Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Noardeast-Fryslân

 

 

De raad van de gemeente Noardeast-Fryslân,

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 20 augustus 2019;

 

gelet op het bepaalde in de artikelen 2.1.3 t/m 2.1.5, 2.1.7 2.3.6 en 2.6.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en in de Wet algemene regels herindeling;

 

 

B E S L U I T :

 

 

vast te stellen de navolgende Verordening Wmo 2015 gemeente Noardeast-Fryslân.

 

ARTIKEL 1. BEGRIPSBEPALINGEN

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1.

    Wet

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2.

    College

College van burgemeester en wethouders

  • 3.

    .Maatwerkvoorziening

Een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen ten behoeve van:

  • a.

    Zelfredzaamheid, het in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden;

  • b.

    Participatie, het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;

  • c.

    Beschermd wonen en Opvang. Voor de collegebevoegdheden in het kader van artikel 2.3.5 en artikel 2.3.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 is mandaat verleend aan centrumgemeente Leeuwarden.

  •  

  • 4.

    Aanmelding

De mededeling van een belanghebbende aan het college dat hij beperkingen ondervindt op grond waarvan hij verzoekt een afspraak te maken voor een gesprek.

  • 5.

    Gesprek

Het contact na een aanmelding waarin met degene die maatschappelijke ondersteuning zoekt zijn gehele situatie wordt geïnventariseerd ten aanzien van de beperkingen en de gevolgen daarvan, de te bereiken resultaten, de te kiezen oplossingen via eigen mogelijkheden of via mogelijkheden van het netwerk dan wel via algemene, algemeen gebruikelijke, collectieve, (wettelijk) voorliggende en individuele voorzieningen.

  • 6.

    Hulpvraag

De behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet.

  • 7.

    Belanghebbende

Een inwoner van de gemeente die een beperking, een lichamelijk, een psychisch of een psychosociaal probleem ervaart en dit niet zelf of in eigen omgeving denkt te kunnen oplossen.

  • 8.

    Algemene voorziening

Aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning.

  • 9.

    Algemeen gebruikelijke oplossing

Een voorziening waarvan, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat de cliënt daarover, ook als hij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken.

  • 10.

    Voorliggende voorziening

Een voorziening die in de maatschappij aanwezig en beschikbaar is en bedoeld voor iedereen die daar behoefte aan heeft.

  • 11.

    Wettelijk voorliggende voorziening

Een voorziening op grond van een wettelijke bepaling anders dan ingevolge de wet, waarmee het resultaat geheel of gedeeltelijk bereikt kan worden.

  • 12.

    Collectieve voorziening

Een voorziening die wordt toegekend maar die door meerdere personen tegelijk wordt gebruikt.

  • 13.

    Gebruikelijke hulp

De hulp die voor alle meerderjarige leden van een leefeenheid als algemeen aanvaardbaar wordt beschouwd.

  • 14.

    Voorziening in natura

Een voorziening, in te zetten om het resultaat te bereiken, in de vorm van goederen in (bruik)leen of in eigendom of als persoonlijke dienstverlening.

  • 15.

    Persoonsgebonden budget (pgb)

Een geldbedrag om, onder bepaalde voorwaarden, een individuele voorziening mee aan te schaffen.

  • 16.

    Mantelzorger

Een persoon die langdurige zorg biedt die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden. De zorg wordt geleverd aan een hulpbehoevende uit diens directe omgeving. De zorgverlening vloeit rechtstreeks voort uit de sociale relatie en deze overstijgt de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar.

  • 17.

    Hoofdverblijf

De plaats waar een persoon daadwerkelijk de meeste nachten per jaar doorbrengt.

  • 18.

    Eigen bijdrage

Een bedrag dat de gemeente oplegt. Eigen bijdrage geldt bij een voorziening in natura of Pgb. Het CAK stelt vast en int de eigen bijdrage. Zie ook artikel 2.1.4 eerste lid van de wet.

  • 19.

    Aanbieder

Een natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren.

 

Artikel 2. Vooronderzoek en indienen persoonlijk plan

  • 1.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de belanghebbende en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2.

    Voor het gesprek verschaft de belanghebbende het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De belanghebbende verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3.

    Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de belanghebbende afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4.

    Het college brengt de belanghebbende op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

 

Artikel 3. Het gesprek

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

  • a.

    de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de belanghebbende;

  • b.

    het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

  • c.

    de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

  • d.

    de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

  • e.

    de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de belanghebbende;

  • f.

    de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

  • g.

    de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

  • h.

    de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

  • i.

    welke bijdragen in de kosten de belanghebbende met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn, en

  • j.

    de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de belanghebbende in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2.

    Als de belanghebbende een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2, vierde lid, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het college informeert de belanghebbende over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt deze toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 4.

    Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de belanghebbende afzien van een gesprek.

  •  

Artikel 4. Het verslag

  • 1.

    Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek. Bij het onderzoek naar de noodzaak om een resultaat te bereiken neemt het college het ondertekende verslag van het gesprek als uitgangssituatie.

  • 2.

    Binnen vijf werkdagen na het gesprek verstrekt het college aan de belanghebbende een verslag van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 3.

    De belanghebbende tekent het verslag voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar binnen vijf werkdagen wordt geretourneerd aan de contactpersoon waarmee hij het gesprek heeft gevoerd.

  • 4.

    Als de belanghebbende tekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.

  • 5.

    Als de belanghebbende van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende verslag.

  •  

Artikel 5. De aanvraag

  • 1.

    Een belanghebbende of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2.

    Het college kan een ondertekend verslag van het gesprek aanmerken als aanvraag als de belanghebbende dat op het verslag heeft aangegeven.

  •  

Artikel 6. Verantwoordelijkheid van de belanghebbende

  • 1.

    Van belanghebbende wordt verwacht dat deze zoekt naar mogelijkheden om zelf te voorzien in adequate oplossingen voor zijn ondersteuningsvraag. Hierin worden betrokken de eigen mogelijkheden, de mogelijkheden van zijn sociale netwerk en alle beschikbare voorzieningen.

  • 2.

    Van belanghebbende wordt verwacht dat deze tijdig anticipeert op ondersteuningsvragen die verband houden met levensloop gerelateerde fasen en hier ook binnen zijn eigen mogelijkheden, de mogelijkheden van zijn sociale netwerk en beschikbare wettelijke voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen treft.

  • 3.

    Van belanghebbende wordt verwacht dat deze verantwoordelijkheid neemt voor het verbeteren en of optimaliseren van de lichamelijke en geestelijke gezondheid en individuele psychosociale omstandigheden. Waar nodig met ondersteuning van zijn sociale netwerk, beschikbare wettelijke voorliggende voorzieningen, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen en of hulpverleners, mantelzorgers of vrijwilligers.

  • 4.

    Van belanghebbende wordt verwacht dat deze meewerkt aan een onderzoek om een zo goed mogelijk beeld te krijgen van de woon- en leefsituatie in relatie tot de benodigde en gevraagde voorziening.

  • 5.

    Van belanghebbende wordt verwacht de gegevens te verschaffen die noodzakelijk zijn voor het onderzoek naar de noodzaak om een voorziening te verstrekken.

  •  

Artikel 7. Verantwoordelijkheid van het college

  • 1.

    Het college handelt vanuit het respect voor en vertrouwen in de kennis en vaardigheden van belanghebbende, en hun verlangen zelf verantwoordelijkheid te nemen. Het college bevordert de zelfredzaamheid en de zelfregie van belanghebbende. Het college zorgt ervoor dat de belanghebbende een beroep kan doen op kosteloze cliëntondersteuning.

  • 2.

    Het college staat belanghebbenden bij, indien dat nodig is, bij het zoeken, vinden en treffen van een oplossing voor een hulpvraag. Het college doet dit op objectieve wijze, waarbij hij tevens verantwoordelijk is voor de doelmatige besteding van beschikbaar gestelde middelen. Het college brengt de belanghebbende op de hoogte van de mogelijkheid, binnen zeven dagen na de melding, een persoonlijk plan te overhandigen.

  • 3.

    Oplossingen voor een hulpvraag, als bedoeld in het vorige lid, worden bij voorkeur gezocht in dat wat een belanghebbende zelf of met diens sociale netwerk redelijkerwijs kan realiseren. Worden daar onvoldoende oplossingen gevonden, dan worden de oplossingen achtereenvolgens gezocht in algemeen gebruikelijke oplossingen, voorliggende voorzieningen en collectieve voorzieningen. Het college besluit alleen dan een maatwerkvoorziening te verstrekken als er onvoldoende andere oplossingen zijn.

  • 4.

    Het college heeft oog voor alle omstandigheden van een belanghebbende en diens gezin. Bij het doen van onderzoek maakt het college waar mogelijk gebruik van al beschikbare informatie.

  • 5.

    Het college is bevoegd de dienstverlening in dit kader uit te laten voeren door derden.

  • 6.

    Het college volgt het beleid van de gemeente Leeuwarden in haar rol als centrumgemeente ten aanzien van de regionale voorzieningen Beschermd wonen en Opvang (maatschappelijke opvang, OGGZ, Verslavingszorg) zoals vastgesteld in de Verordening WMO 2018 van de gemeente Leeuwarden, de Beleidsregels WMO 2018 van de gemeente Leeuwarden en het Financieel Besluit 2018 van de gemeente Leeuwarden en de eventueel navolgende gewijzigde versies hiervan voor zover het veranderingen betreft die voortvloeien uit de verantwoordelijkheden zoals vastgelegd in de gemeenschappelijke regeling ‘Centrumregeling samenwerking sociaal domein Friese gemeenten’.

  •  

Artikel 8. Voorwaarden voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college kan een maatwerkvoorziening verlenen om een bepaald resultaat te bereiken. Het college gaat hierbij uit van de behoeften en persoonskenmerken van de belanghebbende.

  • 2.

    Om een resultaat te bereiken, worden eerst onderstaande voorzieningen beoordeeld op daadwerkelijke beschikbaarheid en bruikbaarheid voor belanghebbende:

    • a.

      eigen (financiële) mogelijkheden;

    • b.

      alle eventueel aanwezige huisgenoten, het eigen netwerk, die beschikbaar zijn en in staat om werkzaamheden over te nemen;

    • c.

      alle algemeen gebruikelijke voorzieningen;

    • d.

      alle wettelijke voorliggende voorzieningen;

    • e.

      alle algemene voorzieningen;

    • f.

      alle collectieve voorzieningen.

 

Artikel 9. Uitsluitingsgronden

Er wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt indien:

  • a.

    de belanghebbende niet woonachtig is in de gemeente Noardeast - Fryslân of het hoofdverblijf feitelijk buiten de gemeente valt;

  • b.

    de kosten, waarop de maatwerkvoorziening betrekking heeft, naar oordeel van het college vermeden hadden kunnen worden;

  • c.

    de belanghebbende kosten heeft gemaakt of verplichtingen is aangegaan door zelf de voorziening aan te schaffen, waardoor het probleem al is opgelost;

  • d.

    er bij belanghebbende geen sprake is van aantoonbare meerkosten, in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor compensatie wordt gevraagd;

  • e.

    een voorziening, waarop de aanvraag betrekking heeft, reeds eerder krachtens deze, of een voorgaande verordening is verstrekt, en de technische levensduur van de voorziening nog niet is verstreken. Tenzij de voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de belanghebbende zijn toe te rekenen;

  • f.

    het een woonvoorziening betreft en de belanghebbende in een hotel / pension, trekkerswoonwagen, klooster, tweede woning, vakantiewoning, recreatiewoning en onzelfstandige woonruimte zoals kamerverhuur woont;

  • g.

    het een woonvoorziening betreft aan specifiek op gehandicapten of ouderen gerichte woongebouwen voor voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Artikel 10. Regels voor pgb

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2.

    Het tarief voor een pgb:

  • a.

    is gebaseerd op een door de belanghebbende opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden;

  • b.

    is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen.

  • 3.

    De hoogte van een pgb voor dienstverlening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten

  • 4.

    De hoogte van een pgb voor een zaak wordt bepaald op ten hoogste de kostprijs van de zaak die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt en rekening houdend met onderhoud en verzekering.

  • 5.

    Het college bepaalt bij nadere regeling onder welke voorwaarden betreffende het tarief, een belanghebbende aan wie een pgb wordt verstrekt de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk. Het betreft een situatie die de gebruikelijke mantelzorg overstijgt.

  • 6.

    Het college werkt lid 1 tot en met 5 uit in een regeling.

 

Artikel 11. Eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

  • 1.

    Een belanghebbende is een bijdrage in de kosten verschuldigd:

  • a.

    voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning, en

  • b.

    voor een maatwerkvoorziening (zorg in natura dan wel pgb).

  • 2.

    Het college bepaalt bij nadere regeling:

  • a.

    voor welke algemene voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning, de belanghebbende een bijdrage is verschuldigd;

  • b.

    wat per soort algemene voorziening de hoogte van deze bijdrage is;

  • c.

    dat de bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, en degene die anders dan als ouder, samen met de ouder het gezag uitoefent over een belanghebbende;

  • d.

    op welke wijze de kostprijs van een maatwerkvoorziening (zorg in natura dan wel pgb) wordt bepaald.

  • 3.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening en of het (jaarlijkse) onderhoudscontract wordt afgeleid van een vastgesteld normbedrag (bijvoorbeeld een eenheidsprijs van het kernassortiment), een goedgekeurde offerte, of de met de leverancier overeengekomen huur- of koopprijs of uurtarief.

  • 4.

    In geval van koop van een voorziening door het college bestaat de kostprijs van een voorziening uit de economische afschrijving van de voorziening, vermeerderd met het beheer- en onderhoudstarief. Mocht er na het verstrijken van de periode voor de economische afschrijving een vervangende voorziening ingezet moeten worden, dan gaat de periode van betaling van een eigen bijdrage voor dit deel opnieuw in.

  • 5.

    Bij voorzieningen die in bruikleen worden verstrekt en waarvoor de gemeente huur betaalt, geldt een eigen bijdrage zolang iemand de voorziening gebruikt.

  • 6.

    Bij voorzieningen die in bruikleen worden verstrekt en die door de gemeente zijn gekocht is een eigen bijdrage verschuldigd op basis van de economische afschrijving en het onderhoudscontract. De eigen bijdrage op basis van de afschrijvingstermijn is verschuldigd gedurende:

    • a.

      het gebruik van hulpmiddelen uit het kernassortiment;

    • b.

      de economische levensduur in geval van hulpmiddelen buiten het kernassortiment.

  • 7.

    De eigen bijdrage over het door de gemeente te betalen onderhoudscontract voor een hulpmiddel is verschuldigd zolang de voorziening technisch nog niet is afgeschreven en nog door aanvrager wordt gebruikt.

 

Artikel 11a. Algemene voorziening voor een schoon huis

  • 1.

    Het college treft een algemene voorziening voor een schoon huis voor inwoners die tot de doelgroep horen tot maximaal 3 uur per week per huishouden.

  • 2.

    Voor het gebruik van de algemene voorziening voor een schoon huis, bedoeld in lid 1, is de inwoner een eigen bijdrage verschuldigd.

  • 3.

    De eigen bijdrage, bedoeld in lid 2, wordt geïnd door het CAK middels een machtiging van de klant. De melding bij het CAK wordt gedaan door de zorgaanbieder. De klant ontvangt een overeenkomst van de zorgaanbieder.

  • 4.

    De aanbieder, bedoeld in lid 3, is bevoegd kortingen te geven op de eigen bijdrage bedoeld in lid 2.

  • 5.

    De hoogte van de korting, bedoeld in lid 4, bedraagt:

  • a.

    € 12,- bij een inkomen tot en met 110% van de bijstandsnorm;

  • b.

    € 10,50 bij een inkomen dat hoger is dan 110% maar lager dan 151% van de bijstandsnorm;

  • c.

    € 7,- bij een inkomen dat hoger is dan 150% van de bijstandsnorm maar lager is dan

  • € 37.000,-.

    • 6.

      Met het inkomen in lid 5 wordt het totale verzamel jaarinkomen van het huishouden van de inwoner bedoeld.

    • 7.

      Met bijstandsnorm in lid 5 wordt bedoeld het belastbaar inkomen uit een bijstandsuitkering voor gehuwden en samenwonenden.

  •  

Artikel 12. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

  • 1.

    Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

  • 2.

    Het college kan bij nadere regeling bepalen in welke gevallen en in welke mate een tegemoetkoming wordt verstrekt.

  •  

Artikel 13. Jaarlijkse waardering mantelzorgers
  • 1.

    Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van belanghebbenden in de gemeente bestaat.

  • 2.

    Het college legt jaarlijks verantwoording af aan de raad.

 

Artikel 14. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Het college draagt zorg voor goede kwaliteit van diensten en voorzieningen overeenkomstig hoofdstuk 3 van de wet.

  • 2.

    Het college stelt daartoe kwaliteitseisen op bij contracteren en subsidiëring van diensten en producten.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze

  • eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het

  • zo nodig in overleg met de belanghebbende ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

  • 4.

    Het college legt jaarlijks verantwoording af aan de raad.

Artikel 15. Borging van kwaliteit

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

  • a.

    een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met de derde; of

  • b.

    een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

  • I.

    een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

  • II.

    de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

  • a.

    overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

  • b.

    rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

  • a.

    de kosten van de beroepskracht;

  • b.

    redelijke overheadkosten;

  • c.

    kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

  • d.

    reis en opleidingskosten;

  • e.

    indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

  • f.

    overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een reële prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

  • 6.

    Het college houdt, bij het vaststellen van tarieven voor te leveren overige voorzieningen door derden, in ieder geval rekening met:

  • a.

    de marktprijs van de voorziening;

  • b.

    de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

  • I.

    aanmeten, levering en plaatsing van de voorziening;

  • II.

    instructie over het gebruik van de voorziening;

  • III.

    onderhoud van de voorziening

 

Artikel 16. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    Een belanghebbende meldt aan het college, hetzij uit eigen beweging hetzij op verzoek van het college, alle feiten en omstandigheden die een aanleiding kunnen vormen tot heroverweging van een beslissing in de zin van artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet. Op grond van artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing herzien of intrekken.

  • 2.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 3.

    Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 4.

    Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 5.

    Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.

 

Artikel 17. Klachtregeling en second opinion

  • 1.

    Belanghebbende kan bij het gebiedsteam schriftelijk een klacht indienen die betrekking heeft op de wijze van afhandeling van een melding of aanvraag, als bedoeld in deze verordening. Het gebiedsteam draagt zorg voor doorgeleiding van de klacht naar de juiste organisatie, voor een zorgvuldige afhandeling.

  • 2.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van belanghebbenden ten aanzien van hun dienstverlening.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtenregeling van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders.

  • 4.

    Tijdens het onderzoek kan belanghebbende de mogelijkheid worden geboden voor een second opinion. Hierbij wordt onderscheiden:

  • a.

    Indien belanghebbende van mening is dat ‘het gesprek’ niet naar wens verloopt, kan hij een tweede gesprek aanvragen.

  • b.

    Uit het gesprek kan een aanvraag voor een maatwerkvoorziening voortkomen. Als belanghebbende het niet eens is met de conclusie die tijdens dit deel van het onderzoek wordt getrokken, kan hij vragen om zijn dossier te laten bespreken in een ander gebiedsteam.

 

Artikel 18. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Het college bepaalt ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap als bedoeld in artikel 2.1.3 lid 2 sub f van de wet nodig is, en treft vervolgens maatregelen om te bereiken dat die regeling wordt ingesteld.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders.

 

Artikel 19. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval belanghebbenden of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

 

Artikel 20. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

 

Artikel 21. Inwerkingtreding en overgangsrecht

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag, na die van de bekendmaking en onder gelijktijdige intrekking van de Wmo - verordeningen Dongeradeel 2015, Ferwerderadiel 2015 en Kollumerland c.a. 2015.

  • 2.

    Een belanghebbende houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Wmo – verordening 2015 Dongeradeel, de Wmo – verordening 2015 Ferwerderadiel of de Wmo – verordening 2015 Kollumerland c.a. totdat het college een nieuw besluit heeft genomen over dit recht.

  •  

Artikel 22. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Noardeast - Fryslân.

 

 

Aldus besloten door de raad van de gemeente Noardeast - Fryslân in zijn openbare vergadering

d.d. 4 september 2019.

De raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter,

mr. S.K. Dijkstra drs. H.H. Apotheker

Naar boven