Afstemmings- en Handhavingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Kapelle 2019

 

De gemeenteraad van de gemeente Kapelle;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 juni 2019, nummer 2019.06204;

gelet op:

- artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a en d van de Participatiewet;

- artikel 8b van de Participatiewet;

- artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers; en

- artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; 

 

b e s l u i t :

 

vast te stellen de

Afstemmings- en Handhavingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Kapelle 2019

 

1 Algemene bepalingen

 

Artikel 1 Begrippen 

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1.

    benadelingsbedrag: netto-uitkering op grond van de Participatiewet waarop eerder, langer of tot een hoger bedrag een beroep wordt of is gedaan ten gevolge van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

  • 2.

     bijstandsnorm:

    1° toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de Participatiewet, of

    2° grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) voor zover sprake is van een uitkering op grond van de IOAW of de IOAZ;

  • 3.

    uitkering: algemene bijstand op grond van de Participatiewet of een uitkering op grond van de IOAW of de IOAZ.

  • 4.

    benadelingsbedrag:

    netto-uitkering op grond van de Participatiewet of de bruto uitkering op grond van de IOAW of IOAZ, waarop eerder, langer of tot een hoger bedrag een beroep wordt of is gedaan als gevolg van het verstrekken van onjuiste inlichtingen;

  • 5.

    Uitvoeringsorganisatie: de afdeling Werk, Inkomen en Zorg van Gemeenschappelijke regeling Samenwerking De Bevelanden.

  • 6.

    Alle overige begrippen in deze verordening hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW en IOAZ.  

 

2 Afstemmingsverordening  

 

2.1 Het besluit tot het opleggen van een maatregel  

 

Artikel 2 Het besluit tot opleggen van een verlaging 

In het besluit tot het opleggen van een verlaging van de uitkering als bedoeld in de artikelen 9a, twaalfde lid en 18, tweede, vijfde en zesde lid, van de Participatiewet, de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de IOAW en de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de IOAZ worden in ieder geval vermeld:

a. de reden van de verlaging;

b. de duur van de verlaging;

c. het bedrag of percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd, en

d. indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaardverlaging.

 

Artikel 3 Horen van belanghebbende  

  • 1.

    Voordat een maatregel wordt opgelegd wordt een belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen als bedoeld in artikel 4:8 van de Awb.

  • 2.

    Het horen van een belanghebbende kan achterwege blijven als:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      belanghebbende al eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan, of

    • c.

      het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid, of

    • d.

      belanghebbende aangeeft hiervan geen gebruik te willen maken.

  • 3.

    Indien een belanghebbende niet reageert op het aanbod zijn zienswijze naar voren te brengen, wordt de beslissing genomen op basis van de bekende feiten.  

 

Artikel 4 Afzien van verlaging  

  • 1.

    Het college ziet af van het opleggen van een maatregel als:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, of

    • b.

      de gedraging meer dan een jaar voor constatering daarvan door het college heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Het college kan afzien van een verlaging als het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3.

    Als het college afziet van een verlaging op grond van dringende redenen, wordt een belanghebbende hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld. 

 

Artikel 5 Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging 

  • 1.

    Een verlaging wordt toegepast op de uitkering en/ of bijzondere bijstand die is verleend met toepassing van artikel 12 van de Participatiewet over de kalendermaand volgend op de maand waarin het besluit tot het opleggen van de verlaging aan een belanghebbende is bekendgemaakt.

    Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor die belanghebbende geldende bijstandsnorm.

  • 2.

    Als de verlaging niet op grond van het eerste lid kan worden geëffectueerd, dan wordt de verlaging opgelegd met ingang van de eerstvolgende betaling van de uitkering nadat het besluit tot het opleggen van de verlaging is genomen.

  • 3.

    Als het besluit tot opleggen van een verlaging samenvalt met het besluit tot toekennen van de bijstand, dan kan in afwijking van het eerste lid de verlaging worden toegepast met ingang van de dag waarop het recht op bijstand is ontstaan.

  • 4.

    Een verlaging kan met terugwerkende kracht worden toegepast op de uitkering over de periode waarop de gedraging betrekking heeft gehad of over de periode waarin de gedraging heeft plaatsgevonden als een verlaging overeenkomstig het eerste lid niet mogelijk is omdat de uitkering is beëindigd of ingetrokken.

  • 5.

    Als een verlaging niet of niet geheel ten uitvoer kan worden gelegd als gevolg van de beëindiging of intrekking van de uitkering, wordt de verlaging of dat deel van de verlaging dat nog niet is uitgevoerd, alsnog opgelegd als belanghebbende binnen een jaar opnieuw een uitkering ontvangt. 

 

Artikel 6 Berekeningsgrondslag 

  • 1.

    Een verlaging wordt berekend over de bijstandsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan een verlaging worden toegepast op de bijzondere bijstand als:

  • a.

    aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de Participatiewet, of

  • b.

    de verwijtbare gedraging van belanghebbende in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft.

  • 3.

    Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel a, moet in de hoofdstukken 2, 3 en 4 ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘bijstandsnorm inclusief de op grond van artikel 12 van de Participatiewet verleende bijzondere bijstand’.

  • 4.

    Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel b, moet in de hoofdstukken 2, 3 en 4 ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘de verleende bijzondere bijstand’.

 

2.2 Niet nakomen van de niet-geüniformeerde verplichtingen 

  

Artikel 7 Gedragingen Participatiewet

Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 9 en 9a, 17, tweede lid en 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

 

  • 1.

    Eerste categorie:

  • a.

    het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie. 

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om in verband met arbeidsinschakeling op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen, voor zover niet de verplichting als bedoeld in artikel 18 lid 4 onderdeel h van de Participatiewet wordt geschonden of het niet gaat om het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak.. 

  • 3.

    Derde categorie

  • a.

    het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Participatiewet;

  • b.

    het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid, of 55 van de Participatiewet, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, van de Participatiewet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet;

  • c.

    het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet;

  • d.

    het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet;

  • e.

    het niet of onvoldoende nakomen van de medewerkingsplicht als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Participatiewet.

  • f.

    Het niet of onvoldoende nakomen van de identificatieplicht als bedoeld in artikel 17, vierde lid van de Participatiewet.

 

  • 4.

    Vierde categorie:

  • a.

    het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen in de gemeente van inwoning voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet. 

     

Artikel 7a Niet afleggen van de taaltoets 

  • 1.

    Als een belanghebbende een taaltoets zoals bedoeld in artikel 18b, lid 2 van de Participatiewet verwijtbaar niet aflegt, wordt dit gekwalificeerd als zijnde schending van de medewerkingsplicht als bedoeld in artikel 17, lid 2 Participatiewet en wordt een verlaging, toegepast die overeenstemt met de verlagingen die zijn genoemd in de leden 9,10 en 11 van artikel 18b, lid 2 van de Participatiewet.

  • 2.

    De verlagingen wegens het niet verschijnen bij/afleggen van de taaltoets zijn als volgt:

  • a.

    een verlaging van 20% van de bijstandsnorm gedurende maximaal 6 maanden in het geval voor de eerste keer de taaltoets niet is afgelegd;

  • b.

    een verlaging van 40% van de bijstandsnorm gedurende maximaal 6 maanden in het geval voor de tweede keer de taaltoets niet is afgelegd;

  • c.

    een verlaging van 100% van de bijstandsnorm van tenminste 3 maanden in het geval voorde derde keer of vaker de taaltoets niet is afgelegd.

  • 3.

    Deze verlagingen worden per direct beëindigd vanaf het moment dat belanghebbende de taaltoets alsnog heeft afgelegd. 

     

Artikel 8 Gedragingen IOAW en IOAZ 

Gedragingen van een belanghebbende waardoor of een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 37 en 38 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen:

 

  • 1.

    Eerste categorie:

  • a.

    het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie; 

  • 2.

    Tweede categorie:

  • a.

    het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om in verband met arbeidsinschakeling op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen voor zover daarmee niet de verplichting als bedoeld in artikel 18 lid 4 onderdeel h van de Participatiewet wordt geschonden.  

  • 3.

    Derde categorie:

  • a.

    het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

  • b.

    het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW of de artikelen 36, eerste lid, en artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;

  • c.

    het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW of artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de IOAW of artikel 38, eerste lid, van de IOAZ;

  • d.

    het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de IOAW of artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de IOAZ;

  • e.

    het niet of onvoldoende nalaten van hetgeen inschakeling in de arbeid belemmert als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel d, van de IOAW of artikel 37, eerste lid, onderdeel d, van de IOAZ;

  • f.

    het niet of onvoldoende nakomen van de medewerkingsplicht als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de IOAW of artikel 13, tweede lid, van de IOAZ;

  • g.

    het niet of onvoldoende nakomen van de identificatieplicht als bedoeld in artikel 13, vierde lid, van de IOAW of artikel 13, vierde lid, van de IOAZ. 

  • 4.

    Vierde categorie:

  • a.

    het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW en de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening. 

 

Artikel 9 Hoogte en duur van de verlaging 

De verlaging, bij gedragingen als bedoeld in de artikelen 7 en 8 wordt vastgesteld op:

  • a.

    10 % van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

  • b.

    20 % van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

  • c.

    40 % van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;

  • d.

    100 % van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie. 

 

Artikel 9a Waarschuwing  

Het college kan bij gedragingen van de eerste of tweede categorie als bedoeld in de artikelen 7 en 8 van deze verordening volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van een jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

 

2.3 Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling  

 

Artikel 10 Duur verlaging bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting

Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

 

Artikel 11 Verrekenen verlaging 

  • 1.

    Het bedrag van de verlaging, bedoeld in artikel 10, wordt toegepast over de maand van oplegging van de maatregel en de daaropvolgende maand als bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Hierbij wordt zowel aan de maand van oplegging als aan de daaropvolgende maand de helft van de verlaging toebedeeld.

  • 2.

    Als sprake is van een verlaging op grond van artikel 18, vierde lid, onderdeel a, van de Participatiewet, vindt geen verrekening als bedoeld in het eerste lid plaats. 

 

2.4 Overige gedragingen die leiden tot een verlaging  

 

Artikel 12 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid 

  • 1.

    Een verlaging wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Participatiewet wordt afgestemd op het benadelingsbedrag:

  • a.

    10% van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij gedragingen die hebben geleid tot een benadelingbedrag van minder dan € 500,00;

  • b.

    20% van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij gedragingen die hebben geleid tot een benadelingbedrag van € 500,00 tot € 2000,00;

  • c.

    40% van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij gedragingen die hebben geleid tot een benadelingbedrag van € 2000,00 tot € 4000,00;

  • d.

    100% van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij gedragingen die hebben geleid tot een benadelingbedrag van € 4000,00 tot en met €10.000;

  • e.

    Indien het benadelingbedrag meer bedraagt dan € 10.000,00 wordt een individueel besluit genomen.

 

Artikel 13  Niet nakomen van overige verplichtingen 

Als een belanghebbende een door het college opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, wordt een verlaging toegepast. De verlaging wordt vastgesteld op:

  • 1.

    20 % van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand;

  • 2.

    40 % van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot arbeidsinschakeling, waaronder inbegrepen het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting om zich, op advies van een arts, te onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard;

  • 3.

    40% van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot vermindering van de bijstand;

  • 4.

    100% van de bijstandsnorm gedurende één maand,bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot beëindiging van de bijstand.

 

Artikel 14 Zeer ernstige misdragingen 

1. Eerste categorie

Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Participatiewet als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van die wet, tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de IOAW als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder g, van die wet of tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de IOAZ als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder g, van die wet wordt een verlaging opgelegd van 40% van de bijstandsnorm gedurende een maand, bij:

  • a.

    het uitoefenen van fysiek geweld tegen materiële zaken;

  • b.

    verbaal geweld, waaronder in ieder geval is

  • c.

    discriminatie. 

 

2. Tweede categorie

Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Participatiewet als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van die wet, tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de IOAW als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder g, van die wet of tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de IOAZ als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder g, van die wet wordt een verlaging opgelegd van 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand, bij:

  • a.

    het uitoefenen van fysiek geweld tegen de genoemde personen;

  • b.

    intimidatie;

  • c.

    mondelinge of schriftelijke bedreigingen

 

2.5 Samenloop en recidive  

 

Artikel 15 Samenloop van gedragingen 

  • 1.

    Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet,

  • 2.

    Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet,

  • 3.

    Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet,

  • 4.

    Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet,  

     

Artikel 16 Recidive 

  • 1.

    Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in de artikelen 7, 8, 12, en 17, opnieuw schuldig maakt aan een zelfde verwijtbare gedraging, wordt telkens de hoogte of duur van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld.

  • 2.

    Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 14 opnieuw schuldig maakt aan een zelfde verwijtbare gedraging, wordt telkens de hoogte of duur van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld.

  • 3.

    Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, bedraagt de verlaging 100 % van de bijstandsnorm gedurende twee maanden.

  • 4.

    Met een besluit waarmee een verlaging is toegepast wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen en het besluit om te volstaan met een schriftelijke waarschuwing 

     

2.6 Tijdelijke weigering IOAW of IOAZ

 

Artikel 17 Tijdelijk weigeren IOAW/IOAZ uitkering 

  • 1.

    Het college stelt een verlaging vast als:

  • a.

    aan de beëindiging van de dienstbetrekking van belanghebbende een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en belanghebbende ter zake een verwijt kan worden gemaakt, of;

  • b.

    de dienstbetrekking van belanghebbende is beëindigd door of op zijn verzoek zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd, of;

  • c.

    belanghebbende nalaat algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden, of;

  • d.

    belanghebbende door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt

  • 2.

    De verlaging, bij gedragingen als bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op 100%]van de uitkering gedurende een maand.

 

3 Handhavingsverordening   

 

Artikel 18 Begrippen 

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    benadelingsbedrag: netto-uitkering op grond van de Participatiewet of de bruto uitkering op grond van de IOAW of IOAZ, waarop eerder, langer of tot een hoger bedrag een beroep wordt of is gedaan als gevolg van het verstrekken van onjuiste inlichtingen;

  • b.

    Uitvoeringsorganisatie: de afdeling Werk, Inkomen en Zorg van Gemeenschappelijke regeling Samenwerking De Bevelanden.

  • 2.

    Alle overige begrippen in deze verordening hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW en IOAZ. 

     

Artikel 19. Fraudepreventie  

  • 1.

    De uitvoeringsorganisatie( Het college) streeft er naar om fraude met uitkeringen en voorzieningen te voorkomen. Dat doet zij door :

    • a.

      het zowel mondeling als schriftelijk vroegtijdig informeren van de inwoners over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een uitkering of een voorziening zijn verbonden.

    • b.

      door voorlichting te verstrekken over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik van uitkeringen en voorzieningen. 

 

Artikel 20. Controle  

  • 1.

    De uitvoeringsorganisatie controleert regelmatig of de inwoner recht heeft op een uitkering of voorziening en of hij de juiste uitkering of voorziening heeft aangevraagd of ontvangt. De uitvoeringsorganisatie kan daarvoor gebruik maken van:

  • a.

    periodieke heronderzoeken;

  • b.

    huisbezoeken: medewerkers van de uitvoeringsorganisatie gaan langs bij de inwoner en kijken in en om de woning. De uitvoeringsorganisatie kan een huisbezoek aankondigen, maar dat hoeft niet;

  • c.

    heimelijke waarnemingen: medewerkers van de uitvoeringsorganisatie verzamelen gegevens over de inwoner zonder dat de inwoner hierover vooraf is geïnformeerd. Dat verzamelen gebeurt bijvoorbeeld door buurtonderzoek of camera-observaties;

  • d.

    bestandsvergelijkingen: het college vergelijkt en controleert de actuele gegevens van de inwoner op juistheid en echtheid, met de gegevens die bekend zijn over deze inwoner bij andere organisaties, zoals bij UWV, de Belastingdienst en andere gemeenten;

  • e.

    signalen en tips van organisaties of particulieren;

  • f.

    andere passende onderzoeksmethoden.

  • 2.

    De controle van de voorzieningen is ook bedoeld om de kwaliteit van de voorziening te beoordelen en om te kijken of de voorziening op de juiste manier wordt gebruikt.

  • 3.

    Bij de controle van uitkeringen en voorzieningen zorgt de uitvoeringsorganisatie ervoor dat de regels die horen bij de opsporing van strafbare feiten worden nageleefd.

  • 4.

    Bij beëindiging van de uitkering of voorziening op verzoek van de inwoner, onderzoekt de uitvoeringsorganisatie wat de reden is van de beëindiging. De uitvoeringsorganisatie gaat ook na of de uitkering of voorziening tot de einddatum terecht is verstrekt. 

 

Artikel 21. Verantwoording college aan de raad 

Het college rapporteert de raad over:

  • a.

    het aantal gevallen waarin is vastgesteld dat een uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend als gevolg van schending van de inlichtingenplicht;

  • b.

    de verschillende vormen van fraude die zijn geconstateerd en de frequentie ervan;

  • c.

    of, en zo ja, in hoeveel gevallen tot terugvordering is besloten, dan wel in hoeveel gevallen, met redenen omkleed, is afgezien van terugvordering;

  • d.

    of, en zo ja, in hoeveel gevallen is ingevorderd en tot welk bedrag;

  • e.

    of, en zo ja, in hoeveel gevallen een boete is opgelegd en tot welk bedrag;

  • f.

    in hoeveel gevallen aangifte is gedaan bij het Openbaar Ministerie. 

 

Artikel 22. Privacy

  • 1.

    De uitvoeringsorganisatie stelt voor onderzoeksmethoden die vaak worden toegepast protocollen op. Het gaat in ieder geval om een protocol voor de inzet van huisbezoeken.

    De protocollen moeten ervoor zorgen dat er geen ongeoorloofde inbreuk op het privéleven van inwoners plaatsvindt. De uitvoeringsorganisatie maakt de protocollen openbaar bekend.

  • 2.

    Bij het uitvoeren van onderzoek zorgt de uitvoeringsorganisatie ervoor dat inbreuk op persoonlijkheidsrechten, zoals op de bescherming van het privéleven, niet verder gaat dan wat noodzakelijk, passend en wettelijk toegestaan is.  

     

Artikel 23. Toezichthouders

De uitvoeringsorganisatie wijst een of meerdere ambtenaren aan die de taak hebben erop te zien dat de wetten en de bijbehorende regels worden nageleefd.

 

4 Slotbepalingen  

 

Artikel 24 Inwerkingtreding en citeertitel 

  • 1.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmings- en Handhavingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Kapelle 2019.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op 1 oktober 2019 onder gelijktijdige intrekking van de Handhavings- en Afstemmingsverordening Participatiewet/Bbz/IOAW/IOAZ gemeente Kapelle 2015.

 

Vastgesteld in de raadsvergadering van de gemeente Kapelle op 3 september 2019.

 

De gemeenteraad van Kapelle,

De griffier, De voorzitter

 

 

 

Naar boven