnschool Houder: Ver. tot het vertrekken van Onderwijs op Ger. Grondslag te Leerdam |
Houder: SKCN |
||||
Houder: SKCN |
Houder: SKCN |
||||
Houder: SKCN |
|||||
Houder: SKCN |
|||||
Houder: St. Kinderopvang Centraal Nederland (SKCN) |
Houder: SKCN |
||||
Houder: SKCN |
Houder: SKCN |
||||
Houder: SKCN |
Houder: SKCN |
||||
Houder: Nicole van Haarlem-Versluis |
|||||
Houder: Kinderopvang de Hummeltjeshoeve |
|||||
Houder: Kinderopvang de Hummeltjeshoeve |
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2019-253231.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.