Gemeenteblad van Amsterdam
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Amsterdam | Gemeenteblad 2019, 236395 | Overige besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Amsterdam | Gemeenteblad 2019, 236395 | Overige besluiten van algemene strekking |
Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam houdende regels over de financiering van het voorschoolse aanbod voor peuters (Subsidieregeling voorschoolse educatie en ontwikkelaanbod Amsterdam 2019)
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 2 Toepasselijkheid ASA 2013
De ASA 2013 is van toepassing, tenzij daarvan in deze subsidieregeling uitdrukkelijk wordt afgeweken.
Artikel 3 Doel subsidieregeling
Het doel van deze subsidieregeling is het bieden van optimale ontwikkelkansen voor alle Amsterdamse kinderen in de leeftijd van 2 tot 4 jaar door het subsidiëren van voorschoolse educatie die voldoet aan de Amsterdamse kwaliteitseisen zoals bedoeld in hoofdstuk 2 van het beleidsplan.
Artikel 4 Subsidiabele activiteiten
Het college kan een eenmalige subsidie verlenen voor:
het aanbieden van voorschoolse educatie die voldoet aan de Amsterdamse kwaliteitseisen, vanaf het moment van registratie als voorschool in het landelijke register Kinderopvang en voor zover de voorschool van start gaat in de loop van een kalenderjaar. Waarbij het in ieder geval gaat om uitvoering van de volgende activiteiten:
Hoofdstuk 2 Subsidieplafond en verdeelsleutel
Artikel 5 Subsidieplafond en verdeelsleutel
Het college stelt jaarlijks de hoogte van de subsidiebedragen voor de uitvoering van de activiteiten bedoeld in artikel 4. Daarbij geldt dat:
het bedrag voor het aanbieden van voorschoolse educatie zoals bedoeld in lid 1 onder b en in lid 2, wordt bepaald op basis van het gemiddeld aantal kinderen en doelgroepkinderen in de leeftijd van 2 tot 4 jaar per groep, dat per week minstens 10 uur voorschoolse educatie, verdeeld over minimaal twee dagen, volgt;
Subsidie kan uitsluitend worden aangevraagd door de houder van een kindercentrum dat is gevestigd in Amsterdam en dat is geregistreerd in het landelijk register kinderopvang.
Artikel 7 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens
In aanvulling op artikel 5 lid 2 ASA 2013 worden bij de aanvraag om subsidie de volgende gegevens en stukken overgelegd:
gegevens en documenten waaruit blijkt dat en binnen welke termijn een of meerdere overtredingen van voorwaarden wettelijke basiskwaliteit kindercentra, geconstateerd door de toezichthouder in het lopende of voorgaande jaar, worden of zijn hersteld en hoe deze overtredingen in het vervolg worden voorkomen. Het gaat daarbij om de volgende voorwaarden:
In afwijking van het eerste lid, onder b en c, kan bij een aanvraag om subsidie voor het uitvoeren van voorschoolse educatie, bedoeld in artikel 4 lid 1, sub b en artikel 4 lid 2, worden volstaan met het verwijzen naar de meest recente rapportage over de kwaliteit van de voorschoolse educatie, voor zover daaruit blijkt dat wordt voldaan aan de onder het eerste lid, onder b en c genoemde kwaliteitsvoorwaarden.
In aanvulling op het eerste lid dient bij de aanvraag voor subsidie voor een ontwikkelaanbod voor peuters die extra zorg nodig hebben, aantoonbaar gemaakt te worden dat de subsidieaanvrager beschikt over de ervaring en expertise om de activiteiten zoals genoemd in artikel 4, lid 3 uit te voeren op een wijze die bijdraagt aan het welzijn van deze peuters en aansluit bij hun ontwikkelmogelijkheden.
Hoofdstuk 4 Weigering van de subsidie
In aanvulling op het eerste lid, sub a, kan het college subsidie voor het aanbieden van een ontwikkelaanbod voor kinderen die extra zorg nodig hebben, zoals bedoeld in artikel 4, lid 3, weigeren te verlenen, indien subsidieaanvrager niet kan aantonen te beschikken over de ervaring en expertise om de activiteiten zoals genoemd in artikel 4, lid 4 uit te voeren op een wijze die bijdraagt aan het welzijn van deze peuters en aansluit bij hun ontwikkelmogelijk- heden.
Hoofdstuk 5 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Artikel 10 Aanvullende verplichtingen
In aanvulling op de verplichtingen als genoemd in het eerste lid, zijn aan de subsidie voor het aanbieden van voorschoolse educatie, zoals bedoeld in artikel 4, lid 1 onder b en lid 2, de volgende verplichtingen verbonden:
de hbo’er in de voorschool wordt ingezet voor het realiseren van de Amsterdamse kwaliteitsvoorwaarden voor voorschoolse educatie en beschikt over de hiervoor relevante kennis en vaardigheden. Deze inzet is uitsluitend in aanvulling op de pedagogisch beleidsmedewerker bedoeld in het Besluit kwaliteit kinderopvang;
De subsidieontvanger plaatst geen kinderen tussen 2 en 4 op een wachtlijst wanneer er geen zicht is op plaatsing binnen een redelijke termijn. Indien een kind op de wachtlijst na herhaalde pogingen vanuit de organisatie niet geplaatst kan worden, verwijst de subsidieontvanger het betreffende kind terug naar het Ouder en Kindteam zodat het kind naar een andere voorschool kan gaan.
Hoofdstuk 6 Vaststelling van de subsidie
Artikel 11 Vaststelling van de subsidie
In aanvulling op artikel 14, tweede lid, van de ASA 2013 bevat de aanvraag tot subsidievaststelling voor de subsidies bedoeld in artikel 4, lid 1, onder b en lid 2 een overzicht van het werkelijke gemiddeld aantal Amsterdamse kinderen en doelgroepkinderen in de leeftijd van 2 tot 4 jaar dat minimaal 10 uur voorschoolse educatie, verdeeld over minstens twee dagen per gesubsidieerde groep heeft gevolgd.
Aldus vastgesteld in de vergadering van 24 september 2019
De voorzitter
Femke Halsema
De gemeentesecretaris
Peter Teesink
Bijlage: Tarievenblad bij Subsidieregeling voorschoolse educatie en ontwikkelaanbod Amsterdam 2019
Deze bijlage betreft een uitwerking van artikel 4 van de Subsidieregeling Voorschoolse educatie Amsterdam en geeft de hoogte aan van de subsidiebedragen.
Tarieven eenmalige subsidie ter voorbereiding op het aanbieden van voorschoolse educatie
De eenmalige subsidie betreft een bijdrage voor activiteiten ter voorbereiding op het aanbieden van een kwalitatief hoogwaardig aanbod van voorschoolse educatie en dient te worden gebruikt voor de volgende onderdelen (activiteiten):
Het subsidiebedrag voor deze onderdelen samen bedraagt maximaal 8.500 euro per groep.
Tarieven periodieke subsidie voor het uitvoeren van voorschoolse educatie
De periodieke subsidie voor een kwalitatief hoogwaardig aanbod van voorschoolse educatie betreft een bedrag per groep en is opgebouwd uit de volgende onderdelen (activiteiten):
De hoogte van de subsidie wordt bepaald door twee factoren:
Het basisbedrag voor een groep van 13-16 deelnemende peuters per groep is vastgesteld op 28.000. Dit bedrag vormt de basis voor de subsidie voor voorschoolse educatie. Bij meer of minder peuters in op de groep beweegt de groepsprijs mee. Onderstaande tabel geeft de subsidie weer op basis van het aantal peuters per groep.
De kwaliteitsbijdrage varieert daarnaast met het gemiddeld aantal doelgroepkinderen, kinderen met een risico op onderwijsachterstand, per groep. Dit verschil zit in de componenten taakuren, zorg en ouderbetrokkenheid op de voorschool en moet het mogelijk maken om kinderen met een risico op onderwijsachterstand, extra aandacht te geven. Onderstaande tabel geeft de ‘meebewegende’ aanvulling op de groepsprijs op basis van het aantal doelgroepkinderen binnen de groep.
* dit is verwerkt in het basisbedrag
Tarieven ontwikkelaanbod voor peuters die extra zorg nodig hebben 2020
Het college stelt jaarlijks per subsidiabele activiteit de benodigde capaciteit vast. Voor een voorschool-plus groep wordt de capaciteit voor 2020 vastgesteld op 6 groepen. Voor een Diagnose/analyse-groep wordt de capaciteit voor 2020 vastgesteld op 4 groepen. En voor een groep bij een AZC wordt de capaciteit voor 2019 vastgesteld op 1 groep. Het college stelt jaarlijks per subsidiabele activiteit de hoogte van het subsidiebedrag vast.
Voor de voorschool-plus groep wordt de hoogte van het subsidiebedrag voor 2020 vastgesteld op € 75.300. Dit bedrag is opgebouwd uit € 42.000 voor kwaliteit (max voor een groep van 16 peuters) en € 33.300 voor een tegemoetkoming in de exploitatie i.v.m. zes lege kindplaatsen.
Voor de diagnose/analyse- groep wordt de hoogte van het subsidiebedrag voor 2020 vastgesteld op € 108.500. Dit bedrag is opgebouwd uit € 42.000 voor kwaliteit (max voor een groep van 16 peuters), € 44.300 voor een tegemoetkoming in de exploitatie i.v.m. acht lege kindplaatsen en € 22.200 voor een tegemoetkoming in de exploitatie i.v.m. combinatie dagdelen MOC .
Voor de groep in/bij een AZC wordt de hoogte van het subsidiebedrag voor 2020 vastgesteld op € 131.000. Dit bedrag is opgebouwd uit € 42.000 voor kwaliteit (max voor een groep van 16 peuters) en € 89.000 voor een tegemoetkoming in de volledige exploitatie.
Toelichting bij de Subsidieregeling Voorschoolse educatie en ontwikkelaanbod Amsterdam 2019
Het college wil dat alle kinderen de kans krijgen om zich optimaal te ontwikkelen. Daarom stelt het college zichzelf als doel om kansenongelijkheid en segregatie met alle mogelijke middelen bestrijden en om ouders zo vroeg mogelijk te ondersteunen bij de ontwikkelingsstimulering van hun kinderen. Hiertoe heeft Amsterdam per 1 januari 2019 twee maatregelen doorgevoerd:
Met deze twee stappen, verruimt Amsterdam het voorschoolaanbod per kind met meer dan 40%. Dat biedt de mogelijkheid om nog effectiever aan de slag te gaan om achterstanden te bestrijden en kinderen beter toegerust aan de basisschool school te laten beginnen.
Dit betekent een uitbreiding van het ontwikkelrecht, zoals omschreven in het op 15 maart 2017, door de gemeenteraad, vastgestelde Beleidsplan Eén voorziening voor alle Amsterdamse peuters (2018-2022) aan. Dit beleidsplan steunt op drie pijlers:
Artikel 1 - Begripsomschrijving
Voor de begripsomschrijvingen in deze nadere regels is zoveel mogelijk aangesloten bij de begrippen uit de Wet kinderopvang, de Wet op het primair onderwijs, het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie en het Besluit kwaliteit kinderopvang.
Artikel 2 - Toepasselijkheid ASA 2013
Voorliggende subsidieregeling heeft de vorm van nadere regels als bedoeld in artikel 3 onder 2 van de Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013. Dit betekent dat op de subsidies die op grond van deze regeling worden verstrekt tevens de ASA 2013 en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing zijn.
Deze regeling vormt een aanvulling op hetgeen in de ASA is geregeld. Waar dat noodzakelijk is wordt verwezen naar het betreffende artikel uit de ASA 2013.
Artikel 3 - Doel subsidieregeling
Het is belangrijk dat kinderen optimale ontwikkelkansen krijgen en elkaar op jonge leeftijd al tegenkomen. Doel van deze subsidieregeling is om ervoor te zorgen dat er voor álle Amsterdamse peuters een kwalitatief hoogwaardig aanbod van voorschoolse educatie beschikbaar is.
De voorwaarden voor een kwalitatief hoogwaardig aanbod op organisatie- en op groepsniveau staan beschreven onder artikel 1, begripsomschrijvingen. Een nadere toelichting op deze kwaliteitsvoorwaarden is beschreven in het Profiel Jonge Kindvoorziening, dat is gepubliceerd op de website van de gemeente Amsterdam: www.amsterdam.nl/voorschool.
Binnen deze doelstelling is er een extra focus op doelgroepkinderen, kinderen die het risico lopen op een taal- en/of ontwikkelingsachterstand omdat zij opgroeien in een taalarme omgeving. Amsterdam heeft de afgelopen jaren veel geïnvesteerd om deze kinderen goede voorschoolse educatie te laten volgen. De gemeente doet er alles aan om het bereik onder deze groep peuters weer naar hetzelfde niveau te krijgen als voor de harmonisatie gebruikelijk was. Juist voor kinderen die opgroeien in een taalarme omgeving, is het van belang dat zij volop deelnemen aan het ontwikkelaanbod, zodat zij met zo min mogelijk achterstand aan de basisschool beginnen. De Wet op het primair onderwijs legt gemeenten bovendien de taak op om zorg te dragen voor voldoende aanbod van voorschoolse educatie voor doelgroepkinderen. Middels deze subsidieregeling stelt de gemeente kinderopvangorganisaties in de stad in staat om een kwalitatief goed en adequaat aanbod van voorschoolse educatie te realiseren.
Voor kinderen die extra of bijzondere zorg nodig hebben, bijvoorbeeld als gevolg vaneen stoornis of een ontwikkelachterstand, geldt dat zij niet altijd terecht kunnen op een reguliere voorschoolgroep met 16 kinderen en twee pedagogisch medewerkers. Zij hebben een ander soort voorziening nodig, waarin de markt niet voorziet, omdat deze voorziening zonder overheidssteun niet rendabel geëxploiteerd kan worden. Amsterdam biedt daarom sinds 2016 een ontwikkel-aanbod in verschillende soorten kleinschalige groepen:
Daarnaast is er een groep in/bij een AZC, die voorziet in een aanbod voor peuters van asielzoekers, ter voorbereiding op deelname aan de voorschool.
Artikel 4 - Subsidiabele activiteiten
Er is in deze subsidieregeling een duidelijk onderscheid aangebracht tussen het verlenen van een subsidie ter voorbereiding op het aanbieden van voorschoolse educatie en het verlenen van een subsidie voor het daadwerkelijk uitvoeren van voorschoolse educatie in lijn met de kwaliteitseisen zoals opgenomen in deze subsidieregeling en in het beleidsplan. Deze subsidieregeling benoemt de kwaliteitseisen op hoofdlijnen. De eisen zijn verder toegelicht in het Amsterdams profiel jonge kindvoorziening en het waarderingskader dat de toezichthouder gebruikt. De ze documenten zijn gepubliceerd op de website www.amsterdam.nl/voorschool.
Daarmee is een fasering tot stand gebracht die ervoor zorgt dat een organisatie alleen een subsidie voor het uitvoeren van voorschoolse educatie ontvangt, als aan alle kwaliteitseisen voor voorschoolse educatie wordt voldaan.
Het verlenen van een subsidie ter voorbereiding op het aanbieden van voorschoolse educatie heeft tot doel om het aanbod van kwalitatief goede peutervoorzieningen te vergroten. Er wordt daarom in beginsel geen subsidie ter voorbereiding op het uitvoeren van voorschoolse educatie verleend, wanneer het een locatie betreft die al als voorschool geregistreerd staat, maar waar sprake is van een overname door een andere kinderopvangorganisatie.
Een eenmalige subsidie ter voorbereiding op het uitvoeren van voorschoolse educatie, kan gedurende het gehele jaar worden aangevraagd. Zodra een kinderopvangorganisatie heeft aangetoond dat aan de kwaliteitseisen van de wet en de gemeente kan worden voldaan, kan subsidie aangevraagd worden voor het uitvoeren van voorschoolse educatie. Hieruit volgt dat ook de eerste subsidie voor het uitvoeren van voorschoolse educatie gedurende het hele jaar aangevraagd kan worden. Subsidie voor het hierop volgende kalenderjaar dient, conform ASA 2013, aangevraagd te worden voor 1 oktober van het daaraan voorafgaande jaar. Voor de reeds ingediende aanvragen voor periodieke subsidie voor het uitvoeren van voorschoolse educatie in 2019, geldt dat een aanvulling op deze subsidieaanvragen, als gevolg van het vervroegen van de startleeftijd naar 2 jaar, ingediend kan worden tot en met een maand na inwerkingtreding van de subsidieregeling.
Tot de activiteiten waarvoor een subsidie ter voorbereiding op het uitvoeren van voorschoolse educatie kan worden verleend, behoort onder andere het opleiden van beroepskrachten zodat deze startbekwaam zijn. Dit betekent dat de beroepskrachten beschikken over de basiskennis van het leervermogen en de ontwikkeling van jonge kinderen en de vaardigheden hebben om deze ontwikkeling te ondersteunen en te stimuleren. Daarnaast geldt dat zij moeten voldoen aan de Amsterdamse taalnorm voor voorschoolse educatie. Scholieren die recent de opleiding hebben afgerond aan een ROC in de regio Amsterdam, zijn tijdens hun opleiding in veel gevallen tot dit niveau opgeleid. In het andere geval zijn zij in elk geval in het bezit van het theoriegedeelte van de basistraining. Deze beroepskrachten worden, tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden, in de gelegenheid gesteld het praktijkgedeelte af te ronden, om het niveau van startbekwaamheid te behalen. Eerder of elders afgestudeerde beroepskrachten dienen de basistraining vve te volgen om bijgeschoold te worden.
De subsidie ter voorbereiding op het uitvoeren van voorschoolse educatie kan, in het geval een organisatie hier nog niet over beschikt, ook ingezet worden voor de aanschaf van een erkend, integraal voorschoolse educatie-programma dat is opgenomen in de databank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugdinstituut. Programma’s worden uitsluitend in deze databank opgenomen als voldoende aannemelijk is dat zij bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen op de ontwikkelgebieden: taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling. Om de ontwikkeling van kinderen binnen deze domeinen in beeld te brengen, gebruiken organisaties een kindvolgsysteem. Voor organisaties die hierover nog niet beschikken, geldt dat zij de eenmalige subsidie voor een deel aan kunnen wenden om zo’n systeem aan te schaffen.
Subsidiabele activiteiten bij het uitvoeren van voorschoolse educatie
Taakuren ten behoeve van een goede uitvoering van voorschoolse educatie
Taakuren zijn die uren dat de beroepskracht niet op de groep ten behoeve van de beroepskracht-kindratio (bkr) ingezet wordt, maar werkzaamheden verricht die gericht zijn op het effectief en efficiënt uitvoeren van een voorschoolse educatie-programma of -methode. Taakuren kunnen worden uitgevoerd op het moment dat er kinderen worden opgevangen op de locatie, maar het kunnen ook uren zijn die vallen buiten de openingsuren van de locatie. Omdat een beroepskracht, op het moment dat die taakuren uitvoert niet beschikbaar is voor de kinderen, vallen werkzaamheden die uitgevoerd worden wanneer de kinderen slapen, maar de beroepskracht wel meegerekend wordt voor de wettelijk verplichte bkr, niet onder de taakurenregeling.
Activiteiten die verband houden met de reguliere exploitatie vallen niet onder de taakuren. Het gaat dan bijvoorbeeld om werkoverleg over de algemene bedrijfsvoering of over reguliere wettelijke taken zoals het waarborgen van veiligheid & gezondheid, het opmaken van plaatsingsovereenkomsten, het voeren van functioneringsgesprekken met medewerkers, het bestellen van boodschappen voor het kindercentrum, het bieden van stagebegeleiding etc.
Werkzaamheden die wel onder taakuren vallen zijn bijvoorbeeld: het voorbereiden van voorschoolse educatie-activiteiten, het opstellen en bespreken van een voorschoolse educatie-groepsplan en activiteitenplan, het evalueren van groepsplannen en activiteiten, het verwerken van observaties/bijhouden van de ontwikkeling van het kind, overleggen met de basisschool (voorschoolse educatie-overleg/bouwoverleg), overdrachtsgesprekken met de basisschool en studiedagen gezamenlijk met het basisonderwijs.
De aanbieder van voorschoolse educatie dient in de subsidieonderbouwing op te nemen waaraan hij de subsidie wil besteden. Wat betreft de taakuren dient helder beschreven te zijn hoeveel taakuren er aan een groep worden toegekend en welke werkzaamheden hieronder vallen. De aanbieder dient de besteding van de subsidie bij de verantwoording te onderbouwen. De inspectie kinderopvang van de GGD, kan inzage vragen in de wijze waarop de taakuren ingevuld worden alsmede in het aantal gebruikte taakuren.
De gemeente Amsterdam stelt geen norm voor het aantal taakuren dat een aanbieder per week beschikbaar moet stellen. Het aantal taakuren dient echter voldoende te zijn om op goede wijze uitvoering te geven aan het voorschoolprogramma en daarmee te voldoen aan de wettelijke eisen en de Amsterdamse doelen en -eisen voor voorschoolse educatie en dient in verhouding te staan tot het aandeel doelgroepkinderen per groep.
Indien taakuren toegekend worden aan een specifieke beroepskracht (doordat deze bijvoorbeeld onderdeel uitmaken van de arbeidsovereenkomst van de medewerker) dan dient de aanbieder er zorg voor te dragen dat bij langdurige afwezigheid van deze beroepskracht, er toch voldoende taakuren beschikbaar zijn voor de groep zodat aan de wettelijke en Amsterdamse kwaliteitseisen wordt voldaan.
Inrichting van de organisatie op voorschoolse educatie
Hieronder vallen die activiteiten de noodzakelijk zijn voor het realiseren van een infrastructuur die noodzakelijk is voor een goede uitvoer van voorschoolse educatie op organisatieniveau. Voorbeelden hiervan zijn de ontwikkeling van een visie op voorschoolse educatie, het opstellen van beleid over voorschoolse educatie, evaluatie van het beleid en sturing op de diverse domeinen van voorschoolse educatie. Ook het realiseren en een lerende cultuur (zoals beschreven in het profiel jongekindvoorziening) en die voorwaarden die het mogelijk maken dat medewerkers een beredeneerd aanbod kunnen bieden, vallen hieronder.
Activiteiten die voortkomen vanuit de exploitatie en die noodzakelijk zijn voor het aanbieden van reguliere kinderopvang op het niveau van de Wet kinderopvang (Wko) vallen hier expliciet niet onder.
Permanente educatie van de beroepskrachten voorschoolse educatie
Subsidiemiddelen ten behoeve van permanente educatie kunnen worden ingezet voor training, coaching en opleiding van beroepskrachten op het gebied van voorschoolse educatie. Permanente educatie wordt ingezet voor competenties die op teamniveau van belang zijn voor het bieden van kwalitatief hoogwaardige voorschoolse educatie. De organisatie voert beleid op het gebied van coaching en training van medewerkers en stelt jaarlijks een opleidingsplan vast.
De inzet van een hbo’er in de voorschool teneinde de kwaliteit van voorschoolse educatie te verhogen en te borgen
De inzet van een hbo’er in de voorschool kan middels twee varianten worden gerealiseerd: a) de (senior) pedagogisch medewerker op de groep en b) de voorschoolse educatie coach.
a) Bij de hbo’er als (senior) pedagogisch medewerker op de groep dient er sprake te zijn van functiedifferentiatie met de mbo’er die eveneens op de groep staat. De hbo’er als pedagogisch medewerker op de groep draagt zorg voor een verhoging en borging van de kwaliteit van het aanbod voorschoolse educatie. Voor de hbo’er als (senior) pedagogisch medewerker op de groep geldt dat deze naast de relevante hbo opleiding beschikt over:
- een diploma of certificaat waarmee de startbekwaamheid wordt aangetoond en
- een certificaat van de Amsterdamse training hbo’er in de voorschool, variant hbo’er op de groep.
De hbo’er als (senior) pedagogisch medewerker op de groep dient ten minste 640 uur per jaar te worden ingezet.
b) De hbo’er als voorschoolse educatie coach wordt ingezet voor coaching van de pedagogisch medewerkers op de groep om de kwaliteit van uitvoering van het aanbod in voorschoolse educatie te borgen en verhogen. Voor de hbo’er als coach geldt dat deze naast de relevante hbo opleiding beschikt over specifieke kennis op het gebied van voorschoolse educatie (met name de principes van de basistraining vve en een certificaat van de Amsterdamse training hbo’er in de voorschool, variant hbo’er als coach. De inzet van de hbo’er als coach is bij een minimale groepsgrootte van 8 peuters gemiddeld ten minste 100 uur per groep per jaar en dient naar rato van het aantal (doelgroep)peuters te worden uitgebreid. De minimale inzet is niet van toepassing indien er sprake is van aanvullende coaching op een groep waar al een senior pedagogisch medewerker wordt ingezet.
De inzet van de hbo’er in de voorschool zoals bedoeld in deze subsidieregeling is uitsluitend aanvullend op de inzet van de pedagogisch beleidsmedewerker zoals bedoeld in de wet kinderopvang.
Pedagogisch medewerkers herkennen wanneer peuters zich anders ontwikkelen dan je zou verwachten. De pedagogisch medewerkers zijn in staat hierover in gesprek te gaan met ouders/verzorgers van het kind. De pedagogisch medewerkers zijn bekend met de zorgstructuur binnen de organisatie.
De organisatie draagt zorg voor een zorgstructuur die het primaire proces ondersteunt. Een zorgstructuur is integraal onderdeel van een kwalitatief goed voorschoolse educatie-aanbod. De wijze waarop een organisatie dit vormgeeft kan echter verschillen. Het betekent dat de organisatie verantwoordelijk is voor het organiseren van voldoende ondersteuning voor pedagogisch medewerkers en het initiëren van voldoende ondersteuning voor het kind. De organisatie organiseert daarvoor de koppeling met de algemene zorgstructuur die beschikbaar is in de wijk of stadsbreed. Wanneer er zorgen zijn over een kind, zal de organisatie deze zorgen blijvend bespreken met ouders/ verzorgers en waar nodig aanjagen dat een kind tijdige en relevante ondersteuning kan krijgen bij de ontwikkeling. De werkwijze behorend bij de meldcode kindermishandeling is onderdeel van de zorgstructuur van de organisatie.
Stimuleren van ouderbetrokkenheid
De subsidieontvanger moet ouderbetrokkenheid stimuleren op basis van een plan waarin de visie, doelen en gerichte ondersteuning zijn beschreven. Dit plan is gebaseerd op een analyse van wensen, behoeften en krachten van ouders en beschrijft hoe uitvoering wordt gegeven aan de vier subdoelen van ouderbetrokkenheid:
Het vormgeven van de doorgaande ontwikkellijn met het basisonderwijs
De subsidieontvanger draagt zorg voor een zo optimaal mogelijke doorgaande ontwikkellijn met het basisonderwijs. Hieronder valt ten minste dat voor ieder kind dat de kinderopvang verlaat een schriftelijk overdrachtsdossier wordt opgesteld dat aan de volgende opvanglocatie of onderwijsinstelling wordt aangeboden. Het schriftelijk overdrachtsdossier geeft de ontwikkeling van de kinderen weer op de vier SLO-doelen en zo nodig extra informatie wanneer er meer speelt bij de ontwikkeling van een kind. Het is aan de aanbieder van voorschoolse educatie in afstemming met de basisschool om te bepalen of er gebruik wordt gemaakt van het stedelijk overdrachtsformulier of een ander vergelijkbaar document. Voor kinderen waarover zorg bestaat, dient een warme overdracht plaats te vinden, bij voorkeur in bijzijn van de ouder(s)/verzorger(s)..
Ouders/verzorgers worden betrokken bij het overdrachtsproces en hebben de mogelijkheid om het overdrachtsformulier aan te vullen met eigen informatie. Wanneer ouders niet instemmen met de overdracht, moet dit doorgegeven worden aan de volgende opvanglocatie of basisschool.
Hiernaast dient de subsidie-ontvangende organisatie deel te nemen aan het coördinatorenoverleg dat georganiseerd wordt door de gemeentelijke accounthouderhouder voorschoolse educatie om zodoende binnen de eigen regio in contact te blijven met andere aanbieders van voor- en vroegschoolse educatie.
Een ontwikkelaanbod voor kinderen die extra zorg nodig hebben
Amsterdam biedt sinds 2016 ook een ontwikkelaanbod voor kinderen die extra zorg nodig hebben. Lid 4 van dit artikel is bedoeld om voorzieningen in stand te houden waarvan het bestaansrecht niet aan de markt kan worden overgelaten, omdat deze voorzieningen, door het lagere aantal kinderen per groep en de hogere personeelskosten (als gevolg van het opleidingsniveau) niet kostendekkend geëxploiteerd kunnen worden. Door middel van deze subsidieregeling blijft de kennis en deskundigheid, die nodig zijn voor de ontwikkeling van peuters die bijzondere zorg nodig hebben en die in de afgelopen jaren is opgebouwd, in stand. Om die reden is de mogelijkheid om voor deze activiteiten subsidie aan te vragen beperkt tot de partijen die hiervoor in de periode vanaf 2016 reeds subsidie hebben ontvangen.
Voorschool-plusgroepen: sommige kinderen ontwikkelen zich onvoldoende in een groep van 16 peuters, ze sneeuwen te veel onder of worden erg druk. Voor deze kinderen kan een kleinere groep een oplossing zijn. Dit aanbod met een kleinere groep met acht kinderen, is de afgelopen jaren uitgewerkt: de voorschool-plusgroep. Kinderen die in aanmerking komen voor een voorschool-plusgroep worden gescreend door een medewerker van het OKT. Voor alle kinderen wordt een handelingsplan opgesteld. Ook is een OKA betrokken bij de groep. Een groot deel van de kinderen stroomt, onder andere door de extra aandacht in de voorschool-plusgroep, door naar het regulier basisonderwijs.
Diagnose/analysegroepen: dit zijn groepen die gevestigd zijn in het MOC–Kabouterhuis. Het gaat om een combinatie van zorg en ontwikkelaanbod. MOC-Kabouterhuis biedt analyse/ behandeling voor kinderen waar veel zorg over is en waarbij nog onduidelijk is wat er precies aan de hand is. Deze kinderen stromen in vanuit peuterspeelzalen en kinderopvang. De groepen in het MOC zijn zowel gericht op analyse van het probleem en op behandeling, als op de ontwikkeling van kinderen. Vier dagdelen per week krijgen de kinderen een vve aanbod, twee dagdelen per week analyse en behandeling vanuit het MOC. Ook voor de ouders is er een aanbod op maat. De kinderen stromen soms door naar reguliere basisschool, maar ook vaak naar speciaal onderwijs. . De voorschoolaanbieder is de subsidieaanvrager.
Groep bij een AZC: Een aanbod gericht op de optimale ontwikkeling van asielzoekerspeuters dan wel een voorbereiding hierop. Ouders worden hier nadrukkelijk in meegenomen. Het aanbod bestaat uit een volledige peutergroep op locatie, het aanbod bestaat vooral uit voorbereiding op de voorschool. Ook ouders worden hierin meegenomen. Kinderen die nieuw binnenkomen kunnen wennen aan hun nieuwe omgeving en in een normaal dagritme komen. De omvang en de vorm van het aanbod is maatwerk en wordt in belangrijke mate bepaald door de instroom van nieuwe kinderen, zowel in aantal als in de zorgbehoefte van deze kinderen.
Het college stelt jaarlijks de tarieven vast waarmee de hoogte van het subsidiebedrag voor de subsidiabele activiteiten wordt bepaald. In het tarievenblad, dat bij de subsidieregeling wordt gevoegd, is aangegeven uit welke elementen de periodieke subsidie is opgebouwd.
De hoogte van de periodieke subsidie varieert aan de hand aan de hand van twee variabelen:
De subsidie wordt vastgesteld op basis van het gemiddeld aantal peuters en doelgroepkinderen dat gedurende het jaar waarvoor de subsidie is verleend in de groep is opgevangen. Kinderen tellen mee voor de groepsprijs als ze minimaal 10 uur voorschoolse educatie verdeeld over minstens twee dagen volgen. Dit blijkt bijv uit de overeenkomst die de ouders met de kinderopvangorganisatie hebben gesloten voor afname van een kindplaats op de voorschool.
In 2019 bedraagt het wettelijk aantal voorgeschreven uur voorschoolse educatie 400 uur per jaar (totaal 600 uur voor anderhalf jaar), het kabinet is voornemens om dat in 2020 te verhogen naar 640 uur (totaal 960 uur voor anderhalf jaar). Indien een kind niet het gehele kalenderjaar deelneemt, wordt het wettelijk aantal voorgeschreven uren voorschoolse educatie voor doelgroepkinderen naar rato meegeteld. De wet geeft geen norm voor kinderen die niet tot de doelgroep gerekend worden. Omdat Amsterdam het van groot belang vindt dat alle peuters naar de voorschool kunnen gaan, geldt een aanbod van 640 uur per jaar bij aanvragen voor subsidie op basis van deze subsidieregeling voor alle peuters. De gemeente ziet idealiter dat peuters 640 uur per jaar naar de voorschool gaan om hun ontwikkelkansen te optimaliseren, maar de gemeente kan niet sturen op de afname van het aantal uren door ouders. Samen met de voorschoolaanbieders zet de gemeente zich in om ouders te informeren over het belang van de voorschool en om ouders te stimuleren om hun kind het maximaal aantal uur naar de voorschool te laten gaan.
Voor het ontwikkelaanbod voor peuters die extra zorg nodig hebben, zoals bedoeld in artikel 4 lid 3, stelt het college jaarlijks per subsidiabele activiteit een subsidiebedrag per groep vast.
Artikel 5 - Subsidieplafond en verdeelsleutel
Het subsidieplafond bepaalt het bedrag dat per jaar beschikbaar is voor de verschillende activiteiten die op grond van deze regeling voor subsidie in aanmerking komen. De toelichting bij de ASA 2013 bevat verdere uitleg over het subsidieplafond.
Een aanvraag die voldoet aan de criteria in deze regeling, wordt gehonoreerd totdat het subsidieplafond bereikt is. Indien het subsidieplafond voor een periodieke subsidie niet toereikend is, wordt het beschikbare bedrag evenredig verdeeld over de aanvragen die voldoen aan de criteria voor subsidieverlening. In geval het subsidieplafond voor een eenmalige subsidie niet toereikend is, worden de aanvragen in behandeling genomen op volgorde van binnenkomst.
Bij de beoordeling van de aanvragen dient het College zich, ondanks de doelstelling in het beleidsplan om te sturen op een kwalitatief goed aanbod voor alle peuters, ook rekenschap te geven van de wettelijke taak om, verspreid over de stad, voldoende aanbod voorschoolse educatie te realiseren voor doelgroepkinderen.
Een subsidie kan wel lager, maar niet hoger worden vastgesteld. Het is daarom van belang dat de aanvrager de gemeente onverwijld schriftelijk informeert indien het aantal peuters en doelgroepkinderen in een jaar in een groep zodanig wijzigt, dat de vaststelling buiten de bandbreedte valt die, op basis van het tarievenblad, is opgenomen in de aanvraag.
De benodigde capaciteit van de verschillende activiteiten wordt jaarlijks, na goed overleg met het veld, vastgesteld door het college.
Dit artikel voorziet erin dat subsidie alleen kan worden aangevraagd door de houder van een in het Landelijk Register Kinderopvang geregistreerd kinderdagverblijf, dat gevestigd is in Amsterdam.
Artikel 7 - Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens
Onder lid 1 sub a zijn de belangrijkste voorwaarden voor de basiskwaliteit van kindercentra globaal genoemd. Hieronder vallen de volgende subcriteria of inspectie-items waar organisaties aan dienen te voldoen om in aanmerking te komen voor subsidie:
Voldoende gekwalificeerd personeel en stabiliteit van de opvang van kinderen
Inzet pedagogisch beleidsmedewerkers
Het minimaal aantal uren waarvoor de houder jaarlijks pedagogisch beleidsmedewerkers in de dagopvang inzet, wordt afgestemd op het aantal in te zetten beroepskrachten en het aantal kindercentra dat de houder exploiteert waarbij, naarmate er meer beroepskrachten worden ingezet, er voor meer uren pedagogisch beleidsmedewerkers worden ingezet ten behoeve van het coachen van beroepskrachten bij de uitvoering van hun werkzaamheden en naarmate de houder meer kindercentra exploiteert, er voor meer uren pedagogisch beleidsmedewerkers worden ingezet ten behoeve van de totstandkoming en implementatie van pedagogische beleidsvoornemens.
Het pedagogisch beleidsplan bevat, indien van toepassing, een concrete beschrijving van de tijden waarop er minder beroepskrachten worden ingezet dan vereist is op basis van het aantal aanwezige kinderen, alsmede de tijden waarop in ieder geval niet daarvan wordt afgeweken en wordt voldaan aan de beroepskracht-kind-ratio.
De Amsterdamse norm voor voorschoolse educatie is dat alle beroepskrachten in de voorschool startbekwaam zijn. Onder startbekwaam verstaat Amsterdam dat de medewerker aan de volgende voorwaarden voldoet: a. in het bezit van een beroepskwalificatie conform cao Kinderopvang, b. een met een certificaat afgeronde (volledige) Amsterdamse basistraining voorschoolse educatie of gelijkwaardig en c. aantoonbaar beschikken over de wettelijke en Amsterdamse taaleisen (lezen en spreken 3F/B2 en schrijven 2F/B1).
Tijdelijk staat de gemeente Amsterdam toe dat, in lijn met landelijke wet- en regelgeving, bij uitzondering, op een voorschoolgroep één beroepskracht kan worden ingezet die nog in training is voor de Amsterdamse basistraining voorschoolse educatie. Dit kan enkel indien deze medewerker gelijktijdig wordt ingezet naast een beroepskracht die volledig startbekwaam is. Dit wil zeggen als de tweede medewerker op de groep. De medewerker die in training is voor de Amsterdamse basistraining voorschoolse educatie moet wel voldoen aan de voorwaarde a en c.
De medewerker dient bij in diensttreding gelijk te worden aangemeld voor de Amsterdamse basistraining voorschoolse educatie. De medewerker dient bij het moment van inspectie door de inspectie kinderopvang van de GGD reeds in training te zijn. De medewerker wordt geacht binnen anderhalf jaar na aanvang van de werkzaamheden, de volledige basistraining te hebben afgerond.
Medewerkers die een theoriecertificaat van de basistraining voorschoolse educatie hebben behaald binnen hun ROC opleiding (en dus geen praktijk coaching hebben gehad wat een wezenlijk onderdeel is van de Amsterdamse basistraining voorschoolse educatie) kunnen startbekwaam worden volgens de Amsterdamse norm door: a. het volgen en afronden van ‘module 2’ van de Amsterdamse basistraining of b. het uitvoeren van de coachingsopdrachten uit de basistraining voorschoolse educatie onder begeleiding van een erkende trainer van de Amsterdamse basistraining. Beide trajecten dienen te worden afgerond met een erkend certificaat (door het NJI afgegeven) van de basistraining voorschoolse educatie.
Voor de subsidieverlening hanteert de aanvrager het aantal peuters en doelgroepkinderen dat op het moment van aanvraag in de groep wordt opgevangen, en/of waarvoor met ouders, van peuters die nog moeten starten op de voorschool, reeds overeenkomsten, voor minstens het wettelijk voorgeschreven aantal uur voor doelgroepkinderen, zijn afgesloten. Indien de situatie op het moment van aanvraag sterk afwijkt van het aantal peuters en doelgroepkinderen dat de organisatie normaalgesproken in een groep opvangt, kan de aanvrager gemotiveerd, op basis van eerdere ervaringen, voor een ander aantal peuters en doelgroepkinderen subsidie aanvragen.
Artikel 8 Aanvraagtermijn periodieke subsidies
Behoeft geen verdere toelichting.
Artikel 9 - Weigering van de subsidie
Dit artikel bevat de gronden waaraan voldaan moet worden om subsidie te ontvangen. Als dat niet het geval is, kan subsidie worden geweigerd. De weigeringsgronden in lid 1 gelden voor alle subsidiabele activiteiten in deze regeling. In lid 2 zijn extra weigeringsgronden opgenomen voor activiteiten ter voorbereiding op het uitvoeren van voorschoolse educatie. Lid 3 bevat extra weigeringsgronden voor de uitvoering van voorschoolse educatie.
Het doel van deze subsidieregeling is het bieden van optimale ontwikkelkansen voor alle Amsterdamse kinderen in de leeftijd van 2 tot 4 jaar, door het subsidiëren van een kwalitatief hoogwaardig aanbod van voorschoolse educatie zoals omschreven in het beleidsplan en in deze subsidieregeling. Het college heeft derhalve besloten alleen subsidie te verlenen als de basiskwaliteit van een kindercentrum op orde is. De Inspectie Kinderopvang beoordeelt in hoeverre er voldaan wordt aan de kwaliteitseisen en voorwaarden. Het college maakt, indien de Inspectie Kinderopvang tekortkomingen constateert, de afweging welke consequenties daar aan worden verbonden voor het al dan niet toekennen van subsidie.
Voorafgaand aan toekenning van subsidie ter voorbereiding op het uitvoeren van voorschoolse educatie, toetst de Inspectie Kinderopvang of de houder van het kinderdagverblijf dat voorschoolse educatie aan wil bieden, binnen maximaal anderhalf jaar voldoet aan de Amsterdamse kwaliteitsvoorwaarden op organisatieniveau.
Wanneer een kinderopvangorganisatie na toekenning van een subsidie ter voorbereiding op het uitvoeren van voorschoolse educatie, niet overgaat tot de aanvraag van een subsidie voor het daadwerkelijk uitvoeren van voorschoolse educatie, wordt de subsidie ter voorbereiding op het uitvoeren van voorschoolse educatie op nul vastgesteld en teruggevorderd.
Het verlenen van een subsidie ter voorbereiding op het uitvoeren van voorschoolse educatie wordt ook niet toegekend wanneer het een locatie betreft die al als voorschool geregistreerd staat, maar waar sprake is van een overname door een andere kinderopvangorganisatie.
Artikel 10 - Aanvullende verplichtingen
Dit artikel verplicht de subsidieontvanger tot het naleven van de daargenoemde verplichtingen gedurende de periode waarvoor de subsidie is verleend. De inhoud van de verplichtingen komt grotendeels overeen met de weigeringsgronden. Daarnaast gelden nog enkele andere verplichtingen.
Om de ontwikkelkansen van kinderen te optimaliseren, is het van groot belang dat zij zoveel mogelijk gebruik maken van de voorschool. Van subsidieontvangers mag daarom verwacht worden dat zij zich inspannen dat kinderen het maximaal aantal uren komen en dat dat zij kinderen niet onnodig in het Elektronische Loket VVE laten staan, bijvoorbeeld als er geen perspectief op plaatsing is, of als ouders herhaaldelijk een plaatsingsaanbod hebben afgewezen. Deze kinderen dienen onverwijld uitgeschreven te worden uit het Elektronisch Loket VVE. Kinderen die niet meer ingeschreven staan in het Elektronisch Loket VVE worden actief benaderd door een jeugdarts of jeugdverpleegkundige 0-4 van het Ouder- en Kindteam en toegeleid naar een passende voorschool.
De subsidieontvanger is eveneens verplicht tot het meewerken aan onderzoek dat door de gemeente Amsterdam is geïnitieerd en/of ondersteund naar voorschoolse educatie. Dit onderzoek maakt onderdeel uit van de beleidsvoorbereiding en -evaluatie van het aanbieden van een kwalitatief goed aanbod van voorschoolse educatie. Daarmee valt dit binnen de doelstelling van de subsidieregeling.
Artikel 11 - Vaststelling van de subsidie
Naast het werkelijke gemiddeld aantal Amsterdamse kinderen in de leeftijd van 2 tot 4 in de groep dat wekelijks minimaal 10 uur voorschoolse educatie, verdeeld over minstens twee dagen afneemt, en het aantal doelgroepkinderen in die leeftijdscategorie in de groep, zijn op de vaststelling alle artikelen van Afdeling 4.2.5 (De Subsidievaststelling) van de Awb van toepassing.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2019-236395.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.