Gemeenteblad van Midden-Groningen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Midden-Groningen | Gemeenteblad 2019, 194209 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Midden-Groningen | Gemeenteblad 2019, 194209 | Beleidsregels |
Beleidsnotitie Paardenhouderijen
3.1 Bedrijfsmatige paardenhouderijen 6
3.3 Samenvatting Beoordelingscriteria 17
4. Maatschappelijke uitvoerbaarheid 21
4.3 Implementeren van de beleidsregel 21
De gemeente Midden-Groningen ontvangt regelmatig verzoeken voor het met name hobbymatig houden van paarden, het realiseren van een paardenbak of het bedrijfsmatig opzetten van een paardenhouderij. Dit heeft met name te maken met de beëindiging van agrarische activiteiten. Na een aanvraag beoordeelt de gemeente vervolgens of het verzoek past binnen de woonomgeving of in het buitengebied. In verschillende bestemmingsplannen zijn hiervoor regels opgenomen. Vanuit de voormalige gemeenten ligt hieraan verschillend beleid ten grondslag.
De gemeenten Slochteren en Menterwolde hebben ieder voor zich in 2009 beleid opgesteld waaraan getoetst wordt bij dergelijke verzoeken. Op hoofdlijnen komen de beleidsnotities overeen. De voormalig gemeente Hoogezand-Sappemeer behandelde dergelijke verzoeken ad hoc.
Door de samenvoeging van de gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Menterwolde en Slochteren in de gemeente Midden-Groningen per 1 januari 2018, is de noodzaak ontstaan tot harmonisatie van diverse beleidsstukken waaronder het paardenhouderijbeleid. Uitgangspunt is om een eenduidig beleidskader voor het gehele grondgebied van Midden-Groningen vast te stellen dat gebruikt kan worden als input voor de actualisering van bestemmingsplannen en als afwegingskader voor individuele gevallen, wanneer het bestemmingsplan nog niet is aangepast.
De beleidsregels zijn opgesteld in geest van de Omgevingswet. Centraal hierin staat dat, zolang voldaan wordt aan de voorwaarden het hobbymatig houden van paarden, het realiseren van een paardenbak of het bedrijfsmatig opzetten van een paardenhouderij kan worden toegestaan. Gekozen is om ruimte te bieden voor dergelijke ontwikkelingen mits dit geen afbreuk doet aan het woon- en leefklimaat van de omgeving.
De verschillende soorten paardenhouderijen worden ieder in een bijpassende bestemming in het bestemmingsplan opgenomen. Als voldaan wordt aan genoemde voorwaarden hoeft geen aparte planologische procedure te worden doorlopen om gebouwen of bouwwerken (geen gebouwen zijnde) ten behoeve van de paardenhouderijen mogelijk te maken. Mogelijk is er nog wel een omgevingsvergunning nodig
Deze notitie beperkt zich tot paardenhouderijen die als bedrijfsmatig kunnen worden aangemerkt en paardenbakken bij woonbestemmingen (hobbymatig).
Een eenduidig beleidskader voor het hele grondgebied van Midden-Groningen dat gebruikt kan worden als input voor de actualisering van bestemmingsplannen en als afwegingskader voor individuele gevallen (wanneer het bestemmingsplan nog niet is aangepast).
Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk twee een uiteenzetting van het huidige beleidskader van de drie voormalige gemeenten. Hoofdstuk drie geeft het nieuwe beleidskader voor de gemeente weer. Waarna in hoofdstuk vier de maatschappelijke uitvoerbaar wordt beschreven. In bijlage 1 is een verklarende woordenlijst opgenomen en in bijlage 2 voorbeeld bestemmingsregels.
De voormalig gemeente Slochteren heeft zowel een beleidsnotitie voor paardenhouderijen als paardenbakken. Beide notities gelden als toetsingskader bij nieuwe aanvragen voor zowel paardenhouderijen als paardenbakken in het buitengebied en binnen de bebouwde kom. De beleidsregels zijn geborgd in de regels van de geldende bestemmingsplannen. Paardenhouderijen en bijbehorende gebouwen en/of bouwwerken (geen gebouwen zijnde) zijn toegestaan mits deze voldoen aan de beleidsnotities.
De voormalige gemeente Menterwolde heeft een beleidsnotitie Paardenhouderijen. Hierin zijn zowel voorwaarden gesteld aan paardenhouderijen als paardenbakken. Bij nieuwe aanvragen wordt aan dit beleidskader getoetst. De regels ten aanzien van het hobbymatig houden van paarden zijn in de woonbestemming van de van toepassing zijnde bestemmingsplannen geborgd. Via een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid zijn gebouwen en/of bouwwerken (geen gebouwen zijnde) voor de paardenhouderij toegestaan. Bedrijfsmatige paardenhouderijen zijn opgenomen in een aparte bestemming agrarische – paardenhouderij.
De voormalige gemeente Hoogezand-Sappemeer heeft geen beleid ten aanzien van paardenhouderijen of paardenbakken. Ad hoc vindt een afweging per aanvraag plaats.
Het provinciaal beleid is in hoofdzaak gericht op het niet toestaan van nieuwe niet-agrarische bedrijvigheid (of aan de landbouw verwante bedrijvigheid) in het buitengebied. Bedrijventerreinen zijn daarvoor de aangewezen plek. De provincie maakt echter een uitzondering wanneer deze nieuwe bedrijvigheid in vrijkomende gebouwen wordt gevestigd. Bedrijfsactiviteiten moeten beperkt blijven tot activiteiten die naar aard en omvang ruimtelijk, milieuhygiënisch en verkeerskundig inpasbaar zijn. De mogelijkheid voor opslag van materialen en goederen op het erf wordt beperkt evenals het uitoefenen van detailhandel. Eventuele uitbreiding van de bebouwing is alleen toegestaan als de maatwerkmethode wordt toegepast en er rekening wordt gehouden met de criteria die zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening.
Voor een goed begrip van (en draagvlak voor) het toetsingskader zijn de te hanteren begrippen en hun betekenis van wezenlijk belang. In overeenstemming met de bestaande beleidsnotities wordt ook in deze beleidsnotitie onderscheid gemaakt tussen een bedrijfsmatige en hobbymatige paardenhouderij. Een bedrijfsmatige paardenhouderij kan daarin weer onderverdeeld worden in een productiegerichte of gebruiksgerichte paardenhouderij. Daarnaast is de categorie ‘maneges’ toegevoegd, vanwege de recreatieve waarde en de afwijkende ruimtevraag van dit type paardenhouderij. In het navolgende worden de belangrijkste kenmerken van de onderscheiden typen paardenhouderijen omschreven.
Het hiervoor genoemde is weergegeven in onderstaand schema:
3.1 Bedrijfsmatige paardenhouderijen
BEDRIJFSMATIGE PAARDENHOUDERIJ
Een bedrijfsmatige paardenhouderij wordt gekenmerkt door een veelal grote(re) omvang en het winstoogmerk waarmee paarden worden gehouden. In hoeverre een paardenhouderij daadwerkelijk bedrijfsmatig is, wordt beoordeeld aan de hand van bijvoorbeeld een bedrijfsplan (of de Wet milieubeheer), waarin de werkelijke aard van de activiteiten duidelijk naar voren komt.
De productiegerichte paardenhouderij richt zich voornamelijk op het fokken van paarden en het bieden van leefruimte aan opgroeiende paarden. Eventueel in combinatie met (daaraan ondergeschikte) trainingsfaciliteiten ten behoeve van de eigen gefokte paarden. Tot een productiegerichte paardenhouderij kunnen de hengstenhouderij, merriehouderij en de opfok van jonge paarden worden gerekend. De productiegerichte paardenhouderij staat dicht bij het agrarisch bedrijf waarbij sprake is van een grondgebonden bedrijf.
Veel grond is noodzakelijk om de paarden te kunnen laten grazen gedurende het fokseizoen. Voorts is voor het winterseizoen stalruimte noodzakelijk. Het gaat in veel gevallen om een mengeling van individuele huisvesting van paarden (in afzonderlijke boxen) en groepshuisvesting (waarbij meerdere paarden gezamenlijk in een ruimte worden gehouden).
Op het erf is ruimte nodig voor opslag van (vaste) mest en opslag van het ruwvoer en/of stro. Wanneer puur de fokkerij wordt gediend zijn nadere faciliteiten op het erf nauwelijks noodzakelijk. Vaak wordt echter een fokkerij gecombineerd met de sportbeoefening. De paarden uit de fokkerij worden vaak ook in de sport ingezet om de sportkwaliteit te kunnen bewijzen. Voor de sportbeoefening zijn op het erf nadere (ondergeschikte) voorzieningen noodzakelijk, zoals een rijbak en/of rijhal en eventueel een stapmolen en longeercirkels. Deze fokkerijen zijn hiermee meer als gebruiksgericht aan te merken.
De gebruiksgerichte paardenhouderij is gericht op het africhten en trainen van paarden en het bieden van stalruimte voor paarden en het geven van instructie aan derden. De gebruiksgerichte paardenhouderij is niet-agrarisch en heeft als kenmerk publieks- en verkeersaantrekkend te zijn. De benodigde voorzieningen zijn grotendeels hetzelfde als de productgerichte paardenhouderij. Naast stalruimte en eventuele weidegang (niet per definitie noodzakelijk, maar wel wenselijk) zijn faciliteiten als een rijbak en longeercirkels noodzakelijk. In sommige gevallen wordt ook een trainingsmolen nodig geacht. Wanneer het gaat om grotere africhtings-, handels-, pension- en of trainingsstallen is ook een rijhal wenselijk. Door een rijhal is het mogelijk om het gehele jaar eenzelfde ‘product’ af te leveren, ongeacht de weersomstandigheden. Om bedrijfseconomische redenen wordt dit in veel gevallen zelfs als noodzaak gezien.
Binnen deze categorie zijn drie veel voorkomende vormen:
De bedrijfsmatige paardenhouderijen zijn naar aard- en omvang in te delen in een agrarische bestemming. De productiegerichte paardenhouderijen passen binnen de bestemming ‘Agrarisch’. De gebruiksgerichte paardenhouderijen passen binnen de bestemming ‘Agrarisch – Paardenhouderij’. Voor maneges geldt een aparte bestemming, namelijk ‘Sport – Manege’.
De vestiging van paardenhouderijen mag geen onevenredige hinder veroorzaken voor de bestaande omgeving. Paardenhouderijen hebben net als vele andere vormen van bedrijvigheid een impact op de omgeving. Bij het toekennen van mogelijkheden voor paardenhouderijen dient de vestiging zorgvuldig te worden afgewogen aan die impact op de omgeving. Een goed aanknopingspunt voor het al dan niet kunnen toestaan van paardenhouderijen op een bepaalde locatie biedt de VNG-notitie Bedrijven en milieuzonering (2009). Hierin is voor zowel paardenfokkerijen (0143) als voor maneges (931.E) een minimale richtafstand van 50 meter aangegeven tot de dichtstbijzijnde hindergevoelige functie (zoals woningen). De opgenomen richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk/rustig buitengebied1. Bij het bepalen van een dergelijke afstand zijn diverse hinderaspecten meegewogen, zoals geluid, stof en geur. Geur blijkt doorslaggevend voor de te hanteren richtafstand bij paardenhouderijen. Voor maneges geldt een grotere verkeersaantrekkende werking.
Weergave paardenbedrijf op te korte afstand (<50 meter) van woningen in een rustige woonwijk.
Van de richtafstanden kan worden afgeweken wanneer sprake is van een omgevingstype ‘gemengd gebied’. Zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat kan de richtafstand met één afstandsstap worden verlaagd. Lintbebouwing in het buitengebied, aangevuld met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid, kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor paardenhouderijen in een omgevingstype gemengd gebied kan een richtafstand van 30 meter worden aangehouden wanneer hieraan een goede motivatie ten grondslag ligt.
Weergave van lintbebouwing in het buitengebied waar verschillende functies op korte afstand van elkaar aanwezig zijn. Gemotiveerd kan een richtafstand van 30 meter worden aangehouden.
Maneges vormen een bijzondere categorie binnen de paardenhouderijen. Zij trekken relatief veel mensen en verkeer aan, kenmerken zich vaak door grote bouwvolumes en zijn daarentegen qua grondareaal relatief klein. De gemeente wil aan deze bijzondere vorm van paardenhouderijen, die meer gericht is op aanloop van personen van elders, dan ook nadere eisen stellen qua situering. De gemeente vindt het belangrijk dat maneges goed bereikbaar zijn met zowel de auto als de fiets. Maneges zouden daarom uitsluitend gesitueerd moeten worden in de nabijheid van de dorpskernen binnen de gemeente. Maneges dienen binnen een zone van 2,5 kilometer van een dorpsrand te worden gevestigd en moeten voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Maneges zijn doorgaans groter dan een bedrijfsmatige paardenhouderij en krijgen een bouwvlak van 1,5 ha. Binnen een bouwvlak worden alle gebouwen en in principe ook alle voorzieningen gerealiseerd die voor de bedrijfsvoering nodig zijn. Bedrijfswoningen zijn toegestaan. Bij maneges is ondergeschikte horeca toegestaan in de vorm van een kantine.
Locatie Manege ten opzichte van de dorpskern.
Op een paardenhouderij zijn 24 uur per dag dieren aanwezig die verzorging nodig hebben. De aanwezigheid van een bedrijfswoning is dan ook mogelijk.
Voor de huisvesting gaat het in de eerste plaats om stalruimte (paardenboxen) die afhankelijk van de behoefte voor 1 of meerdere paarden ruimte bieden (loopstal). Voor een enkel paard is de afmeting per box minimaal 10 m2. Daarnaast zijn er nog buitenvoorzieningen zoals een paddock en een uitloopruimte.
Voor recreatief verblijf bij een bedrijfsmatige paardenhouderij wordt aangesloten bij de regelingen Bed&Breakfast zoals opgenomen in de bestemmingsplannen van de gemeente Midden-Groningen.
Bij maneges bestaat vaak de behoefte om bezoekers te ontvangen met een hapje of een drankje. Binnen deze categorie wordt dan ook toegestaan om in de bedrijfsgebouwen een gedeelte in te richten als kantine. Deze ondersteunende horeca beslaat niet meer dan 15% van de nettovloeroppervlakte van de bebouwing van de manege, met een maximum van 100 m2. Openings- en sluitingstijden van de ondersteunende horeca zijn hetzelfde als die van de manege. Voor de overige bedrijfsmatige paardenhouderijen gelden deze mogelijkheden niet.
De vestiging van paardenhouderijen mag geen onevenredige afbreuk doen aan het landschap. Dit betekent dat een verdere verdichting van het landschap zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Nieuwe paardenhouderijen kunnen dan ook uitsluitend op bestaande erven worden gevestigd.
Terughoudendheid in het oprichten van extra bebouwing op een erf en daarmee een verdere verdichting van het landschap is bij een paardenhouderij belangrijk. Volledig vestiging in bestaande bebouwing is echter niet altijd mogelijk. Nieuwbouw van gebouwen ten behoeve van een paardenhouderij is dan ook mogelijk onder voorwaarden van landschappelijke inpassing en verbetering van de erfinrichting.
Op een erf van een paardenhouderij zijn (afhankelijk van het type paardenhouderij) naast de bebouwing diverse faciliteiten aanwezig ten behoeve van de uitoefening van de paardenhouderij. Al deze faciliteiten hebben een eigen uitstraling. De gemeente acht het van belang dat deze faciliteiten op het erf en binnen het bouwvlak worden geconcentreerd ten einde de ‘verrommeling’ te voorkomen.
Inrichting erf. Links: afbeelding geeft een rommelig erf weer. Rechts: afbeelding geeft een erf weer waarbij alle voorzieningen op een logische plaats op het erf zijn geplaatst.
Om de landschappelijke kwaliteit te kunnen waarborgen is de minimale erfomvang van een paardenhouderij van belang. Immers, een paardenhouderij heeft ruimte nodig om bebouwing en overige faciliteiten in te passen. Om dit ruimtelijk verantwoord te kunnen vormgeven, is een minimale omvang van het erf belangrijk. Wanneer de fysieke ruimte ontbreekt, worden bebouwing en faciliteiten op een erf ‘gepropt’, waarbij bijvoorbeeld de buitenmuur van de stal tevens voor een deel de bakrand van de rijbak vormt. Dit komt de ruimtelijke kwaliteit niet ten goede.
Bij nieuwvestiging van paardenhouderijen dient het erf voor een bedrijfsmatige paardenhouderij ten minste 1 hectare groot te zijn. Hoewel paardenhouderijen qua functie afwijken van agrarische bedrijven, hebben zij wel ongeveer eenzelfde ruimtebehoefte. De gemeente stelt zich dan ook op het standpunt dat bedrijfsmatige paardenhouderijen eenzelfde bouwvlak toegekend moeten krijgen als de agrarische bedrijven. Vergroting van het bouwvlak voor bedrijfsmatige paardenhouderijen in het buitengebied moet onder voorwaarden (met name qua landschappelijke inpassing en in overeenstemming met de provinciale verordening) mogelijk zijn tot 2 hectare.
Trainingsfaciliteiten, stalling van paardentrailers en vrachtwagens en opslag van mest en ruwvoer op het erf bepalen voor een belangrijk deel de ruimtelijke impact van een ‘paardenerf’. Een goede situering van trainingsfaciliteiten, maar ook van opslag van mest en ruwvoer en stalling van transportmiddelen ten opzichte van de bebouwing draagt in belangrijke mate bij aan een goede ruimtelijke kwaliteit. Mestopslag is binnen een bouwvlak toegestaan, mits niet achter het woningperceel van derden. Trainingsfaciliteiten, alsmede de stalling van paardentrailers en vrachtwagens en opslag van mest en ruwvoer dienen zoveel mogelijk achter de bebouwing en niet aan de wegzijde (en in ieder geval achter de bedrijfsbebouwing) te worden gesitueerd. Een (binnen- of buiten)rijbak is de belangrijkste voorziening voor het africhten en/of trainen van paarden. Daarnaast zijn er nog voorzieningen denkbaar als een longeercirkel en trainingsmolen.
Het aantal paardenbakken binnen een bedrijfsmatige paardenhouderij is niet beperkt. Wat betreft de mogelijkheid voor lichtmasten worden wel enkele voorwaarden gesteld:
• Landschappelijke inpassing (bij nieuwvestiging)
Paardenhouderijen, met name gebruiksgerichte, kunnen een behoorlijke impact hebben op hun omgeving. De aanwezigheid van rijhallen, paardenbakken, (witte) hekken en stapmolens drukken hun stempel op het landschap. In deze notitie wordt dan ook gesteld dat de vestiging van paardenhouderijen geen onevenredig afbreuk mag doen aan het landschap. Naast dat nieuwvestiging van paardenhouderijen alleen is toegestaan op bestaande erven, kan beplanting in veel gevallen de ruimtelijke impact van paardenhouderijen verzachten en tevens de landschappelijke structuur versterken. Landschappelijke inpassing van paardenhouderijen is noodzakelijk en is geënt op de bestaande landschappelijke structuren.
Hiervoor dient een erfinrichtingsplan te zijn opgesteld. In dit erfinrichtingsplan dient met toepassing van de maatwerkmethode, onder begeleiding van een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur en in overleg met de betrokken belanghebbende de omvang, situering en ruimtelijke inrichting, en de landschappelijke inpassing van de paardenhouderij te zijn vastgelegd.
Voor het parkeren bij een bedrijfsmatige paardenhouderij moet op eigen terrein worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hiervoor wordt verwezen naar het ‘Facetbestemmingsplan Parkeren’ van de gemeente Midden-Groningen. In dit facetbestemmingsplan is aangesloten op de kencijfers van het CROW (meest actuele versie). In de CROW-publicatie zijn alleen parkeernormen voor maneges opgenomen. Hierbij geldt een minimale parkeernorm van 0,3 parkeerplaats en een maximale parkeernorm van 0,5 parkeerplaats per paardenbox. Maneges hebben over het algemeen een grotere verkeersaantrekkende werking dan andere bedrijfsmatige paardenhouderijen. Om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid wordt in deze beleidsnotitie uitgegaan van de maximale parkeernorm en wordt deze norm voor alle bedrijfsmatige paardenhouderijen gehanteerd.
Alles wat niet als bedrijfsmatig is aan te merken, valt onder de hobbymatige paardenhouderij. Veelal is sprake van een gering aantal paarden (maximaal 5 stuks). Deze paarden worden over het algemeen gehouden bij woningen in het buitengebied of aan de rand van een dorp. Het hobbymatig houden van paarden kenmerkt zich doorgaans door een stal en een paddock en in veel gevallen (wanneer het erf groot genoeg is) ook een paardenbak. Kleinschalige voorzieningen zoals de tijdelijke opslag van ruwvoer en mest en voor het stallen van een paardentrailer of een (kleine)vrachtwagen zijn inbegrepen. Hobbymatig hangt niet alleen samen met het aantal dieren maar ook onder andere met het (ontbreken van) winstoogmerk, de hinder van de activiteit, perceelgrootte en de omgeving waarin de dieren worden gehouden (landelijk of stedelijk gebied).
Hobbymatige paardenhouderijen zijn toegestaan binnen een woonbestemming. Alle bijbehorende bebouwing en/of voorzieningen dienen binnen het woonperceel te worden opgenomen. Belangrijkste voorwaarde voor hobbymatige paardenhouderijen is het hobbymatige gebruik in combinatie met een woning. De koppeling met een woning is gemaakt om te voorkomen dat op bedrijventerreinen of bij individuele bedrijven paardenbakken voor hobbymatig gebruik worden aangelegd.
Bij het hobbymatig houden van paarden dient het perceel een woonuitstraling te behouden. Om dit te bewerkstelligen, dienen de voorzieningen (zoals stalruimte en een paardenbak) gerealiseerd te worden achter de achtergevel van het woonhuis. Vanuit landschappelijk oogpunt is het niet wenselijk is dat de voorzieningen worden opgericht ver achter de woning. Dat is een belangrijke toevoeging. Gestreefd wordt naar clustering van bebouwing en voorzieningen.
De impact van hobbymatige paardenhouderijen is aanzienlijk minder dan die van bedrijfsmatige paardenhouderijen. Hier is geen sprake van een bedrijfsvoering. Bovendien is het aantal paarden gemaximeerd op 5 stuks. De in de voorgaande paragraaf genoemde VNG-notitie gaat bij het vastleggen van de richtafstanden uit van gemiddeld moderne volwaardige bedrijven. Bij hobbymatige paardenhouderijen gaat het om aanzienlijk kleinere activiteiten die moeten passen binnen een woonbestemming. Binnen de woonbestemmingen zijn over het algemeen aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven toegestaan in uit de VNG-notitie af te leiden bedrijfscategorie 1. Gemotiveerd kan dan ook voor hobbymatige paardenhouderijen van de genoemde richtafstand van bedrijfsmatige paardenhouderijen met één afstandsstap worden afgeweken.
De faciliteiten (mestplaat, paardenbak) van een hobbymatige paardenhouderij dienen op ten minste 30 meter van een woning van derden gesitueerd te zijn. Dit betekent dat 30 meter aangehouden moet worden vanaf het bouwvlak (de uiterste situering van de gevel van een woning) van de woning van derden tot deze faciliteiten.
Links: weergave ligging paardenbak op korte afstand achter erf derden
Rechts: weergave ligging paardenbak achter eigen erf op minimale afstand van 30 m tot erf van derden.
Toegestane stalruimte bij een hobbymatige paardenhouderij is maximaal 100 m2 (waarvan 75 m2 voor de stalling van paarden), mits dit de bebouwingsbepalingen uit het bestemmingsplan niet overschrijdt. De minimale afmeting van een paardenbox bedraagt 10 m2 per paard (Gids Goede Praktijken, Sectorraad Paarden 2014). Wanneer de boxen in een bestaande stal worden gebouwd moet rekening worden gehouden met een centrale gang van 3 m breed.
Bij sloop en herbouw (ruimte-voor-ruimte regeling) kan een grotere oppervlakte voor de hobbymatige paardenhouderij (tot maximaal 200 m2) worden toegestaan. In de meeste gevallen zal hierbij een planologische procedure nodig zijn.
Het toestaan van een paardenbak wordt afhankelijk gesteld van vastgestelde voorwaarden.
Om ook het hobbymatig houden van paarden en pony’s ruimtelijk verantwoord te kunnen vormgeven is een minimale omvang van het woonperceel belangrijk. Wanneer de fysieke ruimte ontbreekt worden bebouwing en faciliteiten op een erf ‘gepropt’. Een paardenbak is daarom alleen mogelijk op woonpercelen vanaf 1.500 m2.
Ter voorkoming van aantasting van natuur, landschappelijke of cultuurhistorische waarden in open gebied is het niet toegestaan om een paardenbak aan te leggen op een perceel waar geen bestaande bebouwing en/of waar geen bouwvlak is gesitueerd. Hier kan van worden afgeweken door het toestaan van een paardenbak buiten het bouwvlak binnen een straal van 60 meter vanaf het bouwvlak van de woning van de aanvrager.
Links: erf is groot genoeg voor een grote paardenbak. Aanwezige paardenbak overschrijdt echter de maximale grootte van 1.200 m2
Rechts: een paardenbak is toegestaan op een erf met minimale omvang van 1.500 m2 met een maximale oppervlakte van 850 m2. Met een paardenbak van 500 m2 voldoet het erf hieraan.
Voorzieningen ten behoeve van de hobbymatige paardenhouderij worden geclusterd achter de achtergevel van het woonhuis gerealiseerd. De voorzieningen moeten vanuit landschappelijk oogpunt aanvaardbaar zijn.
4. Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Onder beleidsregel wordt verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan. Op grond van artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de gemeente de bevoegdheid (niet de verplichting) om beleidsregels vast te stellen en burgemeester en wethouders moeten zich aan hun eigen beleidsregels houden. Het formuleren van beleidsregels heeft als voordeel dat een grote mate van uniformiteit kan worden bereikt. Verder kan op eenvoudige wijze, dus zonder planherziening aanpassing van de beleidsregels plaatsvinden, waardoor een grote mate van flexibiliteit kan worden bereikt. Zijn de beleidsregels vastgesteld en bekendgemaakt, dan kan daar in de besluitvorming zonder meer naar worden verwezen.
In bijzondere gevallen kan gebruik worden gemaakt van de inherente afwijkingsbevoegdheid (artikel 4:84 Awb). Per geval moet worden bekeken of de belangen voldoende zijn afgewogen. Een afwijking van de beleidsregels is alleen gerechtvaardigd in bijzondere omstandigheden en niet voor situaties waarmee bij de opstelling van de beleidsregel rekening had moeten worden gehouden. Onder bijzondere omstandigheden valt niet dat het vertrouwen is gewekt dat medewerking zou worden verleend. Ook moet er altijd een deugdelijke belangenafweging plaatsvinden om vast te kunnen stellen of sprake is van bijzondere omstandigheden. Verder is het aanwezig zijn van bijzondere omstandigheden niet altijd voldoende om van beleidsregels af te wijken. Er moet onevenredigheid ontstaan bij toepassing van de beleidsregels en de onevenredigheid moet ook nog zijn gerelateerd aan de doelstelling van die beleidsregels. De motivering van de afwijking moet in ruimtelijke termen worden gegoten.
Bekendmaking van de beleidsnotitie vindt plaats door kennisgeving in het Gemeenteblad. Deze beleidsregel is een dag na bekendmaking in werking getreden. Op grond van artikel 8:2 juncto 7:1 Awb is een beleidsregel niet vatbaar voor bezwaar en beroep.
4.3 Implementeren van de beleidsregel
De beleidsnotitie kan worden gebruikt om individuele aanvragen te toetsen waarbij voor de motivering wordt verwezen naar voorliggende beleidsregels.
De beleidsregel kan worden gebruikt om bestaande paardenhouderijen te bestemmen en nieuwe aanvragen te toetsen of om te gebruiken in het handhavingstraject. In beide situaties kan voor de motivering worden verwezen naar de vastgestelde beleidsregels. Het alleen vaststellen van beleid als gemeentelijke beleidsregel is in de praktijk onvoldoende, een goede wettelijke basis is noodzakelijk.
Bij de globale bestemmingsplannen geldt dit beleidskader, voor het overige gelden de huidige regels in de bestemmingsplannen. Bij actualisatie van bestemmingsplannen worden voorliggende beleidsregels geïmplementeerd. De bestemmingen zoals opgenomen in bijlage 2 worden hierbij gebruikt.
Citeertitel en inwerkingtreding
Deze beleidsnotitie wordt aangehaald als: “Beleidsnotitie Paardenhouderijen Midden-Groningen 2019”.
Zij treden in werking de dag na bekendmaking.
Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Groningen 23 juli 2019,
Bijlage 1 Verklarende woordenlijst
Bedrijfsmatige paardenhouderij
Een paardenhouderij die gericht is op het genereren van een voldoende bedrijfsresultaat en qua omvang en aard van de activiteiten als inrichting kan worden aangemerkt op grond van de Wet milieubeheer. Binnen deze categorie kan onderscheid worden gemaakt in de volgende subcategorieën:
paardenhouderij die is gericht op het bieden van paardrijdmogelijkheden (inclusief instructie) aan derden, al dan niet in combinatie met stallingsruimte voor paarden van derden en al dan niet met een horecavoorziening die is gericht op het verstrekken van drank en etenswaren aan bezoekers van het manegebedrijf.
- een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
- een doormiddel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras dat is ingericht voor het africhten en/of trainen van paarden en/of pony’s.
Artikel A. Productiegerichte paardenhouderijen
Artikel B. Gebruiksgerichte paardenhouderij
En voldaan kan worden aan de genoemde voorwaarden in de beleidsnotitie.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2019-194209.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.