Vaststellen van het beleidskader PIEK-aanpak 2019-2023 en wijzigen van de Verordening op het Lokaal Onderwijsbeleid Amsterdam 2019 (VLOA 2019)

De gemeenteraad van Amsterdam

 

Gezien de voordracht van burgemeester en wethouders van 4 juni 2019 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1199);

Mede gezien het aangenomen amendement van het lid Flentge (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1328);

Tevens gezien de aangenomen motie van de leden Boomsma en Marttin (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1326);

Gelet op:

  • -

    de Algemene Wet Bestuursrecht;

  • -

    de Wet op het primair onderwijs;

  • -

    de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • -

    de Wet kinderopvang;

  • -

    het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie;

  • -

    artikel 108, lid 1 jo. artikel 147 van de Gemeentewet;

  • -

    artikel 160, lid 1, onder b van de Gemeentewet,

 

Besluit:

 

  • 1.

    Kennis te nemen van de aanbiedingsbrief van het college;

 

  • 2.

    Vast te stellen het beleidskader PIEK-aanpak 2019-2023, waarin het college in het kader van kansengelijkheid aangeeft hoe de gemeente de komende jaren samen met het onderwijsveld en maatschappelijke partners wil inzetten op:

    • i.

      Uitbreiden en verstevigen van de overgang tussen kinderopvang en po, door middel van een Allesinéénschool;

    • ii.

      Versoepelen van de overgang van po naar vo door middel van een Brede Brugklas Bonus;

    • iii.

      Het bieden van een brede ontwikkelomgeving aan leerlingen waarbij de school een koppeling maakt met de thuissituatie en de leefomgeving van het kind (Amsterdamse Familie School).

 

  • 3.

    Vast te stellen de Verordening tot wijziging van de Verordening op Lokaal Onderwijsbeleid Amsterdam 2019 (VloA 2019), vastgesteld bij raadsbesluit van 8 mei 2019 (Gemeenteblad 2019 , Afdeling 3A nr. 10/21).

    • i.

      Het algemene deel van de VloA 2019 inclusief toelichting wordt ingetrokken en vervangen door een gelijknamige algemeen deel VloA 2019 inclusief toelichting.

    • ii.

      De huidige bijlage 3 ‘Voorzieningen Kansengelijkheid’ wordt ingetrokken en vervangen voor een nieuwe bijlage 3. Voorzieningen Kansengelijkheid.

    • iii.

      De wijziging houdt in dat aan de vier eerder vastgestelde voorzieningen: Vroegschools aanbod, Kansenaanpak Primair Onderwijs vanaf groep 3, Nieuwkomers en Kansenaanpak Voortgezet Onderwijs, een nieuwe voorziening PIEK-aanpak wordt toegevoegd.

  • 4.

    De wijziging van de verordening tot wijziging van de Verordening op lokaal onderwijsbeleid Amsterdam 2019, zoals bedoeld in punt 3 op de dag na publicatie in het Gemeenteblad in werking te laten treden.

 

  • 5.

    Kennis te nemen van het besluit van het college tot:

    • i.

      de inzet van middelen voor de PIEK-aanpak 2019-2023. Voor de uitvoering van de PIEK-aanpak zet het college €11,4 miljoen in voor de schooljaren 2019-2023 onder voorbehoud van goedkeuring van de begrotingen 2020 tot en met 2023 door de gemeenteraad. Voor schooljaar 2019-2020 is dat een bedrag van €2.707.500, voor het schooljaar 2020-2021 is dat een bedrag van €2.947.500, voor het schooljaar 2021-2022 een bedrag van €2.997.500 en voor schooljaar 2022-2023 een bedrag van €2.747.500.

    • ii.

      het subsidieplafond voor de Voorziening PIEK-aanpak, actielijn I (Allesinéénschool) vast te stellen op

      • a.

        het schooljaar 2019-2020 €125.000

      • b.

        het schooljaar 2020-2021 €325.000

      • c.

        het schooljaar 2021-2022 €375.000

      • d.

        het schooljaar 2022-2023 €175.000.

    • iii.

      het subsidieplafond voor de Voorziening PIEK-aanpak, actielijn II (Brede Brugklas Bonus), onder voorbehoud van goedkeuring van de Begrotingen 2020 tot en met 2023 door de gemeenteraad, vast te stellen op €3,6 miljoen, voor het subsidietijdvak van 1 augustus 2019 tot en met 31 juli 2023.

    • iv.

      het subsidieplafond voor de Voorziening PIEK-aanpak, actielijn III (Amsterdamse Familie School), onder voorbehoud van goedkeuring van de Begrotingen 2020 tot en met 2023 door de gemeenteraad, vast te stellen op €5,4 miljoen, voor het subsidietijdvak van 1 augustus 2019 tot en met 31 juli 2023.

 

 

Verordening op het lokaal onderwijsbeleid Amsterdam 2019 (VloA 2019)

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvullende voorziening: een door het college vastgestelde tijdelijke voorziening;

  • b.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam;

  • c.

    dislocatie: een deel van een school - in een ander gebouw en op een andere locatie dan het hoofdgebouw - waarmee feitelijk ruimtegebrek in het hoofdgebouw van de school wordt opgevangen;

  • d.

    nevenvestiging: deel van een school dat door de minister ingevolge artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 76a of artikel 76b van de Wet op de expertisecentra, artikel X van de wet van 31 mei 1995 (Stb. 319) of artikel 73van de Wet op het voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht;

  • e.

    ongewogen leerling: leerling van een school, waarbij geen rekening is gehouden met eventueel door het Rijk toegekend leerlinggewicht;

  • f.

    raad: gemeenteraad van de gemeente Amsterdam;

  • g.

    school:

    • school voor basisonderwijs: een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

    • school voor (voortgezet) speciaal onderwijs: een school voor speciaal onderwijs, een school voor voortgezet speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, en een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de expertisecentra;

    • school voor voortgezet onderwijs: school of scholengemeenschap voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • h.

    schoolbestuur: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde in de gemeente gelegen openbare of bijzondere school, een instelling, of, voor zover in deze verordening is bepaald, van een nevenvestiging waarvan de hoofdvestiging is gelegen in een andere gemeente;

  • i.

    schooljaar: de periode die loopt van 1 augustus van een kalenderjaar tot en met 31 juli van het daaropvolgende kalenderjaar;

  • j.

    subsidie: financiering van de gemeente in aanvulling op de Rijksbekostiging voor onderwijsactiviteiten van een school;

  • k.

    vrijwillige ouderbijdrage: bijdrage met een onverplicht karakter die door een school van ouders per schooljaar wordt gevraagd voor zaken en activiteiten waarvoor de school geen geld ontvangt van de (rijks)overheid en die niet horen tot het wettelijk voorgeschreven onderwijscurriculum. De bijdrage kan ook bestaan uit een lidmaatschap van een rechtspersoon. Onder voornoemde activiteiten vallen in ieder geval een viering, sportdag, excursie of (buitenlands) schoolreisje;

  • l.

    voorziening in natura: een voorziening of aanvullende voorziening die feitelijk beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 2 Reikwijdte verordening en bevoegdheid college

  • 1.

    Deze verordening bestaat uit een algemeen deel en een aantal voorzieningen, waarin wordt geregeld waarvoor een schoolbestuur voor een onder zijn gezag vallende school in aanmerking kan komen.

  • 2.

    Het college is bevoegd om op grond van deze verordening aan een schoolbestuur een voorziening te verstrekken in natura of als een subsidie.

  • 3.

    Afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing op subsidies hoger dan €50.000, tenzij in een voorziening hiervan is afgeweken.

Artikel 3 Aanvullende voorziening

  • 1.

    Het college kan bepalen dat de verordening tijdelijk wordt aangevuld met een voorziening.

  • 2.

    Het college stelt de criteria vast waaronder de aanvullende voorziening kan worden verstrekt.

  • 3.

    Na de bekrachtiging van de aanvullende voorziening door de raad of na verloop van een periode van 12 weken na de vaststelling van de aanvullende voorziening door het college wordt de aanvullende voorziening toegevoegd aan de verordening.

Artikel 4 Subsidieplafond

Het college kan binnen de kaders van de begroting subsidieplafonds voor een voorziening vaststellen.

Hoofdstuk 2 Aanvraagprocedures en weigeringsgronden

Artikel 5 Indiening aanvraag

  • 1.

    Een voorziening kan uitsluitend worden aangevraagd door een schoolbestuur voor een onder zijn gezag vallende school en voor zover de school past binnen de doelgroep als nader bepaald in de aan te vragen voorziening.

  • 2.

    De aanvraag bevat in alle gevallen:

    • a.

      de naam en het adres van het schoolbestuur;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      de gewenste voorziening;

    • d.

      de naam van de school en de onderwijssoort.

  • 3.

    De aanvraag van een voorziening in de vorm van subsidie bevat in aanvulling op het tweede lid de volgende stukken, tenzij in een voorziening anders is bepaald:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten passend in de voorziening, waarvoor subsidie wordt aangevraagd; de doelstellingen en resultaten, die daarmee worden nagestreefd, en hoe de activiteiten aan dat doel bijdragen;

    • b.

      een begroting voor de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd met daarin een overzicht van de geraamde inkomsten en uitgaven, voor zover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • c.

      een afschrift van het jaarverslag, de jaarrekening en de balans van de aanvrager van het voorgaande jaar;

    • d.

      documenten waaruit de hoogte van de bezoldiging van de bij de aanvrager werkzame topfunctionarissen, als bedoeld in de zin van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector, blijkt.

  • 4.

    Bij de aanvraag van een voorziening in de vorm van subsidie verstrekt het schoolbestuur voor een school voor basisonderwijs in aanvulling op het derde lid informatie, waaruit blijkt:

    • a.

      het gemiddelde bedrag aan vrijwillige ouderbijdrage dat de school heeft ontvangen over het schooljaar voorafgaand aan het subsidietijdvak, waarvoor de subsidieaanvraag wordt ingediend, berekend op basis van het aantal ingeschreven ongewogen leerlingen op 1 oktober van dat schooljaar;

    • b.

      hoe het totale bedrag aan ouderbijdrage in het schooljaar bedoeld onder b. wordt besteed.

    • c.

      Of de vrijwillige ouderbijdrage voor het schooljaar waarop de aanvraag betrekking heeft, wijziging zal ondergaan.

Artikel 6 Aanvraag- en beslistermijn

  • 1.

    Een volledige aanvraag voor een voorziening of aanvullende voorziening wordt schriftelijk bij het college ingediend van 1 februari tot uiterlijk 31 maart voorafgaand aan het tijdvak waarvoor de voorziening of aanvullende voorziening wordt aangevraagd, tenzij in een voorziening anders is bepaald. Als door het college een aanvraagformulier is vastgesteld, wordt van dat formulier gebruik gemaakt.

  • 2.

    Het college besluit binnen 12 weken na ontvangst van de volledige aanvraag of indien van toepassing na het verstrijken van een indieningsdatum over het verstrekken van een voorziening.

Artikel 7 Weigeringsgronden

  • 1.

    Het college weigert de voorziening of aanvullende voorziening indien:

    • a.

      de gewenste voorziening geen voorziening is in de zin van deze verordening;

    • b.

      de aanvraag om een voorziening niet uiterlijk op het daartoe vastgestelde tijdstip is ingediend.

  • 2.

    Het college kan geheel of gedeeltelijk weigeren een voorziening te verlenen als:

    • a.

      het schoolbestuur of de school niet voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld om voor een voorziening in aanmerking te komen;

    • b.

      het schoolbestuur of de school doelen nastreeft, activiteiten ontplooit of handelingen verricht die in strijd zijn met het recht, het algemeen belang of de openbare orde;

    • c.

      in geval de aanvraag een voorziening in de vorm van een subsidie betreft, de school voor basisonderwijs per schooljaar een gemiddelde vrijwillige ouderbijdrage ontvangt die hoger is dan € 225,- per leerling;

    • d.

      gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de te verlenen voorziening in de vorm van een subsidie niet of in onvoldoende mate zal worden besteed aan de activiteit waarvoor de subsidie is bedoeld;

    • e.

      gegronde reden bestaat om aan te nemen dat het schoolbestuur of school niet de capaciteiten heeft om de activiteiten waarvoor de voorziening wordt verstrekt naar behoren uit te voeren;

    • f.

      Het schoolbestuur niet voldoet aan de in de onderwijssector van aanvrager gebruikelijke code goed bestuur;

    • g.

      gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de gevraagde voorziening in de vorm van een subsidie niet doelmatig zal worden besteed in verband met een bezoldiging door het schoolbestuur die hoger is dan de maximale bezoldiging als bedoeld in artikel 2.3. van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector.

  • 3.

    Ineen voorziening kunnen in aanvulling op het eerste en tweede lid specifieke weigeringsgronden worden opgenomen.

Artikel 8 Tijdvak

Het college verleent een voorziening of een aanvullende voorziening voor het tijdvak van een schooljaar, tenzij in een voorziening anders is bepaald.

Hoofdstuk 3 Verplichtingen schoolbestuur

Artikel 9 Verplichtingen verbonden aan een voorziening in de vorm van een subsidie

  • 1.

    Het schoolbestuur informeert het college zo spoedig mogelijk schriftelijk over:

    • a.

      ontwikkelingen die er toe kunnen leiden dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, geheel of gedeeltelijk niet zullen worden verricht of aan de subsidieverlening verbonden voorwaarden of verplichtingen geheel of gedeeltelijk niet kunnen worden nagekomen;

    • b.

      relevante wijzigingen in de financiële situatie of in de financiële of organisatorische verhouding met derden.

  • 2.

    Vervreemding door het schoolbestuur van op basis van deze verordening verleende voorzieningen is niet toegestaan zonder toestemming van het college, tenzij sprake is van een overdracht van voorzieningen aan een ander schoolbestuur als gevolg van samenvoeging van het betreffende schoolbestuur met een ander schoolbestuur.

  • 3.

    Het college kan het schoolbestuur de verplichting opleggen tot het indienen van een tussentijdse rapportage over de activiteiten en de daarmee verbonden uitgaven en inkomsten.

  • 4.

    Het schoolbestuur draagt er voor zorg dat hijzelf en/of de leiding van de school waarvoor hij subsidie ontvangt alle informatie verschaft en alle medewerking verleent aan door of namens de gemeente ingestelde onderzoeken samenhangend met de uitvoering van een of meerdere voorziening(en).

  • 5.

    De schriftelijke verantwoording over de besteding van de verleende subsidies wordt opgenomen in een openbaar subsidieregister.

  • 6.

    In een voorziening kunnen aanvullend op de in dit artikel opgenomen verplichtingen andere verplichtingen worden opgenomen.

Artikel 10 Verplichtingen verbonden aan een voorziening in natura

  • 1.

    Het schoolbestuur informeert het college zo spoedig mogelijk schriftelijk over ontwikkelingen die er toe kunnen leiden dat scholen geheel of gedeeltelijk geen gebruik kunnen maken van voorzieningen die in natura zijn verstrekt.

  • 2.

    De voorschriften, zoals opgenomen in artikel 9 derde, vierde en zesde lid zijn eveneens van toepassing op de verlening van voorzieningen in natura.

Hoofdstuk 4 Verantwoording en vaststelling van voorzieningen in de vorm van subsidie

Artikel 11 Aanvraagtermijn vaststelling en verantwoording subsidies

  • 1.

    De aanvraag tot vaststelling van een subsidie wordt schriftelijk binnen 12 weken na afloop van het gesubsidieerde tijdvak ingediend bij het college. Als door het college een aanvraagformulier is vastgesteld, wordt van dat formulier gebruikgemaakt.

  • 2.

    Als het schoolbestuur over een tijdvak voor de onder zijn gezag vallende scholen meerdere subsidies ontvangt, vindt de aanvraag tot vaststelling van deze subsidies gelijktijdig en gezamenlijk plaats, tenzij in een voorziening anders is bepaald.

  • 3.

    De aanvraag tot vaststelling van een subsidie bevat:

    • a.

      een verslag per school waaruit blijkt dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend zijn verricht en waarin wordt aangegeven in hoeverre de beoogde doelstellingen en resultaten zijn gerealiseerd;

    • b.

      een financieel verslag over de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten per school voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn;

    • c.

      andere informatie voor zover bepaald in een voorziening.

  • 4.

    Als de subsidieverlening hoger is dan € 125.000, is het schoolbestuur verplicht bij de aanvraag om vaststelling van de subsidie een controleverklaring in te dienen als bedoeld in artikel 4:78 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 5.

    Als een schoolbestuur binnen één tijdvak van het college verschillende subsidies ontvangt van elk minder dan € 125.000, maar die tezamen meer bedragen dan € 125.000, is het schoolbestuur eveneens verplicht een controleverklaring te verstrekken als bedoeld in het vierde lid.

  • 6.

    Het college kan op verzoek van het schoolbestuur in het kader van de aanvraag om vaststelling van de subsidie als bedoeld in het eerste lid, uitsluitend voor het indienen van de controleverklaring bedoeld in het vierde lid uitstel verlenen tot 20 weken na afloop van het gesubsidieerde tijdvak.

Artikel 12 Vaststelling subsidie

Het college stelt binnen acht weken na ontvangst van de volledige aanvraag tot subsidievaststelling de subsidie vast.

Artikel 13 Betaling en verrekening

  • 1.

    Het subsidiebedrag wordt overeenkomstig de beschikking tot subsidievaststelling binnen vier weken na de subsidievaststelling betaald. Indien een voorschot is verleend, wordt dit voorschot op het subsidiebedrag in mindering gebracht.

  • 2.

    Het college kan een geldschuld, ontstaan op grond van toepassing van enige bepaling van deze verordening, verrekenen met een vordering van de subsidieontvanger op de gemeente.

Hoofdstuk 5 Overige bepalingen

Artikel 14Toezichthouders

  • 1.

    Het college kan toezichthouders aanwijzen die zijn belast met het toezicht op de naleving van de aan de subsidieontvanger opgelegde verplichtingen.

  • 2.

    De toezichthouder beschikt niet over de bevoegdheden, vermeld in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 15 Overgangsbepaling

De VloA 2014 inclusief de daarbij behorende voorzieningen is van toepassing op subsidies die tot en met het schooljaar 2018-2019 zijn verstrekt.

Artikel 16 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening op het lokaal onderwijsbeleid Amsterdam 2019

 

Aldus besloten door de gemeenteraad voornoemd

in zijn vergadering op 11 juli 2019.

De plv. voorzitter

Rik Torn

De 1e plv. raadsgriffier

Rob Willems

Toelichting bij de Verordening op het lokaal onderwijsbeleid Amsterdam 2019

Wanneer de gemeente aan scholen ter ondersteuning van het onderwijs bovenop de rijksbekostiging extra middelen beschikbaar wil stellen, dan kan dit alleen op basis van een verordening. Deze verplichting is neergelegd in artikel 140 WPO, artikel 134 WEC en artikel 96g WVO. Gemeenten kunnen op geen andere basis aanvullende financiering verstrekken, aangezien in artikel 6 van de WPO, artikel 6 van de WEC en artikel 77 van de WVO is aangegeven dat de gemeente geen uitgaven voor het bijzonder onderwijs mag doen anders dan krachtens de wet.

 

De kern van art. 140 Wpo, artikel 134 WEC en artikel 96g WVO wordt uitgedrukt in het tweede lid van deze artikelen, waar is bepaald dat bij de financiering van andere dan door de gemeente in stand gehouden scholen dezelfde maatstaf moet worden aangelegd, waarbij geen onderscheid mag worden gemaakt tussen openbaar en bijzonder onderwijs. Hier worden dus twee gelijkheidsprincipes naast elkaar gezet. In de eerste plaats de (bestuursrechtelijke) gelijke behandeling met betrekking tot subsidiëring van scholen die in gelijke omstandigheden verkeren. In de tweede plaats het constitutioneelrechtelijke beginsel van gelijke deugdelijkheid van openbaar en bijzonder onderwijs, welke is neergelegd in het zesde lid van artikel 23 Grondwet. Het begrip “dezelfde maatstaf”, dat verwijst naar het zevende lid van artikel 23 Grondwet, heeft daarmee dus een betekenis gekregen die in het algemene bestuursrecht gebruikelijk is. 1

 

Krachtens artikel 140 Wpo etc. kan de gemeente bijvoorbeeld besluiten om scholen met veel achterstandsleerlingen of die met bijzondere verkeersoverlast kampen bij het halen en brengen, financieel te ondersteunen. Dit kunnen uiteindelijk alléén openbare of bijzondere scholen zijn, of bepaalde openbare én bijzondere scholen, al naar gelang de feitelijke situatie en de criteria die bij subsidiëring worden aangelegd. Van belang is daarbij dat de criteria algemeen en objectief zijn en dat elke school die daaronder valt er in principe aanspraak op kan maken.

 

De Verordening lokaal onderwijsbeleid Amsterdam 2019 (VloA 2019) vervangt de Verordening op het lokaal onderwijsbeleid in de gemeente Amsterdam uit 2014. De belangrijkste verschillen met de VloA 2014 betreffen enerzijds dat de VloA 2019 geen schakelbepalingen met de ASA 2013 meer kent en daardoor een volledig zelfstandige verordening is geworden. Anderzijds zijn de in de bijlage van de oude verordening opgenomen ruim 20 voorzieningen in elkaar geschoven in 5 afzonderlijke regelingen. Het gaat daarbij om:

 

 

Bijlage 1 Voorzieningen in natura

Hieronder vallen de volgende voorzieningen:

  • Cultuurvouchers en basispakket cultuureducatie

  • Schoolzwemmen

  • Schooltuinprogramma en natuur- & milieueducatie

  • Verkeereducatie

 

Bijlage 2 Voorzieningen voor aanvullende financiering personeel

Hieronder vallen de volgende voorzieningen:

  • Vakleerkracht cultuur

  • Vakleerkracht bewegingsonderwijs

  • Onderwijsondersteunend personeel

 

Bijlage 3 Voorzieningen kansengelijkheid

Hieronder vallen de volgende voorzieningen:

  • Vroegschools aanbod

  • Kansenaanpak primair onderwijs vanaf groep 3

  • Kansenaanpak voortgezet onderwijs

  • PIEK-aanpak

  • Nieuwkomers

 

Bijlage 4 Voorzieningen kwaliteit, schoolontwikkeling en lerarentekort

Hieronder vallen de volgende voorzieningen:

  • Amsterdamse Teambeurzen

  • Tegemoetkoming in aanvulling op cao vergoede reiskosten

  • Begeleiding zij-instromers

  • Ondersteuning directeuren van scholen voor basisonderwijs

 

Bijlage 5 Materiële voorzieningen

Hieronder valt de volgende voorziening:

  • Tegemoetkoming voor schoolgebouwen met overdimensionering en voor schoolgebouwen in de fijnstofzone

 

Bijlage 6 Overige voorzieningen

Hieronder vallen de volgende voorzieningen:

  • Bevorderen van Burgerschap, diversiteit en gedeelde geschiedenis

  • Hoogbegaafdheid

Deze voorzieningen zijn ten opzichte van de voorafgaande schooljaren voor het schooljaar 2019-2020 inhoudelijk niet gewijzigd. De verwachting is dat deze voorzieningen mogelijk volgend jaar al niet meer op dezelfde manier geregeld zullen worden als nu het geval is en dat vormt dan ook de reden dat ze samen zijn opgenomen in Bijlage 6.

 

Het is de bedoeling dat nieuwe voorzieningen worden verwerkt in een van de bestaande bijlagen, zodat een wildgroei aan voorzieningen voor de toekomst voorkomen wordt.

 

 

Toelichting per artikel

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

 

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Behoeft geen toelichting

 

Artikel 2 Reikwijdte verordening en bevoegdheid college

Dit artikel regelt enerzijds de reikwijdte van de verordening en anderzijds de bevoegdheid van het college. Het artikel bepaalt dat de VloA 2019 bestaat uit een algemeen deel en een aantal hoofdstukken, waarin de voorzieningen nader worden geregeld en waarin van het algemene deel kan worden afgeweken. Voorts bepaalt het tweede lid dat het college een voorziening kan verstrekken in de vorm van het feitelijk beschikbaar stellen van een voorziening in natura of in de vorm van een subsidie.

 

Artikel 3 Aanvullende voorziening

Om snel op nieuwe ontwikkelingen in te kunnen spelen geeft de VloA 2019 het college de bevoegdheid om de VloA 2019 tijdelijk uit te breiden met een aanvullende voorziening. Deze aanvullende voorziening kan nadat hij in werking is getreden, direct worden aangevraagd door de schoolbesturen. De tijdelijke aanvullende voorziening dient nog wel bevestigd te worden door de gemeenteraad, waarna deze voorziening als wijziging dient te worden toegevoegd als voorziening aan de VloA 2019.

 

Artikel 4 Subsidieplafond

In de Awb zijn in de artikelen 4:25 tot en met 4:28 de belangrijkste bepalingen rondom het werken met een ‘subsidieplafond' gegeven.Een subsidieplafond moet schoolbesturen en scholen duidelijkheid bieden over hoeveel geld er voor een bepaalde voorziening die in de vorm van subsidie wordt verstrekt, beschikbaar is. Uit het oogpunt van rechtszekerheid verlangt de Awb dat het subsidieplafond tijdig bekend wordt gemaakt. Uit artikel 4:26 in samenhang gelezen met artikel 4:27 Awb volgt dat het subsidieplafond bekend moet worden gemaakt vóór de openstelling van de aanvraagtermijn en derhalve voorafgaand aan de periode waarop de subsidie betrekking heeft. Als het subsidieplafond tijdig bekend is gemaakt, dan kunnen subsidieaanvragen zonder nadere motivering worden afgewezen op het moment dat het subsidieplafond bereikt is (artikel 4:25, tweede lid). Als het subsidieplafond niet tijdig bekend is gemaakt, dan heeft het subsidieplafond geen gevolgen voor de aanvragen die vóór de bekendmaking zijn ingediend (artikel 4:27, tweede lid). De gemeenteraad stelt voor zover het niet om openeinde regelingen gaat, in de voorzieningen het subsidieplafond voor het eerste subsidietijdvak vast. Als zo’n voorziening meerdere schooljaren doorloopt, wordt de bevoegdheid om de hoogte van het plafond vast te stellen overgedragen aan het college. Belangrijk is de wettelijke verplichting geregeld in artikel 4:26 Awb om de wijze van verdeling van de beschikbare bedragen bij of krachtens wettelijk voorschrift te regelen. Bij de VloA 2019 wordt de verdeelsystematiek altijd opgenomen in de voorzieningen zelf. De meest eenvoudige vorm is een verdeelmechanisme van de behandeling van aanvragen op volgorde van binnenkomst. (zie ook artikel 6 van de VloA 2019). Een andere vorm is een tendersysteem, waarbij het beschikbare budget wordt verdeeld over complete aanvragen door middel van een onderlinge vergelijking van de aanvragen. De beste aanvragen komen daarbij voor subsidie in aanmerking. Van belang bij dit systeem is dat helder is voor de schoolbesturen en scholen op basis van welke meestal kwalitatieve criteria de aanvragen worden getoetst en in rangorde worden gezet en dat rangschikking geschiedt met behulp van een puntentelling.

 

Hoofdstuk 2 Aanvraagprocedure en weigeringsgronden

 

Artikel 5 Indiening aanvraag

In het eerste lid is bepaald dat een voorziening alleen kan worden aangevraagd door een schoolbestuur voor een onder zijn gezag vallende school. Van deze datum kan worden afgeweken als dit in de voorziening of aanvullende voorziening is geregeld.

In het tweede lid van artikel 5 is bepaald welke gegevens het schoolbestuur in ieder geval dient op te nemen in de aanvraag voor een school. In het derde lid is opgenomen welke gegevens daarnaast in verband met een subsidieaanvraag dienen te worden ingediend. In de voorziening zelf kan worden bepaald dat deze informatie verder moet worden aangevuld met andere stukken. In het vierde lid is opgenomen welke informatie in aanvulling op het derde lid dienen te worden verstrekt betreffende de vrijwillige ouderbijdrage die een school aan ouders vraagt. Daarbij wil de gemeente onder meer inzicht krijgen in de manier waarop de ouderbijdrage wordt gevraagd . Bijvoorbeeld een vast bedrag per kind, of een bedrag naar rato van het inkomen van ouders. Daarnaast wil de gemeente informatie over waarvoor de ouderbijdrage wordt gebruikt. Indien voor het schooljaar waarvoor de aanvraag wordt ingediend de hoogte van de ouderbijdrage wijzigt, dan dient het schoolbestuur dit ook door te geven.

 

Artikel 6 Aanvraag en beslistermijn

Het eerste lid bepaalt dat een aanvraag voor subsidie uitsluitend schriftelijk kan worden ingediend. In de praktijk betreft het een elektronische aanvraag via het Amsterdamse subsidieloket. De gebruikelijke aanvraagperiode loopt van 1 februari tot uiterlijk 31 maart van het jaar voorafgaand aan het subsidiëren tijdvak. In de meeste gevallen betreft het hierbij een schooljaar. In een voorziening kan van deze aanvraagtermijn worden afgeweken.

 

Artikel 7 Weigeringsgronden

Voor zover een voorziening in de vorm van subsidie wordt verstrekt, worden de algemeen geldende weigeringsgronden, zoals opgenomen in artikel 4:35 Awb met nadere, op de gemeentelijke praktijk toegesneden gronden aangevuld. De genoemde weigeringsgronden zijn, indien uit de redactie van de bepaling niet blijkt dat ze uitsluitend betrekking hebben op subsidie, ook van toepassing op aanvragen voor voorzieningen in natura.

 

Het eerste lid bevat twee imperatieve weigeringsgronden, in het tweede lid wordt het college enige vrijheid geboden om een aanvraag op basis van de daarin genoemde gronden al dan niet (gedeeltelijk) te honoreren. In de eerste weigeringsgrond van het eerste lid onder a. wordt tot uitdrukking gebracht dat het college een aanvraag dient te weigeren die valt buiten de reikwijdte van de VloA 2019. De weigeringsgrond onder b geeft aan dat het vaststellen van een tijdstip waarop een aanvraag uiterlijk moet zijn ingediend geen ruimte laat om na dat tijdstip alsnog een aanvraag te kunnen indienen.

De in het tweede lid opgenomen facultatieve weigeringsgronden richten zich in de eerste plaats op de situatie dat de aanvrager niet voldoet aan de voorwaarden om voor de voorziening in aanmerking te komen, zoals die in de VloA 2019 of de (aanvullende) voorzieningen zijn gesteld (a). Daarnaast kan de voorziening worden geweigerd als twijfel bestaat over het doel van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd (b). Deze weigeringsgrond biedt bovendien de mogelijkheid om de voorziening te weigeren als het schoolbestuur handelingen verricht die in strijd zijn met het recht, het algemeen belang of de openbare orde. Onder strijd met het recht wordt daarbij niet alleen strijd met de Grondwet, wetten in formele zin en lagere regelgeving bedoeld, maar ook strijd met het recht van de Europese Unie, een ieder verbindende verdragsbepalingen en algemene rechtsbeginselen. De weigeringsgrond biedt dus bijvoorbeeld ook de mogelijkheid om de voorziening te weigeren als de aanvrager de Algemene wet gelijke behandeling niet naleeft of zich in verband met subsidie schuldig maakt aan het bedreigen of intimideren van wethouders en ambtenaren.

 

Verder kan de subsidie worden geweigerd als de school een gemiddelde vrijwillige ouderbijdrage per leerling ontvangt die hoger is dan het bedrag dat de gemeenteraad hiervoor gemiddeld als maximaal aanvaardbaar acht (c). Het gaat daarbij om een bedrag van een gemiddeld bedrag € 225 per schooljaar. Hoewel volgens artikel 40 van de Wpo de ouderbijdrage vrijwillig is en ouders dus geen afdwingbare betalingsplicht hebben, is de praktijk toch vaak dat door bepaalde ouders geen vrijwilligheid wordt ervaren. De ouderbijdrage is bedoeld voor extra activiteiten die geen onderdeel uitmaken van het verplichte lesprogramma, zoals schoolreisjes, vieringen, excursies. De gemeente ziet een hoge ouderbijdrage als een drempel voor ouders om hun kind aan te melden voor een school, waardoor onder andere segregatie in de hand wordt gewerkt.

De subsidie kan verder worden geweigerd als het onduidelijk is of de subsidie wel zal worden besteed waarvoor deze is bedoeld (d en e).

 

De onderdelen f en g. tenslotte bevatten bijzondere weigeringsgronden.

Een voorziening kan worden geweigerd indien het schoolbestuur niet voldoet aan de in de op hem van toepassing zijnde onderwijssector gebruikelijke code goed bestuur. Deze door de PO-Raad en VO-Raad opgestelde regels voor goed bestuur dienen door het schoolbestuur te worden nageleefd (e). De Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT), die op 1 januari 2013 in werking is getreden, beoogt de beloning van topfunctionarissen van (semi)publieke instellingen tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau te maximeren. Omwille van deze, wenselijk geachte, beheerste bezoldiging van topfunctionarissen kan op grond van de WNT onder meer worden ingegrepen in salarisafspraken. De minister is daarbij de eerst aangewezen bestuurder. Artikel 8, tweede lid onder g. van de VloA 2019 sluit weliswaar aan bij de bezoldigingsnormen uit de WNT, maar de achtergrond en de reikwijdte van punt g. zijn uitdrukkelijk anders. Het gaat in de verordening niet om een gewenste maximering van de bezoldiging van topfunctionarissen van (semi)publieke instellingen maar om een doelmatige en effectieve besteding van de beschikbare subsidiegelden bij alle onderwijsinstellingen die bij de gemeente een aanvraag om subsidie indienen. De VloA 2019 verbiedt niet dat schoolbestuur hogere (ontslag)-vergoedingen overeenkomt dan de normen die zijn neergelegd in de WNT, maar maakt wel mogelijk dat het college de gevraagde subsidie weigert als blijkt dat hogere vergoedingen zijn of worden overeengekomen.

Uitbetaling van dergelijke hoge (ontslag)vergoedingen kan immers ten koste gaan van het doel waarvoor de subsidie wordt verleend. Als het schoolbestuur honoraria betaalt die de WNT-normen overschrijden, rijst de vraag of subsidiegelden wel doelmatig en effectief worden besteed en of deze gelden wel voldoende ten goede komen aan de activiteiten van de subsidieontvanger.

Het is dan ook noodzakelijk dat het college bij de beslissing over de subsidieverlening een afweging kan maken of de bezoldigingskosten van de organisatie in verhouding staan tot de activiteit en de daarvoor gevraagde voorziening. Wanneer dat niet het geval is, kan het college de subsidie geheel of gedeeltelijk weigeren. Hetzelfde geldt als het een uitkering betreft wegens de beëindiging van een dienstverband.

 

Artikel 8 Tijdvak

Anders dan te doen gebruikelijk bij subsidies, wordt bij de VloA niet gewerkt met kalenderjaren, maar met schooljaren. Er zijn altijd uitzonderingen mogelijk, bijvoorbeeld de Voorziening Schooltuinprogramma en Natuur- & milieueducatie in verband met de zaai en oogstperiode.

 

Hoofdstuk 3 Verplichtingen schoolbestuur

 

Artikel 9 Verplichtingen verbonden aan een voorziening in de vorm van subsidie

De Awb regelt in de artikelen 4:37 en 4:38 de standaardverplichtingen respectievelijk overige doelgebonden verplichtingen.

De standaardverplichtingen zijn in de wet niet limitatief opgesomd; de overige doelgebonden verplichtingen worden ofwel bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegd ofwel -als geen sprake is van een subsidie die op een wettelijk voorschrift berust- bij de subsidieverlening.

Artikel 9 bevat in aanvulling op de bepalingen van de Awb een aantal verplichtingen waaraan iedere subsidieontvanger, voor zover op hem van toepassing, moet voldoen.

In de voorzieningen en bij het verlenen van de subsidie kunnen nog aanvullende verplichtingen worden opgenomen, die verband houden met het doel van de subsidie.

Het eerste lid bepaald dat het schoolbestuur het college zo spoedig mogelijk (zonder nodeloos tijdsverloop) meldt dat de gesubsidieerde activiteit niet, niet tijdig, niet geheel of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen zal worden verricht. In dat geval zal de subsidie lager of op nihil worden vastgesteld of zullen nadere afspraken worden gemaakt over het aanpassen van de verplichtingen, bijvoorbeeld het geven van meer tijd voor de uitvoering van de activiteiten.

Met het tweede lid wordt voorkomen dat bepaalde aan een schoolbestuur toegekende voorzieningen worden vervreemd door het schoolbestuur zonder dat toestemming van het college is verkregen. Uitzondering wordt gemaakt voor een bestuursoverdracht. Bij een bestuursoverdracht vindt formeel ook een vervreemding van de voorzieningen plaats. Hiervoor is echter geen toestemming van het college noodzakelijk.

Bij middelgrote en grote subsidies komt het af en toe voor dat de subsidieverstrekker tussentijds op de hoogte wil blijven van de ontwikkeling van de activiteiten en de financiën. Omdat het opleggen van de verplichting tot het indienen van een tussentijdse rapportage als een relatief zware verplichting kan worden beschouwd, waarvoor de subsidieontvanger het nodige werk moet verrichten, is deze bepaling in het derde lid aan de verordening toegevoegd.

Het vierde lid geeft het college de bevoegdheid het schoolbestuur en de leiding van de school te verplichten mee te werken aan door of namens het college, waaronder de Rekenkamer, uitgevoerd onderzoek. De subsidieontvanger verschaft daartoe de benodigde documenten. Het college kan, door gebruik te maken van deze bevoegdheid, onderzoek doen naar de doelmatigheid en de rechtmatigheid van de besteding van de door haar verstrekte subsidies.

Het vijfde lid geeft aan dat schoolbestuur verplicht is mee te werken aan het opnemen van de verantwoording over de besteding van verstrekte subsidiegelden in het openbaar subsidieregister van de gemeente Amsterdam.

 

Artikel 10 Verplichtingen verbonden aan een voorziening in natura

In het eerste lid is opgenomen dat het schoolbestuur het college zo spoedig mogelijk informeert over situaties, waardoor een school geen of in mindere mate gebruik zal maken van een voorziening in natura. In het tweede lid is opgenomen, welke verplichtingen van artikel 10 ook van toepassing zijn op verstrekkingen in natura. Het gaat daarbij om het verstrekken van tussentijdse rapportage, om de informatieplicht en de plicht om mee te werken aan onderzoeken die namens de gemeente worden verricht.

 

Hoofdstuk 4 Verantwoording en vaststelling van voorzieningen in de vorm van subsidie

 

Artikel 11 Aanvraagtermijn vaststelling en verantwoording subsidies

Artikel 11 regelt op de eerste plaats dat een aanvraag om vaststelling van een subsidie binnen twaalf weken na afloop van het gesubsidieerde tijdvak dient plaats te vinden.

Verder regelt dit artikel op welke wijze het schoolbestuur de aan hem verleende subsidie aan het college dient te verantwoorden. Artikel 4:37 Awb bepaalt dat de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de ontvanger bekendgemaakt kan worden door het opleggen van verplichtingen ter zake. Evenals bij de aanvraag tot verlening van een subsidie kunnen ook voor de indiening van een aanvraag tot vaststelling van een subsidie formulieren worden voorgeschreven. Het tweede lid schrijft voor dat een schoolbestuur een aanvraag tot vaststelling van de subsidies voor de onder zijn gezag vallende scholen gelijktijdig en gezamenlijk indient. Het derde lid bepaalt dat het schoolbestuur moet aantonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn uitgevoerd en dat moet worden ingegaan op de mate waarin de beoogde doelstellingen en resultaten zijn gerealiseerd. Dit volgt ook uit het eerste lid van artikel 4:45 Awb. Daar is geregeld dat bij de aanvraag tot subsidievaststelling moet worden aangetoond dat de activiteiten hebben plaatsgevonden en dat dit ook volgens de aan de subsidie verbonden verplichtingen is gebeurd. Verder is bepaald dat bij de aanvraag tot subsidievaststelling rekening en verantwoording moet worden afgelegd over de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten. In het vierde lid is geregeld dat een controleverklaring dient te worden verstrekt indien de subsidieverlening hoger is dan € 125.000. Het vijfde lid maakt het mogelijk om een controleverklaring te vragen als een subsidieaanvrager van het college binnen een gesubsidieerd tijdvak verschillende subsidies ontvangt die tezamen de grens van € 125.000 overschrijden.

Het zesde lid geeft de mogelijkheid aan het college om op verzoek van een schoolbestuur in het kader van de aanvraag om vaststelling van de subsidie, uitsluitend voor het indienen van de controleverklaring uitstel te verlenen tot 20 weken na afloop van het gesubsidieerde tijdvak. Het inhoudelijk en het financieel verslag daarentegen moeten wel binnen twaalf weken bij de gemeente binnen zijn.

 

 

 

Artikel 12 Vaststelling subsidie

In dit artikel is geregeld binnen welke termijn het college besluit ter zake van de vaststelling van een subsidie. Een termijn van acht weken wordt redelijk geacht, zeker nu deze nog met een periode kan worden verlengd op grond van de Awb in gevallen waarin de beoordeling meer tijd vraagt. Uit artikel 4:5 Awb volgt dat de termijn pas aanvangt als de aanvraag compleet is.

 

Artikel 13 Betaling en verrekening

In aanvulling op de toepasselijke bepalingen in de Awb (zie o.a. de artikelen 4:52 en 4:95) bepaalt het eerste lid dat betaling van het subsidiebedrag binnen vier weken na de subsidievaststelling plaatsvindt. Als het hele subsidiebedrag al door middel van voorschotten is uitgekeerd dan wordt de betaling op nihil gesteld. Art. 4:93 Awb biedt de mogelijkheid om een geldschuld te verrekenen met een bestaande vordering mits in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien.

Het tweede lid van artikel 15 beoogt aan dit vereiste te voldoen. In het derde lid van artikel 4:57 Awb is reeds geregeld dat geldschulden kunnen worden verrekend met subsidies die aan dezelfde subsidieontvanger voor dezelfde activiteiten voor een ander tijdvak zijn verstrekt. Als over het jaar X subsidie wordt teruggevorderd kan dit dus bijvoorbeeld worden verrekend met de subsidie voor dezelfde activiteiten over het jaar X+1. In de VloA 2019 wordt de mogelijkheid geboden om subsidies die worden teruggevorderd ook met andere vorderingen te verrekenen, zoals vorderingen die uit subsidies voor andere activiteiten voortvloeien of vorderingen op grond van de Wet dwangsom.

 

Hoofdstuk 5 Overige bepalingen

 

Artikel 14 Toezichthouders

Krachtens afdeling 5.2 van de Awb hebben toezichthouders een aantal bevoegdheden zoals het betreden van plaatsen (met uitzondering van woningen zonder de toestemming van de bewoner), het vorderen van inlichtingen en het vorderen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden. De bevoegdheden van de artikelen 5:18 en 5:19 Awb (het doorzoeken van voertuigen en andere zaken) zijn hier uitgezonderd omdat hieraan bij subsidies zelden behoefte bestaat. Is een dergelijke bevoegdheid toch nodig dan moet dat in een bijzondere subsidieverordening worden geregeld.

 

Artikel 15 Overgangsbepaling

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

Artikel 26 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

Verordening op het lokaal onderwijsbeleid Amsterdam 2019 Bijlage 3 Voorzieningen Kansengelijkheid

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

 

Artikel 1.1 Soort voorzieningen

 

Deze bijlage betreft de volgende voorzieningen:

  • a.

    vroegschools aanbod;

  • b.

    kansenaanpak primair onderwijs vanaf groep 3;

  • c.

    Kansenaanpak voortgezet onderwijs;

  • d.

    PIEK-aanpak;

  • e.

    nieuwkomers.

 

Artikel 1.2 Toepasselijkheid VloA 2019

Het algemeen deel van de VloA 2019 is van toepassing, tenzij daarvan voor een voorziening in deze bijlage uitdrukkelijk wordt afgeweken.

 

 

Hoofdstuk 2 Voorziening Vroegschools aanbod

 

Artikel 2.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    certificering: bewijs van afgeronde opleiding voor het werken met een Vve-programma;

  • b.

    combinatiefunctie: functie waarbij een pedagogisch medewerk(st)er op MBO (3/4) of HBO niveau zowel werkzaam is op een voorschool als op de basisschool om de doorgaande ontwikkeling van de instromende kleuters vorm te geven;

  • c.

    combinatiefunctionaris: pedagogisch medewerk(st)er op MBO (3/4) of HBO niveau werkzaam op zowel de voorschool als de basisschool die de combinatiefunctie uitvoert;

  • d.

    coördinator vroegschools aanbod: medewerker die zorgdraagt voor de afstemming van het vroegschools aanbod en toe ziet op een doelmatige uitvoering van de subsidiabele activiteiten;

  • e.

    ouderbetrokkenheid: activiteiten gericht op ouders ten behoeve van het stimuleren van de ontwikkeling van het kind;

  • f.

    school: basisschool of nevenvestiging van een basisschool;

  • g.

    taalnorm: mondelinge taalvaardigheid en leesvaardigheid op niveau B2/3F en schriftelijke taalvaardigheid op niveau B1/2F;

  • h.

    vroegschoolvariant: Amsterdamse variant van een Vve-programma, ontwikkeld voor scholen met weinig Amsterdamse gewichtenleerlingen;

  • i.

    vroegschools aanbod: Activiteiten gericht op een goede aansluiting op de voorschoolse periode en een optimale ontwikkeling van kinderen in groep 1 en 2;

  • j.

    Voorschool: kindercentrum waar een door de gemeente gesubsidieerd onderwijsprogramma wordt uitgevoerd, gericht op het verminderen van onderwijsachterstanden;

  • k.

    Vve: Voor- en vroegschoolse educatie;

  • l.

    Vve-programma: programma waarin op gestructureerde en samenhangende wijze de ontwikkeling van kinderen wordt gestimuleerd op het gebied van taal, rekenen, motoriek en de sociaal-emotionele ontwikkeling, zoals opgenomen in de Databank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands jeugdinstituut.

 

Artikel 2.2 Doel Voorziening

Het doel van deze voorziening is in het kader van kansengelijkheid en ter voorkoming van onderwijsachterstanden, Amsterdamse basisscholen in staat te stellen om in aansluiting op de voorschoolse periode zorg te dragen voor een optimale ontwikkeling van alle leerlingen van groep 1 en 2.

 

Artikel 2.3 Subsidiabele activiteiten en de hoogte van de subsidie

  • 1.

    Het college kan een subsidie verlenen als bijdrage in de kosten voor het uitvoeren vroegschoolse aanbod op drie mogelijke niveaus:

    • a.

      Vroegschools aanbod niveau A bestaande uit de volgende activiteiten:

      • i.

        het actief ophalen van informatie over de voorschoolse periode van de leerling bij de kinderopvang en na toestemming van de ouder(s) of verzorger(s) de warme overdracht van doelgroep- en zorgleerlingen;

      • ii.

        op het gebied van ouderbetrokkenheid gericht op het informeren over en activeren van ouders betreffende:

        • -

          het vve- of onderwijsprogramma;

        • -

          de dagelijkse activiteiten van hun kind op de basisschool;

        • -

          de ontwikkeling van hun kind;

        • -

          ontwikkelingsstimulering van hun kind door de ouders zelf thuis.

    • b.

      Vroegschools aanbod Niveau B bestaande uit de activiteiten genoemd onder vroegschools aanbod niveau A, aangevuld met:

      • iv.

        scholing ten behoeve van certificering groepsleerkrachten;

      • v.

        gebruiksmateriaal voor de uitvoering van het Vve-programma;

    • c.

      Vroegschools aanbod Niveau C bestaande uit de activiteiten genoemd onder vroegschools aanbod Niveau A en B, aangevuld met:

      • vi.

        inzet combinatiefunctionaris voor minimaal een dagdeel (een aaneengesloten blok van 3 uur) per week gedurende 40 weken;

      • vii.

        zorgactiviteiten.

  • 2.

    De hoogte van de subsidie wordt bepaald op grond van het niveau van activiteiten dat een school uitvoert in combinatie met het aantal ongewogen leerlingen en het percentage doelgroepleerlingen daarvan dat op 1 oktober van het schooljaar twee jaar voorafgaand aan het te subsidiëren tijdvak stond ingeschreven op de school.

    Het gaat daarbij om de volgende bedragen:

    • a.

      voor de uitvoering van het Vroegschools aanbod niveau A: € 150 per leerling bij een percentage op een school van minder dan 35 % doelgroepleerlingen;

    • b.

      voor de uitvoering van het Vroegschools aanbod niveau B: € 270 per leerling bij een percentage doelgroepleerlingen op een school tussen de 16 % en 65 %;

    • c.

      voor de uitvoering van het Vroegschools aanbod niveau C: € 750 per leerling bij een percentage doelgroepleerlingen op een school vanaf 35 %.

 

Artikel 2.4 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

  • 1.

    In aanvulling op artikel 5, vierde lid van de VloA 2019 wordt bij een subsidieaanvraag de volgende informatie ingediend:

    • a.

      een beschrijving van de onderlinge samenhang tussen het activiteitenplan betreffende het vroegschools aanbod en het maatwerkplan kansenaanpak primair onderwijs vanaf groep 3;

    • b.

      voor de combinatiefunctionaris een samenwerkingsdocument tussen het schoolbestuur onder wiens gezag de basisschool valt en de houder van de voorschool, waaruit blijkt voor hoeveel uur per week en op welke wijze de combinatiefunctionaris zal worden aangesteld op de basisschool en hoeveel uur hij werkzaam is op de voorschool;

    • c.

      voor zover van toepassing een planning op welke termijn verwacht wordt dat de groepsleerkrachten, onderwijsassistenten of coördinator voorschools aanbod een certificering als bedoeld in artikel 2.6 onder b., iii en c., vi hebben behaald.

 

Artikel 2.5 Aanvullende weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 7, eerste lid van de VloA 2019 weigert het college een subsidie te verlenen:

  • a.

    als het percentage doelgroepleerlingen op de school voor basisonderwijs lager of hoger is dan het percentage behorend bij het aanbod niveau zoals bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, waarvoor de aanvraag is ingediend;

  • b.

    voor zover de aanvraag betrekking heeft op de inzet van een combinatiefunctionaris als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid onder c, punt vi. als:

    • i.

      de voorschool niet voldoet aan de wettelijke -en Amsterdamse kwaliteitseisen voor de Vve;

    • ii.

      de pedagogisch medewerker die wordt voorgedragen voor de combinatiefunctie, niet werkzaam is op een voorschool.

 

Artikel 2.6 Aanvullende verplichtingen

Naast de verplichtingen op grond van artikel 9 van de VloA 2019 zijn aan de subsidie de volgende verplichtingen verbonden:

  • a.

    voor Vroegschools aanbod niveau A als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid:

    • i.

      de school maakt gebruik van een kindvolgsysteem voor jonge kinderen.

  • b.

    voor Vroegschools aanbod niveau B als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid de verplichting genoemd onder a. van dit artikel aangevuld met de volgende verplichtingen:

    • ii.

      in de groepen 1 en 2 wordt gebruik gemaakt van een Vve-programma of van de Vroegschoolvariant;

    • iii.

      de groepsleerkrachten en de onderwijsassistenten in de groepen 1 en 2 zijn gecertificeerd voor het werken met een VVE-programma en voldoen aan de taalnorm;

    • iv.

      de coördinator vroegschools aanbod neemt deel aan de door de gemeente georganiseerde overleggen in het gebied.

  • c.

    voor Vroegschools aanbod niveau C als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid de verplichtingen genoemd onder a. en b. van dit artikel aangevuld met de volgende verplichtingen:

    • v.

      in de groepen 1 en 2 wordt gebruik gemaakt van een Vve-programma;

    • vi.

      de coördinator vroegschools aanbod is gecertificeerd voor de uitvoering van de functie;

    • vii.

      de combinatiefunctionaris mag uitsluitend worden ingezet boven op de normale voor de kleutergroep geldende personele bezetting en niet worden ingezet ter vervanging van leerkrachten bij ziekte of lerarentekort.

 

Artikel 2.7 Verantwoording

In aanvulling op artikel 11 van de VloA 2019 verstrekt het schoolbestuur in het kader van de aanvraag om vaststelling van de subsidie informatie betreffende :

  • a.

    het aantal fte personeel dat over het gesubsidieerde tijdvak aangesteld is geweest in het kader van de uitvoering van het vroegschools aanbod, uitgesplitst naar de functies en de daaraan verbonden loonkosten;

  • b.

    de inzet van de combinatiefunctionaris blijkend uit de samenwerkingsovereenkomst tussen het schoolbestuur en de voorschoolaanbieder.

 

 

Hoofdstuk 3 Voorziening Kansenaanpak primair onderwijs vanaf groep 3

 

Artikel 3.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    doelgroepleerling: leerling van een school voor basisonderwijs die een risico heeft op een onderwijsachterstand en om die reden extra ondersteuning nodig heeft.

  • b.

    drempel: percentage van 10% van het totaal aantal leerlingen van een school voor basisonderwijs vanaf groep 3 dat behoort tot de categorie doelgroepleerlingen, waaronder een school niet in aanmerking komt voor deze voorziening;

  • c.

    Kansenaanpak PO: beleid met als doel onderwijsachterstanden binnen het primair onderwijs, vanaf groep 3 in aansluiting op de voor- en vroegschoolse educatie, te voorkomen en te bestrijden;

  • d.

    kopklas: klas gevestigd op een middelbare school, waarin 10 tot 15 leerlingen een extra jaar basisonderwijs krijgen gericht op het verbeteren van taal;

  • e.

    maatwerkplan: samenhangend pakket van onderwijsinterventies op het gebied van de verlengde leertijd en ouderbetrokkenheid;

  • f.

    onderwijsinterventie: activiteiten gericht op het uitbreiden van effectieve leertijd voor doelgroepleerlingen en daaraan gerelateerd het versterken van de ouderbetrokkenheid;

  • g.

    ouderbetrokkenheid: gelijkwaardige samenwerking tussen ouders en school waarin ouders en school vanuit een gezamenlijke verantwoordelijkheid werken aan de (school)ontwikkeling van het kind;

  • h.

    school: school voor basisonderwijs of een nevenvestiging van een school voor basisonderwijs;

  • i.

    verlengde leertijd: uitbreiding van de effectieve leertijd voor doelgroepleerlingen uit groep 3 en hoger van een school voor basisonderwijs die tijdens de reguliere schooltijd of in aansluiting daarop individueel of in groepsverband extra ondersteuning ontvangen op het gebied van taal, rekenen, begrijpend lezen en studievaardigheden;

  • j.

    zomerschool: Speciaal onderwijsprogramma gericht op taal, rekenen en studievaardigheden gedurende 3 weken van elk minimaal 24 uur in de zomervakantie voor tenminste 30 leerlingen per klas van verschillende basisscholen in een wijk die van groep 7 naar 8 gaan.

 

Artikel 3.2 Doel Voorziening

Het doel van deze voorziening is om Amsterdamse scholen voor basisonderwijs en nevenvestigingen daarvan in staat te stellen doelgroepleerlingen op dat taal- en rekenniveau te brengen en te houden dat past bij hun mogelijkheden en daarmee onderwijsachterstanden bij deze leerlingen te voorkomen.

 

Artikel 3.3 Subsidiabele activiteiten

Het college kan een subsidie verlenen als bijdrage in de kosten van de uitvoering van:

  • a.

    een maatwerkplan voor onderwijsinterventies op het gebied van verlengde leertijd en ouderbetrokkenheid;

  • b.

    onderwijsinterventie Zomerschool;

  • c.

    onderwijsinterventie Kopklas.

 

Artikel 3.4 Hoogte en besteding subsidie

  • 1.

    De hoogte van de subsidie voor de uitvoering van een maatwerkplan als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid onder a.:

    • a.

      wordt berekend aan de hand van het aantal doelgroepleerlingen dat op 1 oktober van het schooljaar twee jaar voorafgaand aan het te subsidiëren tijdvak stond ingeschreven op de school voor basisonderwijs vermenigvuldigd met het bedrag dat jaarlijks beschikbaar is per doelgroepleerling;

    • b.

      het bedrag bedoeld in het eerste lid onder a. dat per doelgroepleerling per subsidietijdvak beschikbaar is, wordt berekend op grond van de formule

      A = B / (X- Y), waarbij

      • i.

        A staat voor bedrag per doelgroepleerling,

      • ii.

        B voor het subsidieplafond dat door het college voor dat tijdvak voor verlengde leertijd op grond van artikel 4 is vastgesteld;

      • iii.

        X voor het totaal aantal doelgroepleerlingen;

      • iv.

        Y voor het totaal aantal doelgroepleerlingen dat op een school voor basisonderwijs ingeschreven staat op 1 oktober van het schooljaar bedoeld in het eerste lid onder a. waar het percentage doelgroepleerlingen minder is dan de drempel.

  • 2.

    De hoogte van de subsidie voor de Zomerschool is afhankelijk van het totaal aantal uren dat extra onderwijs geboden wordt met een maximum € 20.000 per klas voor tenminste 84 uur les.

  • 3.

    De hoogte van de subsidie voor de Kopklas bedraagt maximaal € 50.000 per klas.

  • 4.

    Indien een leraar van de school vanwege de uitvoering van één van de gesubsidieerde activiteiten werkzaamheden verricht, kan de subsidie bedoeld in het eerste lid tevens gebruikt worden voor zijn vervanging, waarbij geldt dat niet meer dan maximaal € 50 per uur (excl. BTW) ten laste van deze voorziening gebracht kan worden.

  • 5.

    Indien voor de uitvoering van één van de gesubsidieerde activiteiten gebruik wordt gemaakt van een externe deskundige, dan kan niet meer dan € 125 per uur (excl. BTW) ten laste van deze voorziening gebracht worden.

 

Artikel 3.5 Subsidieplafond

  • 1.

    Het college stelt jaarlijks drie afzonderlijke subsidieplafonds vast voor de onderwijsinterventies als bedoeld in artikel 3, eerste lid onder a, b, en c.

  • 2.

    Indien het plafond voor de onderwijsinterventie zomerschool onvoldoende is om alle aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, te verlenen, honoreert het college de aanvragen op volgorde van ontvangst tot het subsidieplafond is bereikt. Als tijdstip van ontvangst geldt daarbij het moment waarop de aanvraag compleet is.

 

Artikel 3.6 De aanvrager

  • 1.

    Subsidie voor de uitvoering van het maatwerkplan voor de onderwijsinterventies op het gebied van verlengde leertijd en ouderbetrokkenheid kan uitsluitend worden aangevraagd door een schoolbestuur van een school die een percentage doelgroepleerlingen heeft dat gelijk aan of groter is dan de drempel.

  • 2.

    Subsidie voor de onderwijsinterventie Zomerschool kan uitsluitend worden aangevraagd door het schoolbestuur dat mede namens andere schoolbesturen in een onder zijn gezag vallende school een Zomerschool voor de scholen in een wijk verzorgt.

  • 3.

    Subsidie voor de onderwijsinterventie Kopklas kan uitsluitend worden aangevraagd door het schoolbestuur dat deze onderwijsinterventie namens alle Amsterdamse schoolbesturen coördineert en uitvoert.

 

Artikel 3.7 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

In aanvulling op artikel 5, vierde lid van de VloA 2019 worden bij een subsidieaanvraag de volgende gegevens ingediend:

  • a.

    voor de onderwijsinterventies op het gebied van verlengde leertijd en ouderbetrokkenheid wordt een maatwerkplan met bijbehorende begroting ingediend, waarin wordt aangegeven:

    • i.

      welke activiteiten het schoolbestuur wil uitvoeren ten behoeve van het uitbreiden van de effectieve leertijd voor doelgroepleerlingen en in samenhang daarmee welke activiteiten de school in zet om de ouderbetrokkenheid te stimuleren, met welke doelen en in samenwerking met welke andere organisaties;

    • ii.

      wat de samenhang is tussen enerzijds visie en ambitie en anderzijds de uit te voeren activiteit(en) gericht op het terugdringen van onderwijsachterstanden bij de leerlingen op de school;

    • iii.

      op welke wijze de activiteiten aansluiten op bestaande activiteiten, aandachtsgebieden en prioriteiten van de school of scholen;

    • iv.

      op welke wijze de school de kwaliteit van de uitgevoerde onderwijsinterventies borgt, conform de maatstaven die in de WPO als minimale wettelijke vereiste zijn opgenomen;

    • v.

      een beschrijving van hoe de school er voor zorgt dat de leerkracht die de onderwijsinterventie (mede) uitvoert, is toegerust voor het geven van intensief onderwijs en hoe dit wordt geborgd;

    • vi.

      de wijze waarop de school met deze onderwijsinterventies een doorlopende leerlijn voor doelgroepleerlingen wil garanderen;

    • vii.

      de criteria aan de hand waarvan de doelgroepleerlingen worden geselecteerd voor deze interventies;

    • viii.

      een beschrijving van de onderlinge samenhang tussen het maatwerkplan betreffende de kansenaanpak primair onderwijs vanaf groep 3 en het maatwerkplan betreffende het vroegschoolse aanbod.

  • b.

    voor de onderwijsinterventie Zomerschool een activiteitenplan met bijbehorende begroting, waarin wordt ingegaan op:

    • i.

      locatie van de Zomerschool;

    • ii.

      overzicht van de deelnemende basisscholen;

    • iii.

      specificatie van het aantal leerlingen en het aantal groepen;

    • iv.

      beschrijving van het lesprogramma;

    • v.

      beoogde doelen en te verwachten resultaten.

  • c.

    voor de onderwijsinterventie Kopklas een activiteitenplan met bijbehorende begroting, waarin wordt ingegaan op:

    • i.

      locatie van de Kopklas;

    • ii.

      specificatie van het aantal leerlingen;

    • iii.

      beschrijving van het lesprogramma;

    • iv.

      beoogde doelen en te verwachten resultaten.

 

Artikel 3.8 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1.

    In aanvulling op artikel 7, eerste lid van de VloA 2019 weigert het college een subsidie te verlenen:

    • a.

      voor de uitvoering van een maatwerkplan voor de onderwijsinterventies op het gebied van verlengde leertijd en ouderbetrokkenheid, indien het aantal doelgroepleerlingen op de school voor basisonderwijs minder bedraagt dan de drempel;

    • b.

      voor de onderwijsinterventie Zomerschool, indien het betreffende schoolbestuur deze onderwijsinterventie niet namens andere schoolbesturen in een onder zijn gezag vallende school een Zomerschool verzorgt;

    • c.

      voor de onderwijsinterventie Kopklas, indien het betreffende schoolbestuur deze onderwijsinterventie niet namens alle Amsterdamse schoolbesturen coördineert en uitvoert;

    • d.

      indien een onderwijsinterventie, als bedoeld in artikel 3.3 niet voldoet aan de minimale wettelijke vereisten zoals opgenomen in de WPO.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 7, tweede lid van de VloA 2019 kan het college een subsidie geheel of gedeeltelijk weigeren te verlenen als naar het oordeel van het college:

    • a.

      onvoldoende blijkt uit de aanvraag dat er sprake is van een effectief en duurzaam aanbod van een onderwijsinterventie op de school zoals bedoeld in artikel 3.3, waardoor niet wordt bijgedragen aan het terugdringen van onderwijsachterstanden bij de doelgroepleerlingen;

    • b.

      als de kwaliteit van een onderwijsinterventie als bedoeld in artikel 3.3, onvoldoende is geborgd.

 

Artikel 3.9 Aanvullende verplichtingen

Naast de verplichtingen op grond van artikel 9 van de VloA 2019 zijn aan de subsidie de volgende verplichtingen verbonden:

  • a.

    Het schoolbestuur draagt er zorg voor dat de leerkracht of externe partij die wordt ingezet voor de uitvoering van een interventie binnen de kansenaanpak po in staat is zijn kennis en expertise bij te houden en te actualiseren door middel van bijscholing;

  • b.

    Het schoolbestuur draagt er zorg voor dat de uitvoering van lessen in het kader van verlengde leertijd, worden verzorgd door, of onder toezicht van een vaste en gediplomeerde leerkracht gedurende het hele schooljaar.

  • c.

    Het schoolbestuur zorgt indien nodig voor een geschikte aparte ruimte om les te geven, en draagt zelf zorg voor de financiering hiervan.

  • d.

    Het schoolbestuur draagt er zorg voor dat de school waarvoor hij subsidie ontvangt meewerkt aan:

    • i.

      (tussentijdse) evaluatie, monitoring en rapportering van de gesubsidieerde activiteiten;

    • ii.

      het inzichtelijk maken van de vorderingen van de doelgroep op schoolniveau;

    • iii.

      het delen van kennis en ervaringen met andere scholen voor basisonderwijs in Amsterdam .

 

Artikel 3:10 Verantwoording

In aanvulling op artikel 11 van de VloA 2019 blijkt uit het ingediende activiteitenverslag de volgende informatie:

  • a.

    het aantal leerlingen dat is bereikt en de duur van de gerealiseerde leertijdverlenging (gemiddeld per leerling) uitgesplitst naar de uitgevoerde onderwijsinterventies als bedoeld in artikel 3.3;

  • b.

    welke (externe) partijen ingezet zijn voor het realiseren van de activiteiten;

  • c.

    de (uren)uitbreiding van het aantal fte personeel dat over het gesubsidieerde tijdvak aangesteld is geweest in het kader van de uitvoering van het activiteitenplan voor de uitgevoerde onderwijsinterventies, uitgesplitst naar de functies en de daaraan verbonden loonkosten.

 

 

Hoofdstuk 4 Voorziening Kansenaanpak voortgezet onderwijs

 

Artikel 4.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    afstroom: tussentijdse overgang van leerlingen naar een lager niveau dan waar de leerling is gestart in het voortgezet onderwijs;

  • b.

    drempel: percentage van 47% van het totaal aantal leerlingen van een school voor voortgezet onderwijs dat behoort tot de categorie doelgroepleerlingen, waaronder een school niet in aanmerking komt voor deze voorziening;

  • c.

    Kansenaanpak VO: beleid met als doel het tegengaan van onderwijsachterstanden op taal en rekenen, het vergroten van ouderbetrokkenheid en het bevorderen van opstroom en voorkomen van afstroom binnen het voortgezet onderwijs;

  • d.

    doelgroepleerling: leerling van een school voor voortgezet onderwijs die een risico heeft op een onderwijsachterstand en om die reden extra ondersteuning nodig heeft.

  • e.

    maatwerkplan: samenhangend pakket van onderwijsinterventies op het gebied van onderwijsachterstanden op taal en rekenen, ouderbetrokkenheid en op- en afstroom binnen het voortgezet onderwijs;

  • f.

    onderwijsinterventie: activiteiten gericht op het uitbreiden van effectieve leertijd op taal en rekenen voor doelgroepleerlingen en daaraan gerelateerd het versterken van de ouderbetrokkenheid en/of activiteiten gericht op het bevorderen van opstroom en voorkomen van afstroom binnen het voortgezet onderwijs;

  • g.

    effectieve leertijd: (extra) activiteiten gericht op het leren die het doel van de individuele leerling realiseren;

  • h.

    opstroom: tussentijdse overgang van leerlingen naar een hoger niveau dan waar de leerling gestart is in het voortgezet onderwijs;

  • i.

    ouderbetrokkenheid: gelijkwaardige samenwerking tussen ouders en school waarin ouders en school vanuit een gezamenlijke verantwoordelijkheid werken aan de (school)ontwikkeling van hun kind;

  • j.

    school: school voor voortgezet onderwijs of een nevenvestiging van een school voor voortgezet onderwijs;

  • k.

    onderwijsachterstanden: (leer)achterstanden op het gebied van taal en rekenen.

 

Artikel 4.2 Doel Voorziening

Het doel van deze voorziening is om Amsterdamse scholen voor voortgezet onderwijs en nevenvestigingen daarvan in staat te stellen:

  • a.

    doelgroepleerlingen op dat taal- en rekenniveau te brengen en te houden dat past bij hun mogelijkheden en daarmee onderwijsachterstanden bij deze leerlingen tegen te gaan;

  • b.

    de ouderbetrokkenheid te vergroten;

  • c.

    de opstroom te bevorderen en afstroom te voorkomen van doelgroepleerlingen in het voortgezet onderwijs.

 

Artikel 4.3 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Het college kan een subsidie verlenen ten behoeve van een school als bijdrage in de kosten van de uitvoering van een maatwerkplan voor onderwijsinterventies op het gebied van het tegengaan van onderwijsachterstanden, ouderbetrokkenheid en het bevorderen van opstroom en voorkomen van afstroom.

  • 2.

    Voor de subsidie bedoeld in het eerste lid komen uitsluitend scholen in aanmerking waarop op 1 oktober van het schooljaar twee jaar voorafgaand aan het te subsidiëren tijdvak een percentage doelgroepleerlingen stond ingeschreven gelijk of hoger dan de drempel. Het aantal doelgroepleerlingen is daarbij mede bepalend voor de hoogte van de subsidie, waarbij de volgende maximale bedragen gelden:

     

    Doelgroepleerling aantal

    per school

     

    Max. subsidie gemeente

    <300

    € 50.000

    300-400

    € 60.000

    400-500

    € 70.000

    500-600

    € 80.000

    600-700

    € 90.000

    700-800

    € 100.000

    800-900

    € 110.000

    >900

    € 120.000

     

  • 3.

    Indien een leraar van de school vanwege de uitvoering van één van de gesubsidieerde activiteiten werkzaamheden verricht, kan de subsidie bedoeld in het eerste lid tevens gebruikt worden voor zijn vervanging, waarbij geldt dat niet meer dan maximaal € 50 per uur (excl. BTW) ten laste van deze voorziening gebracht kan worden.

  • 4.

    Indien voor de uitvoering van één van de gesubsidieerde activiteiten gebruik wordt gemaakt van een externe deskundige, dan kan niet meer dan € 125 per uur (excl. BTW) ten laste van deze voorziening gebracht worden.

 

Artikel 4.4 Subsidieplafond

  • 1.

    Het college stelt jaarlijks een subsidieplafond vast voor de onderwijsinterventies als bedoeld in artikel 4.3.

  • 2.

    Indien het subsidieplafond onvoldoende is om alle aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen te honoreren, vermindert het college de te verlenen subsidies met eenzelfde percentage, zodat het subsidieplafond wel toereikend is.

 

Artikel 4.5 Aanvraag

In afwijking van artikel 6, eerste lid, van de VloA 2019 wordt de subsidieaanvraag voor het schooljaar 2019-2020 ingediend van 13 mei 2019 tot uiterlijk 15 juni 2019.

 

Artikel 4.6 De aanvrager

Subsidie voor de uitvoering van het maatwerkplan kan uitsluitend worden aangevraagd door een schoolbestuur van een school, die een percentage doelgroepleerlingen heeft dat gelijk of hoger is dan de drempel.

 

Artikel 4.7 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

In aanvulling op artikel 5, vierde lid van de VloA 2019 worden bij een subsidieaanvraag een maatwerkplan met bijbehorende begroting ingediend, waarin wordt aangegeven:

  • a.

    waarom en welke onderwijsinterventies de school wil uitvoeren ten behoeve van het uitbreiden van de effectieve leertijd voor doelgroepleerlingen en/of in samenhang daarmee welke activiteiten de school in zet om de ouderbetrokkenheid te stimuleren en in samenwerking met welke andere organisaties;

  • b.

    welke doelstellingen de school beoogd met de uitvoering van de onderwijsinterventies en welke resultaten de school daarmee wil behalen in het schooljaar;

  • c.

    wat de samenhang (op langere termijn) is tussen enerzijds visie en ambitie van de school op het gebied van het onderwijs en anderzijds de uit te voeren activiteit(en) gericht op onderwijsinterventies als bedoeld in artikel 4.3;

  • d.

    op welke wijze de onderwijsinterventies aansluiten op bestaande activiteiten, aandachtsgebieden en prioriteiten van de school;

  • e.

    aan de hand van welke criteria de school de doelgroepleerlingen selecteert voor de extra inzet in het komende schooljaar;

  • f.

    een beschrijving van hoe de school er voor zorgt dat de leerkracht die de onderwijsinterventie (mede) uitvoert, is toegerust voor het geven van intensief onderwijs en hoe dit wordt geborgd;

  • g.

    de wijze waarop de school de te behalen resultaten en effecten van de activiteiten inzichtelijk maakt (monitoring);

  • h.

    op welke wijze de school de kwaliteit van de uitgevoerde onderwijsinterventies borgt, conform de maatstaven conform de minimale wettelijke vereisten voor onderwijs die de WVO stelt.

 

Artikel 4.8 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1.

    In aanvulling op artikel 7, eerste lid van de VloA 2019 weigert het college een subsidie te verlenen voor de school waarvoor de aanvraag is ingediend:

    • a.

      indien het aantal doelgroepleerlingen op die school minder bedraagt dan de drempel;

    • b.

      indien een onderwijsinterventie niet direct aansluitend plaats vindt op een reguliere schooldag;

    • c.

      indien een onderwijsinterventie niet voldoet aan de minimale wettelijke vereisten zoals opgenomen in de WVO.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 7, tweede lid van de VloA 2019 kan het college een subsidie geheel of gedeeltelijk weigeren te verlenen als naar het oordeel van het college:

    • a.

      onvoldoende blijkt uit de aanvraag dat er sprake is van een effectief en duurzaam aanbod van een of meerdere onderwijsinterventies, waardoor niet wordt bijgedragen aan het terugdringen van onderwijsachterstanden bij de doelgroepleerlingen op die school;

    • b.

      als de kwaliteit van een uit te voeren onderwijsinterventie, onvoldoende is geborgd.

 

Artikel 4.9 Aanvullende verplichtingen

Naast de verplichtingen op grond van artikel 9 van de VloA 2019 zijn aan de subsidie de volgende verplichtingen verbonden:

  • a.

    het schoolbestuur draagt er zorg voor dat de leerkracht of externe partij die wordt ingezet voor de uitvoering van een onderwijsinterventie of een daarmee samenhangende activiteit op het gebied van ouderbetrokkenheid in staat is zijn kennis en expertise bij te houden en te actualiseren door middel van bijscholing;

  • b.

    het schoolbestuur draagt er zorg voor dat de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten in het kader van het tegengaan van onderwijsachterstanden worden verzorgd door, of onder leiding van een vaste en gediplomeerde leerkracht wordt gegeven;

  • c.

    het schoolbestuur draagt er zorg voor dat de school waarvoor hij subsidie ontvangt meewerkt aan:

    • i.

      (tussentijdse) evaluatie, monitoring en rapportering van de gesubsidieerde activiteiten;

    • ii.

      het inzichtelijk maken van de vorderingen van de doelgroep op schoolniveau;

    • iii.

      het delen van kennis en ervaringen met andere scholen voor voortgezet onderwijs in Amsterdam.

 

Artikel 4:10 Verantwoording

In aanvulling op artikel 11 van de VloA 2019 blijkt uit het ingediende activiteitenverslag voor de uitgevoerde onderwijsinterventies de van toepassing zijnde informatie:

  • a.

    het aantal leerlingen dat is bereikt en de duur van de activiteiten (gemiddeld per leerling) uitgesplitst naar de uitgevoerde onderwijsinterventies;

  • b.

    op welke wijze de activiteiten met betrekking tot ouderbetrokkenheid hebben bijgedragen aan de realisatie van het daarmee beoogde doel;

  • c.

    welke (externe) partijen ingezet zijn voor het realiseren van de activiteiten;

  • d.

    de (uren)uitbreiding van het aantal fte personeel dat over het gesubsidieerde tijdvak aangesteld is geweest in het kader van de uitvoering van het maatwerkplan voor de uitgevoerde onderwijsinterventies, uitgesplitst naar de functies en de daaraan verbonden loonkosten.

 

 

Hoofdstuk 5 Voorziening PIEK-aanpak

 

Artikel 5.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    Allesinéénschool: integrale voorziening voor kinderen van 0 of 2,5 tot 13 jaar, met een aanbod in opvang, voorschoolse educatie, naschoolse activiteiten en onderwijs, waar gewerkt wordt volgens één pedagogische visie op ontwikkeling en voorschoolse educatie onder aansturing van één leiding en uitgevoerd door één team;

  • b.

    Amsterdamse Familie School: school voor basis of voortgezet onderwijs (niet zijnde een speciale school voor basis/voortgezet onderwijs of een school voor speciaal (voortgezet) onderwijs) die een brede ontwikkelomgeving en uitvalsbasis biedt voor kinderen én hun ouders, waarbij intensief samengewerkt wordt met ouders en met maatschappelijke partners binnen de domeinen: armoede, jeugd, zorg, sport en de wijk;

  • c.

    Brede Brugklas: heterogeen samengestelde onderbouw met minimaal de niveaus vmbo, havo en vwo;

  • d.

    buitenschoolse opvang: een professioneel aanbod aan ouders dat buiten de reguliere schooltijden voorziet in het verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen 4-13 jaar, als bedoeld in artikel 45, tweede lid van de wet primair onderwijs;

  • e.

    doelgroepleerling: leerling van een school voor basisonderwijs of voortgezet onderwijs die een risico heeft op een onderwijsachterstand en om die reden extra ondersteuning nodig heeft;

  • f.

    inspectieoordeel: een oordeel op kwaliteit van het onderwijs getoetst en afgegeven door inspectie van het onderwijs;

  • g.

    kansengelijkheid: gelijke kansen voor ieder kind om zich te ontwikkelen tot wie hij kan of wil zijn, los van zijn achtergrond;

  • h.

    kinderopvang: het op professionele basis verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen als bedoeld in artikel 1 van de wet kinderopvang;

  • i.

    LRK: Landelijk Register Kinderopvang;

  • j.

    PIEK-aanpak: een aanpak met drie actielijnen om kansengelijkheid te bevorderen: Allesinéénschool, Brede Brugklas Bonus en Amsterdamse Familie School

  • k.

    PO: primair onderwijs;

  • l.

    procesbegeleiding: activiteiten die bijdragen aan het ontwikkelen van de Allesinéénschool;

  • m.

    samenwerkingspartners: 2 of 3 partijen, bestaande uit in ieder geval een schoolbestuur, onder wiens gezag de deelnemende basisschool valt, een door de gemeente erkende houder van een kindercentrum met voorschoolse educatie, die is opgenomen in het LRK en/of een houder van een in het LRK geregistreerde buitenschoolse opvang, die overeen zijn gekomen gezamenlijk een Allesinéénschool te (willen) realiseren;

  • n.

    school: school voor basisonderwijs of voortgezet onderwijs, dan wel een nevenvestging daarvan;

  • o.

    subsidietijdvak: periode waarin de gesubsidieerde activiteiten worden uitgevoerd;

  • p.

    toezichthouder Wko: de directeur van de GGD, toezichthouder als bedoeld in artikel 1.61 van de Wko en artikel 5 van de Verordening kwaliteitseisen peuterspeelzalen gemeente Amsterdam;

  • q.

    VO: voortgezet onderwijs;

  • r.

    voorschoolse educatie: uitvoering van een door het college gesubsidieerd programma dat gericht is op het verbeteren van de voorwaarde voor het met succes instromen in het basisonderwijs voor kinderen die nog niet tot een school kunnen worden toegelaten;

  • s.

    Wko: Wet kinderopvang.

 

Artikel 5.2 Doel voorziening

  • 1.

    Het doel van deze voorziening is om kansengelijkheid van leerlingen in het Amsterdamse onderwijs te bevorderen door Amsterdamse scholen (voorschool, po en vo) in staat te stellen te werken aan:

    • a.

      versoepelen van de (kwetsbare) overgangen tussen voorschool en PO en tussen PO en VO;

    • b.

      tegengaan van nadelige effecten van vroegselectie;

    • c.

      tegengaan van segregatie op onderwijsniveau en achtergrond leerlingen;

    • d.

      bevorderen van ontmoetingen van leerlingen van verschillende onderwijsniveaus;

    • e.

      bieden van een brede ontwikkelomgeving aan leerlingen waarbij er een nadrukkelijke verbinding is tussen de school, ouders en de volgende domeinen: armoede, jeugd, zorg, sport, de wijk.

  • 2.

    Dit doel wordt bereikt door:

    • a.

      samenwerkingspartners die gezamenlijk een Allesinéénschool willen gaan realiseren, te ondersteunen bij de ontwikkeling van hun plannen middels het subsidiëren van procesbegeleiding;

    • b.

      VO scholen die een brede brugklas hebben te ondersteunen bij het verbeteren van de kwaliteit en VO scholen die een brede brugklas willen invoeren te ondersteunen bij het voorbereidingsproces;

    • c.

      scholen die een Amsterdamse Familie School willen realiseren, te ondersteunen bij de ontwikkeling en uitvoering van hun plannen.

 

Artikel 5.3 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Het college kan een subsidie verlenen als bijdrage in de kosten van:

    • a.

      procesbegeleiding van de samenwerkingspartners gericht op het opstellen van een uitvoerbaar concept van een Allesinéénschool, waarbij de subsidie over een subsidietijdvak als bedoeld in artikel 5.4, aanhef en onder a. maximaal €50.000 bedraagt;

    • b.

      de opzet en/of de uitvoering van een Brede Brugklas, waarbij de hoogte van de subsidie over het subsidietijdvak als bedoeld in artikel 5.4, aanhef en onder b. wordt bepaald voor een bestaande brede brugklas door de uitkomst van de som 4*a+b, waarbij a staat voor de vaste voet van een school en b. voor het aantal leerlingen in de onderbouw op 1 oktober van het schooljaar voorafgaand aan het te subsidiëren tijdvak. De hoogte van de bedragen worden daarbij als volgt vastgesteld:

      • i.

        Vaste voet school met 3 niveaus: €35.000

      • ii.

        Vaste voet school met 4 niveaus: €70.000

      • iii.

        Aantal leerlingen onderbouw oktobertelling 2018 < 400 leerlingen: €30.000

      • iv.

        Aantal leerlingen onderbouw oktobertelling 2018 > 400 leerlingen: €60.000

    • c.

      de opzet en/of de uitvoering van een Brede Brugklas, waarbij de hoogte van de subsidie over het subsidietijdvak als bedoeld in artikel 5.4, aanhef en onder b. wordt bepaald voor een nieuwe brede brugklas door de uitkomst van de som €25.000+3*a+b, waarbij a staat voor de vaste voet van een school en b. voor het aantal leerlingen in de onderbouw op 1 oktober van het schooljaar voorafgaand aan het te subsidiëren tijdvak. De hoogte van de bedragen worden daarbij als volgt vastgesteld:

      • i.

        Vaste voet school met 3 niveaus: €35.000

      • ii.

        Vaste voet school met 4 niveaus: €70.000

      • iii.

        Aantal leerlingen onderbouw oktobertelling 2018 < 400 leerlingen: €30.000

      • iv.

        Aantal leerlingen onderbouw oktobertelling 2018 > 400 leerlingen: €60.000

    • d.

      de opzet en uitvoering van een Amsterdamse Familie School, waarbij de hoogte van de subsidie over het subsidietijdvak als bedoeld in artikel 5.4, aanhef en onder c maximaal €600.000 bedraagt.

  • 2.

    Een schoolbestuur kan voor een onder zijn gezag vallende school slechts voor een van de activiteiten bedoeld in het eerste lid in aanmerking komen voor een subsidie.

  • 3.

    Indien een leraar van de school vanwege de uitvoering van één van de gesubsidieerde activiteiten werkzaamheden verricht, kan de subsidie bedoeld in het eerste lid tevens gebruikt worden voor zijn vervanging, waarbij geldt dat niet meer dan maximaal € 50 per uur (excl. BTW) ten laste van deze voorziening gebracht kan worden.

  • 4.

    Indien voor de uitvoering van één van de gesubsidieerde activiteiten gebruik wordt gemaakt van een externe deskundige, dan kan niet meer dan € 125 per uur (excl. BTW) ten laste van deze voorziening gebracht worden.

 

Artikel 5.4 Subsidieplafond en subsidietijdvakken

Het college stelt subsidieplafonds vast voor:

  • a.

    de procesbegeleiding per schooljaar vallend in de periode 1 augustus 2019 tot en met 31 juli 2023;

  • b.

    de Brede Brugklas voor het subsidietijdvak dat loopt van 1 augustus 2019 tot en met 31 juli 2023;

  • c.

    de Amsterdamse Familie School voor het subsidietijdvak dat loopt van 1 augustus 2019 tot en met 31 juli 2023.

 

Artikel 5.5 Verdeelsleutel subsidieplafond

  • 1.

    Het college rangschikt de aanvragen die voor subsidie als in artikel 5.3 in aanmerking komen per activiteit als bedoeld in artikel 5.4 eerste lid, op een prioriteitenlijst.

  • 2.

    Over de rangschikking van de te verlenen subsidie laat het college zich adviseren door een door hem in te stellen adviescommissie.

  • 3.

    De rangschikking voor de procesbegeleiding wordt bepaald door het aantal punten dat wordt behaald op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de mate waarin de inzet van de Allesinéénschool in lijn is met de schoolontwikkeling en het strategisch beleidsplan van bestuur;

    • b.

      de mate waarin blijkt op welke onderdelen de aanvragers verbeteringen in de organisatie en het onderwijs (doorgaande leerlijn) verwachten te bereiken met de invoering van de Allesinéénschool ten opzichte van de bestaande situatie van afzonderlijke instellingen;

    • c.

      de evenwichtige verhouding tussen de kosten van de te subsidiëren activiteiten met de daarmee te bereiken doelen en de daarvan te verwachten resultaten;

    • d.

      de duurzaamheid en borging van de Allesinéénschool;

    • e.

      het percentage doelgroepleerlingen dat op 1 oktober van het schooljaar voorafgaand aan het te subsidiëren tijdvak stond ingeschreven op de school voor basisonderwijs;

  • 4.

    De rangschikking voor de brede brugklas wordt bepaald door het aantal punten dat wordt behaald op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de mate waarin het invoeren en werken met een brede brugklas vanaf schooljaar 2020-2021 is of wordt onderdeel van de schoolontwikkeling/schoolplan en het strategisch beleidsplan;

    • b.

      de mate waarin de school met het werken met een brede brugklas verbeteringen in de organisatie en het onderwijs (doorgaande leerlijn) verwacht te bereiken;

    • c.

      de evenwichtige verhouding tussen de kosten van de te subsidiëren activiteiten met de daarmee te bereiken doelen en de daarvan te verwachten resultaten;

    • d.

      de duurzaamheid en borging van de Brede Brugklas;

  • 5.

    De rangschikking voor de Amsterdamse Familie School wordt bepaald door het aantal punten dat wordt behaald op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de mate waarin de inzet is van de Amsterdamse Familie School in lijn is met de schoolontwikkeling en het strategisch beleidsplan van bestuur;

    • b.

      de mate waarin de school en zijn partners met het werken met een Amsterdamse familieschool verbeteringen verwachten te bereiken in de ondersteuning van de leerlingen en hun ouders;

    • c.

      de evenwichtige verhouding tussen de kosten van de te subsidiëren activiteiten met de daarmee te bereiken doelen en de daarvan te verwachten resultaten;

    • d.

      de duurzaamheid en borging van de Amsterdamse Familie School;

    • e.

      het percentage doelgroepleerlingen dat op 1 oktober van het schooljaar twee jaar voorafgaand aan het te subsidiëren tijdvak stond ingeschreven op de school voor basisonderwijs of voortgezet onderwijs;

  • 6.

    Voor de in het derde lid onder a, b, c, d, het vierde lid onder a, b, d, c en in het vijfde lid onder a, b, c, d genoemde criteria kan maximaal van 30 punten behaald worden met een totaal van 120 punten behaald worden.

  • 7.

    Voor de in het derde lid onder e, in het vijfde lid onder e genoemde criteria wordt voor 25-50% doelgroep leerlingen 10 punten, voor 50-75% doelgroep leerlingen 20 punten en voor meer dan 75% doelgroep leerlingen 30 punten gegeven.

 

Artikel 5.6 De aanvrager

In afwijking van op artikel 5, eerste lid van de VloA 2019 kan een aanvraag voor de procesbegeleiding uitsluitend worden ingediend door een schoolbestuur dat voor zijn school een samenwerkingsovereenkomst heeft afgesloten met een ondernemer van kinderopvangorganisatie.

 

Artikel 5.7 Aanvraagtermijn

In afwijking van artikel 6, eerste lid, van de VloA 2019 wordt de subsidieaanvraag voor het eerste subsidietijdvak van de procesbegeleiding als bedoeld in artikel 5.4 en de subsidieaanvraag voor de Brede Brugklas en de Amsterdamse Familieschool ingediend van 16 september 2019 tot uiterlijk 30 september 2019.

 

Artikel 5.8 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

  • 1.

    In aanvulling op artikel 6, vierde lid van de VloA 2019 worden bij een subsidieaanvraag ingediend een startdocument met bijbehorende begroting waarin een duidelijke beschrijving, wordt gegeven van:

    • a.

      bij procesbegeleiding:

      • i.

        de visie van de samenwerkingspartners van waaruit zij gezamenlijk vorm willen geven aan de Allesinéénschool en de doelen, fasering in tijd en meetbare resultaten die zij daarbij nastreven;

      • ii.

        de wijze waarop de procesbegeleiding vorm wordt gegeven in aantal personen, uren, uurtarief en benodigde vaardigheden;

      • iii.

        inzet per samenwerkingspartners, uitgewerkt per medewerker en onder vermelding van de bijhorende tijdsbesteding in uren over het subsidietijdvak;

      • iv.

        de wijze waarop ervaringen en inzichten met andere geïnteresseerde partijen worden gedeeld;

      • v.

        op welke wijze na het uitvoeren van de activiteiten wordt geëvalueerd of de gestelde resultaten zijn bereikt en hoe deze zullen worden geborgd.

    • b.

      bij de Brede Brugklas:

      • i.

        de wijze waarop het onderwijs in het brugjaar of de brugjaren ten tijde van de aanvraag is vormgegeven en of er sprake is van een heterogene basis;

      • ii.

        visie van de schoolleiding op de doelen, fasering in tijd en meetbare resultaten die zij nastreven bij de invoering van de Brede Brugklas, dan wel de verdere uitvoering hiervan;

      • iii.

        de wijze waarop het onderwijs in de Brede Brugklas in de toekomst zal worden vorm gegeven of verder zal worden ontwikkeld en de benodigde vaardigheden hiervoor;

      • iv.

        de wijze waarop ervaringen en inzichten met andere geïnteresseerde scholen worden gedeeld;

      • v.

        op welke wijze na het uitvoeren van de activiteiten wordt geëvalueerd of de gestelde resultaten zijn bereikt en hoe deze zullen worden geborgd.

    • c.

      bij de Amsterdamse Familie School:

      • i.

        een probleemanalyse van de huidige situatie van de school en haar leerlingen, waarbij ingegaan wordt op:

        • -

          de invulling van het onderwijs, de kinderopvang en naschoolse opvang en de wijze van samenwerking;

        • -

          de problematiek van leerlingen en hun ouders en hoe dit het onderwijs nadelig beïnvloedt;

      • ii.

        de visie van de schoolleiding en eventuele samenwerkingspartners van waaruit zij vorm willen geven aan de Amsterdamse Familie School en de doelen en meetbare resultaten die zij daarbij nastreven;

      • iii.

        de wijze waarop de schoolleiding en eventuele samenwerkingspartners vorm willen geven aan de Amsterdamse Familie School, welke andere partners zij daarbij willen betrekken en de fasering in tijd voordat de school volgroeid is;

      • iv.

        de wijze waarop ervaringen en inzichten met andere geïnteresseerde partijen worden gedeeld;

      • v.

        op welke wijze na het uitvoeren van de activiteiten wordt geëvalueerd of de gestelde resultaten zijn bereikt en hoe deze zullen worden geborgd.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid, dient in geval van een aanvraag voor procesbegeleiding tevens te worden overgelegd een samenwerkingsovereenkomst tussen het schoolbestuur en de ondernemer van de kinderopvangorganisatie waarmee wordt samengewerkt.

 

Artikel 5.9 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1.

    In aanvulling op artikel 7, eerste lid van de VloA 2019 weigert het college een subsidie te verlenen, indien:

    • a.

      de kwaliteit van de kinderopvang niet op orde is, indien:

      • i.

        de toezichthouder een overtreding heeft geconstateerd van één of meer van de belangrijkste voorwaarden voor de wettelijke basiskwaliteit van kindercentra zoals opgenomen in de Wet kinderopvang en deze overtreding niet binnen de geboden hersteltermijn is opgeheven;

      • ii.

        de toezichthouder een overtreding heeft geconstateerd van het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie en deze overtreding niet binnen de geboden hersteltermijn is opgeheven.

    • b.

      de school voor basisonderwijs of voorgezet onderwijs in de eerste jaren van oprichting zit en de zogenoemde stichtingsnorm zoals bedoeld in artikel 77 Wpo en artikel 64 Wvo nog niet gehaald heeft;

    • c.

      de school voor basisonderwijs minder dan 25 procent doelgroepleerlingen heeft;

    • d.

      de Brede Brugklas niet bestaat uit minimaal drie niveaus, vmbo, havo en vwo;

    • e.

      de aanvraag op een van de beoordelingscriterium genoemd onder artikel 5.5, lid drie tot en met vijf, minder dan de helft van de te behalen punten scoort;

    • f.

      Aanvrager in aanmerking komt voor een subsidie voor een andere activiteit als bedoeld in artikel 5.3, dan waarvoor hij een aanvraag heeft ingediend.

    • g.

      Aanvrager eerder een subsidieverlening heeft ontvangen in het kader van de voorziening Procesbegeleiding (Allesinéénschool) 2016-2018.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 7, tweede lid van de VloA 2019 kan het college een subsidie weigeren te verlenen, indien:

    • a.

      het inspectie oordeel op moment van aanvraag onvoldoende of (zeer) zwak is;

    • b.

      de school onder de voor de school geldende opheffingsnorm zit zoals opgenomen in artikel 154 Wpo en artikel 107 Wvo.

 

Artikel 5.10 Presentatie

Indien een aanvraag niet op grond van artikel 5.9 aan het en onder de punten a tot en met c. wordt geweigerd, dient een aanvrager en voor zover van toepassing zijn samenwerkingspartner(s) in het kader van de aanvraagprocedure een presentatie te geven over het startdocument aan de adviescommissie als bedoeld in artikel 5.5, lid drie tot en met vijf van deze subsidieregeling.

 

Artikel 5.11 Aanvullende verplichtingen

Naast de verplichtingen op grond van artikel 9 van de VloA 2019 zijn aan de subsidie de volgende verplichtingen verbonden:

  • a.

    het kosteloos beschikbaar stellen van de ervaringen en ontwikkelde producten aan andere schoolbesturen en ondernemers van kinderopvang die een Allesinéénschool, Brede Brugklas of Amsterdamse Familie School willen realiseren;

  • b.

    deelname aan halfjaarlijkse voortgangsgesprekken.

 

 

Hoofdstuk 6 Voorziening Nieuwkomers

 

Artikel 6.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    aan ongedocumenteerde leerlingen gelijkgestelde leerlingen: niet Nederlands sprekende leerlingen, waarvoor een school, omdat de leerlingen een Nederlands paspoort hebben, in het kader van het nieuwkomersonderwijs geen recht heeft op een aanvullende bekostiging van het Rijk;

  • b.

    nieuwkomers: Leerlingen van 5 t/m 12 jaar die nog geen jaar in Nederland wonen en de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig zijn voor het volgen van regulier onderwijs;

  • c.

    nieuwkomersgroep: een door een schoolbestuur, mede namens de andere Amsterdamse schoolbesturen in een onder zijn bevoegdheid vallende basisschool georganiseerd nieuwkomersonderwijs in een groepen van 10 tot en met 15 leerlingen uit de groepen 3 t/m 8, die in een apart lokaal les krijgen;

  • d.

    NT2 deskundige: deskundige met een afgeronde opleiding, training of cursus Nederlands als tweede taal;

  • e.

    ongedocumenteerde leerlingen: leerlingen waarvoor een school in het kader van het nieuwkomersonderwijs geen recht heeft op een aanvullende bekostiging van het Rijk; Het gaat daarbij om leerlingen waarvan niet de door het Rijk vereiste documenten of verklaringen zoals bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet kunnen worden overlegd, maar waarvan wel kan worden aangetoond dat zij minder dan een jaar in Nederland woonachtig zijn;

  • f.

    Rijksbekostiging voor nieuwkomers: bijzondere bekostiging basisscholen voor eerste opvang (1e jaar) asielzoekers en overige vreemdelingen (artikel 32 van de Tweede Regeling bekostiging personeel PO 2018–2019 en vaststelling bedragen voor ondersteuning van leerlingen in het PO en VO 2018–2019);

  • g.

    school: basisschool.

 

Artikel 6.2 Doel voorziening

Het doel van deze voorziening is om basisscholen in staat te stellen om nieuwkomers die de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig zijn zo snel mogelijk op het taalniveau te krijgen waarmee de leerling mee kan doen aan het reguliere onderwijs.

 

Artikel 6.3 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Het college kan in aanvulling op de Rijksbekostiging voor nieuwkomers een subsidie verlenen als bijdrage in de kosten verbonden aan:

    • a.

      de extra inzet van een NT2 deskundige van minimaal 8 uur per week ten behoeve van het nieuwkomersonderwijs aan minimaal 5 nieuwkomers in groep 2 van een basisschool, waarbij de subsidie maximaal € 15.000 per deskundige bedraagt. Daarbij geldt dat een school per schooljaar in aanmerking komt voor een subsidie van maximaal € 30.000;

    • b.

      leerkracht, leermiddelen en nazorg leerlingen van een nieuwkomersgroep en in relatie hiermee activiteiten op het gebied van ouderbetrokkenheid, waarbij de subsidie per groep maximaal € 40.000 bedraagt.

  • 2.

    Het college kan in aanvulling op de subsidie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b. een subsidie verlenen voor de deelname aan een nieuwkomersgroep gedurende een schooljaar van gemiddeld 4 of meer ongedocumenteerde en daaraan gelijkgestelde leerlingen, mits een schoolbestuur voor hen niet in aanmerking komt voor de Rijksbekostiging voor nieuwkomers. De subsidie bedraagt maximaal € 2.900,- per leerling.

 

Artikel 6.4 Subsidieplafond en verdeelsleutel

  • 1.

    Het college stelt jaarlijks een subsidieplafond vast voor de subsidie als bedoeld in artikel 6.3, eerste lid onder a.

  • 2.

    Indien het subsidieplafond onvoldoende is om alle aanvragen die voor 1 april voorafgaand aan het te subsidiëren tijdvak zijn ingediend, te honoreren, brengt het college de aanvragen onder in de volgende twee categorieën:

    • a.

      aanvragen voor een eerste NT2 deskundige op een school;

    • b.

      aanvragen voor een tweede NT2 deskundige op een school.

  • Vervolgens honoreert het college achtereenvolgend de aanvragen die vallen in de categorie bedoeld onder a. en daarna als het subsidieplafond het toelaat de aanvragen die vallen in de categorie bedoeld onder b.

  • 3.

    Indien het subsidieplafond onvoldoende is om alle aanvragen binnen een bepaalde categorie als bedoeld in het tweede lid te honoreren, rangschikt het college de aanvragen op een prioriteitenlijst. De rangschikking wordt bepaald door het totaal aantal nieuwkomers in groep 2 dat op een school op het moment van de aanvraag is ingeschreven van hoog naar laag, waarna de aanvragen worden gehonoreerd naar de volgorde op de prioriteitenlijst totdat het subsidieplafond is bereikt.

  • 4.

    Voor de aanvragen die gedurende het schooljaar als bedoeld in artikel 6.6, eerste lid worden ingediend, geldt dat deze in volgorde van binnenkomst worden afgehandeld.

 

Artikel 6.5 De aanvrager

In aanvulling op artikel 5, eerste lid van de VloA 2019 kan uitsluitend het schoolbestuur dat in een of meer onder zijn gezag vallende basisscholen mede namens andere schoolbesturen het nieuwkomersonderwijs als bedoeld in artikel 6.3, eerste lid onder b. verzorgt, een subsidieaanvraag indienen.

 

Artikel 6.6 Aanvraagtermijn subsidies

  • 1.

    In aanvulling op artikel 6, eerste lid van de VloA 2019 kan, indien de instroom van nieuwkomers dit noodzaakt, gedurende het gesubsidieerde schooljaar een subsidie worden aangevraagd voor de activiteiten als bedoeld in artikel 6.3, aanhef onder a. en b.

  • 2.

    In afwijking van artikel 6 , eerste lid van de VloA 2019 dient een aanvraag voor een subsidie, zoals omschreven in artikel 6.3,tweede lid , vóór 1 juli van het lopende gesubsidieerde schooljaar te zijn ingediend bij het college.

 

Artikel 6.7 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

In aanvulling op 5, vierde lid van de VloA 2019 wordt bij de aanvraag verstrekt:

  • a.

    voor een subsidie als bedoeld in artikel 6.3, eerste lid onder a. en b.:

    • i.

      een omschrijving van de wijze waarop het taalonderwijs zal worden verzorgd en waaruit de extra begeleiding van de leerlingen zal bestaan;

    • ii.

      de kwalificaties van de betrokken leerkracht(en) en begeleiders op het gebied van het geven van (NT2) onderwijs aan nieuwkomers;

    • iii.

      een beschrijving van de ambitieuze en haalbare doelstellingen, die de school hanteert voor de leerlingen in het nieuwkomersonderwijs;

    • iv.

      de wijze waarop de school zorgt voor overdracht van de leerling die deel heeft genomen aan nieuwkomersonderwijs naar het reguliere onderwijs en voorziet in nazorg om de vooruitgang van de leerlingen vast te houden.

    • v.

      op welke wijze de school ouders betrekt bij het taalonderwijs van hun kind en hen een actieve rol hierin geeft;

  • b.

    voor een subsidie als bedoeld in artikel 6.3, eerste lid onder a. een kopie van de aanvraag bij het Rijk voor de Bijzondere bekostiging basisscholen voor eerste opvang (1e jaar) asielzoekers en overige vreemdelingen met als peildatum 1 februari voorafgaand aan het schooljaar, waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

  • c.

    voor een subsidie als bedoeld in artikel 6.3, tweede lid , overlegt een schoolbestuur per betrokken school de beschikking van het Rijk, waarmee de extra bekostiging voor nieuwkomers is afgewezen voor de ongedocumenteerde en de daaraan gelijkgestelde leerlingen.

 

Artikel 6.8 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1.

    In aanvulling op artikel 7, eerste lid van de VloA 2019 weigert het college subsidie als:

    • a.

      de ondersteuning als bedoeld in artikel 6.3 onder a. niet verzorgd wordt door een NT2 deskundige;

    • b.

      de leraar die aan de nieuwkomersgroep als bedoeld in artikel 6.3 onder b. les geeft, geen onderwijsbevoegdheid heeft in de zin van de WPO;

    • c.

      geen beroep is gedaan op de Rijksbekostiging voor nieuwkomers over hetzelfde schooljaar als waarvoor de subsidie is ingediend.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 7, tweede lid van de VloA 2019 kan het college geheel of gedeeltelijk een subsidie weigeren als:

    • a.

      naar het oordeel van het college er onvoldoende zicht is op het met het nieuwkomersonderwijs te bereiken kwaliteitsniveau en de borging daarvan;

    • b.

      naar het oordeel van het college onvoldoende invulling wordt gegeven aan de stimulering van ouderbetrokkenheid.

 

Artikel 6.9 Aanvullende verplichtingen

Naast de verplichtingen op grond van artikel 9 de VLOA 2019 zijn aan de subsidie de volgende verplichtingen verbonden:

  • a.

    het schoolbestuur draagt er zorg voor dat de deskundige die wordt ingezet voor de uitvoering van nieuwkomersonderwijs in staat is zijn kennis en expertise bij te houden en te actualiseren door middel van professionalisering;

  • b.

    het schoolbestuur zorgt zelf voor een geschikte aparte ruimte om les te geven aan een nieuwkomersgroep en dragen zelf zorg voor financiering hiervan;

  • c.

    het schoolbestuur draagt er voor zorg dat hijzelf of de leiding van de school waarvoor hij subsidie ontvangt, invulling geeft aan ouderbetrokkenheid.

 

 

TOELICHTING Bijlage 3 Voorzieningen Kansengelijkheid

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

 

 

Artikelsgewijze toelichting:

 

Artikel 1.1 Soort voorzieningen

Geen toelichting

 

Artikel 1.2 Toepasselijk algemeen deel VloA 2019

Geen toelichting

 

 

Hoofdstuk 2. Voorziening Vroegschools aanbod

 

Algemeen

De voorziening Vroegschools aanbod maakt deel uit van een groter pakket voorzieningen dat gericht is op Kansengelijkheid. De inrichting van de voorziening is gebaseerd op het uitgangspunt dat er alleen sprake is van kansengelijkheid als alle kinderen zich optimaal ontwikkelen. Omdat niet alle scholen te maken hebben met gelijke maatschappelijke problematiek, wordt de voorziening op drie niveaus beschikbaar gesteld.

 

Artikel 2.1 Begripsomschrijvingen

Geen toelichting

 

Artikel 2.2 Doel voorziening

Om het doel van Gelijke Kansen te realiseren, is het noodzakelijk dat alle kinderen zich optimaal ontwikkelen. Het doel van de voorziening Vroegschools aanbod is te voorzien in de realisatie van de optimale ontwikkeling in de eerste twee jaar van de basisschool.

De voorziening is zo ingericht dat de overgang van de voorschoolse periode naar de basisschool zo goed mogelijk op elkaar aansluit. Het risico dat deze overgang met zich meebrengt als het gaat om de doorgaande ontwikkeling, wordt daarmee zo veel mogelijk gereduceerd. Anders dan bij de voorziening Kansenaanpak primair onderwijs vanaf groep 3 (Hoofdstuk 3) is deze voorziening niet beschikbaar voor het speciaal basisonderwijs, omdat het aantal leerlingen van groep 1 en 2 naar verhouding zeer klein is op deze scholen.

 

Artikel 2.3 subsidiabele activiteiten en de hoogte van de subsidie

De voorziening kent drie te subsidiëren uitvoeringsniveaus met ieder hun eigen activiteiten en intensiteit, aangepast aan de zwaarte van de school. Voor scholen met minder dan 35% doelgroepleerlingen is niveau A beschikbaar. Voor scholen met een percentage tussen 16 % en 65 % is niveau B beschikbaar en voor scholen met meer dan 35.% doelgroepleerlingen is niveau C beschikbaar. Voor scholen met een percentage tussen 16 en 35 bestaat er dus de mogelijkheid om een subsidie aan te vragen voor niveau A of niveau B. Voor scholen met een percentage tussen 35 en 65 bestaat er de mogelijkheid om een subsidie aan te vragen voor niveau B of niveau C. Scholen met minder dan 16% doelgroepleerlingen komen uitsluitend in aanmerking voor niveau A. Scholen met meer dan 65% doelgroepleerlingen komen uitsluitend in aanmerking voor niveau C. De berekening van het percentage doelgroepleerlingen is gelijk aan de berekening van de voorziening Kansenaanpak primair onderwijs vanaf groep 3. Het percentage wordt berekend aan de hand van het aantal doelgroepleerlingen vanaf groep 3 dat op 1 oktober in het schooljaar twee jaar voorafgaand aan het te subsidiëren tijdvak stond ingeschreven op de school. In dit percentage zijn de leerlingen van groep 1 en 2 destijds ook meegewogen.

 

Vroegschools aanbod niveau A

Bij niveau A worden de volgende activiteiten gesubsidieerd:

 

a. Het actief ophalen van relevante informatie over de voorschoolse periode

De overdracht van kindgegevens van de kinderopvang aan de school helpt de school om direct te kunnen bepalen wat de onderwijs- en zorgbehoefte van het kind is bij de instroom in de basisschool. Hiervoor dient de school afspraken te maken met de ‘toeleverende’ kinderopvanglocaties.

Met warme overdracht wordt bedoeld dat er een overleg plaatsvindt tussen de kinderopvang en de basisschool. De school dient te bepalen welke informatie nodig is om te kunnen starten met het geven van onderwijs. Omdat de uitwisseling van gegevens waarschijnlijk ruimer is dan wat is bepaald in artikel 167, derde lid van de Wpo, is voorafgaand aan de warme overdracht toestemming van ouders nodig.

 

b. Ouderbetrokkenheid

Op elke peutervoorziening en basisschool is ouderbetrokkenheid een structureel onderdeel van het beleid en de uitvoering. De subsidieontvanger moet ouderbetrokkenheid stimuleren op basis van een plan met een visie, doelen en gerichte ondersteuning dat is gebaseerd op een analyse van wensen, behoeften en krachten van ouders en door zich te richten op de vier volgende onderdelen:

 

  • Ouders weten hoe het vve- of onderwijsprogramma in elkaar zit;

  • Ouders weten wat hun kind doet op de peutervoorziening of de basisschool;

  • Ouders weten hoe het staat met de ontwikkeling van hun kind;

  • Ouders weten wat zij thuis aan ontwikkelingsstimulering kunnen doen en hoe zij dit kunnen doen.

 

Deze activiteiten behoren aanvullend te zijn op de reguliere ouderbetrokkenheid die een basisschool uitvoert.

 

c. Coördinatie

De coördinator draagt zorg voor de afstemming van het vroegschools aanbod en ziet toe op een doelmatige uitvoering van de subsidiabele activiteiten.

 

Vroegschools aanbod niveau B

De activiteiten onder niveau A aangevuld met:

 

d. Scholing ten behoeve van certificering groepsleerkrachten

Deze (na)scholing wordt gefaciliteerd om te kunnen voldoen aan de voorwaarde dat scholen moeten werken met een programma voor vroegschoolse educatie.

 

Vroegschools aanbod niveau C

De activiteiten onder niveau A en B worden aangevuld met:

 

f. Combinatiefunctie

Het doel van de Combinatiefunctie is het stimuleren van een doorgaande ontwikkeling van peuter naar kleuter door de extra inzet van een combinatiefunctionaris in een kleutergroep naast de gebruikelijke bezetting van leerkrachten en onderwijsassistenten. Hierdoor wordt een pedagogisch klimaat gecreëerd waar kinderen zich direct veilig voelen in hun nieuwe omgeving en wordt de kwaliteit van de doorgaande ontwikkeling versterkt. De combinatiefunctie wordt minimaal een dagdeel (een aaneengesloten blok van drie uur) per week per kleuterklas gedurende een schooljaar van 40 weken ingezet. Deze voorziening is vrijgesteld van BTW. De omvang van de inzet, de kwaliteitseisen en het gehanteerde tarief worden geregeld in een overeenkomst tussen schoolbestuur en voorschoolaanbieder.

De samenwerkingsafspraken, de mate van inzet en de doelen en resultaten van de combinatiefunctie worden vastgelegd in het samenwerkingsdocument zoals bedoeld in artikel 2.4. De combinatiefunctionaris mag niet worden ingezet als vervanger voor het reguliere personeel.

 

g. Zorgactiviteiten

De school zorgt ervoor dat in het geval van een reeds bestaande zorgvraag van instromende kleuters, dit beleid direct wordt voortgezet in aansluiting op de voorschoolse periode. Deze activiteit behoort aanvullend te zijn op de reguliere zorgtaak die een school al heeft.

 

Berekening van de hoogte van de subsidie per leerling

De hoogte van de subsidie per leerling voor de verschillende niveaus is tot stand gekomen door normbedragen toe te kennen aan de verschillende activiteiten. Deze zijn hieronder weergegeven.

Subsidiabele activiteiten

Niveau A

Niveau B

Niveau C

Bedrag per kleuter

Informatieoverdracht alle kleuters

x

x

 

€ 20

Warme overdracht alle kleuters

 

 

x

€ 40

Ouderbetrokkenheid niveau A

x

 

 

€ 60

Ouderbetrokkenheid niveau B

 

x

 

€ 90

Ouderbetrokkenheid niveau C

 

 

x

€ 120

Gebruiksmateriaal vroegschoolse educatie

 

x

x

€ 5

Scholing

 

x

x

€ 30

Combinatiefunctie

 

 

x

€ 350

Zorg

 

 

x

€ 30

Coördinatie niveau A

x

 

 

€ 70

Coördinatie niveau B

 

x

 

€ 125

Coördinatie niveau C

 

 

x

€ 175

Totaal per kleuter

€ 150

€ 270

€ 750

 

 

Artikel 2.4 Bij de subsidie aanvraag in te dienen gegevens

In het activiteitenplan moet op grond van artikel 5, vierde lid van de VloA 2019 aangegeven worden voor welk niveau vroegschools aanbod een aanvraag wordt ingediend. Daarbij dient te worden aangegeven op welke wijze uitvoering zal worden gegeven aan de te subsidiëren activiteiten.

In dit artikel wordt verder bepaald dat aanvullend op artikel 5, vierde lid van de VloA 2019 bij de subsidieaanvraag ingegaan moet worden op de samenhang tussen het maatwerkplan voor de Kansenaanpak primair onderwijs vanaf groep 3 en het activiteitenplan Vroegschools aanbod. Hieruit zal de doorgaande leerlijn moeten blijken die de school haar leerlingen aanbiedt van groep 1 t/m 8.

Indien de aanvraag ook betrekking heeft op een combinatiefunctionaris, moet het aanvragende schoolbestuur, samen met de houder van de voorschool een samenwerkingsdocument overleggen, waaruit blijkt welke afspraken zij onderling willen maken oor het plaatsen van een combinatiefunctionaris op een onder het gezag van het schoolbestuur vallende basisschool. De praktijk leert dat een definitieve samenwerkingsovereenkomst pas na geruime tijd tot stand kan komen en daarom volstaat bij de aanvraag een verklaring waaruit de intentie blijkt.

 

Artikel 2.5 Aanvullende weigeringsgronden

Specifiek voor de combinatiefunctionaris zijn extra weigeringsgronden opgesteld. Dit om er zeker van te zijn dat de combinatiefunctionaris daadwerkelijk als pedagogisch medewerker werkzaam is op een voorschool.

 

Artikel 2.6 Aanvullende verplichtingen

Aan de beschikbaarstelling van de voorziening Vroegschools aanbod zijn enkele aanvullende verplichtingen verbonden die als doel hebben de kwaliteit van het aanbod te garanderen.

 

Voorschools aanbod Niveau A

  • i.

    Het kindvolgsysteem is opgenomen als aanvullende verplichting omdat hiermee het onderwijsaanbod kan worden afgestemd op de ontwikkelbehoefte van het kind en de opbrengst van de vroegschoolse educatie inzichtelijk kan worden gemaakt.

 

Voorschools aanbod Niveau B

De aanvullende verplichtingen onder niveau A aangevuld met:

  • ii.

    Gebruiken van een VVE-programma of vroegschoolvariant (uitsluitend niveau B) Het gebruik van een VVE-programma dat door het Nederlands Jeugdinstituut i is beoordeeld op effectiviteit moet bijdragen aan de opbrengst van de vroegschoolse educatie.

  • iv.

    Deelname VVE-overleggen in het gebied: In de VVE-overleggen die per gebied worden georganiseerd, is er gelegenheid tot uitwisselen van informatie en worden de coördinatoren op de hoogte gehouden van actuele ontwikkelingen.

 

Voorschools aanbod Niveau C

De aanvullende verplichtingen onder niveau B aangevuld met:

 

  • vi.

    Certificering coördinator vroegschools aanbod.: vanwege de complexiteit van de activiteiten en voorwaarden, is het noodzakelijk dat de kwaliteit van de coördinatoren geborgd wordt. Hiervoor wordt een training aangeboden die wordt gefaciliteerd door de gemeente Amsterdam. Deze training wordt afgesloten met een certificaat. Als de coördinator vroegschools aanbod nog niet is gecertificeerd dan dient uit de subsidieaanvraag blijken dat de training alsnog gevolgd zal worden.

 

Artikel 2.7 Verantwoording

Geen toelichting

 

 

Hoofdstuk 3 Voorziening Kansenaanpak primair onderwijs vanaf groep 3

 

Artikel 3.1 Begripsomschrijvingen

De onder a. gedefinieerde doelgroepleerling is een leerling van groep 1 tot en met 8 die voldoet aan één of meer van de volgende kenmerken:

 

  • VVE-indicatie (exclusief hoogopgeleide ouders), of

  • opleidingsniveau ouders: laag, en/of

  • inkomen huishouden: bijstand.

 

Onderzoek, Informatie en Statistiek (OIS) brengt sinds 2017 het aantal doelgroepleerlingen per basisschool in beeld voor de gemeente ter ondersteuning van het onderwijsachterstandenbeleid PO (inclusief SBO scholen) en ter aanvulling van de landelijke gewichtenregeling.

De definitie voor doelgroepleerlingen die door OIS is ontwikkeld heeft als basis een combinatie van Amsterdamse gegevens en aanvullende landelijke gegevens. Het uitgangspunt van de definitie is het Voor-en Vroegschoolse Educatie (VVE-) beleid. Hiermee wordt aangesloten bij het Amsterdamse beleid wat er al is voor kinderen met een potentiële achterstand. Kinderen met een risico op (taal)achterstand krijgen van het Ouder- en kindteam een voorschoolindicatie. De indicatie wordt gebaseerd op het opleidingsniveau van ouders en de taalomgeving van het kind. Als leerlingen een VVE-indicatie hebben dan zijn ze in principe een doelgroepleerling. Van 21% van de Amsterdamse kinderen is de VVE-indicatie echter onbekend. De definitie is daarom aangevuld met landelijke gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) over het opleidingsniveau van de ouders en het inkomensniveau van het huishouden van leerlingen (deze gegevens sluiten aan bij de nieuwe gewichtenregeling van CBS). Uit de koppeling van deze gegevens is gebleken dat er een aantal leerlingen zijn die een VVE-indicatie hebben gekregen waarvan de ouders hoogopgeleid zijn. De gemeente kiest ervoor deze kinderen niet aan te merken als doelgroepleerling. Leerlingen zonder VVE-indicatie, maar met ouders met een laag opleidingsniveau (het hoogst behaalde diploma is op mbo1 niveau of lager) en/of wonend in een huishouden dat rond moet komen van de bijstand, worden ook als doelgroepleerling gedefinieerd. In totaal gaat het om 34 % van de leerlingen in het basisonderwijs die een potentiële achterstand hebben.

 

De onder b. genoemde drempel heeft als gevolg dat het beschikbare subsidieplafond verdeeld wordt over een beperkt aantal scholen. Het uitgangspunt hierbij is dat scholen met een relatief laag percentage doelgroepleerlingen, de extra behoefte aan ondersteuning op het gebied van taal en rekenen van deze leerlingen eenvoudiger binnen het normale curriculum kunnen opvangen. Hierdoor wordt bovendien verwatering van het beschikbare budget voorkomen en zijn scholen met een hoog percentage doelgroepleerlingen beter in staat een voldoende aanbod aan onderwijsinterventies te realiseren (omdat zij meer budget kunnen aanvragen). De drempel wordt berekend op basis van de gegevens van de leerlingen die op 1 oktober in het schooljaar twee jaar voorafgaand aan het te subsidiëren tijdvak stond ingeschreven op de school voor basisonderwijs.

De onder b. genoemde Kansenaanpak PO betreft het in december 2017 door de gemeenteraad vastgestelde beleidsplan, waarin is opgenomen op welke wijze de gemeente onderwijsachterstanden in samenwerking met de schoolbesturen voor het basisonderwijs tracht te bestrijden. Deze voorziening maakt onderdeel uit van dit plan.

 

In de punten c, d. en h zijn de definities opgenomen van een Kopklas, een Maatwerkplan (verlengde leertijd en ouderbetrokkenheid), en een Zomerschool.

 

De onder g. genoemde verlengde leertijd kan gerealiseerd worden door het uitvoeren van bijvoorbeeld schakelklassen, leerlabs, vakantieschool taal of de inzet van extra (ondersteunend) onderwijspersoneel in de klas.

 

Artikel 3.2 Doel voorziening

Uit de definitie van het doel van de voorziening blijkt dat de subsidie voor deze voorziening bestemd is voor zowel basisscholen als scholen in het speciaal basisonderwijs (SBO).

 

Artikel 3.3 Subsidiabele activiteiten

De subsidies als bijdrage in de kosten van de uitvoering van de onderwijsinterventies als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt in aanvulling op de Rijksbekostiging die het schoolbestuur per leerling ontvangt, waardoor een school zorg kan dragen voor (taal)onderwijs in kleinere groepen en verlengde leertijd.

 

Het schoolbestuur en de school hebben in het kader van de uitvoering van het maatwerkplan voor onderwijsinterventies verlengde leertijd en ouderbetrokkenheid meer dan voorheen het geval was de regie over de soort activiteiten die het beste past bij bijvoorbeeld de leerling populatie, de schoolontwikkeling of bestaande activiteiten of inzet op de school.

 

De activiteiten op het terrein van de ouderbetrokkenheid kunnen bijvoorbeeld gericht zijn op:

  • in relatie met achterstand het versterken van de doorgaande lijn in het kader van ouderbetrokkenheid van de VVE naar groep 3 t/m 8 van de school voor basisonderwijs in afstemming met de gekoppelde peutervoorziening;

  • kennisuitwisseling over ouderbeleid tussen samenwerkende scholen te organiseren en informatiebijeenkomsten voor ouders bij de overstap naar vervolgonderwijs binnen een school of samenwerkende scholen.

  • het organiseren van informatie(bijeenkomsten) voor ouders bij de overstap naar vervolgonderwijs binnen een school of samenwerkende scholen.

 

Artikel 3.4 Hoogte en besteding subsidie

De hoogte van de subsidie voor de uitvoering een maatwerkplan als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid onder a wordt berekend aan de hand van de het aantal doelgroepleerlingen vanaf groep 3 dat op 1 oktober in het schooljaar twee jaar voorafgaand aan het te subsidiëren tijdvak stond ingeschreven op de school vermenigvuldigd met het bedrag dat jaarlijks beschikbaar is per doelgroepleerling. Dit zogenoemde normbedrag wordt berekend op grond van de volgende formule:

A = B / (X- Y), waarbij A staat voor bedrag per doelgroepleerling, B voor het subsidieplafond onderdeel verlengde leertijd en ouderbetrokkenheid, X voor het totaal aantal doelgroepleerlingen in de stad en Y voor het aantal doelgroepleerlingen dat op een school onderwijs volgt, waar het percentage doelgroepleerlingen vanaf groep 3 gelijk of minder is dan 10 procent van de totale leerlingenpopulatie vanaf groep 3;

 

Artikel 3.5 Subsidieplafond

In deze voorziening zijn voor drie onderdelen subsidies aan te vragen. Het onderdeel uitvoering onderwijsinterventies in het kader van het Maatwerkplan, de onderwijsinterventie Zomerschool en de onderwijsinterventie Kopklas. Het college stelt jaarlijks drie afzonderlijke subsidieplafonds voor deze onderdelen.

 

Artikel 3.6 De aanvrager

Geen toelichting

 

Artikel 3.7 Bij de aanvraag in te dienen gegevens

Op basis van het aantal doelgroepleerlingen op een school is jaarlijks een budget beschikbaar, waarvoor een school een maatwerkplan op het gebied van de onderwijsinterventies verlengde leertijd en ouderbetrokkenheid kan opstellen. De school heeft vrijheid om zelf te kiezen welke activiteiten hij wil uitvoeren passend bij de opgave en ontwikkeling van de school en zijn leerlingen. Bijvoorbeeld het inzetten van een schakelklas of een extra onderwijsassistent, het investeren in taalonderwijs of ook aandacht voor het vergroten van de leefwereld. In punt a. van dit artikel staat voorgeschreven op welke onderwerpen een schoolbestuur bij de aanvraag voor zijn school in het maatwerkplan in ieder geval in moet gaan.

 

Artikel 3.8 Weigeringsgronden

Geen toelichting

 

Art 3.9 Aanvullende verplichtingen

De aanvullende verplichtingen zijn deels gericht op het garanderen van kwaliteit van het personeel dat wordt ingezet en het onderwijs dat wordt gegeven. Anderzijds betreft het de verplichting dat het schoolbestuur zelf zorgt voor de benodigde extra onderwijsruimte en de bekostiging daarvan. Het laatste onderdeel van dit artikel schrijft voor dat een school mee moet werken aan kennisdeling, tussentijdse rapportage en onderzoek.

 

Artikel 3.10 Verantwoording

Geen toelichting.

 

 

Hoofdstuk 4 Voorziening Kansenaanpak Voortgezet Onderwijs (VO)

 

Artikelsgewijze toelichting:

 

Artikel 4.1 Begripsomschrijvingen

De onder b. genoemde drempel heeft als gevolg dat het beschikbare subsidieplafond verdeeld wordt over een beperkt aantal scholen. Het uitgangspunt hierbij is dat scholen met een relatief laag percentage doelgroepleerlingen, de extra behoefte aan ondersteuning op het gebied van taal en rekenen, ouderbetrokkenheid en op- en afstroom van deze leerlingen eenvoudiger binnen het normale curriculum kunnen opvangen. Hierdoor wordt bovendien versnippering van het beschikbare budget voorkomen en zijn scholen met een hoog percentage doelgroepleerlingen beter in staat een voldoende aanbod aan onderwijsinterventies te realiseren (omdat zij meer subsidie kunnen aanvragen). De drempel wordt berekend op basis van de gegevens van de leerlingen die op 1 oktober in het schooljaar twee jaar voorafgaand aan het te subsidiëren tijdvak stond ingeschreven op de school voor voortgezet onderwijs.

 

De onder c. genoemde Kansenaanpak VO betreft de in mei 2019 door de gemeenteraad vast te stellen beleidsbrief, waarin is opgenomen op welke wijze de gemeente in samenwerking met de schoolbesturen voor het voortgezet onderwijs wil investeren in het tegengaan van onderwijsachterstanden op taal en rekenen, vergroten van ouderbetrokkenheid en het bevorderen van opstroom en het voorkomen van afstroom. De voorziening maakt onderdeel uit van dit beleid.

 

De onder d. gedefinieerde doelgroepleerling is een leerling van een Amsterdamse school voor voortgezet onderwijs die voldoet aan één of meer van de volgende kenmerken:

  • opleidingsniveau ouders: laag (het hoogst behaalde diploma is op mbo-niveau 1 of lager),

  • inkomen huishouden: bijstandsniveau,

  • leerling in een internationale schakelklas (ISK).

 

Onderzoek, Informatie en Statistiek (OIS) brengt met ingang van het schooljaar 2019-2020 het aantal doelgroepleerlingen per vo-school in beeld voor de gemeente ten behoeve van de Kansenaanpak Voortgezet Onderwijs.

De definitie voor doelgroepleerlingen die door OIS is ontwikkeld heeft als basis een combinatie van Amsterdamse gegevens en aanvullende landelijke gegevens. Hiermee wordt aangesloten bij het Amsterdamse beleid wat er al is voor doelgroepleerlingen in het primair onderwijs. Het uitgangspunt van de definitie is de sociaal economische status (SES) van Amsterdammers. Dit uitgangspunt is aangevuld met landelijke gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) over het opleidingsniveau van de ouders en het inkomensniveau van het huishouden van leerlingen (deze gegevens sluiten aan bij de nieuwe gewichtenregeling van CBS) per school. Leerlingen met ouders met een laag opleidingsniveau (het hoogst behaalde diploma is op mbo-niveau 1 of lager) of wonend in een huishouden dat rond moet komen van de bijstand, worden ook als doelgroepleerling gedefinieerd. In totaal gaat het om 42% van de leerlingen in het voortgezet onderwijs die als doelgroepleerling worden aangemerkt.

 

Onder j. wordt onder een school verstaan de scholen voortgezet onderwijs of een nevenvestiging van een school voor voortgezet onderwijs

 

Het tegengaan van de onder k. genoemde onderwijsachterstanden kunnen gerealiseerd worden door het uitvoeren van verlengde leertijd aansluitend op een reguliere schooldag of de inzet van extra (ondersteunend) onderwijspersoneel in de klas.

 

Artikel 4.2 Doel voorziening

Uit de definitie van het doel van de voorziening blijkt dat de subsidie voor deze voorziening bestemd is voor scholen voor voortgezet onderwijs.

 

Artikel 4.3 Subsidiabele activiteiten

De subsidies als bijdrage in de kosten van de uitvoering van de onderwijsinterventies als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt in aanvulling op de Rijksbekostiging die het schoolbestuur per leerling ontvangt, waardoor een school zorg kan dragen voor bijvoorbeeld (taal)onderwijs in kleinere groepen en verlengde leertijd.

 

Het schoolbestuur en de school hebben in het kader van de uitvoering van het maatwerkplan voor onderwijsinterventies de regie over de activiteiten die het beste passen bij bijvoorbeeld de leerlingpopulatie, de schoolontwikkeling of bestaande activiteiten of inzet op de school.

 

De activiteiten op het terrein van de ouderbetrokkenheid kunnen bijvoorbeeld gericht zijn op:

  • in relatie met achterstand het versterken van de doorgaande lijn in het kader van ouderbetrokkenheid van de basisschool naar de middelbare school;

  • kennisuitwisseling over ouderbetrokkenheidsbeleid tussen samenwerkende scholen te organiseren en informatiebijeenkomsten voor ouders bij de overstap naar vervolgonderwijs binnen een school of samenwerkende scholen;

  • het organiseren van informatie(bijeenkomsten) voor ouders bij de overgang naar een hoger niveau voortgezet onderwijs.

 

De activiteiten op het terrein van het bevorderen van opstroom en tegengaan van afstroom kunnen bijvoorbeeld gericht zijn op:

  • voorlichting aan leerlingen (over de regels) bij de overgang naar een hoger niveau voortgezet onderwijs binnen een school of samenwerkende scholen;

  • extra begeleiding en aandacht voor opstromers en afstromers.

 

De hoogte van de subsidie voor de uitvoering van een maatwerkplan als bedoeld in artikel 4.3 wordt berekend aan de hand van de het aantal doelgroepleerlingen in het voortgezet onderwijs dat op 1 oktober in het schooljaar twee jaar voorafgaand aan het te subsidiëren tijdvak stond ingeschreven op de school.

Om te voorkomen dat het voor het Kansenaanpak VO beschikbare budget versnipperd raakt over alle scholen in de stad is een drempel van 47% doelgroepleerlingen ingebouwd. Het subsidiebudget wordt verdeeld over de scholen met een percentage doelgroepleerlingen gelijk of hoger dan deze drempel. Het uitgangspunt hierbij is dat scholen met een lager percentage doelgroepleerlingen, de extra behoefte aan ondersteuning op het gebied van taal en rekenen van deze leerlingen en ouders, eenvoudiger binnen het normale curriculum en bekostiging kunnen opvangen. Hetzelfde geldt voor interventies ten behoeve van op- en afstroom.

De verdeling vindt vervolgens plaats op basis van het absolute aantal doelgroepleerlingen op een school, waarbij gelimiteerde bedragen gelden voor acht te onderscheiden categorieën. Hierdoor wordt rekening gehouden met de grootte van de scholen, die erg verschillend zijn in het Amsterdamse VO. Een grote school met veel doelgroepleerlingen krijgt meer middelen, dan een kleine school met een vergelijkbaar percentage doelgroepleerlingen. Dit doet meer recht aan het principe ‘investeren daar waar dat het hardste nodig is’ in het voortgezet onderwijs.

 

Artikel 4.4 Subsidieplafond

Het college stelt jaarlijks een subsidieplafond vast voor dit onderdeel.

 

Artikel 4.5 Aanvraag

Geen toelichting.

 

Artikel 4.6 De aanvrager

Geen toelichting

 

Artikel 4.7 Bij de aanvraag in te dienen gegevens

Op basis van het aantal doelgroepleerlingen op een school is jaarlijks een budget beschikbaar, waarvoor een school een maatwerkplan op het gebied van de onderwijsinterventies op het tegengaan van onderwijsachterstanden, het vergroten van ouderbetrokkenheid, het bevorderen van opstroom en voorkomen van afstroom kan opstellen. De school heeft vrijheid om zelf te kiezen welke activiteiten hij wil uitvoeren passend bij de opgave en ontwikkeling van de school en zijn leerlingen. Bijvoorbeeld het inzetten van een extra onderwijsassistent, het investeren in taal- of rekenonderwijs, ouders ondersteunen bij de ontwikkeling van hun kind of de mogelijkheden bevorderen voor leerlingen om op te stromen naar een hoger niveau binnen het vo. In dit artikel staat voorgeschreven op welke onderwerpen een schoolbestuur bij de aanvraag voor zijn school in het maatwerkplan in ieder geval in moet gaan.

 

Artikel 4.8 Weigeringsgronden

Geen toelichting

 

Art 4.9 Aanvullende verplichtingen

De aanvullende verplichtingen zijn deels gericht op het garanderen van kwaliteit van het personeel dat wordt ingezet en het onderwijs dat wordt gegeven. Anderzijds betreft het de verplichting dat het schoolbestuur zelf zorgt voor de benodigde extra onderwijsruimte en de bekostiging daarvan. Het laatste onderdeel van dit artikel schrijft voor dat een school mee moet werken aan kennisdeling, tussentijdse rapportage en onderzoek.

 

Artikel 4.10 Verantwoording

Geen toelichting.

 

 

Hoofdstuk 5. Voorziening PIEK aanpak

 

Algemeen

De voorziening PIEK-aanpak maakt onderdeel uit van een groter pakket voorzieningen dat gericht is op Kansengelijkheid. De PIEK aanpak bestaat uit drie actielijnen. Actielijn I: verstevigen van de overgang tussen kinderopvang en po, actielijn 2: versoepelen van de overgang van po naar vo en actielijn 3: stimuleren brede ontwikkelomgeving waarbij er een koppeling wordt gemaakt met de thuissituatie en de leefomgeving van het kind. Binnen actielijn I kan via de voorziening PIEK aanpak een procesbegeleiding Allesinéénschool aangevraagd worden, in actielijn II een brede burgklas bonus en in actielijn III een Amsterdamse Familie School.

 

Artikelsgewijze toelichting:

 

Artikel 5.1 Begripsomschrijvingen

Voor de toelicht bij de begripsbepaling doelgroepleerlingen wordt verwezen naar de toelichting (begripsomschrijvingen) bij de Kansenaanpak PO, pagina 23 en naar de toelichting (begripsbeschrijvingen) bij de Kansenaanpak VO, pagina 25 en 26.

 

Artikel 5.2 Doel voorziening

Het doel van de voorziening is het versoepelen van de (kwetsbare) overgangen, het tegengaan van de nadelige effecten van vroegselectie, het tegengaan van segregatie op onderwijsniveau en achtergrond leerlingen en het bieden van een brede ontwikkelomgeving aan leerlingen in het Amsterdamse onderwijs met onder andere een link naar de aanpak armoede. De subsidie is bestemd voor scholen voor het basisonderwijs en voortgezet onderwijs.

 

Artikel 5.3 Subsidiabele activiteiten

De aanpak kent drie subsidiabele activiteiten, namelijk procesbegeleiding Allesinéénschool, Brede Brugklas Bonus en Amsterdamse Familie School.

 

Procesbegeleiding Allesinéénschool

De subsidie wordt voor een schooljaar verleend. De subsidie is bedoeld om door middel van de inzet van procesbegeleiding te komen tot een Allesinéénschool waarbinnen een intensieve samenwerking wordt gerealiseerd tussen de kinderopvang en de school, werkend vanuit één pedagogische visie en één doorlopende pedagogische aanpak rond het kind. Onderdelen van een Allesinéénschool zijn:

  • de ontwikkeling van het kind van 0 tot 12 jaar oud staat centraal;

  • er wordt gewerkt vanuit één pedagogische visie;

  • er is een samenwerkingsverband tussen één kinderopvangpartner en één onderwijspartner;

  • het aanbod bestaat tenminste uit een combinatie van kinderdagopvang met voorschoolse educatie, onderwijs, buitenschoolse opvang en naschoolse activiteiten;

  • er wordt vanuit één team gewerkt met één front-office voor ouders;

  • het aanbod wordt dicht bij elkaar georganiseerd (onder één dak of campus-/netwerkmodel);

  • er is er een verlengde openstelling van circa 12 uren per dag, 50 weken per jaar.

 

 

Brede Brugklasbonus

De Brede Brugklas Bonus ondersteunt bestaande brede brugklassen in hun aanpak. De subsidie wordt voor een subsidietijdvak van vierjaar verleend en dient te worden ingezet voor het bieden van een heterogene basis aan leerlingen van minimaal drie niveaus, te weten vmbo, havo en vwo. Scholen met homogene groepen kunnen de Brede Brugklas Bonus inzetten voor het invoeren van een heterogene brugklas.

 

Amsterdamse Familie School

De subsidie voor de Amsterdamse Familie School wordt voor een subsidietijdvak van vier schooljaren verleend. Om tot een Amsterdamse Familie School te komen is een intensieve samenwerking nodig tussen onderwijs, zorg, jeugd- en maatschappelijke partners. De school biedt een dagvullend programma met ruimte voor de brede ontwikkeling van leerlingen en hun ouders. De school maakt een koppeling met de ouders en met de domeinen armoede, jeugd, zorg, gezondheid, sport en de wijk.

 

Artikel 5.4 Subsidieplafond

Het college stelt een subsidieplafond vast per actielijn.

Allesinéénschool

Het subsidieplafond is €125.000,- voor schooljaar 2019-2020

Het subsidieplafond is €325.000,- voor schooljaar 2020-2021

Het subsidieplafond is €375.000,- voor schooljaar 2021-2022

Het subsidieplafond is €175.000,- voor schooljaar 2022-2023

 

Brede Brugklas Bonus

Het subsidieplafond is €3.600.000,- voor de periode van 2019-2023.

 

Amsterdamse Familie School

Het subsidieplafond is €5.400.000,- voor de periode van 2019-2023.

 

Artikel 5.5 Verdeelsleutel subsidieplafond

Het college laat zich adviseren door een adviescommissie. Deze adviescommissie beoordeeld het startdocument en de presentaties op basis van een vastgesteld beoordelingskader. De adviescommissie wordt gevormd met mensen met kennis en ervaring op een van de gebieden: integraal kindcentrum, basisonderwijs, voortgezet onderwijs, wetenschap op het gebied van kansengelijkheid en onderwijsstelsel.

 

Artikel 5.6 De aanvrager

Geen toelichting.

 

Artikel 5.7 Aanvraagtermijn

Geen toelichting.

 

Artikel 5.8 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

Geen toelichting.

 

Artikel 5.9 Aanvullende weigeringsgronden

Voor de beoordeling van de Allesinéénschool wordt onder andere gekeken naar de kwaliteit van de kinderopvangvoorziening. Er mogen geen overtredingen open staan op de voorwaarden zoals opgesomd in het artikel. Als er overtredingen zijn geconstateerd en niet zijn opgeheven komt de opvangvoorziening niet in aanmerking voor de samenwerking.

 

Indien de basisschool of de school voor voortgezet onderwijs een onvoldoende of (zeer) zwak oordeel van de inspectie heeft, dan kan het college, indien uit de aanvraag onvoldoende blijkt dat de basisschool of de school voor voortgezet onderwijs in staat is de activiteiten uit te voeren, de subsidie weigeren te verlenen.

 

Indien de basisschool of de school voor voortgezet onderwijs onder de opheffingsnorm zit, uitgaande van de 1 oktobertelling 2018, dan kan het college de subsidie eveneens weigeren te verlenen. Voor het basisonderwijs geldt voor Amsterdam een opheffingsnorm van 195 leerlingen. Voor het voortgezet onderwijs gelden de opheffingsnormen zoals opgenomen in artikel 107 Wvo.

 

Artikel 5.10 Presentatie

De aanvrager presenteert het ingediende startdocument aan de adviescommissie. De adviescommissie kan verhelderende vragen stellen en neemt dit mee in de beoordeling van de startdocumenten.

 

Artikel 5.11 Aanvullende verplichtingen

Geen toelichting.

 

 

Hoofdstuk 6 Nieuwkomers

 

Artikelsgewijze toelichting:

 

Artikel 6.1 Begripsomschrijvingen

Geen toelichting

 

Artikel 6.2 Doel voorziening

Bijdrage leveren aan het realiseren van extra( taal)ondersteuning voor nieuwkomers op de Amsterdamse basisscholen ,die de taal niet of onvoldoende machtig zijn zo snel mogelijk op taalniveau te krijgen.

 

Artikel 6.3 Subsidiabele activiteiten

De subsidies als bijdrage in de kosten van de uitvoering als bedoeld in het artikel 6.3, lid 1 onder a en b worden verstrekt in aanvulling op de Rijksbekostiging die het schoolbestuur per leerling ontvangt, waardoor een school zorg kan dragen extra (taal) ondersteuning voor nieuwkomersleerlingen. Het tweede lid voorziet in een extra subsidie voor ongedocumenteerde nieuwkomers en de leerlingen die aan hen gelijk gelijkgesteld zijn, maar waarvoor een schoolbestuur geen Rijksbekostiging ontvangt.

 

Artikel 6.4 Verdeelsleutel subsidieplafond

  • 1.

    De voorziening voorziet in artikel 6.3 in drie verschillende subsidies. Uitsluitend voor de subsidie voor de NT2 ondersteuning van de nieuwkomers in groep 2 stelt het college per schooljaar een subsidieplafond vast. Sinds het schooljaar 2018-2019 stelt de gemeente ook middelen beschikbaar voor extra taalondersteuning van nieuwkomers, die in een reguliere groep 2 les krijgen. Het budget hiervoor is echter beperkt beschikbaar.

  • 2.

    Het college beoordeeld aanvragen die voor 1 april zijn ingediend op volgorde van binnenkomst. Indien het subsidieplafond niet toereikend is om alle op 1 april ingediende aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen te honoreren, worden de subsidie aanvragen onder gebracht in twee categorieën: de aanvragen voor een eerste NT2 deskundige op een school en de aanvragen voor een tweede NT2 deskundige op een school. Vervolgens wordt eerste de eerste categorie gehonoreerd en vervolgens als het budget het toelaat ook nog aanvragen uit de tweede categorie. .

  • 3.

    Indien het subsidieplafond niet toereikend is om alle subsidieaanvragen die in aanmerking komen voor een subsidie in een bepaalde categorie als bedoeld in het tweede lid te honoreren, rangschikt het college de aanvragen op een prioriteitenlijst. De rangschikking vindt plaats aan de hand van het totaal aantal nieuwkomers in groep 2 op een school van hoog tot laag.

  • 4.

    Aanvragen die na 1 april worden ingediend, worden beoordeeld op volgorde van binnenkomst, totdat het subsidieplafond is bereikt.

 

Artikel 6.5 De aanvrager

Geen toelichting

 

Artikel 6.6 Aanvraagtermijn subsidies

In aanvulling op artikel 6 eerste lid van de VloA 2019 zijn de subsidies als genoemd in artikel 6.3 lid 1 onder a en b, het gehele jaar aan te vragen. Voor de subsidie van de ongedocumenteerde leerlingen en aan hen gelijkgestelden geldt dat de subsidie aanvraag voor 1 juli van het lopende gesubsidieerde schooljaar moet worden ingediend. Daarbij dient een schoolbestuur de beschikking van het Rijk te overleggen, waarmee de aanvraag voor extra bekostiging voor nieuwkomers voor deze leerlingen is afgewezen.

 

Artikel 6.7 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

Geen toelichting

 

Artikel 6.8 Weigeringsgronden

Geen toelichting

 

Artikel 6.9 Aanvullende verplichtingen

Behoeft geen toelichting

 

Artikel 6.10 Verantwoording

Behoeft geen toelichting

 

Naar boven