Gemeenteblad van Beemster
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Beemster | Gemeenteblad 2019, 213525 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Beemster | Gemeenteblad 2019, 213525 | Beleidsregels |
Beleidsregels terugvordering en verhaal gemeente Beemster 2019
Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Beemster,
gelet op de Participatiewet , de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb),
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;
De bepalingen in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op vorderingen vanwege het schenden van de inlichtingenplicht die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan.
Paragraaf 2.1 Kwijtschelding in verband met het gedurende een bepaalde periode voldoen aan de betalingsverplichting(en)
Artikel 5. Afzien van verdere terug-/invordering na voldoen aan de betalingsverplichting
In afwijking van artikel 2, eerste lid onder c kan het college besluiten af te zien van (verdere) terugvordering van uitkering als belanghebbende:
gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichting(en) heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald (en ten minste 50% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan); of
Artikel 7. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden
Paragraaf 3.1 De betalingsverplichting
Artikel 8. Volgorde van invordering
Het college vordert de vorderingen op volgorde van ontstaansdatum in, zolang de belanghebbende geen verzoek heeft gedaan op grond van artikel 4:92, tweede lid Awb. In afwijking van de vorige volzin vindt de invordering van een bestuurlijke boete bij voorrang plaats, tenzij brutering van de vordering kan worden voorkomen door eerst de vordering in te vorderen.
Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en hanteert daarbij de in artikel 4:87 van de Awb genoemde betalingstermijn van zes weken.
Artikel 10. Uitstel van betaling
Onverminderd het bepaalde in het tweede lid verbindt het college, wanneer het een fraudevordering betreft, aan de verlening van (verder) uitstel de extra voorwaarde dat belanghebbende zijn (toekomstig) vermogen aanwendt voor zover dit meer bedraagt dan € 2.000,00 bij een alleenstaande of € 3.000,00 bij een alleenstaande ouder of gehuwden.
Artikel 12. Maandelijkse aflossingscapaciteit bij niet-uitkeringsgerechtigden
Na afloop van de termijn zoals bedoeld in het eerste lid, wordt de aflossingscapaciteit vermeerderd met 35% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld, dan wel IOAW- of IOAZ-grondslag inclusief vakantiegeld.
Artikel 13. Wettelijke rente bij uitstel
Voor de periode dat uitstel is verleend wordt geen wettelijke rente in rekening gebracht.
Artikel 18. Afzien van verhaal
In afwijking van artikel 2, eerste lid, onder j ziet het college geheel, gedeeltelijk en/of tijdelijk af van verhaal wanneer daarvoor aantoonbare dringende redenen aanwezig zijn, in de zin dat het opleggen van een verhaalsbijdrage leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor de onderhoudsgerechtigde of onderhoudsplichtige(n).
Deze beleidsregels zijn vanaf datum inwerkingtreding van toepassing op alle besluiten tot intrekking, herziening, terugvordering, invordering, kwijtschelding en verhaal, ongeacht de datum waarop deze besluiten zijn genomen, tenzij de belanghebbende hierdoor in een financieel minder gunstige positie wordt gebracht, in welk geval de Beleidsregels Terugvordering en Verhaal Werk en Inkomen 2013 voor de duur van zes maanden van kracht blijven
Burgemeester en wethouders van Beemster, 30 juli 2019
De secretaris,
H.C.P. van Duivenvoorde
De loco-burgemeester,
J.R.P.L. Dings
Toelichting Beleidsregels terugvordering en verhaal gemeente Beemster 2019
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Het eerste lid van dit artikel bevat de hoofdregel, oftewel de wijze waarop in beginsel gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering, verrekening, invordering, verhaal of brutering van de uitkering.
De teveel verstrekte uitkering wordt bruto (inclusief afgedragen loonbelasting en premies volksverzekeringen) teruggevorderd. Alleen wanneer in hetzelfde jaar dat teveel uitkering is verstrekt het bedrag wordt terugbetaald, kan netto worden terugbetaald.
Een bruto terugbetaling kan bij de belastingaangifte als ‘negatief inkomen’ opgegeven worden, wat kan leiden tot een belastingteruggaaf.
In de volgende gevallen moet het college afzien van brutering en kan alleen de netto bijstand teruggevorderd worden:
De ten onrechte betaalde belastingen en premies kunnen nog worden verrekend met de afdrachten aan de Belastingdienst en het UWV.
Het afdragen van loonbelasting gebeurt op voorschotbasis per kwartaal. De definitieve afdrachten vinden plaats als het loonbelastingjaar (kalenderjaar) is afgerond. Zolang deze nog niet hebben plaatsgevonden, kan er verrekening plaatsvinden. Uit artikel 58 lid 5 Participatiewet volgt dat het college verplicht is, indien mogelijk, gebruik te maken van de mogelijkheid tot verrekening. Het college heeft dus niet de keuze om in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij fraudeschulden, altijd bruto terug te vorderen. Er is op dit punt geen beleidsruimte.
Belanghebbende kan terzake van het ontstaan van de schuld geen verwijt worden gemaakt en hem kan ook niet worden verweten dat de schuld niet binnen het betreffende boekjaar is terugbetaald (CRvB 15-07-2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD8638, CRvB 26-09-2017 ECLI:NL:CRVB:2017:3996 en CRvB 11-12-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4281). Het gaat hier om situaties waarin de terugvordering het gevolg is van een intrekkings- of herzieningsbesluit op grond van artikel 54 lid 3 laatste volzin Participatiewet (artikel 17 lid 3, laatste volzin IOAW en IOAZ) of de terugvordering wordt gebaseerd op artikel 58 lid 2 onderdeel f onder 1 Participatiewet.
Naast de hierboven 3 genoemde situaties waarin het college moet afzien van brutering, ziet het college in bepaalde gevallen af van invordering van de brutering (afgedragen loonheffing). De voorwaarden staan vermeld in het tweede lid van artikel 2.
Deze situaties waarbij wel brutering plaatsvindt, maar waar het bruto bedrag voor rekening van het college komt, vinden vooral plaats aan het eind van een kalenderjaar plaats dan wel bij het begin van het kalenderjaar.
Met de invoering van dit artikel heeft het college de mogelijkheid om af te zien van invordering van kleine bedragen tot € 50,- netto per kalenderjaar.
Om te kunnen verrekenen en af te kunnen zien van verdere invordering van het restant, moet in alle gevallen wel eerst een terugvorderingsbesluit genomen worden, zelfstandig of gecombineerd met een herziening-/intrekking.
Het derde lid biedt de mogelijkheid om het besluit tot afzien van invorderen te herroepen wanneer achteraf blijkt dat besluit genomen is op verstrekking door de belanghebbende van onvolledige en onjuiste gegevens.
Het bepaalde in hoofdstuk 2 is niet van toepassing op vorderingen die ontstaan zijn wegens schending van de inlichtingenplicht. Het college is in die situaties namelijk verplicht tot herziening/intrekking en terugvordering van de uitkering op grond van de Pw, IOAW en IOAZ. Ook enkel in de bij wet geregelde situaties (artikel 58, zevende lid van de Pw en artikel 25, zesde lid van de IOAW en IOAZ) komen voor kwijtschelding in aanmerking.
Artikel 5. Afzien van verdere terug-/invordering na voldoen aan de betalingsverplichting
In dit artikel zijn de bepalingen opgenomen met betrekking tot kwijtschelding in verband met oninbaarheid, afkoop of doelmatigheid. Uitgangspunt is dat pas tot kwijtschelding wordt overgegaan als tenminste 50% van de oorspronkelijke vordering dan wel geldlening is afgelost.
Onder het eerste lid sub c is opgenomen dat het college van verdere terug- en invordering afziet wanneer de debiteur een voor het college acceptabel voorstel tot afkoop doet. Hiermee zal terughoudend moeten worden omgegaan. Van deze situaties wordt alleen gebruik gemaakt in situaties waarin tevoren vrijwel vast staat dat de reguliere wijze van invordering minder oplevert dan dat datgene dat met afkoop van het restant kan worden geïncasseerd.
Artikel 6. Geen kwijtschelding
De uitzonderingen wanneer geen kwijtschelding plaats kan vinden, staan opgenomen in dit artikel.
Hiermee wordt voorkomen dat de belanghebbende voor kwijtschelding in aanmerking zou kunnen komen wanneer het gaat om:
Artikel 7. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden
Uitgangspunt is dat het college meewerkt aan de totstandkoming van een minnelijke schuldregeling natuurlijke personen (MSNP). De voorwaarden waar onder wel of niet medewerking wordt verleend, of wanneer eerder toegezegde medewerking wordt ingetrokken, staan opgenomen in dit artikel.
In het derde lid staan de uitzonderingen benoemd zoals ook vermeld in artikel 6.
Wettelijk is bepaald dat bij fraudevorderingen medewerking aan een schuldregeling beperkt is toegestaan zover het gaat om het tijdelijk opschorten van de invordering of gedeeltelijke terugbetaling gedurende de schuldregeling. Gedeeltelijke of volledige kwijtschelding is niet toegestaan.
Bij een dwangakkoord (WNSP) is medewerking aan de schuldregeling verplicht.
Artikel 8. Volgorde van invordering
Uitgangspunt is dat de oudste vordering het eerst wordt afgelost. Uitzondering hierop is de bestuurlijke boete, die bij voorrang wordt ingevorderd. Ook kan om brutering te voorkomen eerst overgegaan worden tot invordering van een netto schuld.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 10. Uitstel van betaling
Betaling ineens van de vordering binnen zes weken heeft de voorkeur. Wanneer dat niet mogelijk is, wordt een terugbetalingsregeling getroffen.
Bij het ontbreken van een maandelijkse aflossingscapaciteit, maar met aanwezigheid van vermogen verplicht het college bij een fraudevordering om het aanwezige vermogen deels aan te wenden voor aflossing op die vordering.
Artikel 11. Maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitkeringsgerechtigden
Uitgangspunt is dat minimaal 5% van de bijstandsnorm inclusief vakantiegeld wordt gebruikt voor aflossing op een vordering of geldlening, ongeacht de ontstaansgrond. Dit percentage is vastgesteld op basis van de brief van het ministerie van 13 februari 2019 met onderwerp: Voortgang implementatie Wet vereenvoudiging beslagvrije voet en Verbreding beslagregister
“Beslagvrije voet bij verrekening
Veelal onbekend met factoren die de beslagvrije voet kunnen verhogen, vallen gemeenten bij de verrekening van schulden met de bijstandsuitkering van de schuldenaar terug op een beslagvrije voet gelijk aan een bepaald percentage (minimaal 90%) van de van toepassing zijnde bijstandsnorm voor een alleenstaande of gehuwde. In het door de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet te introduceren stelsel komt bij bijstandsgerechtigden de beslagvrije voet standaard op 95% van de bijstandsnorm terecht. In dit percentage is de gemiddelde ophoging verdisconteerd waarmee een bijstandsgerechtigde binnen het huidige systeem te maken zou moeten krijgen. De staatssecretaris van SZW zal dan ook gemeenten oproepen om, anticiperend op de wet minimaal uit te gaan van een percentage gelijk aan 95% van de bijstandsnorm voor respectievelijk een alleenstaande of gehuwde.
Met bovenbeschreven tussenmaatregelen willen wij al een aantal gedegen stappen zetten richting het door de wet vereenvoudiging beslagvrije voet beoogde systeem. Het is daarbij ons oogmerk om deze maatregelen met spoed te realiseren.”
Bij vorderingen tot € 600,00 die in 24 maanden kunnen worden afgelost, kan worden volstaan met een maandelijks aflossingsbedrag van € 25,00 zover de belanghebbende hierom verzoekt. Er hoeft dan geen nader onderzoek plaats te vinden naar de afloscapaciteit van de uitkeringsgerechtigde.
Artikel 12. Maandelijkse aflossingscapaciteit bij niet-uitkeringsgerechtigden
Na beëindiging van de uitkering blijft het aflossingsbedrag zoals dat gold ten tijde van de uitkeringsperiode gedurende 6 maanden gehandhaafd. Na deze periode wordt de afloscapaciteit vermeerderd met 35% van het netto meer-inkomen.
Wanneer een terug-/invorderingsbesluit wordt genomen nadat het recht op uitkering al is beëindigd of ingetrokken, geldt direct een aflossingsbedrag gelijk aan 5% van de toepasselijke bijstandsnorm vermeerderd met 35% van het netto meer-inkomen.
Artikel 13. Wettelijke rente bij uitstel
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 14. Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichtige door het college
Eenmaal per 24 maanden verricht het college een onderzoek naar de afloscapaciteit van de belanghebbende. Wanneer daartoe aanleiding bestaat kan ook eerder een onderzoek gestart worden. Van de uitkomst wordt de belanghebbende altijd met een beschikking op de hoogte gebracht.
Artikel 15. Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichtige door belanghebbende
Ook de belanghebbende zelf kan het college verzoeken om aanpassing van het aflossingsbedrag of tijdelijk uitstel van een opgelegde betalingsverplichting.
Dat moet schriftelijk of per e-mail met overlegging van de noodzakelijke bewijsstukken.
Artikel 16. Niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting
Het college heeft meerdere mogelijkheden om tot invordering van verschuldigde bedragen over te gaan. Sommige invorderingsmaatregelen zijn zeer belastend voor de belanghebbende. Het college streeft ernaar om te allen tijde de voor de belanghebbende minst bezwarende maatregel toe te passen. Dit betekent dat het college, in de regel, telkens zal trachten om langs minnelijke weg met de belanghebbende tot een aflossingsregeling te komen. Wanneer dit niet (meer) lukt, dan maakt het college gebruik van de mogelijkheid tot verrekening met een toegekend recht op bijstand of uitkering. Wanneer dat niet (meer) mogelijk is, dan past het college het zware middel van beslag in. Dit kan zowel beslag op periodieke inkomsten zijn, beslag op banktegoeden of beslag op (on)roerende zaken.
Het voorgaande laat overigens onverlet de mogelijkheid voor het college om, nog voor een besluit tot terugvordering is genomen, het middel van conservatoir beslag in te zetten.
Wanneer het college echter kan of moet verrekenen op grond van artikel 60, derde en vierde lid PW of artikel 28 derde en vierde lid IOAW en IOAZ, dan geniet deze bevoegdheid of plicht tot verrekening boven een minnelijke regeling.
Het college is bevoegd om rente en kosten in rekening te brengen. Het college ziet af van het in rekening brengen van rente en kosten, zolang de belanghebbende uit eigen beweging volledig aan zijn betalingsverplichting voldoet, dan wel wanneer het college verrekening toepast. Ook worden gene kosten berekend voor het versturen van een aanmaning.
Pas wanneer het college de invordering middels beslag moet laten verlopen, zullen kosten gevorderd worden. De kosten van het dwangbevel worden altijd in rekening gebracht bij de belanghebbende. Er wordt door het college geen rente in rekening gebracht.
Na overdracht van de invordering aan een deurwaarder worden de kosten daarvan doorberekend aan de belanghebbende. Dat is inclusief de eventuele rente die de deurwaarder in rekening brengt.
Artikel 17. Verplichting van de bijstandsgerechtigde tot het (op)eisen van alimentatie
Binnen de Participatiewet staat de eigen verantwoordelijkheid voorop. De onderhoudsverplichting wordt door ons college beschouwd als een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 5 sub e PW: elke voorziening buiten deze wet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven.
Op grond van artikel 55 PW, kan het college nadere verplichtingen aan de bijstandsgerechtigde opleggen, mits deze verplichtingen strekken tot vermindering of beëindiging van de bijstandsverlening.
Onder andere het (kunnen) maken van aanspraak op alimentatie wordt hieronder verstaan. Het maakt niet uit of het partner- of kinderalimentatie betreft.
Wanneer de bijstandsgerechtigde (nog) geen alimentatie heeft gevorderd bij de onderhoudsplichtige, dan wordt aan deze de verplichting opgelegd om alsnog alimentatie te vorderen bij de onderhouds- gerechtigde, zo nodig door tussenkomst van de rechter.
Voor zover de bijstandsgerechtigde in het bezit is van een rechterlijke uitspraak inzake de alimentatie, maar desondanks geen betaling van de onderhoudsplichtige is te verkrijgen, dan legt het college de bijstandsgerechtigde de verplichting op om betaling van de alimentatie af te dwingen. Zo nodig doorinschakeling van het LBIO, dan wel een deurwaarder.
Hoewel het college de voorkeur geeft aan het opleggen van een verplichting als bedoeld in artikel 55, zijn er situaties denkbaar waarin het gelet op alle feiten en omstandigheden niet wenselijk of redelijk is om hiertoe over te gaan. Te denken valt aan huiselijk geweld door de onderhoudsplichtige gericht tegen de bijstandsgerechtigde en/of diens ten laste komende kind(eren), ernstige bedreiging van de onderhoudsplichtige jegens de bijstandsgerechtigde en/of diens ten laste komende kind(eren) en misbruik van de bijstandsgerechtigde en/of diens ten laste komende kind(eren) door de onderhoudsplichtige. Het is aan het college om te bepalen of er van een ernstige situatie zoals hiervoor beschreven of daaraan gelijk te stellen sprake is, op grond waarvan kan worden afgezien van het opleggen van een verplichting als bedoeld in artikel 55 PW.
Het niet opleggen van de verplichting zoals bedoeld in artikel 55 PW, laat onverlet dat het college op grond van artikel 62, 62b PW en deze beleidsregels direct of op enig later tijdstip verhaal kan instellen.
Artikel 18. Afzien van verhaal
Het college is bevoegd om af te zien van het nemen van een besluit tot verhaal, in die gevallen waarin het naar het oordeel van het college (nog) niet opportuun is om enige verhaalbijdrage op te leggen. Het college volstaat in deze gevallen met het intern rapporteren omtrent de reden(en) waarom vooralsnog geen verhaal zal worden toegepast. Dit laat overigens onverlet, dat het college op enig later tijdstip alsnog tot verhaal kan overgaan.
Artikel 19. Vaststelling verhaalsbijdrage bij ontbreken rechterlijke uitspraak
In het geval het college geen verplichting als bedoeld in artikel 55 PW oplegt, dan maakt het college ten volle gebruik van zijn bevoegdheid om verhaal in te stellen. Het betreft hier de ten behoeve van de bijstandsgerechtigde en diens ten laste komende kind(eren) verleende algemene bijstand en de ten behoeve van het jongmeerderjarige kind verleende bijzondere bijstand.
De verhaalsbijdrage van de onderhoudsplichtige wordt door het college berekend volgens het Rapport Alimentatienormen, ook wel Trema-normen (Tijdschrift Rechterlijke Macht) genoemd. Dit rapport wordt periodiek geactualiseerd door de werkgroep alimentatienormen van de Nederlandse vereniging van Rechtspraak en ook door de rechtbank gebruikt voor de vaststelling van alimentatie.
Dit betekent ook dat er, conform voornoemd rapport, van uit wordt gegaan dat iedere onderhoudsplichtige wel iets kan betalen. Het minimumbedrag is in principe € 25,00 per maand. Uitgangspunt is wel dat de onderhoudsplichtige over 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm moet kunnen blijven beschikken.
Om de juiste verhaalsbijdrage te kunnen bepalen moet de onderhoudsplichtige dan ook voldoende informatie aan het college verstekken. Bij geen of onvoldoende bewijsstukken zal het college dan ook overgaan tot verhaal van de volledige bruto bijstandsuitkering die maandelijks aan de onderhoudsgerechtigde wordt verleend.
De verhaalsbijdrage ingevolge artikel 62 PW wordt opgelegd met ingang van de eerste van de maand volgend op de datum van de eerste aanschrijving. Het is dan ook van belang om wanneer er sprake is van een of meerdere onderhoudsplichtigen, de aanschrijving zo spoedig mogelijk te doen nadat aan de onderhoudsgerechtigde bijstand is toegekend.
Artikel 20. Verhaal bij rechterlijke uitspraak
Ondanks de aanwezigheid van een rechterlijke uitspraak inzake de alimentatie en ondanks inschakeling van het LBIO dan wel een deurwaarder, is het mogelijk dat de bijstandsgerechtigde geen betaling van de onderhoudsplichtige ontvangt. In die situaties zal het college over gaan tot verhaal conform de rechterlijke uitspraak zoals bedoeld in het artikel 62b lid 1 PW.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2019-213525.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.