Artikel 3.4 Specifieke criteria maatwerkvoorzieningen
1. Er bestaat slechts aanspraak op een maatwerkvoorziening voor zover:
a. deze noodzakelijk is om de cliënt in aanvaardbare mate in staat te stellen tot zelfredzaamheid en participatie mede met het oog op het zo lang mogelijk op verantwoorde wijze in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;
b. deze als goedkoopst passende bijdrage is aan te merken;
c. deze in overwegende mate op de cliënt is gericht.
2. Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat:
a. indien de beperkingen van de cliënt met een voor hem als algemeen gebruikelijk te beschouwen voorziening kunnen worden opgelost dan wel verminderd;
b. voor zover er aan de zijde van de cliënt geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan diens behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;
c. indien een maatwerkvoorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verleend en daarvan de normale afschrijvingstermijn nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verleende voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;
d. indien de cliënt in redelijkheid van hem te vergen mogelijkheden heeft om zelf of met hulp van anderen voor een passende oplossing te zorgen voor de beperkingen in diens zelfredzaamheid en participatie.
3. De aanvraag om een woningaanpassing dan wel persoonsgebonden budget ter betaling daarvan kan (deels) worden geweigerd indien deze nog niet is gerealiseerd vóór de melding dan wel aanvraag, tenzij de noodzaak achteraf door het college nog kan worden vastgesteld.
4. Het college kan een persoonsgebonden budget voor diensten, welke betrekking heeft op een periode voorafgaande aan de aanvraag weigeren, tenzij:
a. het college vaststelt dat de melding en/of het indienen van de aanvraag niet eerder gedaan kon worden; en
b. de cliënt aantoont verplichtingen met derden te zijn aangegaan die onherroepelijk zijn; en
c. het college tot het oordeel komt dat de verleende ondersteuning noodzakelijk is.
|
Artikel 3.4 Specifieke criteria maatwerkvoorzieningen
1. Er bestaat slechts aanspraak op een maatwerkvoorziening voor zover:
a. deze noodzakelijk is om de cliënt in aanvaardbare mate in staat te stellen tot zelfredzaamheid en participatie mede met het oog op het zo lang mogelijk op verantwoorde wijze in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;
b. deze als goedkoopst passende bijdrage is aan te merken;
c. deze in overwegende mate op de cliënt is gericht.
2. Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat:
a. indien de beperkingen van de cliënt met een voor hem als algemeen gebruikelijk te beschouwen voorziening kunnen worden opgelost dan wel verminderd;
b. (vervallen)
c. indien een maatwerkvoorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verleend en daarvan de normale afschrijvingstermijn nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verleende voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;
d. indien de cliënt in redelijkheid van hem te vergen mogelijkheden heeft om zelf of met hulp van anderen voor een passende oplossing te zorgen voor de beperkingen in diens zelfredzaamheid en participatie;
e. indien het om een voorziening gaat die cliënt voor de datum van de melding heeft gerealiseerd, geaccepteerd of gekocht, tenzij sprake was van een acute situatie op grond waarvan het voor een cliënt dringend noodzakelijk was een voorziening te realiseren, accepteren of kopen mits de noodzaak,
passendheid
van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kunnen worden vastgesteld;
f.
indien
het om een voorziening gaat die cliënt na de datum van de melding en voor de datum van het besluit heeft gerealiseerd, geaccepteerd of gekocht, tenzij het college daarvoor schriftelijke toestemming heeft verleend.
3. (vervallen)
4. Het college kan een persoonsgebonden budget voor diensten, welke betrekking heeft op een periode voorafgaande aan de aanvraag weigeren, tenzij:
a. het college vaststelt dat de melding en/of het indienen van de aanvraag niet eerder gedaan kon worden; en
b. de cliënt aantoont verplichtingen met derden te zijn aangegaan die onherroepelijk zijn; en
c. het college tot het oordeel komt dat de verleende ondersteuning noodzakelijk is.
|