Gemeenteblad van Sittard-Geleen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Sittard-Geleen | Gemeenteblad 2019, 191027 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Sittard-Geleen | Gemeenteblad 2019, 191027 | Beleidsregels |
Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen houdende regels omtrent de uitwerking van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Beleidsregels Wmo gemeente Sittard-Geleen 2019-1)
De gemeente is verantwoordelijk voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van alle inwoners met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen. De ondersteuning moet er op gericht zijn dat inwoners zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven.
Voor inwoners met psychische of psychosociale problemen en/ of voor inwoners die, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, de thuissituatie hebben verlaten voorziet de gemeente in de behoefte aan beschermd wonen en opvang.
Om uitvoering te geven aan deze wettelijke opdracht heeft de gemeenteraad beleid vastgesteld op het gebied van deze maatschappelijke ondersteuning. In dit beleid is de maatschappelijke ondersteuning gericht op de inwoner en zijn plek in onze samenleving. Maatwerk is een van de uitgangspunten.
Om de hulpvraag van de inwoner, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen wordt een zorgvuldige toegangsprocedure gevolgd. Hierin wordt onderzocht wat de inwoner op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren.
Deze beleidsregels vormen de nadere uitwerking van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en de gemeentelijke Verordening maatschappelijke ondersteuning.
De beleidsregels gaan over de maatschappelijke ondersteuning die het college op grond van de Verordening aan een inwoner kan bieden ten behoeve van zijn zelfredzaamheid en participatie, voor zover deze in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.
Hoofddoelen zelfredzaamheid en participatie
Zelfredzaamheid en participatie zijn in de Wmo 2015 de hoofddoelen om in aanmerking te kunnen komen voor ondersteuning. In de wettekst wordt beschreven dat inwoners die beperkingen ondervinden op één of beide gebieden ondersteund kunnen worden vanuit de Wmo mits er geen eigen mogelijkheden, sociaal netwerk, algemene of voorzieningen op voorzieningen op basis van andere wetten bestaan.
Zelfredzaamheid wordt gedefinieerd als “het vermogen om zelfstandig het leven te leiden en eigen problemen op te lossen”. Onder deze definiëring hoort ook:
Algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) zijn de handelingen die mensen dagelijks in het gewone leven verrichten, met inbegrip van persoonlijke verzorging. Het begrip wordt gebruikt om te bepalen in hoeverre iemand zelfredzaam is. Iemand die als gevolg van lichamelijke en/of geestelijke beperkingen ADL-verrichtingen niet zelf kan doen, zal hulp nodig hebben. Indien hij zoveel hulp nodig heeft dat het niet verantwoord is dat hij zonder enige vorm van (vrijwel) continu toezicht en hulp leeft, waardoor hij misschien zelfs niet langer thuis kan blijven wonen.
Voor de zelfredzaamheid van mensen zijn de volgende algemene dagelijkse levensverrichtingen van belang:
Ondersteuning met het oog op het voeren van een gestructureerd huishouden omvat bijvoorbeeld hulp bij contacten met officiële instanties, hulp bij het aanbrengen van structuur in het huishouden, hulp bij het leren om zelfstandig te wonen, hulp bij het omgaan met onverwachte gebeurtenissen die de dagelijkse structuur doorbreken of hulp bij het omgaan met geld.
Participatie wordt gedefinieerd als “het kunnen deelnemen aan het maatschappelijke verkeer”.
Dit wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke en/of geestelijke beperkingen, in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is het ook een vereiste dat hij zich kan verplaatsen.
Om het mogelijk te maken resultaten te omschrijven en deze te koppelen aan de bovengenoemde doelen is besloten om te werken met subdoelen. Deze subdoelen zijn gerelateerd aan de “einddoelen” (zelfredzaamheid en participatie) en dienen ter communicatie met de zorgaanbieder. Er wordt verschil gemaakt tussen 3 subdoelen:
Alle subdoelen kunnen zowel onder het doel zelfredzaamheid en/of onder het doel participatie geplaatst worden.
Per subdoel staan hieronder de bijhorende resultaten beschreven waaraan met de inwoner gewerkt zal moeten worden. Tijdens het keukentafelgesprek zal naar voren komen op welke gebieden de inwoner beperkingen ervaart en aan welke resultaten hij graag zal willen werken.
Iedere inwoner heeft de wens en de verantwoordelijk om zijn eigen levensloop en de kwaliteit van zijn leven te plannen en te sturen (Stadeadvies, 2013). Inwoners moeten hun leven zo kunnen leiden zoals zij dat willen.
Om de regie over zijn eigen leven te kunnen houden is het noodzakelijk dat de inwoner over vaardigheden beschikt die hem in staat stellen om naar zijn eigen leven te kijken en indien nodig zijn handelen bij te stellen.
Indien een inwoner niet over deze vaardigheden beschikt heeft hij hierbij direct of indirecte ondersteuning nodig van derden die aansluit bij zijn wensen en mogelijkheden.
Deelnemen maatschappelijk leven:
Iedere inwoner zal ongeacht zijn beperkingen of handicap moeten kunnen deelnemen aan het maatschappelijke leven. Hieronder wordt bijvoorbeeld verstaan het deelnemen aan activiteiten zoals sport of cultuur, maar ook het onderhouden van sociale contacten.
Een ieder geeft uiteraard een andere invulling aan zijn maatschappelijk leven en heeft andere normen en waarden. Daarom is het van belang dat elke inwoner zelf invulling kan geven aan zijn maatschappelijk leven.
Het kunnen leven in een veilig huishouden is de wens van iedereen. Dit geldt niet alleen voor kinderen, maar net zo goed voor ouders en overige familieleden. Hierbij worden ook mantelzorgers betrokken die bijvoorbeeld dagelijks bij familieleden of kennissen thuis komen om hen te ondersteunen met dagelijkse activiteiten.
Voor iedere inwoner zal deze veiligheid gewaarborgd moeten worden.
Iedere afzonderlijke Wmo-maatwerkvoorziening heeft haar eigen resultaten.
Op de volgende pagina staat een schematische weergave van bovenstaand proces:
Hoofdstuk 3 Procedureregels maatschappelijke ondersteuning
Als een inwoner een hulpvraag heeft op het gebied van zijn zelfredzaamheid of participatie, zal hij op zoek gaan naar een oplossing. In veel gevallen zal hij zelf in staat zijn ondersteuning te organiseren door een beroep te doen op zijn eigen kracht of zijn eigen netwerk. In een aantal gevallen zal de inwoner niet in staat zijn op eigen kracht een oplossing te organiseren.
De inwoner kan dan bij de gemeente terecht voor informatie, advies en/of ondersteuning.
De inwoner kan zijn hulpvraag op verschillende manieren melden. Hij kan dit persoonlijk doen in het Wmo adviescentrum, maar ook telefonisch, schriftelijk of per mail. Soms blijkt na een korte vraagverkenning dat informatie en advies voldoende is voor een inwoner om het ondervonden probleem op te lossen. Wanneer verdere vraagverheldering of verdieping nodig blijkt dan zal een afspraak gepland worden voor een uitgebreider gesprek (keukentafelgesprek).
Bij een verlenging of heronderzoek kan, mits er voldoende informatie voorhanden is of deze telefonisch verkregen kan worden, de aanvraag zonder keukentafelgesprek versneld afgehandeld worden. Indien de uitzonderlijke individuele situatie van de inwoner vraagt om een versnelde afhandeling is hiertoe maatwerk mogelijk.
De inwoner wordt geadviseerd om het gesprek niet alleen te voeren maar in aanwezigheid van een mantelzorger of een persoon uit zijn sociaal netwerk. Ook ontvangt hij uitleg over de mogelijkheid van gratis cliëntondersteuning. De inwoner ontvangt verder een schriftelijke bevestiging van de melding, waarin aangegeven wordt dat de inwoner de mogelijkheid heeft om vóór het gesprek, maar uiterlijk binnen zeven dagen na melding, een persoonlijk plan te overhandigen waarin gemotiveerd aangegeven is welke doelen de hij wil bereiken en welke ondersteuning volgens de inwoner nodig is om die doelen te bereiken.
Voorafgaand aan het gesprek onderzoekt de Wmo consulent welke gegevens er al bekend zijn bij de gemeente over de Wmo, zodat al bekende gegevens niet opnieuw gevraagd hoeven te worden. Eventuele ondersteuning die aan gezinsleden wordt geboden moet daarbij ook onderzocht worden.
Bij het (voor)onderzoek wordt door de consulent in elk geval gecontroleerd of de inwoner over een geldig identificatiedocument beschikt. Een geldig identificatiedocument is een paspoort, een ID-kaart en een rijbewijs.
Het gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Een inwoner kan zich tijdens het gesprek laten bijstaan door iemand uit zijn eigen omgeving en/of een gratis cliëntondersteuner. De locatie van het onderzoek, wordt afgestemd op de wensen en mogelijkheden van de inwoner.
Bij aanvang van het gesprek meldt de Wmo consulent aan de inwoner welke informatie uit dit vooronderzoek naar boven is gekomen. Ook wordt de bescherming van de privacy van de inwoner besproken. Er wordt aan de inwoner gevraagd om toestemming te verstrekken om de persoonlijke gegevens te bewaren in de gemeentelijke administratie en deze te verstrekken aan een (medisch en/of ergonomisch) adviseur als dat nodig is. De inwoner tekent hiervoor een toestemmingsverklaring of een aanvraagformulier bij het aanvragen van een maatwerkvoorziening.
Als er een persoonlijk plan is aangeleverd door de inwoner zal dit worden betrokken bij het onderzoek. Bij een inwoner met een eenvoudige ondersteuningsvraag kan het gesprek beknopt zijn. Bij complexere ondersteuningsvragen kan het onderzoek uit meerdere gesprekken bestaan.
Bij het gesprek is aandacht voor:
Indien noodzakelijk doet de Wmo consulent nader onderzoek op basis van de gegevens uit het gesprek, om te bepalen of inwoner een (maatwerk)voorziening of dienst op grond van de Wmo nodig heeft.
Het aanvragen van een medisch en/of ergonomisch advies -bij het door de gemeente gecontracteerde bureau voor sociaal medisch advies- kan onderdeel uitmaken van het onderzoek.
Redenen om een extern advies in te winnen zijn, o.a.:
De Wmo consulent zal met de inwoner bespreken welke maatwerkvoorziening in zijn individuele situatie het meest geschikt is. Een passing van een voorziening (bijvoorbeeld een rolstoel), een haalbaarheidstraining, het inmeten of een offerte opmaken kan ook onderdeel uitmaken van het onderzoek.
Van het gesprek worden door de consulent aantekeningen gemaakt die uitgewerkt worden tot een verslag. Dit verslag wordt binnen 15 werkdagen toegezonden aan de inwoner. Het verslag is voorzien van de naam van de inwoner, Burgerservicenummer (BSN) en dagtekening. Daarnaast bevat het een weergave van de hulpvraag van de inwoner en de mogelijke oplossingen.
De inwoner heeft de mogelijkheid in het verslag correcties en aanvullingen aan te brengen. Deze komen niet in de plaats van het oorspronkelijke verslag, maar worden aan het oorspronkelijke verslag toegevoegd en samen met het oorspronkelijke verslag in het dossier geplaatst.
Indien het verslag ondertekend wordt teruggestuurd en daarbij wordt verzocht om een maatwerkvoorziening, dan wordt dit ondertekend verslag beschouwd als een aanvraag.
Tijdens het gesprek kan duidelijk worden dat een maatwerkvoorziening nodig is. Dit zal dan in het gespreksverslag worden opgenomen en middels ondertekening van het gespreksverslag stemt de cliënt in met het indienen van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening
Indien tijdens het gesprek duidelijk wordt dat een maatwerkvoorziening nodig is en alle gegevens compleet zijn, dan kan hiervoor al tijdens het gesprek een aanvraagformulier worden ingevuld en ondertekend.
Indien de inwoner en de consulent van mening verschillen over de noodzaak van een maatwerkvoorziening, dan heeft inwoner altijd het recht een aanvraag in te dienen en het daarvoor benodigde formulier in te vullen en te ondertekenen. De datum van de aanvraag is de datum van ontvangst door de gemeente van het ondertekend verslag of het aanvraagformulier.
Na ontvangst van de aanvraag zal de gemeente beoordelen of de inwoner voldoet aan de criteria om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening, zoals omschreven in hoofdstuk 3 van deze beleidsregels.
De inwoner ontvangt de beslissing op zijn aanvraag op grond artikel 2.3.5, lid 2 van de Wmo 2015, binnen 2 weken na de aanvraag, schriftelijk in een beschikking. Indien deze termijn overschreden lijkt te worden, zal op grond van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) de inwoner schriftelijk geïnformeerd worden over een verlenging of opschorting van deze termijn.
In de beschikking staan: de aanvraagdatum, de beslissing, de motivering van de beslissing en informatie over de effectuering van het besluit. Daarnaast wordt, indien van toepassing, de inwoner geïnformeerd over de te betalen eigen bijdrage.
Bij een afwijzend besluit wordt de inwoner vóór verzending van de beschikking telefonisch geïnformeerd over de aard van de beslissing. Tegen de beslissing zijn bezwaar en beroep volgens de Awb mogelijk.
Hoofdstuk 4 Voorwaarden en criteria om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening
Een voorwaarde om voor ondersteuning door de gemeente in aanmerking te komen is dat de betreffende cliënt zijn hoofdverblijf in de gemeente Sittard-Geleen heeft. De cliënt moet ingeschreven staan in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) van de gemeente. Hoofdverblijf betekent volgens jurisprudentie meer dan alleen ingeschreven staan in het GBA; de cliënt moet daadwerkelijk het grootste deel van de tijd in de gemeente verblijven. Als de cliënt kan aantonen dat hij op korte termijn in de gemeente komt wonen, kan -als hij nog niet staat is geweest om zich in te schrijven in het GBA- de melding in behandeling worden genomen. Er wordt dan wel een termijn afgesproken waar binnen de inschrijving in het GBA geregeld moet zijn.
Een uitzondering hierop is het bezoekbaar maken van een woning. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar artikel 6.4.11.
Om in aanmerking te kunnen komen voor een maatwerkvoorziening moet er sprake zijn van beperkingen op gebied van zelfredzaamheid of participatie. Er moet worden vastgesteld dat er sprake is van (medische, psychische of psychosociale) beperkingen waardoor belanghebbende niet kan participeren of niet voldoende zelfredzaam is. Als de (medische, psychische of psychosociale) noodzaak niet zonder meer kan worden vastgesteld kan een (medisch) advies worden opgevraagd om de noodzaak vast te stellen. De medisch adviseur heeft een belangrijke rol om te bepalen of een maatwerkvoorziening medisch noodzakelijk is of dat deze juist anti-revaliderend werkt. De medisch adviseur kan tevens uitsluitsel geven over de vraag of er sprake is van een langdurige noodzaak. Onder ‘langdurig’ wordt over het algemeen verstaan langer dan 6 maanden of dat het een blijvende situatie betreft.
Als blijkt dat er aantoonbare beperkingen zijn die nog kunnen verbeteren of herstellen met een adequate behandelmethode dient in eerste instantie behandeling op grond van de Zorgverzekeringswet te worden ingezet en afgewacht alvorens een maatwerkvoorziening kan worden toegekend.
Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal per situatie verschillen. Als de verwachting is dat cliënt na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag van kortdurende medische noodzaak worden uitgegaan. Bij een wisselend ziektebeeld, waarbij verbetering in de toestand opgevolgd wordt door periodes van terugval, kan uitgegaan worden van een langdurige medische noodzaak.
Als de ondersteuningsvraag en het doel duidelijk zijn, wordt onderzocht hoe dit kan worden bereikt. De hiërarchie in het afwegingskader is in onderstaande figuur aangegeven en wordt daaronder toegelicht.
Bij alle voorzieningen zal rekening worden gehouden met de individuele cliëntsituatie.
4.3.1.1 Eigen mogelijkheden- eigen kracht- eigen netwerk
In de Wmo wordt uitgegaan van het versterken van de eigen kracht van inwoner. De eigen verantwoordelijkheid van de inwoner is een belangrijke pijler van de Wmo 2015. De Wmo is uitsluitend bedoeld om mogelijkheden te bieden door middel van voorzieningen als het niet in iemands eigen vermogen ligt het probleem zelf, of met hulp van mantelzorgers, huisgenoten en personen uit het sociale netwerk op te lossen. De inwoner of cliënt wordt gestimuleerd zelf de regie te voeren en eigen mogelijkheden te benutten. Hierbij behoort ook dat hij een beroep doet op familie en vrienden – zijn eigen sociale netwerk – alvorens hij bij de gemeente komt voor hulp. Het is immers normaal dat mensen iets doen voor hun partner, familielid of goede vriend als die niet geheel op eigen kracht kan deelnemen aan de samenleving.
Uitgangspunt is dat iedere inwoner eerst kijkt wat hij zelf kan doen, wat zijn sociale omgeving voor hem kan doen of wat hij zelf voor een ander kan doen.
Eigen mogelijkheden of eigen verantwoordelijkheid betekent bijvoorbeeld de aanschaf en het gebruik van zoveel mogelijk strijkvrije kleding om onnodig beroep op een hulp te voorkomen. Nieuwe technische mogelijkheden kunnen bekeken worden en bieden mogelijk een oplossing waardoor er minder beroep op hulp hoeft te worden gedaan.
Ook bij woonvoorzieningen speelt de eigen verantwoordelijkheid een grote rol. Naarmate mensen ouder worden, mag van mensen worden verwacht dat ze daarmee rekening houden. Ouderdom komt immers met gebreken. Zo mag een gemeente veronderstellen dat een ouder iemand die de badkamer gaat renoveren - ook al zijn er nog geen beperkingen - rekening houdt met het gegeven dat hij een dagje ouder wordt. Dat betekent dat de persoon in kwestie aan een douche (met douchestoel) moet denken in plaats van uitsluitend een bad. Daar spelen allerlei individuele factoren natuurlijk in mee, bijv. of er plaats is voor een douche.
Door de cliënt tijdens het gesprek te wijzen op zijn eigen mogelijkheden wordt hij gestimuleerd om mogelijkheden te zien en in te zetten om ondersteuningsvragen op te lossen.
Een ondersteuningsvraag kan dan mogelijk worden opgelost met het aanschaffen van een algemeen gebruikelijke voorziening of door ondersteuning van de gezinsleden.
Voorzienbaarheid / vermijdbaarheid betekent dat de gemeente van cliënten verwacht dat zij zelf of samen met het eigen netwerk oplossingen zoeken voor ervaren of toekomstig te verwachten belemmeringen. Van een cliënt mag verwacht worden dat hij bijvoorbeeld bij het betrekken van een nieuwe woning rekening houdt met zijn huidige en toekomstige gezondheidssituatie en dus niet naar een voor hem ongeschikte woning verhuist. Een ouder iemand die een aantal jaren ingeschreven staat voor een appartement of serviceflat en op het moment van verhuizing verzoekt om een maatwerkvoorziening, had deze verhuizing kunnen zien aankomen en daarvoor kunnen reserveren.
De bestendige jurisprudentielijn is dat een woonvoorziening niet kan worden geweigerd omdat gelet op de leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn. De CRvB oordeelt dat bij een verhuizing te veel (individuele) factoren een rol spelen om de kosten van een verhuizing - uitsluitend op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie - als algemeen gebruikelijk te kwalificeren. Er kan immers nog steeds gezegd worden dat er te veel subjectieve factoren een rol spelen om met zekerheid te kunnen zeggen welke beperkingen op welk moment voorzienbaar zouden zijn. De gemeente kan een aanvraag voor een voorziening wel afwijzen als de cliënt bij het betrekken van een nieuwe woning geen rekening heeft gehouden met zijn gezondheidssituatie.
Sociaal netwerk verwijst naar de sociale context waarin de cliënt leeft. Het beslaat het gezin, vrienden, de buurt waarin iemand woont, zijn werkomgeving en de sociale groepen waartoe de inwoner behoort. Het sociale netwerk is vaak, indien mogelijk, bereid om (een deel van) de ondersteuning te bieden of voor de cliënt te organiseren. Deze ondersteuning geboden vanuit het sociale netwerk wordt in sommige gevallen mantelzorg genoemd. Mantelzorg is ondersteuning die mensen langdurig en onbetaald aan iemand verlenen, vanuit de (persoonlijke) band die mantelzorgers hebben met degene die zij ondersteunen. Als er sprake is van (dreigende) overbelasting van de mantelzorger kan de gemeente ondersteuning bieden. Van belang hierbij is de balans tussen draagkracht en draaglast.
4.3.3 Algemene (gebruikelijke) voorzieningen
Wat algemeen gebruikelijk is wordt beïnvloed door maatschappelijke ontwikkelingen, deze zijn aan verandering onderhevig. In de tijd kan een voorziening die eerst niet als algemeen gebruikelijk werd gezien wel algemeen gebruikelijk worden. Het aanbod en de prijzen van voorzieningen in gewone winkels speelt hierbij een rol, maar ook de jurisprudentie.
Bij een algemeen gebruikelijke voorziening is het uitgangspunt dat elke ingezetene van Nederland deze kan hebben. Met het criterium algemeen gebruikelijk wordt beoogd te voorkomen dat het college een voorziening verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van betrokken cliënt, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken. Dat betekent dat iedereen deze voorziening zelf moet bekostigen. Indien dus een maatwerkvoorziening voor de cliënt algemeen gebruikelijk is of indien er sprake is van algemeen gebruikelijke kosten dan bestaat er geen aanspraak op een maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo. Het verstrekken van dergelijke maatwerkvoorzieningen op grond van de Wmo is niet redelijk en strookt niet met de doelstelling van de wet.
Een algemeen gebruikelijke voorziening is volgens de CRvB een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:
Een fiets met lage instap of met elektrische trapondersteuning is een goed voorbeeld van een algemeen gebruikelijke voorziening. Een dergelijke fiets wordt ook gebruikt door mensen zonder beperkingen (bijvoorbeeld door mensen die een lange afstand naar hun werk of school moeten fietsen), is gewoon bij de fietsenwinkel te koop, is duurder dan een gewone fiets maar is wel betaalbaar voor de meeste mensen.
Het college moet wel onderzoeken of de aangevraagde maatwerkvoorziening ook voor de cliënt, gezien diens specifieke behoeften en persoonskenmerken, als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd. Indien een algemeen gebruikelijke voorziening met aanpassingen een adequate oplossing biedt voor een probleem, komen, in overeenstemming met een uitspraak van de CRvB, alleen de specifieke aanpassingen in aanmerking voor vergoeding.
Wanneer blijkt dat de cliënt niet op eigen kracht of met hulp van het sociaal netwerk tot een oplossing kan komen, wordt beoordeeld of er zogenaamde algemene voorzieningen zijn die de problemen die belanghebbende ervaart (gedeeltelijk) kunnen oplossen. Algemene voorziening is een breed begrip. Een algemene voorziening is een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning. Bij algemene voorzieningen gaat het vaak om voorzieningen die op de een of andere laagdrempelige wijze via dienstverlening worden aangeboden. Enerzijds kunnen dat commerciële diensten zijn zoals een wasserette/stomerij, een boodschappenbezorgdienst van een supermarkt, rolstoel- of scootmobielpools en anderzijds ook diensten zonder winstoogmerk, zoals het restaurant van een verzorgingshuis waar buurtbewoners tegen een geringe vergoeding kunnen eten. De bedoeling is dat mensen gestimuleerd worden om gebruik te maken van alle algemene voorzieningen die er zijn. Ook werken gemeente en maatschappelijke organisaties aan het organiseren van meer of een betere toegankelijkheid van algemene voorzieningen zodat inwonerinwoners minder een beroep doen op (duurdere) maatwerkvoorzieningen.
Een cliënt komt niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening indien er een algemene voorziening is die:
4.3.5 Voorzieningen o.b.v. andere wetten
Deze voorziening gaat voor op verstrekking van een maatwerkvoorziening voor zover deze voorzieningen op basis van andere wetten een passende en toereikende oplossing biedt of de kosten van de maatwerkvoorziening als niet noodzakelijk heeft aangemerkt. Dat laatste is bijvoorbeeld het geval bij een werkstoel die in de Zorgverzekeringswet als niet noodzakelijk is aangemerkt.
Hierbij kan onder andere gedacht worden aan:
Er moet in elke individuele situatie worden beoordeeld of deze voorziening toereikend en passend is. Is dat niet of deels het geval, dan wordt gekeken naar een andere oplossing. Indien de cliënt geen gebruik wenst te maken van een voorzieningen op basis van andere wetten, kan dat niet tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening leiden. Of de cliënt dan daadwerkelijk de betreffende voorziening zal gaan gebruiken behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt.
Het college mag een maatwerkvoorziening weigeren indien de cliënt een aanspraak heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg ingevolge de Wet langdurige zorg. Het is zelfs mogelijk te weigeren indien er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop aanspraak kan doen gelden en weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande (artikel 2.3.5 lid 6 van de wet).
4.3.6.1 Collectieve voorzieningen
Collectieve voorzieningen zijn maatwerkvoorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die door meerdere personen tegelijk gebruikt kunnen worden. Deze voorzieningen worden speciaal georganiseerd voor mensen met beperkingen én zijn bedoeld voor “gemeenschappelijk gebruik”. Tot nu toe is het collectief vervoer het meest duidelijke voorbeeld van een collectieve voorziening.
4.3.6.2 Goedkoopst-adequate maatwerkvoorziening
Maatwerkvoorzieningen dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel passend als de meest goedkoopst-adequate maatwerkvoorziening te zijn. De verstrekking is altijd gebaseerd op deze uitgangspunten. Er zijn vaak meerdere geschikte oplossingen, maar er wordt gekozen voor de oplossing die naar objectieve maatstaven de goedkoopste is. Indien belanghebbende een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor rekening van de cliënt. In dergelijke situaties zal de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een Pgb gebaseerd op de goedkoopst adequate Zorg in Natura (ZiN) voorziening.
Een voorziening kan ook bestaan uit compensatie van noemenswaardige meerkosten ten opzichte van de algemeen gebruikelijke kosten die iemand voor de noodzakelijke voorziening moet maken. Hierbij kan worden gedacht aan een auto of fiets met (specifiek vanwege de handicap noodzakelijke) aanpassingen. Een auto of fiets is algemeen gebruikelijk, dus de kosten hiervoor (normbedragen zoals vastgesteld door het NIBUD) worden niet vergoed.
4.3.6.3 Aanvaardbaar niveau van participatie en zelfredzaamheid
Het streven is om de persoon op het niveau van participatie en zelfredzaamheid te brengen dat bij zijn situatie past. Daarbij zijn met name van belang de situatie van inwoner voordat hij getroffen werd door zijn beperkingen, alsmede de situatie van personen in vergelijkbare omstandigheden en in dezelfde leeftijdscategorie die geen beperkingen hebben.
Aanvaardbaar wil van de andere kant zeggen, dat de inwoner zich er soms bij neer moet leggen dat er belemmeringen blijven, of dat hij zich enige beperkingen zal moeten getroosten. De compensatie beperkt zich in die zin tot wat noodzakelijk is in het licht van zelfredzaamheid en participatie, en breidt zich niet uit tot wat de persoon noodzakelijk vindt in het kader van smaak, of betekent niet per definitie dat hij alle hobby’s moet kunnen uitoefenen die hij voorheen uitoefende.
Een maatwerkvoorziening kan in natura of als persoonsgebonden budget worden verstrekt. In dit hoofdstuk worden de verschillende verstrekkingsvormen, de criteria met betrekking tot de verstrekkingsvormen en de verschillende procedures behandeld.
Een voorziening in natura is een daadwerkelijke levering van een maatwerkvoorziening via een door de gemeente gecontracteerde partner. De gemeente geeft aan de (door de cliënt gekozen) zorgaanbieder of leverancier opdracht de diensten, woningvoorzieningen, hulpmiddelen en andere maatregelen te leveren.
Een voorziening in natura wordt door het college bij beschikking verstrekt. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt.
5.2 Persoonsgebonden budget (Pgb)
Een persoonsgebonden budget (Pgb) is een geldbedrag waarmee maatwerkvoorzieningen kunnen worden aangeschaft of betaald. Een Pgb kan een geschikt instrument zijn voor de cliënt om zijn ondersteuningsbehoefte naar eigen wensen en behoeften in te vullen. Het is een verstrekkingsvorm die bij uitstek geschikt is voor een cliënt die zelf de regie over zijn leven kan voeren.
Een Pgb wordt verstrekt onder de voorwaarden en bepalingen zoals deze zijn opgenomen in de Verordening Wmo en het besluit Wmo en/of het programma van eisen voor de maatwerkvoorziening uit de beschikking.
Een van de voorwaarden is dat de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is tot een redelijke waardering zijn belangen dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen persoonsgebonden budget voor diensten en persoonsgebonden budget voor de aanschaf van voorzieningen.
Bij een Pgb voor diensten maakt de gemeente onderscheid tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale/ informele netwerk of door professionele hulpverleners of instanties.
De maximale hoogte van een Pgb is begrensd op de kostprijs van de, in die betreffende situatie, goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura.
Tussenpersonen of belangbehartigers mogen niet uit het Pgb betaald worden, zoals opgenomen in de Verordening Wmo, artikel 11, lid 5.
Periodiek of steekproefsgewijs onderzoekt het college uit het oogpunt van kwaliteit of het Pgb juist is besteed.
5.2.3 Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een Pgb
Een maatwerkvoorziening in de vorm van een Pgb wordt alleen verstrekt indien de cliënt naar het oordeel van het college in staat is om, eventueel met behulp van derden, het Pgb veilig, cliëntgericht, doeltreffend te besteden en de aan een Pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. De cliënt dient zich gemotiveerd, aan de hand van een opgesteld plan van aanpak en budgetplan, op het standpunt te stellen dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen. De cliënt moet motiveren dat het bestaande aanbod van zorg in natura in zijn situatie niet passend is. In het plan moet duidelijk worden aangetoond dat de verstrekking van een Pgb aantoonbaar leidt tot betere en effectievere ondersteuning. Daarbij dienen de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorzieningen behoren en die de cliënt van het budget wil aanschaffen naar het oordeel van het college van goede kwaliteit (veilig, doeltreffend en op de persoon gericht) te zijn. De gemeente beoordeelt of deze plannen voldoen. Door het opstellen van een plan van aanpak en een budgetplan wordt de cliënt gestimuleerd na te denken over zijn zorgvraag en besteding, deze uit te werken en te concretiseren, en tevens het doelbereik en daarmee de kwaliteit van de zorg te evalueren.
Bij toekenning van een indicatie in de vorm van een Pgb dient de cliënt samen met zijn dienstverlener een overeenkomst op te stellen. Om te kunnen declareren moet sprake zijn van een goedgekeurde overeenkomst door zowel college als SVB.
Aanvullend hierop heeft de SVB de zorgovereenkomsten aangepast met een zogenaamd 3e beding. Hiermee wordt geborgd dat ook een dienstverlener aangesproken kan worden op de diverse facetten van de geleverde dienst.
5.2.3.2 Inzetten sociaal netwerk of mantelzorgers
In het plan van aanpak van de cliënt kan hij de wens uitspreken om zijn sociale netwerk of mantelzorgers in te willen zetten. In navolging van de regering is de gemeente van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt. Overeenkomstig de huidige Wmo-praktijk met betrekking tot informele hulp wordt hierbij in ieder geval gedacht aan diensten (zorg van mantelzorgers bijvoorbeeld). Informele hulp bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen komt minder vaak voor.
5.2.3.3 Bekwaamheid van de aanvrager
Overwegende bezwaren zijn er als er een ernstig vermoeden is dat de budgethouder/ cliënt problemen zal hebben met het omgaan met een Pgb. De situaties waarbij het risico groot is dat het Pgb niet besteed wordt aan het daarvoor bestemde doel zijn:
Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een Pgb niet gewenst is. Deze zijn verder uitgewerkt in de verordening Wmo en het besluit Wmo. In deze situaties kan een Pgb worden geweigerd. Om een Pgb af te wijzen op overwegende bezwaren, moet er enige feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld. Indien een Pgb niet besteed wordt aan dat waarvoor het bedoeld is zal uitbetaling niet plaatsvinden c.q. worden teruggevorderd.
5.2.4 Kwaliteit van dienstverlening
De kwaliteit van de dienstverlening die ingezet wordt door een Pgb moet van overeenkomstige kwaliteit zijn als de dienstverlening in zorg in natura. In het gemotiveerd plan van aanpak dient beschreven te worden op welke wijze deze kwaliteit geborgd is.
Bijlage 1 bevat kwaliteitseisen voor zowel zorg en natura als Pgb aanbieders.
5.2.5 Eigen verantwoordelijkheden van de budgethouder
De cliënt/budgethouder is zelf verantwoordelijk voor:
Bij beschikking maakt het college zijn besluit aan de cliënt bekend. In deze beschikking vermeldt het college naast de doelen en resultaten waar de ondersteuning op gericht moet zijn, wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en voor hoeveel jaar het persoonsgebonden budget is bedoeld. Ook staat er beschreven of er een eigen bijdrage moet worden betaald.
Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget dient te worden aangeschaft en meer precies: aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen bij de beschikking gevoegd. Indien een voorziening wordt aangeschaft, die niet aan dat programma van eisen voldoet, dan is gehandeld in strijd met de beschikking en wordt het persoonsgebonden budget niet uitbetaald, dan wel teruggevorderd.
De toekenning eindigt in ieder geval wanneer:
In de Wmo 2015 is de verplichting opgenomen dat gemeenten Pgb’s uitbetalen in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het Pgb niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op rekening van het servicecentrum Pgb van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel (uren) hulp zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling van de zorgverlener. De niet bestede Pgb bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente.
De gemeente is door de SVB gemandateerd om eenmalige Pgb’s zelf uit te betalen. Dit betekent dat de cliënt zijn factuur voor een hulpmiddel of voorziening bij de gemeente kan indienen, waarna het Pgb op de rekening van de cliënt wordt gestort.
Voor alle maatwerkvoorzieningen –behalve de wettelijk van eigen bijdrage uitgesloten rolstoelen - is een eigen bijdrage verschuldigd. Ongeacht of er sprake is van de verstrekking in natura of in de vorm van het persoonsgebonden budget.
De bijdrage voor een maatwerkvoorziening ten behoeve van woningaanpassing voor een minderjarige, is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders dan wel de daarvoor wettelijke aangewezen toezichthouder.
De richtlijnen van de eigen bijdrage staan in het (landelijke) uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en zijn nader uitgewerkt in de gemeentelijke verordening en besluit.
Voor de wijze waarop de kostprijs van een maatwerkvoorziening wordt bepaald, wordt de landelijke Algemene Maatregel van Bestuur (uitvoeringsbesluit Wmo 2015) gevolgd.
De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen mag de gemeente bepalen en dit mag kostendekkend zijn. De bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening.
Onderstaand een overzicht van de systematiek van eigen bijdrage per maatwerkvoorziening:
6.2 Inning en duur eigen bijdrage
Wettelijk is geregeld dat het CAK (Centraal Administratie Kantoor) de hoogte van de eigen bijdrage vaststelt, oplegt en int. Vervolgens vindt afdracht aan de gemeente plaats.
Voor alle maatvoorzieningen geldt de termijn van de eigen bijdrage in principe zolang de inwoner beschikt over de voorziening. De eigen bijdrage mag niet hoger zijn dan de werkelijke kosten van de voorziening.
Hoofdstuk 7 Huishoudelijke Ondersteuning
De inzet van een maatwerkvoorziening op het gebied van de huishoudelijke ondersteuning heeft als doel een bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid. Zelfredzaamheid is in de Wmo 2015 gedefinieerd als: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemeen dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden. De maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning kan bijdragen aan dit resultaat door ondersteuning te bieden op het gebied van huishoudelijke taken en lichte begeleiding bij het realiseren van een gestructureerd huishouden.
In dit hoofdstuk wordt het afwegingskader van de gemeente op het gebied van de huishoudelijke ondersteuning globaal beschreven.
Voor een meer gedetailleerde toelichting van de normtijden voor huishoudelijke ondersteuning wordt verwezen naar bijlage 3.
De cliënt dient zich ervan bewust te zijn dat hij eerst uitgaat van zijn eigen mogelijkheden. Deze mogelijkheden moet hij verkennen.
Eigen kracht oplossingen zijn bijvoorbeeld:
Er kan een probleem bij het voeren van een gestructureerd huishouden ontstaan doordat degene die gewend is voor het huishouden te zorgen dit, al dan niet tijdelijk, niet meer kan doen. De eerste stap bij het zoeken van een oplossing is dan om te kijken naar de huisgenoten van degene die het huishouden normaal gesproken doen. Zijn de huisgenoten, binnen de leefeenheid, in staat het huishoudelijke werk, bijvoorbeeld door een herverdeling van taken, over te nemen?
Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse zorg en ondersteuning, die partners, ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden, omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren. Dat betekent dat van huisgenoten verwacht wordt dat zij, bij uitval van één van de leden van die leefeenheid, een herverdeling maken van de huishoudelijke taken. Een huisgenoot kan zowel een volwassene als een kind zijn, dus alle bewoners van één adres die samen één huishouden voeren.
In elk individuele situatie zal bekeken moeten worden of ook in die situatie het redelijk is gebruikelijke zorg te veronderstellen.
Bij het onderzoek naar de mogelijkheden die er zijn in de betreffende gezinssituatie wordt de gebruikelijke hulp altijd in het onderzoek meegenomen. Voor meer informatie zie bijlage 3.
7.4 Algemene (gebruikelijke) voorzieningen
In het onderzoek wordt gekeken of de problemen afdoende kunnen worden opgelost met technische hulpmiddelen. Hulpmiddelen kunnen bestaan uit gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine of stofzuiger, een droogtrommel of een afwasmachine. Als dergelijke apparaten niet aanwezig zijn, maar wel een adequate oplossing zouden bieden voor het probleem, is de aanschaf van deze hulpmiddelen voorliggend op het inzetten van ondersteuning. De cliënt is zelf verantwoordelijk voor de aanschaf van dergelijke algemene voorzieningen. Deze worden in het kader van de Wmo 2015 niet verstrekt.
7.5 Voorzieningen o.b.v. andere wetten
Andere (wettelijke) regelingen gaan voor op de Wmo. In het kader van voorzieningen op het gebied van de huishoudelijke ondersteuning kan gedacht worden aan de volgende regelingen:
7.6 Maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning
Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing voor het ondervonden probleem, zal de cliënt in aanmerking kunnen komen voor een maatwerkvoorziening Huishoudelijke Ondersteuning. Hierbij wordt uitgegaan van de normtijden zoals nader uitgewerkt in de bijlage 3.
De maatwerkvoorziening kan worden toegekend als zorg in natura of in de vorm van een Pgb.
Hoofdstuk 8 Maatwerkvoorziening ondersteuning
Vanaf 2015 kan een cliënt toegang krijgen tot de maatwerkvoorziening ondersteuning als er sprake is van een beperking, chronisch psychische of psychosociale problemen en de cliënt niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is te participeren.
Op grond van de Wmo 2015 omvat de maatwerkvoorziening ondersteuning: activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven.
Hoe individueel deze maatwerkvoorzieningen ook worden benaderd, er is toch behoefte aan instrumenten om de hulpvraag te objectiveren en hierdoor richting geven aan de omvang en vorm van de maatwerkvoorziening.
Indien blijkt dat de cliënt beperkingen ervaart in zijn participatie en zelfredzaamheid zal eerst gekeken worden of er eigen mogelijkheden zijn om zijn ervaren beperkingen op te lossen.
Ook bij ondersteuning wordt het begrip gebruikelijke hulp gehanteerd. Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse zorg en ondersteuning, die partners, ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden, omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren.
Ondersteuning door partner, ouder, volwassen inwonend kind of andere volwassen huisgenoot wordt als gebruikelijke hulp beschouwd.
Alleen wanneer er sprake is van een langdurige situatie waarbij de ondersteuning de gebruikelijke zorg substantieel overschrijdt, is er sprake van boven gebruikelijke hulp en kan als maatwerkvoorziening worden ingezet.
8.4 Algemene (gebruikelijke) voorzieningen
Bij de afweging of er een maatwerkvoorziening ondersteuning noodzakelijk is moet er rekening mee gehouden worden dat er veel algemeen beschikbare en redelijke oplossingen voorhanden zijn die algemeen gebruikelijk kunnen zijn en die een cliënt zelf kan aanschaffen of inzetten.
Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen:
8.5 Voorzieningen o.b.v. andere wetten
Alvorens een maatwerkvoorziening te verstrekken is het van belang dat wordt onderzocht wat de mogelijkheden van voorzieningen op basis van andere wetten zijn. In het geval van de maatwerkvoorziening ondersteuning kan aan de volgende voorzieningen op basis van andere wetten worden gedacht:
Behandeling/ Begeleiding op grond van de Zorgverzekeringswet ( Zvw )
De stelregel hierbij is dat als verbetering van functioneren of handelen (vaardigheden) nog mogelijk is, eerst behandeling wordt ingezet. Behandeling kan worden geboden door bijvoorbeeld de ergotherapeut, psycholoog, specialist ouderen geneeskunde of in een revalidatiecentrum. Behandeling is gericht op het verbeteren van de beperking, het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag of nadere functionele diagnostiek. De behandeling is niet beperkt tot de medische interventies, maar omvat - afhankelijk van de aard van de ingreep - in de Zvw ook de nodige begeleiding. Het kan hier gaan om individuele Begeleiding, maar ook om dagbesteding vanwege de psychiatrische behandeling. Deze begeleidingsactiviteiten zijn een onlosmakelijk onderdeel van de behandeling en hebben een geneeskundig doel.
Persoonlijke verzorging op grond van de Zvw
In situaties waarin er problemen met Algemeen Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL)-taken zijn wordt bekeken of de problemen met de inzet van Persoonlijke verzorging in het kader van de zorgverzekeringswet kunnen worden opgelost. Dit is van toepassing indien de ADL taken continue ondersteuning vergen of overgenomen dienen te worden.
Opvoedingsondersteuning voor alle ouders en ouders van kinderen tot 18 jaar met een beperking en specialistische hulp thuis worden op grond van de Jeugdwet geboden. Begeleiding kan in sommige gevallen deel uit maken van de opvoedingsondersteuning, ter bevordering van de zelfredzaamheid van de ouders.
Op grond van de Ziektewet en Participatiewet zijn er mogelijkheden voor aangepast werk. Het uitgangspunt is dat pas als aangepast werk of speciaal onderwijs op grond van genoemde regelingen niet mogelijk is een maatwerkvoorziening ondersteuning overwogen kan worden.
Begeleiding op grond van de Wlz .
De maatwerkvoorziening ondersteuning kan door het college worden afgewezen indien de cliënt voldoet aan de criteria van de Wlz. Dit gaat ook op indien uit onderzoek blijkt dat er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop aanspraak kan maken. Indien het intramurale zorg betreft, valt de begeleiding onder de Wlz.
8.6 Maatwerkvoorziening ondersteuning
De Wmo 2015 kent niet langer de begrippen persoonlijke verzorging, begeleiding en huishoudelijke verzorging; in plaats daarvan heeft de gemeente tot taak personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen voorzieningen te bieden ter ondersteuning van hun zelfredzaamheid en participatie. Om die reden moet de slag worden gemaakt naar een andere manier van definiëren van de producten die als maatwerkvoorzieningen kunnen worden ingezet. We moeten niet meer denken in het inkopen van producten, maar in het inkopen van resultaten.
Om het mogelijk te maken resultaten te omschrijven en deze te koppelen aan de wettelijke doelen van zelfredzaamheid en participatie is besloten om te werken met drie subdoelen. Deze subdoelen zijn gebaseerd op de wettelijke doelen van verbeteren en behouden van zelfredzaamheid en participatie van een cliënt. De subdoelen dienen ter communicatie met de cliënt en de zorgaanbieder zodat er resultaatafspraken gemaakt kunnen worden. Alle subdoelen kunnen zowel onder het doel zelfredzaamheid en/of onder het doel participatie geplaatst worden.
Er wordt onderscheid gemaakt in 3 subdoelen:
Per subdoel worden resultaten beschreven waaraan met de cliënt gewerkt zal moeten worden. Tijdens het keukentafelgesprek zal naar voren komen op welke gebieden de cliënt beperkingen ervaart en aan welke resultaten hij graag zal willen werken. In bijlage 2 zijn deze resultaten verder uitgewerkt.
Afhankelijk van de complexiteit van de beperkingen en de noodzakelijke inzet van de ondersteuning van een cliënt zal een passend arrangement worden ingezet. Het arrangement is kader schetsend voor de zorgaanbieder. De zorgaanbieder heeft de vrijheid om individuele afspraken met de cliënt te maken, passend bij zijn ondersteuningsvraag. Uiteindelijk bepalen de cliënt en de zorgaanbieder samen hoe invulling gegeven wordt aan het arrangement en hoe de ondersteuning er precies uit komt te zien. Maatwerkvoorziening ondersteuning kan zowel in natura als middels een Pgb worden verstrekt.
Het vervoer dient binnen het arrangement georganiseerd te worden. In de praktijk is gebleken dat het organiseren van vervoer door de aanbieder binnen het arrangement in sommige gevallen moeilijk te organiseren is. Om deze reden is een vervoerstegemoetkoming ontwikkeld.
Voor een gedetailleerd toelichting m.b.t. de afweging en de totstandkoming van een arrangement en de vervoerstegemoetkoming wordt verwezen naar bijlage 2 “ maatwerkvoorziening ondersteuning” van deze beleidsregels.
Hoofdstuk 9 Kortdurend verblijf
De gemeente is onder de Wmo 2015 verantwoordelijk voor respijtzorg; het tijdelijk overnemen van de totale ondersteuning ter ontlasting van de mantelzorger. Dit noemen we Kortdurend Verblijf.
Bij kortdurend verblijf logeert een cliënt in een instelling. Deze instelling kan bijvoorbeeld een gehandicapteninstelling, een verpleeghuis of verzorgingshuis zijn. Kortdurend verblijf in het kader van de Wmo wordt enkel toegekend als de mantelzorger die taken uit de Wmo vervult -dat wil zeggen ondersteuning- ontlast moet worden.
Kortdurend verblijf wordt toegekend aan cliënten die ondersteuning en/of toezicht nodig hebben en enkel thuis kunnen wonen door de ondersteuning van hun mantelzorger. Als deze mantelzorger overbelast dreigt te raken of overbelast is, kan kortdurend verblijf worden ingezet om de mantelzorger te ontlasten en ervoor te zorgen dat deze de belangrijke zorgtaken kan blijven uitvoeren. De mate van (over)belasting kan indien nodig vastgesteld worden door een medisch adviseur.
Kortdurende verblijf kan zowel in natura als middels een Pgb worden verstrekt.
Indien blijkt dat de mantelzorger (dreigend) overbelast is zal eerst gekeken worden of er eigen mogelijkheden zijn om de mantelzorger te ontlasten. Dit kan bijvoorbeeld door het anders verdelen van ondersteuningstaken over de dag of door de mantelzorg anders vorm te geven.
Voordat de inzet van de maatwerkvoorziening kortdurend verblijf overwogen wordt, zal er bekeken worden of er personen in het sociaal netwerk zijn die (een deel van) de ondersteuning tijdelijk kunnen overnemen. Dat kan variëren van een paar uur tot een paar etmalen per week. Dit is een wenselijke oplossing voor zowel mantelzorger als cliënt, aangezien personen uit het sociaal netwerk meestal bekend zijn met de persoonlijke situatie van de cliënt.
9.4 Algemene (gebruikelijke) voorzieningen
Om de mantelzorger te ontlasten, kunnen verschillende vormen van respijtzorg ingezet worden. Een (zorg)vrijwilliger bijvoorbeeld kan de taken van een mantelzorger tijdelijk overnemen. Activiteiten in de buurt, zoals een spellenmiddag in het verzorgingstehuis in de buurt waar verzorgenden aanwezig zijn, kunnen soms ook uitkomst bieden.
Het Steunpunt Mantelzorg kan informatie en advies geven over ondersteuning van de mantelzorger.
9.5 Voorzieningen o.b.v. andere wetten
Logeeropvang op grond van de Wlz :
Wanneer een cliënt blijvende behoefte aan permanent toezicht en 24 uur per dag zorg in de nabijheid nodig heeft, kan kortdurend verblijf op grond van de Wlz ingezet worden. Dit betreft cliënten met een Wlz indicatie die thuis wonen, inclusief de groep “Wlz indiceerbaren”. Aandachtspunten: maximaal 2 etmalen per week. In Pgb alleen in te kopen bij toegelaten instellingen. De cliënt zal hiervoor doorverwezen worden naar het CIZ.
Kortdurend eerstelijns verblijf op grond van de Zvw :
Wanneer een cliënt aangewezen is op verblijf dat medisch noodzakelijk is in verband met geneeskundige zorg, kan kortdurend verblijf op grond van de Zvw ingezet worden. Dit valt buiten de taken van de gemeente.
Kortdurend verblijf op grond van de jeugdwet:
Is mogelijk indien een cliënt een indicatie heeft voor kortdurend verblijf en jonger is dan 18 jaar.
Indien uit onderzoek naar voren komt dat de (dreigende) overbelasting niet voorkomen kan worden door eigen kracht, sociaal netwerk of algemene/ voorzieningen op basis van andere wetten en kan er een maatwerkvoorziening kortdurend verblijf ingezet worden. Indien de overbelasting van de mantelzorger niet adequaat beoordeeld of vastgesteld kan worden zal er een medisch advies bij de GGD worden opgevraagd.
Het doel van de inzet van kortdurend verblijf is de mantelzorger te ontlasten zodat deze de zorg langer vol kan houden. Zo wordt gestreefd de cliënt met een beperking zo lang mogelijk thuis te laten wonen.
Kortdurend verblijf wordt in beginsel voor maximaal drie etmalen per week toegekend, afhankelijk van de specifieke situatie van de betreffende cliënt. De cliënt en diens mantelzorger kunnen deze etmalen naar eigen inzicht inzetten wanneer behoefte is aan ontlasting. Dat kan de ene week meer zijn dan in de andere week. Een uitzondering op het maximum van drie etmalen per week kan worden gemaakt om incidenteel een kortdurend verblijf van één of twee weken toe te kennen zodat de mantelzorger op vakantie kan.
De maatwerkvoorziening kortdurend verblijf kan voor maximaal zes maanden worden toegekend. Wanneer deze periode van zes maanden verlopen is en verlening van de inzet van kortdurend verblijf nodig is, zal een nieuw gesprek plaatsvinden.
De instelling waar de cliënt kortdurend verblijft, is verantwoordelijk voor de levering van persoonlijke verzorging indien dit nodig is. Verpleging valt buiten de reikwijdte van de Wmo. Indien verpleging nodig is, moet hiervoor apart een indicatie op grond van de Wlz worden aangevraagd. Behandeling en begeleiding horen niet tot kortdurend verblijf.
De cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Dit kan door middel van eigen vervoer of met hulp vanuit het eigen netwerk.
Beschermd wonen wordt ingericht door de centrumgemeente Maastricht. Dit betekent dat inwoners die een beroep willen of moeten doen op beschermd wonen doorverwezen worden naar de contactpersoon van de gemeente Maastricht. De consulent van de gemeente Sittard-Geleen zorgt voor een “warme overdracht” van gegevens.
Hoofdstuk 11 Rolstoelvoorzieningen
Een rolstoelvoorziening kan bijdragen in het bevorderen van de zelfredzaamheid en de participatie, doordat deze voorziening de cliënt in staat stelt zich binnenshuis en/of buitenshuis te kunnen verplaatsen.
Een cliënt kan in aanmerking komen voor een rolstoel als hij in belangrijke mate is aangewezen op zittend verplaatsen en andere hulpmiddelen onvoldoende uitkomst bieden. Ook individuele aanpassingen en accessoires aan een rolstoel kunnen (mits medisch noodzakelijk) vallen onder de maatwerkvoorziening rolstoel.
Een bijzondere groep binnen de rolstoelvoorzieningen bedraagt de sportvoorziening. Een sportvoorziening kan een persoon in staat stellen te participeren, doordat een persoon met een dergelijke voorziening in staat wordt gesteld deel te nemen aan sportactiviteiten.
Het inzetten van de eigen kracht door de cliënt kan zich vertalen in het met eigen middelen huren of aanschaffen van een rolstoel. Op internet zijn bij verschillende webshops rolstoelen te bestellen en ook via hulpmiddelenleveranciers kan een inwoner een rolstoel huren of aanschaffen. Dit zal meestal eenvoudige (incidenteel) rolstoelen betreffen.
Een cliënt kan in zijn sociale omgeving navraag doen of er een rolstoel te leen is bij derden. Het gaat dan met name om een incidentele noodzaak om een rolstoel te gebruiken als deze bijvoorbeeld nodig is bij het maken van een uitstapje.
11.4 Algemene (gebruikelijke) voorzieningen
Veel cliënten zijn alleen incidenteel afhankelijk van een rolstoel bijvoorbeeld als ze eens per maand een uitje willen ondernemen of met familie op vakantie willen gaan. Dit betreft rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel opvouwbaar is en in de auto meegenomen wordt. Voor deze rolstoelen heeft de gemeente Sittard-Geleen een algemene voorziening gecreëerd namelijk de rolstoelpools. Inwoners met een kortdurende noodzaak voor een rolstoel kunnen op de mogelijkheid van deze rolstoelpools gewezen worden. Deze zijn in meerdere openbare locaties binnen de gemeente Sittard-Geleen ingericht en vrij toegankelijk voor inwoners. Deze rolstoelen kunnen gratis een aantal dagen achter elkaar geleend worden waardoor het verstrekken van een maatwerkvoorziening niet noodzakelijk is. Ook zijn er bij veel recreatieve bestemmingen rolstoelen beschikbaar voor algemeen gebruik.
Accessoires die niet medisch noodzakelijk zijn worden doorgaans als algemeen gebruikelijk beschouwd en daarom niet vergoed. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan:
11.5 Voorzieningen o.b.v. andere wetten
Andere wettelijke regelingen gaan voor op de Wmo. In het kader van de rolstoelvoorzieningen kan gedacht worden aan de volgende regelingen:
Uitleenmogelijkheid bij tijdelijke noodzaak op grond van de Zvw
Op grond van de Wmo 2015 bestaat er een afstemmingsplicht voor maatwerkvoorzieningen. Hierin staat beschreven dat de maatwerkvoorziening afgestemd wordt op de mogelijkheden van zorg en overige diensten op grond van de Zorgverzekeringswet.
Dit betekent dat als er sprake is van een kortdurend probleem dat met een tijdelijke rolstoelvoorziening op grond van de Zorgverzekeringswet kan worden opgelost er geen aanspraak op een rolstoelvoorziening vanuit de Wmo kan worden gemaakt. Cliënten kunnen hiervoor verwezen worden naar het uitleencentrum van hulpmiddelleveranciers.
Rolstoelvoorziening op grond van de Wlz
Op grond van de Wmo 2015 kan een maatwerkvoorziening worden geweigerd indien de cliënt aanspraak heeft op verblijf (met verzorging en behandeling) en daarmee samenhangende zorg in een instelling op grond van de Wlz, dan wel er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop aanspraak kan maken en weigert mee te werken aan het verkrijgen van een dergelijk besluit.
Dit betekent dat als een cliënt aanspraak kan maken op een rolstoelvoorziening via de Wlz er geen rolstoelvoorziening wordt verstrekt op grond van de Wmo.
11.6 Maatwerkvoorziening rolstoel
Als blijkt dat de cliënt, al dan niet met behulp van een algemene voorziening of op basis van andere wet- en regelgeving-, niet in zijn verplaatsingsbehoefte kan voorzien kan een rolstoel verstrekt worden. Een rolstoel is bedoeld voor het verplaatsen in en om de woning en is essentieel om de zelfredzaamheid en participatie van een inwoner te verbeteren of te behouden. Het hoeft niet zo te zijn dat de cliënt de gehele dag is aangewezen op zittend verplaatsen. Als de cliënt bijvoorbeeld wel een kleine afstand te voet (bijvoorbeeld 50 meter) kan afleggen, maar daarna is aangewezen op zittend verplaatsen, dan kan hij of zij op een rolstoelvoorziening aangewezen zijn. Het moet dan veelal wel duidelijk zijn dat andere loophulpmiddelen (zoals een looprek) geen oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem.
Een adequate rolstoel wordt geselecteerd en verstrekt op grond van een door het college opgesteld programma van eisen, indien nodig met behulp van een medisch- of ergotherapeutisch advies. Indien noodzakelijk zal het college rekening houden met de beperkingen van de mantelzorg. Hierbij is te denken aan beperkingen van de mantelzorger bij het duwen van de rolstoel.
Er wordt onderscheidt gemaakt in de volgende rolstoelvoorzieningen:
Met aanpassingen aan de rolstoel wordt het volgende bedoeld:
De meeste rolstoelen worden in een standaarduitvoering geleverd. Bij de keuze van de rolstoel zal worden gezocht naar een rolstoel die in de standaarduitvoering zo passend mogelijk is en ook zoveel mogelijk tegemoetkomt aan de eisen van de cliënt. Toch zal in een aantal gevallen aanpassingen noodzakelijk zijn om de rolstoel tot een passend middel te maken. Soms bestaat het aanpassen van de rolstoel uit het toevoegen van standaard rolstoelonderdelen. In andere gevallen zal een aanpassing individueel en op maat gemaakt moeten worden. Ook kunnen er accessoires op de rolstoel nodig zijn om de rolstoel tot een passend middel te maken.
Zowel de aanpassingen als de accessoires moeten medisch noodzakelijk zijn. Daarnaast moeten de aanpassingen en accessoires tot doel hebben om de rolstoel een passende voorziening te maken om de rolstoelgebruiker buitenshuis en/of binnenshuis te laten verplaatsen.
Binnen het kader van de Wmo zijn er rijlessen mogelijk die zijn toegespitst op een elektrische rolstoel. Er zijn rijlessen die als rijvaardigheidsbeoordeling dienen om de geschiktheid van een elektrische rolstoel te onderzoeken en er zijn rijlessen die na aflevering worden gegeven om met de elektrische rolstoel te leren omgaan.
11.7 Verstrekkingsvorm rolstoel
Een rolstoelvoorziening in natura wordt in bruikleen verstrekt via een leverancier waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten.
In geval van een verstrekking in bruikleen levert de leverancier de rolstoel, is verantwoordelijk voor het afsluiten van een verzekering en verzorgt het onderhoud en reparatie van de rolstoel.
De gebruiker van het hulpmiddel sluit met de leverancier een gebruikersovereenkomst af. De gemeente betaalt de leverancier voor de geleverde voorzieningen.
Persoonsgebonden budget (Pgb) voor een rolstoelvoorziening
Een Pgb is een geldbedrag bedoeld om zelf een rolstoelvoorziening mee aan te schaffen. Bij een verstrekking als Pgb wordt de rolstoel die de cliënt zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen. De cliënt is naast de aanschaf van de rolstoel, ook zelf verantwoordelijk voor verzekering, onderhoud en reparatie, deze kosten maken onderdeel uit van het totale Pgb-bedrag. Een Pgb voor een rolstoelvoorziening wordt in principe eenmaal in de zeven jaar verstrekt. Het kan voorkomen dat er door een veranderde medische situatie van deze termijn wordt afgeweken.
Een bijzondere groep maatwerkvoorzieningen die onder de rolstoelen valt zijn de sportvoorzieningen. Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. Wanneer het voor de cliënt zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn -dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport-, kan een sportvoorziening worden verstrekt. Dat kan een sportrolstoel zijn maar ook een ander hulpmiddel.
Bij de beoordeling van de melding wordt uiteraard in eerste instantie nagegaan of er geen aanspraak is op voorzieningen op grond van aanpalende wet- en regelgeving, fondsen of andere subsidies zijn en of een persoon aan de criteria om in aanmerking te komen voor een sportvoorziening voldoet. Daarnaast wordt het principe goedkoopst-adequaat gehanteerd. Op grond van eerdere regelgeving Wmo en jurisprudentie kan worden gesteld dat het redelijk is om maximaal eens per drie jaar hiervoor een Pgb te verstrekken. De aanvrager moet aantonen dat er sprake is van een actieve sportbeoefening. De ervaring leert dat sportclubs, sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden. Bovendien kost sporten zonder beperking ook geld dus mag van de cliënt zelf ook worden verwachten dat hij een deel van de kosten draagt.
De criteria om voor een sportvoorziening in aanmerking te komen zijn;
De sportvoorziening wordt uitsluitend als Pgb verstrekt. Bij de verstrekking kan een algemeen gebruikelijk deel in mindering worden gebracht. Dit zijn de kosten die een persoon zonder beperkingen in een gelijke situatie anders ook had moeten betalen.
Voor een sportvoorziening heeft het college een maximale vergoeding vastgesteld, deze staat beschreven in het gemeentelijke Verordening Wmo.
Hoofdstuk 12 Vervoersvoorzieningen
De Wmo heeft tot doel om cliënten te laten participeren in de samenleving. In het kader van participatie en zelfredzaamheid van cliënten speelt het vervoer een belangrijke rol. Voor het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer en voor het verrichten van algemeen dagelijkse levensverrichtingen zijn vaak verplaatsingen op de korte, maar ook op de langere afstanden noodzakelijk. Vervoer wordt als zodanig nadrukkelijk genoemd in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015. Vervoer draagt bij aan het zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen in de eigen omgeving. Het resultaat van een eventuele maatwerkvoorziening is dat een cliënt voldoende zelfredzaam is en in staat is te participeren.
In dit hoofdstuk wordt het afwegingskader van de gemeentelijke maatwerkvoorzieningen op het gebied van vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon-of leefomgeving uiteengezet.
12.2 Het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving
Bij vervoer in het kader van het leven van alledag gaat het in beginsel om het sociaal vervoer, ook wel “vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving” genoemd. Het gaat hierbij dan om verplaatsingen die de gemiddelde Nederlander in zijn eigen woonomgeving maakt, zoals vervoer om boodschappen te doen, vrienden en familie te bezoeken, vervoer naar clubs en sociaal-culturele instellingen. Het zomaar buiten zijn, naar de biljartvereniging, naar de kerk, naar een cursus of gewoon een middagje winkelen, zijn allemaal activiteiten die iemands leven volledig maken.
Recreatief vervoer kan onderdeel uitmaken van het dagelijkse patroon van het leven van alledag. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet, dan houdt de maatwerkvoorziening ook met deze bestemmingen rekening.
De vervoersvoorziening richt zich op het vervoer in de directe woon- en leefomgeving. Hierbij moet gedacht worden aan verplaatsing in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Uit jurisprudentie blijkt dat om te kunnen participeren de cliënt de mogelijkheden moet hebben om jaarlijks lokaal en regionaal 1500 tot 2000 km moet kunnen reizen. Alle bovenregionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo. Buiten dit gebied kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, in dit geval Valys.
De reden hiervoor is dat het dagelijkse leven van iemand zich daar veelal afspeelt. Van de gemeente mag worden verwacht dat zij het vervoerspatroon meeneemt in de afweging en dan vooral het vervoer dat de cliënt nodig heeft om zijn sociale contacten te onderhouden. Op die manier zorgt de gemeente er voor dat de voorziening op maat geleverd wordt, toegesneden op de cliënt.
Het streven is om de oplossing voor het vervoersprobleem zoveel mogelijk met één voorziening te realiseren. Hiermee wordt voorkomen dat er maatwerkvoorzieningen niet gebruikt worden of onnodig worden verstrekt.
De cliënt dient zich ervan bewust te zijn dat hij eerst uitgaat van zijn eigen mogelijkheden. Deze mogelijkheden moet hij verkennen en hij moet kunnen uitleggen dat deze mogelijkheden niet aanwezig zijn of niet zullen voldoen.
Eigen kracht oplossingen zijn bijvoorbeeld:
Het regulier openbaar vervoer is een vervoersvoorziening waarvoor het rijk en de provincies verantwoordelijk zijn. Het openbaar vervoer bestaat uit trein, bus, tram en metro. Het gaat hier niet om vervoer dat speciaal voor personen met een beperking in het leven is geroepen, al kan men er mogelijk wel gebruik van maken. Het OV beleid gaat uit van de inclusieve samenleving, waarbij het regulier openbaar vervoer ook toegankelijk moet zijn voor personen met een beperking.
Als gebruikelijke hulp op het gebied van vervoer mogelijk is, dient de hier een beroep op te doen. Te denken valt aan gezamenlijk vervoer van het gezin, of kinderen die hun ouders helpen of begeleiden bij het vervoer.
Van de cliënt wordt ook verwacht dat hij de mogelijkheden verkent om bij het sociaal vervoer een beroep te doen op de sociale omgeving. Te denken valt aan vervoer naar de kerk, vereniging of club. Vaak kan het vervoer gebundeld of gecombineerd worden. Door samen te reizen wordt de participatie gestimuleerd.
Indien mogelijk zal de cliënt eventueel met behulp van zijn sociaal netwerk gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer. Ook het openbaar vervoer is steeds vaker toegankelijk en bruikbaar voor cliënten met een beperking, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de assistentie van de NS, Arriva en/of Veolia.
Accessoires die niet medisch noodzakelijk zijn worden doorgaans als algemeen gebruikelijke beschouwd en daarom niet vergoed. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan:
12.6 Voorzieningen o.b.v. andere wetten
Andere wettelijke regelingen gaan voor op de Wmo. In het kader van de vervoersvoorzieningen kan gedacht worden aan de volgende regelingen:
12.7 Afweging collectief vervoer
In deze regio is het collectief vervoer geregeld via de Omnibuzz. Het collectief vervoer is een open systeem waarvan iedereen in het vervoersgebied gebruik kan maken. Het gaat om vervoer van deur tot deur, op bestelling. Er wordt gereden met (rolstoel-) taxibusjes of een gewone taxi (personenauto). Met het collectief vervoer kan de cliënt binnen een straal van ongeveer 15 á 20 kilometer (5 ov-zones) reizen. Cliënten met een CVV (collectief vraagafhankelijk vervoer) pas van de gemeente reizen binnen deze zones tegen een gereduceerd vervoertarief. Men betaalt voor de zones van vertrek– tot aankomstpunt. Met de CVV pas kunnen op jaarbasis maximaal 750 zones (1500 kilometer) worden gereisd tegen het gereduceerd Wmo tarief.
12.8 Individuele maatwerkvoorzieningen vervoer
Indien de cliënt niet geholpen kan worden door middel van zijn eigen kracht, sociaal netwerk of een collectieve voorziening zal een passende maatwerkvoorziening worden ingezet.
De maatwerkvoorziening wordt afgestemd op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de cliënt. Om te bepalen welke maatwerkvoorziening passend is, wordt een functioneel programma van eisen opgesteld waaraan de voorziening moet voldoen. In het programma van eisen wordt aangegeven welk type hulpmiddel noodzakelijk is om het gewenste resultaat te bereiken. Hierbij kan een onderscheid gemaakt worden in voorzieningen ter overbrugging van korte- en middellange afstanden en voorzieningen ter overbrugging van lange afstanden. Ook hierbij geldt het principe goedkoopst adequaat.
Met de door de gemeente gecontracteerde leveranciers zijn afspraken gemaakt welke voorzieningen binnen het zogenaamde “kernassortiment” geleverd worden, de samenstelling van dit pakket is zodanig dat er voor iedere cliënt een passende maatwerkvoorziening geleverd kan worden.
De leverancier van het hulpmiddel stelt in overleg met de cliënt vast hoe het hulpmiddel technisch wordt uitgevoerd om te voldoen aan het functioneel programma van eisen. Hierbij worden de voor de cliënt noodzakelijke opties en individuele aanpassingen aan het hulpmiddel meegenomen.
12.9 Verstrekkingsvorm en procedure
Een vervoersvoorziening in natura wordt in bruikleen verstrekt via de leveranciers waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten.
In geval van een verstrekking in bruikleen levert de leverancier de vervoersvoorziening, de leverancier is ook verantwoordelijk voor het afsluiten van een verzekering en verzorgt het onderhoud en reparatie van de vervoersvoorziening. De gebruiker van het hulpmiddel sluit met de leverancier een vestrekkingenovereenkomst af. De gemeente betaalt de leverancier voor de geleverde voorzieningen.
Persoonsgebonden budget (Pgb) voor een vervoersvoorziening
Een Pgb is een geldbedrag bedoeld om zelf een voorziening mee aan te schaffen. De cliënt is naast de aanschaf van de voorziening, ook zelf verantwoordelijk voor verzekering, onderhoud en reparatie, deze kosten maken onderdeel uit van het Pgb-bedrag. Bij een Pgb is de voorziening die de cliënt als voorziening in natura zou ontvangen voor het college uitgangspunt voor de hoogte van het bedrag.
Een Pgb voor een vervoersvoorziening wordt in principe eenmaal in de zeven jaar verstrekt. Het kan voorkomen dat er door een veranderde (medische) situatie van deze termijn wordt afgeweken.
Binnen het kader van de Wmo zijn er rijlessen mogelijk die zijn toegespitst op een scootmobiel. Er zijn rijlessen die als rijvaardigheidsbeoordeling dienen om de geschiktheid van een scootmobiel te onderzoeken en er zijn rijlessen die na aflevering worden gegeven om met de scootmobiel te leren omgaan.
Hoofdstuk 13 Woonvoorzieningen
In het kader van participatie en zelfredzaamheid van cliënten is zo lang mogelijk zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving een van de belangrijke doelen van de Wmo 2015. Geschikt wonen is een essentiële basis om het zo lang mogelijk zelfstandig wonen mogelijk te kunnen maken.
In dit hoofdstuk wordt het gemeentelijk beleid uiteengezet, om het resultaat van het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen te realiseren.
Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorgt voor een woning. Daarbij gaan we er van uit dat iedereen rekening houdt met de hem bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst. Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats zijn woningen. Bij de keuze van een woning wordt door de cliënt rekening gehouden met de eigen situatie. Dat betekent dat er zoveel als mogelijk met bestaande of voorzienbare beperkingen rekening wordt gehouden.
Uit jurisprudentie blijkt dat een woningaanpassing als doel heeft normaal gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals dialyseruimte en therapeutisch baden.
Uit de criteria voor een maatwerkvoorziening in artikel 8 van de Verordening blijkt dat de cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs niet vermijdbaar was, de voorziening niet voorzienbaar was of van cliënt niet verwacht kon worden dat hij maatregelen getroffen zou hebben die de hulpvraag overbodig hadden gemaakt.
Voorzienbaarheid / vermijdbaarheid betekent dat de gemeente van cliënten verwacht dat zij zelf of samen met het eigen netwerk oplossingen zoeken voor ervaren of toekomstig te verwachten belemmeringen. Van een cliënt mag verwacht worden dat hij bijvoorbeeld bij het betrekken van een nieuwe woning rekening houdt met zijn huidige gezondheidssituatie en dus niet naar een voor hem ongeschikte woning verhuist. Een ouder iemand die een aantal jaren ingeschreven staat voor een appartement of serviceflat en op het moment van verhuizing verzoekt om een maatwerkvoorziening, had deze verhuizing kunnen zien aankomen en daarvoor kunnen reserveren.
De bestendige jurisprudentielijn is dat een woonvoorziening niet kan worden geweigerd omdat gelet op de leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn. De CRvB oordeelt dat bij een verhuizing te veel (individuele) factoren een rol spelen om de kosten van een verhuizing - uitsluitend op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie - als algemeen gebruikelijk te kwalificeren. Er kan immers nog steeds gezegd worden dat er te veel subjectieve factoren een rol spelen om met zekerheid te kunnen zeggen welke beperkingen op welk moment voorzienbaar zouden zijn. De gemeente kan een aanvraag voor een voorziening wel afwijzen als de cliënt bij het betrekken van een nieuwe woning geen rekening heeft gehouden met zijn gezondheidssituatie.
Als iemand er voor kiest zijn huidige adequate woning om te ruilen voor een andere woning, wordt er in het kader van de Wmo geen maatwerkvoorziening verstrekt. Deze cliënt is zelf verantwoordelijk voor het vinden van een adequate woning.
Algemeen gebruikelijke verhuizing:
Een inwoner in Nederland verhuist in zijn leven gemiddeld 7 keer, bijvoorbeeld bij het verlaten van het ouderlijk huis, groter wonen i.v.m. gezinsuitbreiding, kleiner gaan wonen als de kinderen uit huis zijn etc. Een verhuizing die samen hangt met een levensfase (bijvoorbeeld ouder worden en kleiner en gelijkvloers willen gaan wonen) is voorzienbaar. Deze verhuizingen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd en hiervoor heeft men geld kunnen reserveren. Hiervoor wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt. Wanneer er sprake is van een dusdanig laag inkomen dat geld reserveren niet of slechts in beperkte mate mogelijk is kan hiervoor een beroep worden gedaan op de bijzondere bijstand.
Tijdens het onderzoek zal beoordeeld worden of het sociale netwerk een bijdrage kan leveren aan het te bereiken resultaat. Er wordt bijvoorbeeld geen woonvoorziening of aanpassing gerealiseerd als het te bereiken resultaat ook bereikt kan worden door de hulp van huisgenoten. Van huisgenoten mag bijvoorbeeld verwacht worden dat ze, de was in en uit de machine halen die op zolder staat. In deze situatie zal een cliënt daarom niet in aanmerking komen voor bijvoorbeeld een traplift of een andere voorziening zoals een verhuizing.
Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Bij de woonvoorziening zijn een aantal voorzieningen die als algemeen gebruikelijk kunnen worden beschouwd. Dit zijn voorzieningen die ook gebruikt worden door mensen zonder beperking en breed (in de reguliere handel) verkrijgbaar zijn, o.a. in bouwmarkten.
Wat algemeen gebruikelijk is en tot iemands eigen verantwoordelijkheid kan worden gerekend moet ook gerelateerd worden aan de beperking, de leeftijd, de woonwens en de woonsituatie van iemand. Verwacht mag worden dat mensen tijdig maatregelen treffen om de woning te kunnen blijven gebruiken, ook al worden ze ouder of neemt de beperking toe, bijvoorbeeld door adequate vervanging van het sanitair of, bij het leggen van nieuwe vloeren, door het verwijderen van drempels.
Wat algemeen gebruikelijk is, is ook aan maatschappelijke ontwikkelingen onderhevig en kan in de loop der jaren veranderen.
In ieder geval wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd:
13.5 Voorzieningen o.b.v. andere wetten
Uitleenmogelijkheid bij tijdelijke noodzaak op grond van de Zvw
Voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via het uitleendepot van thuiszorgaanbieders of hulpmiddelen-leveranciers. Losse voorzieningen hebben als voordeel dat ze vaak snel kunnen worden ingezet, soms voordeliger zijn, vaak voor meerdere doeleinden kunnen worden ingezet (bijvoorbeeld: een douchestoel gebruiken om aan de wastafel te zitten of om op te zitten bij het aankleden) en meegenomen kunnen worden in geval van verhuizing.
Wlz -instellingen, of mensen die in de eigen woning wonen met een Wlz indicatie
Mensen met een Wlz indicatie voor verblijf / opname in een intramurale instelling vallen in de toekomst voor noodzakelijke woonvoorzieningen onder de Wlz. De gemeente blijft verantwoordelijk voor hulpmiddelen en woningaanpassingen voor mensen met een Wlz-indicatie.
13.6 Maatwerkvoorzieningen i.k.v. de Wmo
Als vaststaat dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is om zelfredzaam te zijn en te kunnen participeren, wordt eerst door het college beoordeeld of verhuizing naar een reeds geheel aangepaste woning of naar een goedkoper en gemakkelijker aan te passen woning een adequate oplossing is. In de jurisprudentie is het hanteren van het primaat van de verhuizing geaccepteerd door de Centrale Raad van Beroep. Onder de Wmo 2015 zal dan ook van deze mogelijkheid gebruik worden gemaakt als passende maatwerkvoorziening ter compensatie van (acute) woonproblemen. Binnen de Wmo zal beoordeeld worden of in een concrete situatie van een cliënt gevraagd kan worden dat hij verhuist.
Een verhuizing is pas aan de orde als de, ook voorzienbare, aanpassingskosten meer bedragen dan het vastgestelde verhuisprimaatbedrag (zie Verordening Wmo).
Indien overwogen wordt om het primaat van verhuizing toe te passen zullen een aantal factoren die bij de besluitvorming een rol kunnen spelen, afgewogen worden:
Woonlasten en financiële draagkracht: Er moet een vergelijk gemaakt worden tussen de woonlasten in de oude en eventueel nieuwe woning. Alle woonlasten moeten daarin meegenomen worden. Het feit dat iemand van een koopwoning naar een huurwoning moet verhuizen mag geen belemmering zijn. Inkomsten uit de opbrengst van de koopwoning kunnen immers ook weer worden ingezet voor woonlasten. Verder kan een rol spelen dat iemand aan de woning zelf veel aanpassingen heeft gedaan. Beoordeeld zal ook moeten worden of er een redelijke prijs voor de woning wordt gevraagd, en of er als gevolg van een restschuld geen financiële problemen ontstaan.
Een dergelijke zorgvuldige afweging van alle argumenten ligt aan het besluit voor verhuizing ten grondslag.
13.6.2 Maatwerkvoorziening wonen
Een woningaanpassing kan worden verstrekt als maatwerkvoorziening wanneer de aanpassingskosten onder de financiële grens van het primaat van verhuizen blijven of als verhuizen geen passende oplossing is. Voor het kwaliteitsniveau van de aanpassing wordt aangesloten bij de eisen van het Bouwbesluit en aan wat algemeen gebruikelijk is in de sociale woningbouw.
Wij onderscheiden de volgende woonvoorzieningen:
Wanneer sprake is van aantoonbare beperkingen ten gevolge van COPD, astma of allergie (zolang de allergie niet voortvloeit uit de aard van de gebruikte materialen in de woning of de bouwtechnische staat van de woning) waardoor vervanging van vloerbedekking of gordijnen noodzakelijk is kan hiervoor (onder voorwaarden) een Pgb worden verstrekt. Voorwaarden en bedragen vermeld in het gemeentelijk Besluit Wmo.
13.7 Verstrekkingsvorm en procedure
Een aanpassing kan pas worden uitgevoerd nadat de aanvrager een beschikking heeft ontvangen. Indien een voorziening wordt aangevraagd nadat de werkzaamheden zijn aangevangen of voltooid, kan dat tot de conclusie leiden dat betrokkene zijn eigen verantwoordelijkheid heeft genomen en zelf zijn probleem heeft kunnen oplossen zodat ondersteuning niet nodig is.
Uitgangspunt is de goedkoopst adequate voorziening. Om tot een bepaling van de goedkoopst adequate voorziening te komen kan (indien nodig) een bouwkundig advies worden aangevraagd.
Losse voorzieningen zijn veelal voorliggend op bouwkundige woonvoorzieningen. Een losse tillift is bijvoorbeeld te verkiezen boven een plafondlift.
De aanpassingen mogen geen betrekking hebben op een hoger niveau dan het niveau van voorzieningen in de sociale woningbouw, d.w.z. bij grotere of luxere woningen worden geen extra voorzieningen zoals b.v. extra automatische deuropeners, aangebracht.
Woonvoorzieningen kunnen zowel in bruikleen als in eigendom worden verstrekt. Relatief goedkope hulpmiddelen (waarvan de kosten van transport en reiniging voor herverstrekking niet opwegen tegen de kosten van verstrekking van een nieuw hulpmiddel), zullen in eigendom worden verstrekt.
13.8.1 Doelgroepengebouw en algemene ruimte
Het aanpassen van doelgroepengebouwen zal gebeuren conform de afspraken zoals die door het college gemaakt zijn of worden met de (toekomstige) eigenaar van deze woningen.
Bij aanpassingen aan doelgroepengebouwen (b.v. appartementen bedoeld voor senioren) zal, indien een voorziening wordt gevraagd voor de openbare ruimten (toegang gebouw, toegang berging e.d.) eerst overleg worden gevoerd met de eigenaar van het gebouw of met de Vereniging van eigenaren (VVE) om te bekijken wat hun mogelijkheden zijn om aanpassingen te verrichten.
De voorzieningen die in gemeenschappelijke ruimten getroffen kunnen worden, zijn automatische deuropeners, hellingbanen en/of een tweede trapleuning. Voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten mogen nooit een belemmering vormen voor de andere bewoners.
Als sprake is van een aanvraag voor een mantelzorgwoning gaat de gemeente ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde had voor de situatie van de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen kan een mantelzorgwoning gehuurd worden. Ook kunnen deze middelen besteed worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen.
De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening.
Wanneer de cliënt in een Wlz-instelling woont kan één woning waar hij regelmatig op bezoek komt (bijvoorbeeld van ouders) bezoekbaar gemaakt worden. Bezoekbaar houdt in dat de cliënt toegang tot de woning, één verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en het toilet heeft. Er worden geen aanpassingen vergoed om logeren mogelijk te maken.
13.8.4 Overige bijzondere situaties
In bepaalde situaties kan een vergoeding voor verhuizen worden toegekend wanneer de cliënt een aangepaste woning, op verzoek van de gemeente verlaat. Het betreft situaties waarbij de persoon voor wie de woning was aangepast is verhuisd naar een Wlz-instelling of wanneer een partner is overleden waarvoor de aangepaste woning noodzakelijk was.
Ook kan een vergoeding worden geboden voor tijdelijke dubbele woonlasten (maximaal 3 maanden) bijvoorbeeld wanneer cliënt gedurende de uitvoering van de woningaanpassing niet in de eigen woning kan wonen.
Indien er sprake is van tijdelijke huisvesting op grond van een medisch noodzakelijke woningaanpassing kan in bijzondere situaties overwogen worden om een maatwerkvoorziening te verstrekken. Deze afweging is afhankelijk van de individuele cliëntsituatie, de duur van de tijdelijke huisvestiging en de noodzakelijke maatwerkvoorziening.
In een aantal situaties zal geen sprake zijn van een resultaatsverplichting van de gemeente omdat in die situaties sprake is van een bijzondere woonsituatie:
Het treffen van woonvoorzieningen in één van bovenstaande woonvormen is in het kader van de Wmo dan niet meer mogelijk.
Hoofdstuk 14 Overige bepalingen
14.1 Handhaving klachtenregeling
Bij de afhandeling van klachten in het kader van de Wmo wordt onderscheid gemaakt tussen:
Klachten over de gevoerde procedure kunnen bij de gemeente worden ingediend. Klachten over de bejegening door een medewerker van de gemeente of andere professionals kunnen ingediend worden bij de organisatie waarvoor de persoon in kwestie werkt.
Klachten over een voorziening of over de dienstverlening van de aanbieder daarvan, kunnen worden ingediend bij de aanbieder in kwestie. De gemeente verplicht elke aanbieder om een regeling vast te stellen voor de afhandeling van klachten van cliënten.
Klachten die bij de gemeente worden ingediend en die bij een andere organisatie thuishoren, worden warm overgedragen.
14.2 Jaarlijkse waardering mantelzorgers
Informele zorg is de zorg die onbetaald en niet beroepsmatig wordt verleend. Daarmee kan het bijdragen in het terugdringen van de zorgkosten, maar kan het ook de verbondenheid tussen mensen vergroten. Informele zorg is onder te verdelen in gebruikelijke zorg, zelfhulp, mantelzorg en zorg door zorgvrijwilligers.
Het Steunpunt Mantelzorg krijgt een centrale rol bij het mantelzorgcompliment. Het Steunpunt Mantelzorg heeft een systeem ingericht waarin mantelzorgers, gekoppeld aan zorgvragers, staan geregistreerd. Het steunpunt registreert mantelzorgers die voldoen aan de landelijk geformuleerde definitie. Dit betekent dat een mantelzorger in aanmerking komt voor het compliment als de volgende vragen bevestigend worden beantwoord:
14.3 Inwerkingtreding en citeertitel
De Beleidsregels Wmo gemeente Sittard-Geleen 2019 worden ingetrokken met ingang van 1 juli 2019 met dien verstande dat zij van toepassing blijven voor cliënten die voor 30 juni 2019 een melding hebben ingediend of een beschikking hebben ontvangen o.g.v. de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2019
Aldus besloten door het college van de gemeente Sittard-Geleen in zijn vergadering van 9 juli 2019.
De Burgemeester
Drs. G.J.M. Cox
De Secretaris
Mr. G.J.C. Kusters
Bijlage 1 Kwaliteitseisen Wmo-maatwerkvoorzieningen b
Kwaliteitsrichtlijnen Wmo -maatwerkvoorzieningen
De kwaliteitseisen richten zich op de organisatie, op de beroepskrachten en de vrijwilligers ingezet door de organisatie. Tevens is er een onderscheid gemaakt tussen algemene kwaliteitseisen waar iedere organisatie aan moet voldoen en kwaliteitseisen die op cliëntniveau tot uitdrukking komen en ook op cliëntniveau gemonitord dienen te worden. Daar waar gesproken wordt over de cliënt wordt tevens zijn of haar wettelijk vertegenwoordiger bedoeld.
Eisen waaraan een Pgb aanbieder/hulpverlener moet voldoen
Alle hulpverleners moeten aan de volgende kwaliteitseisen voldoen. Een hulpverlener:
Professionele hulpverleners die in aanmerking willen komen voor het formele tarief, moeten naast bovenstaande eisen ook aan de volgende eisen voldoen:
Wordt aan één van deze eisen niet voldaan? Dan is er sprake van het informele tarief.
Bijlage 2 Maatwerkvoorziening ondersteuning
In het kader van de Wmo 2015 vindt het toekennen van een maatwerkvoorziening ondersteuning plaats op basis van doelen, resultaten en arrangementen. De ondersteuning kan gericht zijn op zelfredzaamheid en/of participatie. De doelen en resultaten geven inzicht in waar de Wmo ondersteuning op gericht moet zijn.
Het is van groot belang om resultaten en doelen duidelijk uit te werken zodat op basis hiervan een toekenning van een maatwerkvoorziening kan plaatsvinden en een tarief bepaald kan worden. Deze uitwerking is in deze bijlage nader beschreven en een nadere verdieping van hoofdstuk 7.
Om het mogelijk te maken resultaten te omschrijven en deze te koppelen aan de bovengenoemde doelen is besloten om te werken met subdoelen. Deze subdoelen zijn gerelateerd aan de “einddoelen” (zelfredzaamheid en participatie) en dienen ter communicatie met de zorgaanbieder. Er wordt verschil gemaakt tussen 3 subdoelen:
Alle subdoelen kunnen zowel onder het doel zelfredzaamheid en/of onder het doel participatie geplaatst worden.
Per subdoel staan hieronder de bijhorende resultaten beschreven waaraan met de cliënt gewerkt zal moeten worden. Tijdens het keukentafelgesprek zal naar voren komen op welke gebieden de cliënt beperkingen ervaart en aan welke resultaten hij graag zal willen werken.
Onderstaand volgen de resultaten. De resultaten zijn zodanig geformuleerd dat zij direct in een beschikking kunnen worden opgenomen.
In de beschikking wordt vermeld dat iemand een maatwerkvoorziening ondersteuning ontvangt gericht op regie over eigen leven en/of deelnemen aan maatschappelijk leven en/of veilig huishouden. Vervolgens wordt dit concreet gemaakt middels de volgende resultaten zoals in het keukentafelgesprek reeds met de cliënt besproken.
Er kan een keuze worden gemaakt uit de volgende resultatenbeschrijvingen:
Het bespreken en vastleggen van resultaten is bedoeld om de cliënt meer inzicht te geven in waar de ondersteuning op gericht moet zijn en voor de aanbieder om meer inzicht te geven in waar aan gewerkt moet worden.
Het is echter niet zo dat er sprake moet zijn van het ‘behalen’ van resultaten, centraal staat het werken aan de resultaten. In sommige gevallen kan dat betekenen dat dit leidt tot vooruitgang (t/m het behalen van een resultaat waardoor iemand hiervoor geen ondersteuning meer nodig heeft) maar vaak zal het ook gericht zijn op het stabiel houden van de situatie dan wel het voorkomen van achteruitgang.
Naast het bepalen van doelen en resultaten wordt er ook een arrangement vastgesteld. Dit gebeurd aan de hand van het bepalen van de benodigde inzet en de mate van complexiteit in het geval van iedere specifieke cliënt. Daarmee is een arrangement dus feitelijk een samenstel van resultaten inclusief een tarief dat is gebaseerd op benodigde inzet en mate van complexiteit.
Complexiteit wordt bepaald aan de hand van de beperkingen van een cliënt die leiden tot een behoefte aan extra ondersteuning middels een maatwerkvoorziening. De achterliggende gedachte is dat beperkingen rechtstreeks invloed hebben op complexiteit van de noodzakelijke ondersteuning (vorm van de ondersteuning) en de noodzakelijke deskundigheid van medewerkers van een zorginstelling.
De definitie van de beperkingen komt tot stand op grond van de CIZ indicatiewijzer 7.1.
Licht beperkt/ Toezicht en aansturing:
Een cliënt met lichte beperkingen ervaart problemen met de dagelijkse routine en met het uitvoeren van vooral complexere activiteiten zoals het bijhouden van administratie en beheren van geld. Er kan sprake zijn van lichte gedragsproblemen die bijsturing vereisen maar geen acute belemmeringen vormen voor de zelfredzaamheid. Indien er sprake is van psychische beperkingen ervaart cliënt lichte problemen op gebied van concentratie, geheugen en denken. De informatieverwerkingen van de cliënt laat af en toe te wensen over en de cliënt ervaart lichte problemen met het besef van tijd en/ of plaats. Het herkennen van personen levert geen problemen op. De beperkingen vormen op dit moment geen bedreiging voor zijn zelfredzaamheid. De cliënt kan taken verrichten op basis van gewoontes.
Naast bovenstaande lichte beperkingen is het mogelijk dat de cliënt te maken heeft met lichamelijke klachten waardoor hij niet meer in staat is om zelfstandig auto te rijden of te fietsen. Deze beperkingen kunnen echter eenvoudig gecompenseerd worden door het sociale netwerk of eventueel een vervoersvoorziening. Hij heeft geen beperkingen op het gebied van onderhouden en aangaan van sociale contacten.
Met enige stimulans en/ of toezicht is een cliënt met lichte beperkingen in staat om de regie te houden over zijn eigen leven en te kunnen participeren en deel te nemen aan het maatschappelijke leven. De cliënt leeft in een veilig huishouden. Er is geen noodzaak tot overname van taken.
Een cliënt met matige beperkingen ervaart problemen bij het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van besluiten en het regelen van dagelijkse bezigheden. Een gestructureerde dagelijkse routine (bijvoorbeeld dag- en nachtritme) is bij deze cliënt niet vanzelfsprekend. De communicatie gaat niet vanzelf omdat cliënt soms niet goed begrijpt wat andere zeggen en/ of zichzelf soms niet voldoende begrijpelijk kan maken. Af en toe is het mogelijk dat cliënt gedragsproblemen vertoont dat bijsturing en soms (gedeeltelijke) overname van taken vereist. Het vertoonde gedrag vereist bijsturing door een deskundige professional. Het cliëntsysteem kan alleen gedeeltelijk deze bijsturing overnemen.
Met betrekking tot het psychisch functioneren ervaart cliënt zodanige problemen op het gebied van concentratie en informatieverwerking dat hiervoor hulp noodzakelijk is. Matige beperkingen op gebied van oriëntatie betekent dat de cliënt problemen heeft met het herkennen van personen en zijn omgeving. De cliënt heeft vaak hulp nodig bij het uitvoeren van taken en het vasthouden van een normale dagritme. De lichamelijke beperkingen zijn niet volledig te compenseren vanuit de omgeving. De cliënt dient gebruik te maken van een hulpmiddelen zoals bijvoorbeeld een rolstoel of een rollator.
Bovenstaande levert regelmatig zodanige problemen op dat de cliënt afhankelijk is van hulp. Als er niet met regelmaat deskundige hulp wordt geboden, ervaart de cliënt in het dagelijkse leven problemen bij de zelfredzaamheid. Ook zal de situatie van de cliënt verslechteren indien er geen deskundige bijsturing wordt geboden. Het niet inzetten van ondersteuning kan daarom leiden tot verwaarlozing of opname.
Zware beperkt/ Continue ondersteuning of overname van:
Complexe taken moeten voor de cliënt overgenomen worden. Ook het uitvoeren van eenvoudige taken en communiceren gaan moeizaam. De cliënt kan niet zelfstandig problemen oplossen en/of besluiten nemen, hij kan steeds minder activiteiten zelfstandig uitvoeren. De zelfredzaamheid wordt problematisch.
Ook kan er sprake zijn van ernstig probleemgedrag waardoor zelfredzaamheidsproblemen ontstaan. Cliënt heeft deskundige professionele ondersteuning nodig om het gedrag in goede banen te leiden. Zware beperkingen met betrekking tot het psychisch functioneren houdt in dat cliënt ernstige problemen heeft met de concentratie, het geheugen en denken en de waarneming van zijn omgeving. Hierbij kan ook het
herkennen van personen en zijn omgeving horen. Cliënt kan gedesoriënteerd zijn waardoor zijn zelfredzaamheid is aangetast.
Indien er sprake is van zware lichamelijke beperkingen is cliënt volledig afhankelijk van derden en kunnen hulpmiddelen onvoldoende zijn beperkingen in het dagelijkse leven compenseren.
Voor de dagstructuur en het voeren van de regie over zijn leven is de cliënt afhankelijk van de hulp van anderen. Volledige overname van taken kan aan de orde zijn even als continuhulp of ondersteuning indien er risico’s zijn voor de veiligheid van de cliënt of zijn omgeving. Als er geen deskundige ondersteuning geboden wordt, is opname het enige alternatief.
De inzet van de ondersteuning wordt bepaald door de vastgestelde beperkingen, doelen en resultaten en de door de consulent ingeschatte contactmomenten. Uitgangspunt is dat alleen de ondersteuning van professionals hierin wordt meegenomen.
Bij de noodzakelijke inzet kan onderliggende maatstaaf gehandhaafd worden als richtlijn.
Bij een lichte inzet is er sprake van een incidentele ondersteuningsbehoefte. Meestal betreft dit één tot twee (korte) contactmomenten per week. Uiteraard bestaat er ook de mogelijkheid dat er alleen om de week of nog minder frequent een contactmoment noodzakelijk is (om controle te houden over het functioneren van de cliënt). Ook is het mogelijk dat de cliënt een beperkt aantal keren per week een collectieve ondersteuning nodig heeft om bijvoorbeeld medemensen te ontmoeten. Dit kan in combinatie zijn met individuele contactmomenten maar hoeft uiteraard niet. Hierbij wordt uitgegaan dat deze collectieve ondersteuning niet dagelijks nodig is en meestal een gedeelte van de dag voldoende is om te kunnen participeren.
Bij een matige inzet is sprake van een structurele maar niet dagelijkse ondersteuningsbehoefte. De contactmomenten kunnen verschillen in tijd. Bij intensieve en langdurende contactmomenten zal het aantal contactmoment per week beperkt zijn. Bij kortdurende contactmomenten zal het aantal contacten frequenter ingezet kunnen worden.
Ook is het mogelijk dat de cliënt enkele keren per week gebruik maakt van een collectieve ondersteuningsmogelijkheid.
Bij een zware inzet is er sprake van een structurele, eventueel dagelijkse, ondersteuningsbehoefte. Het betreft meerdere intensieve contactmoment per week die langere tijd in beslag nemen of meerdere kortdurende (fysieke) contactmomenten per dag. Ook is het mogelijk dat de cliënt als onderdeel van de ondersteuning gebruik maakt van een collectieve ondersteuningsmogelijkheid.
Een collectieve ondersteuningsmogelijkheid is een groepsactiviteit, dat kan een dagbesteding zijn maar ook deelname aan activiteiten van vrijwilligersorganisaties of verenigingen.
De tegemoetkoming voor vervoer maakt onderdeel uit van het arrangementstarief. In sommige gevallen is dit niet afdoende, zodoende is de vervoerstegemoetkoming ontwikkeld. Onderstaand de uitgangspunten voor deze tegemoetkoming.
Aanvullende maatwerkoplossingen
Van bovenstaande systematiek en indeling in arrangementen kan (en wordt in de praktijk ook) worden afgeweken indien een bepaalde situatie hierom vraagt. Indien een situatie zo specifiek is dat de
bovenstaande systematiek een goede oplossing in de weg staat wordt in gezamenlijkheid en na overleg met de cliënt hiervan afgeweken.
Wat staat er in de beschikking?
In de beschikking aan de cliënt wordt het volgende opgenomen:
Voor cliënten die een Pgb kiezen in plaats van Zorg in Natura geldt dezelfde systematiek van toewijzing in doelen, resultaten en arrangementen.
Bijlage I: Definities beperkingen zoals beschreven in de CIZ indicatiewijzer 7.1
Niveaus van intellectueel functioneren
De mate van een verstandelijke handicap is ingedeeld op basis van de niveaus van intellectueel functioneren:
lichte zwakzinnigheid (lichte verstandelijke beperking) IQ 50 – 70
matige zwakzinnigheid (matige verstandelijke beperking) IQ 35 – 50
ernstige zwakzinnigheid (ernstige verstandelijke beperking) IQ 20 – 35
diepe zwakzinnigheid (zeer ernstig, diep verstandelijk beperkt) IQ < 20
zwakzinnigheid (ernst niet gespecificeerd; intelligentietest is niet mogelijk)
Lichte beperkingen houden dan in dat de verzekerde lichte problemen heeft met de dagelijkse routine en met het uitvoeren van vooral complexere activiteiten. Met enige stimulans en/of toezicht is hij in staat zijn sociale leven zelfstandig vorm te geven, aankopen te doen en zijn geld te beheren. Wat betreft het aangaan en onderhouden van sociale relaties, op school, op het werk, met het sociale netwerk, is er met praten bij te sturen: vanuit
gezin, het sociale netwerk en/of school. De verzekerde kan zelf om hulp vragen en er is geen noodzaak tot het daadwerkelijk overnemen van taken.
Lichte beperkingen houden dan in dat de verzekerde niet meer zelf kan fietsen of autorijden en zich buitenshuis niet meer zonder hulpmiddel (bijvoorbeeld een rollator) kan voortbewegen. Met het gebruik van hulpmiddelen kan er nog veel, maar niet alles. Daarnaast kan de verzekerde geen zware voorwerpen tillen. Het optillen van lichte voorwerpen levert soms problemen op, maar met wat hulp en eenvoudige aanpassingen lukt dit nog wel.
De verzekerde kan de genoemde beperkingen in voldoende mate compenseren door hulp uit de omgeving en zo nodig door de inzet van hulp bij het huishouden en/of voorzieningen uit de Wmo.
Lichte beperkingen houden dan in dat de verzekerde lichte gedragsproblemen vertoont die bijsturing vereisen, maar geen directe of acute belemmering vormen voor de zelfredzaamheid. Het vertoonde gedrag kan relatief eenvoudig worden bijgestuurd door de omgeving van de verzekerde, het gezin en/of de school. Bijsturing is voldoende zonder dat de overname noodzakelijk is.
Lichte beperkingen houden dan in dat de verzekerde lichte problemen heeft met concentreren, geheugen en denken. De oorzaak kan in verschillende problemen liggen, zoals lichte sociaal-emotionele instabiliteit, stemmingsproblemen, of prikkelgevoeligheid. De concentratie en/of capaciteit tot informatieverwerking laat af en toe te wensen over. Met hulpmiddelen en enige aansturing is de zelfredzaamheid van de verzekerde voldoende
te ondersteunen. Er is geen noodzaak tot het overnemen van taken.
Lichte beperkingen houden dan in dat de verzekerde lichte problemen heeft met het besef van tijd en/of plaats. Het herkennen van personen en de omgeving levert geen problemen op. De problemen doen zich af en toe voor en de verzekerde kan zich zelfstandig redden met hulp vanuit zijn netwerk. De beperkingen vormen geen bedreiging voor zijn zelfredzaamheid, want de verzekerde kan veel taken op basis van ‘gewoonte’ zelfstandig uitvoeren.
Matige beperkingen houden dan in dat het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van besluiten, het regelen van dagelijkse bezigheden en de dagelijkse routine (gebrek aan dag- en nachtritme) voor de verzekerde niet vanzelfsprekend zijn. Dit levert af en toe zodanige problemen op dat de verzekerde afhankelijk is van hulp.
De communicatie gaat niet altijd vanzelf doordat de verzekerde soms niet goed begrijpt wat anderen zeggen en/of zichzelf soms niet voldoende begrijpelijk kan maken. Het niet inzetten van Begeleiding kan leiden tot verwaarlozing/opname.
Matige beperkingen houden dan in dat het zelfstandig opstaan uit een stoel en gaan zitten soms problemen oplevert. Fijne handbewegingen worden minder vanzelfsprekend, maar ook de grove hand- en armbewegingen beginnen problemen te geven. De verzekerde kan zich, ook met behulp van een rollator of rolstoel, moeilijker zelfstandig verplaatsen. Openbaar vervoer is eigenlijk ontoegankelijk voor de verzekerde geworden, maar vanuit
eigen middelen of de Wmo zijn hiervoor alternatieven mogelijk.
Matige beperkingen houden dan in dat de verzekerde gedrag vertoont dat bijsturing en soms (gedeeltelijke) overname van taken vereist. Het cliëntsysteem kan slechts gedeeltelijk in de bijsturing van de verzekerde voorzien. Het vertoonde gedrag vereist bijsturing door een deskundige professional. Als er geen deskundige bijsturing wordt geboden, verslechtert de situatie van de verzekerde.
Matige beperkingen houden dan in dat de verzekerde vaak zodanige problemen heeft met de concentratie en informatieverwerking dat hiervoor hulp noodzakelijk is. Als er niet met regelmaat deskundige hulp wordt geboden, ervaart de verzekerde in het dagelijks leven problemen bij de zelfredzaamheid.
Matige beperkingen houden dan in dat de verzekerde problemen heeft met het herkennen van personen en zijn omgeving. De zelfredzaamheid van de verzekerde staat onder druk. De verzekerde heeft vaak hulp nodig van anderen bij het uitvoeren van taken en het vasthouden van een normaal dagritme. Als er geen deskundige begeleiding wordt geboden, verslechtert de situatie van de verzekerde.
Zware beperkingen houden dan in dat complexe taken voor de verzekerde moeten worden overgenomen. Ook het uitvoeren van eenvoudige taken en communiceren gaan moeizaam. De verzekerde kan niet zelfstandig problemen oplossen en/of besluiten nemen, hij kan steeds minder activiteiten zelfstandig uitvoeren. De zelfredzaamheid wordt problematisch. Voor de dagstructuur en het voeren van de regie is de verzekerde afhankelijk van de hulp
Zware beperkingen houden dan in dat bij het opstaan uit een stoel, het gaan zitten en het in- en uit bed komen de verzekerde volledig moet worden geholpen. Binnenshuis is de verzekerde voor zijn verplaatsingen zowel naar een andere verdieping of gelijkvloers volledig afhankelijk van hulpmiddelen. Voor het oppakken of vasthouden van lichte voorwerpen is hulp nodig. Ondanks het gebruik van hulpmiddelen kan de verzekerde de beperkingen
onvoldoende compenseren in het dagelijks leven.
Zware beperkingen houden dan in dat de verzekerde ernstig probleemgedrag vertoont en hierdoor ontstaan zelfredzaamheidproblemen. Er is deskundige professionele sturing nodig om het gedrag in goede banen te leiden.
Omdat er risico’s zijn voor veiligheid van de verzekerde of zijn omgeving is er continu hulp of begeleiding nodig.
Zware beperkingen houden dan in dat de verzekerde ernstige problemen heeft met de concentratie, het geheugen en denken en ook de waarneming van de omgeving. Hierdoor is volledige overname van taken door een deskundige professional noodzakelijk.
Zware beperkingen houden dan in dat de verzekerde ernstige problemen vertoont in het herkennen van personen en van zijn omgeving. Hij is gedesoriënteerd en zijn zelfredzaamheid is aangetast. Ondersteuning bij dag structurering en bij het uitvoeren van taken is noodzakelijk, ook is het overnemen van taken aan de orde. Als er geen deskundige begeleiding geboden wordt, is opname het enige alternatief.
Bijlage 3 Maatwerkvoorziening Huishoudelijk Ondersteuning
In hoofdstuk 2 is het wettelijk kader nader toegelicht. De termen zelfredzaamheid en participatie zijn in de Wmo 2015 de hoofddoelen om in aanmerking te komen voor ondersteuning. In de wettekst wordt beschreven dat cliënten die beperkingen ondervinden op een of beide gebieden ondersteund kunnen worden vanuit de Wmo, mits er geen eigen mogelijkheden, sociaal netwerk, algemene voorzieningen of aanspraak op voorzieningen vanuit andere wet- en regelgeving bestaat. De inzet van een maatwerkvoorziening op het gebied van Huishoudelijke Ondersteuning levert een bijdrage aan het hoofddoel zelfredzaamheid.
Bij de Huishoudelijke Ondersteuning is het uitgangspunt dat iedereen kan leven in een schoon huis. Dat wil zeggen dat de basis hygiëne geborgd is, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen. Hierbij kan onderscheidt gemaakt worden tussen huishoudelijk werk, textielverzorging en maaltijden.
In eerste instantie is de inwoner zelf verantwoordelijk om hierin te voorzien, echter, indien nodig zal de gemeente ondersteuning bieden. De aanspraak op huishoudelijke ondersteuning bestaat uit een aanvulling op de eigen mogelijkheden van de inwoner zelf.
1.1 Wanneer is Huishoudelijke Ondersteuning aan de orde?
Huishoudelijke Ondersteuning is aan de orde als er beperkingen zijn bij het voeren van een huishouden. Het huishouden disfunctioneert of dreigt te disfunctioneren. De beperkingen kunnen een gevolg zijn van aandoeningen van somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aard dan wel ten gevolge van een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap. Een disfunctionerend huishouden kan zich uiten in vervuiling (van de woning of van kleding), verwaarlozing (gezondheidsrisico’s, persoonlijke verzorging, voeding en vocht) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten.
1.2 Wat is een Maatwerkvoorziening Huishoudelijke Ondersteuning?
Een maatwerkvoorziening Huishoudelijke Ondersteuning is het geheel of gedeeltelijk overnemen van huishoudelijke activiteiten/taken. In de Westelijke Mijnstreek is een indicatie nodig om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning.
Het huis dient zodanig schoon te zijn dat het niet vervuilt en zo een algemeen aanvaard basisniveau van schoon houden wordt gerealiseerd.
Het streven is om de persoon op het niveau van participatie en zelfredzaamheid te brengen dat bij zijn situatie past. Daarbij zijn voornamelijk van belang de situatie van betrokkene voordat hij getroffen werd door zijn beperkingen, evenals de situatie van personen in vergelijkbare omstandigheden en in dezelfde leeftijdscategorie die geen beperkingen hebben.
Aanvaardbaar wil van de andere kant zeggen, dat de persoon zich er soms bij neer moet leggen dat er belemmeringen blijven, of dat hij zich enige beperkingen zal moeten getroosten. De compensatie beperkt zich in die zin tot wat noodzakelijk is in het licht van zelfredzaamheid en participatie, en breidt zich niet uit tot wat de persoon noodzakelijk vindt in het kader van het niveau van schoonmaken, of betekent niet per definitie dat hij alle hobby’s moet kunnen uitoefenen die hij voorheen uitoefende.
2. Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening Huishoudelijke Ondersteuning
Bij het bepalen of er aanspraak bestaat op een maatwerkvoorziening Huishoudelijke Ondersteuning wordt conform het afwegingskader - beschreven in hoofdstuk 7 – gehandeld.
Voor een maatwerkvoorziening Huishoudelijke Ondersteuning zijn de volgende voorwaarden van belang:
Onderstaande worden deze voorwaarden nader uitgewerkt.
2.1 De cliënt is niet in staat om op eigen kracht een (gestructureerd) huishouden te voeren en/of het uitvoeren van noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen
De cliënt dient zich ervan bewust te zijn dat hij eerst uitgaat van zijn eigen mogelijkheden. Deze mogelijkheden moet de cliënt allereerst verkennen alvorens aanspraak op een maatwerkvoorziening Huishoudelijke Ondersteuning bestaat. Hierbij behoort ook het verkennen van mogelijkheden indien betreffende cliënt van te voren weet dat hij bijvoorbeeld als gevolg van een geplande operatie, tijdelijk ondersteuning nodig heeft bij het uitvoeren van huishoudelijke werkzaamheden.
Een eigen kracht oplossingen zou bijvoorbeeld een particuliere hulp of iemand uit het sociaal netwerk kunnen zijn.
2.2 De cliënt is niet in staat om samen met behulp van het sociaal netwerk geheel of gedeeltelijk een gestructureerd huishouden te voeren
2.2.1 De leefeenheid van de cliënt is geheel of gedeeltelijk niet in staat om zelfstandig het huishouden te voeren
Er kan een hulpvraag bij het voeren van een gestructureerd huishouden ontstaan doordat degene die gewend is voor het huishouden te zorgen, dit al dan niet tijdelijk, niet meer kan doen.
Er zal dan naar de leefeenheid van de cliënt gekeken worden. De leefeenheid is namelijk primair zelf verantwoordelijk voor het eigen huishouden, met inbegrip van het bevorderen en in stand houden van gezondheid, levensstijl en de wijze waarop de huishouding wordt gevoerd. Onder een leefeenheid wordt verstaan “een eenheid die bestaat uit gehuwden of met een of meer andere personen duurzaam een
huishouden voeren”. Indien tot de leefeenheid, waar de cliënt deel van uitmaakt, een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten, komt men niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning. We spreken dan van gebruikelijk hulp.
Dat betekent dat van huisgenoten verwacht wordt dat zij, bij uitval van één van de leden van die leefeenheid, een herverdeling maken van de huishoudelijke taken. Een huisgenoot kan zowel een volwassene als een kind zijn, dus alle bewoners van één adres die samen één huishouden voeren.
Bij het onderzoek naar de mogelijkheden die er zijn in de betreffende gezinssituatie wordt de gebruikelijke hulp altijd in het onderzoek meegenomen. In elk individuele situatie zal bekeken moeten worden of ook in die situatie het redelijk is gebruikelijke zorg te veronderstellen.
Gebruikelijke Hulp is de ondersteuning die huisgenoten geacht worden elkaar te bieden, omdat zij als leefeenheid een gemeenschappelijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoording hebben voor het functioneren van dat huishouden.
Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten |
Gebruikelijke hulp is alleen aan de orde als er een leefeenheid is die gemeenschappelijk een woning bewoont. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten.
Het principe van gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter en hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, de wijze van inkomensverwerving, en persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden.
Werk (of vrijwilligerswerk), opleiding, drukke werkzaamheden en/of lange werktijden van partners, ouders of inwonende kinderen zijn geen reden om huishoudelijke ondersteuning toe te kennen.
2.2.3 Bijdrage kinderen aan het huishouden
In geval de leefeenheid van de cliënt mede bestaat uit kinderen, dan wordt bij het toekennen van de indicatie, ervan uitgegaan dat kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken
In de volgende situaties is er geen sprake van een leefeenheid, die een gezamenlijk huishouden voert:
Bij kamerverhuur (op basis van een huurovereenkomst)
Als er sprake is van kamerverhuur, wordt de huurder van de betreffende ruimte niet tot het huishouden gerekend. Van huurders kan niet verwacht worden dat zij de huishoudelijke taken overnemen; er is geen sprake van familiebanden. Er moet wel een huurovereenkomst aanwezig zijn. Als mensen zelfstandig samenwonen op een adres en gemeenschappelijke ruimten delen, wordt verondersteld dat het aandeel in het schoonmaken van die ruimten bij uitval van een van de leden wordt overgenomen door de andere leden van een leefeenheid.
Bij bewoners van een kloostergemeenschap of andere gemeenschappelijke woonvorm:
Bij kloostergemeenschappen bijvoorbeeld is wel sprake van een leefeenheid, maar is over het algemeen een taakverdeling, die zich niet leent voor overname. In die situaties kan wel een indicatie gesteld worden voor bijvoorbeeld het schoonmaken van de eigen kamer indien men dit zelf niet meer kan. Gemeenschappelijke ruimten die kenmerkend zijn voor kloosters kunnen niet worden meegenomen in de indicatie (bibliotheken, gebedsruimten, gemeenschapsruimten) en behoren tot de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenschap.
Naast reguliere woonvormen kennen we een aantal bijzondere woonvormen. Dit zijn vormen van begeleid wonen, al dan niet in een groepsvorm, ten behoeve van mensen met bijvoorbeeld een verstandelijke beperking of een (psycho)geriatrische, psychosociale of psychiatrische aandoening. Het gaat vaak om kleinschalige woonvormen op basis van een particulier initiatief of een samenwerkingsverband tussen een zorgaanbieder en woningbouw corporatie. Uitgangspunt bij de toegang tot een maatwerkvoorziening is daarbij de profilering van de instelling en de wijze waarop toegang wordt verkregen. Als er sprake is van een indicatie vanuit de Wlz worden alle noodzakelijke voorzieningen vanuit de Wlz gefinancierd.
In het volgende gevallen is gebruikelijke hulp niet van toepassing:
(Medische) beperkingen huisgenoot en dreigende overbelasting
Indien uit (medisch) onderzoek blijkt dat een huisgenoot aantoonbare beperkingen heeft op grond van een aandoening, beperking, handicap of probleem waardoor redelijkerwijs de taken niet overgenomen kunnen worden, dan is gebruikelijk zorg niet van toepassing.
Een consulent moet altijd onderzoeken of een leefeenheid, gegeven de voor die leefeenheid geldende gebruikelijke zorg, door de (chronische) uitval van een gezinslid niet alsnog onevenredig belast wordt en overbelasting dreigt. Er dient onderzoek gedaan te worden naar de verhouding tussen draagkracht en draaglast van de individuele cliënt en zijn leefeenheid.
Factoren die van invloed kunnen zijn op de draagkracht zijn bijvoorbeeld de mate waarin er sprake is van (on)planbare zorg, het ziektebeeld en de prognose, bijkomende problemen van sociale, emotionele of relationele aard, de lichamelijke en/of geestelijke conditie van de partner of huisgenoot maar ook het sociale netwerk en de wijze van omgaan met problemen.
Wanneer partner of huisgenoot door de combinatie van een (volledige) werkkring ofopleiding en het voeren van het huishouden overbelast dreigt te raken, zal er door de
Consulent indien nodig medisch advies worden opgevraagd bij de GGD om de overbelasting te objectiveren. Wanneer de dreigende overbelasting wordt veroorzaakt door een combinatie van werk en gebruikelijke zorg en andere activiteiten dan werk en huishouden, gaan werk en gebruikelijke zorg voor. Het beoefenen van vrijetijdsbesteding kan op zich geen reden zijn om een indicatie voor huishoudelijke ondersteuning te krijgen.
In geval de leden van een leefeenheid overbelast dreigen te raken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot, kan een indicatie worden gesteld op de onderdelen die normaliter tot de gebruikelijke zorg worden gerekend. In principe zal die indicatie van korte duur zijn (3-6 maanden) om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.
Fysieke afwezigheid van een aaneengesloten periode van tenminste zeven etmalen
Indien de huisgenoot van een zorgvrager vanwege werk fysiek niet aanwezig is wordt hiermee bij het indiceren uitsluitend rekening gehouden, wanneer het om aaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen gaat.
De afwezigheid van de huisgenoot moet een verplichtend karakter hebben en inherent zijn aan diens werk; denk hierbij aan offshore werk, internationaal vrachtverkeer en werk in het buitenland.
Wanneer iemand aaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen van huis is, is er in die periode feitelijk sprake van een éénpersoonshuishouden en kan er geen gebruikelijke zorg worden geleverd.
Wanneer de fysieke afwezigheid van de partner minder dan 7 etmalen bedraagt, zal er altijd onderzocht moeten worden of de huisgenoot feitelijk kan voorzien in het verlenen van de zorg.
Plotseling overlijden van een van de ouders
Bij het plotseling overlijden van een van de ouders met als gevolg dat de achterblijvende ouder wordt belast met de opvoeding en verzorging van de kinderen in combinatie met werk. Ook in deze situatie kan tijdelijk (3 maanden) huishoudelijke ondersteuning worden ingezet om de ouder de kans te geven op zoek te gaan naar andere oplossingen.
Voorkomen van crisis en ontwrichting bij verzorging en opvang van gezonde kinderen
Indien opvang van gezonde kinderen noodzakelijk is, heeft de inzet van een voorzieningen op basis van andere wetten verplichtend karakter. Indien de voorzieningen op basis van andere wetten niet beschikbaar is kan tijdelijke inzet van huishoudelijke ondersteuning noodzakelijk zijn.
Ouderlijke zorgplicht bij echtscheiding
Bij echtscheiding vervalt het samenwonen en daarmee dus ook de gebruikelijke zorg voor het huishouden. De zorgplicht voor de kinderen verdwijnt niet. Bij uitval van de verzorgende ouder moet wel onderzoek gedaan worden naar de mogelijkheid van opvang van de kinderen door de niet thuiswonende ouder door te kijken naar de voor de rechtbank vastgelegde afspraken tussen de ex-echtgenoten.
Voor die perioden dat de kinderen bij de verzorgende -uitgevallen- ouder zijn, kan er dan een indicatie voor opvang zijn. Als de zorgplicht door de niet-verzorgende ouder kennelijk niet wordt nagekomen, beschouwen we de situatie als een eenoudergezin.
2.3 De cliënt is niet in staat om met gebruik van hulpmiddelen een (gestructureerd) huishouden te voeren en/of het uitvoeren van noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen
Er is geen positieve indicatie voor huishoudelijke ondersteuning als de problemen van de cliënt afdoende kunnen worden opgelost met technische hulpmiddelen of woonvoorzieningen.
Hulpmiddelen hebben voorrang op maatwerkvoorziening. Waar nodig zal een maatwerkvoorziening worden verstrekt. Hoe de keuze zal worden gemaakt is altijd een individuele afweging.
Als een technisch hulpmiddel niet aanwezig is of gerealiseerd kan worden, maar wel een goede oplossing biedt, is dit voorliggend aan het inzetten van hulp. Hierbij wordt geen rekening gehouden met de persoonlijke opvattingen over de inzet van deze hulpmiddelen door de cliënt.
Hulpmiddelen kunnen bestaan uit algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine of stofzuiger. Deze hulpmiddelen dienen uit oogpunt van verantwoorde werkomstandigheden ook voor een helpende aanwezig te zijn. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van al aanwezige
hulpmiddelen, zoals een wasdroger of een afwasmachine. Als dergelijke hulpmiddelen niet aanwezig zijn, maar wel een adequate oplossing zouden bieden voor het probleem, is de aanschaf van deze hulpmiddelen algemeen gebruikelijk. Woonvoorzieningen kunnen bijvoorbeeld keukenaanpassingen zijn of het plaatsen van een verhoging voor een droger/wasmachine.
Hulpmiddelen kunnen ook gefinancierd zijn uit een andere betalingsregeling, gericht op of aangepast aan de handicap van de cliënt (WLZ, Zvw).
2.4 De cliënt is niet in staat om met gebruik van algemene gebruikelijke voorzieningen een (gestructureerd) huishouden te voeren en/of het uitvoeren van noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen
Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken.
Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Te denken valt hierbij aan: sociale alarmering, boodschappen service, maaltijdservice, klussendienst.
2.5 Er bestaat geen aanspraak op huishoudelijke ondersteuning o.b.v. andere wetten
Deze voorziening moet beschikbaar en passend zijn. De consulent moet de sociale kaart goed in beeld hebben, zodat adequaat beoordeeld kan worden of een desbetreffende voorziening daadwerkelijk beschikbaar en passend is. Niet relevant is of men gebruik wil maken van deze voorziening.
Andere (wettelijke) regelingen gaan voor op de Wmo. In het kader van voorzieningen op het gebied van de huishoudelijke ondersteuning kan gedacht worden aan de volgende regelingen:
2.6 Uitzondering: Huishoudelijke ondersteuning bij revalideren
Wanneer bepaalde aandoeningen die de oorzaak vormen voor de huishoudelijke beperkingen naar de mening van de medisch adviseur nog behandelmogelijkheden biedt, kan in de regel geen Huishoudelijke Ondersteuning worden toegekend. Huishoudelijke Ondersteuning kan in een dergelijke situatie immers anti-revaliderend werken. Echter kan Huishoudelijke Ondersteuning in sommige gevallen naast een te volgen behandeling of revalidatie positief worden geadviseerd. Hierover is afstemming met de behandelaar nodig. Een dergelijke indicatie heeft dan in beginsel een korte geldigheidsduur, afgeleid van de duur van het behandel- of revalidatietraject.
3. De verschillende categorieën van Huishoudelijke Ondersteuning
Binnen de Wmo 2015 hebben wij de noodzakelijke ondersteuning bij het uitvoeren van huishoudelijke taken vertaald in onderstaande categorieën. Deze categorieën omvatten diverse concrete activiteiten welke in dit hoofdstuk nader zijn uitgewerkt. Hoofdstuk 5 bevat de specifieke normtijden per activiteit en bijlage 2a omvat een nadere definiëring per activiteit.
3.1 Categorie 1: Licht en Zwaar Huishoudelijk werk
Bij deze categorie bestaat géén structureel basisniveau van een schoon huis, in sommige uitzonderlijke gevallen is zelfs een hoger niveau van hygiëne gewenst.
Het basisniveau van een schoon huis omvat lichte en zware schoonmaaktaken. Denk bijvoorbeeld aan het afnemen van stof, stofzuigen, reinigen van vloeren en sanitair.
Een hoger niveau van hygiëne is bijvoorbeeld nodig als de cliënt op grond van ernstige beperkingen zelf geen mogelijkheden heeft om enige huishoudelijke werkzaamheden/ taken te verrichten of medische beperkingen heeft waaruit een meer dan gebruikelijke hygiëne noodzakelijk is. Ook is dit van toepassing als de medische beperkingen leiden tot een snellere vervuiling van het huis. De extra noodzakelijke schoonmaak dient een medische oorzaak te hebben, welke aantoonbaar is (lichamelijk of psychisch/psychiatrisch van aard). De grootte van het huis(houden) of de aanwezigheid van dieren is in het algemeen geen reden voor inzet van deze activiteit. Dit is met name een uitbreiding van het basisniveau van een schoon huis. Dit betekent dat er taken uitgevoerd kunnen worden zoals het afnemen van stof, stofzuigen, reinigen van vloeren en sanitair, alleen eventueel in een hogere intensiteit.
3.2 Categorie 2: Textiel-verzorging
Ondersteuning vanuit deze categorie wordt geboden indien iemand belemmering heeft bij het op orde en schoon houden van zijn kleding en beddengoed.
3.3 Categorie 3: Kortdurend aanleren van huishoudelijke werkzaamheden
Dit is van toepassing bij bijvoorbeeld gezinnen waarbij een gezinslid is weggevallen en de overige gezinsleden niet gewend zijn deze taken uit te voeren. De instructie geven m.b.t. hulpmiddelen kan van toepassing zijn indien cliënten hierna wel gebruik kunnen maken van algemene of voorzieningen op basis van andere wetten
Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld instructie geven m.b.t. omgaan met hulpmiddelen, het aanleren van huishoudelijke werkzaamheden en/ of de textielverzorging.
Deze categorie omvat het verzorgen van de broodmaaltijd, koffie en thee zetten, warme maaltijd opwarmen en boodschappenlijst samenstellen. Het uitgangspunt is dat indien nodig 1 keer per dag de broodmaaltijden worden bereid en klaargezet en 1 keer per dag een warme maaltijd wordt opgewarmd.
3.5 Categorie 5: Thuis zorgen voor kinderen onder 7 jaar
Indien er sprake is van uitval van de ouder in een éénoudergezin, of beide ouders ondervinden beperkingen in de opvang en verzorging van de kinderen, wordt er eerst nagegaan wat mantelzorg opvangt, en wat vrijwilligers als vervangende mantelzorg, algemeen gebruikelijke voorzieningen en voorzieningen op basis van andere wetten kunnen opvangen. Oppas en opvang van gezonde kinderen vallen in principe niet
onder de Wmo, daarvoor zijn andere, algemeen gebruikelijke en voorzieningen op basis van andere wetten voorhanden. Wel is er een indicatie mogelijk voor de verzorging van de kinderen conform leeftijd. Gebruik van kinderopvangkinderdagverblijf als voorzieningen op basis van andere wetten voor oppas en opvang van gezonde kinderen tot 5 dagen per week is redelijk. Indien de consulent zich ervan heeft vergewist dat de voorzieningen op basis van andere wetten en algemeen gebruikelijke voorzieningen niet aanwezig of niet toepasbaar zijn of zijn uitgeput, is bij uitval van de ouder in een éénoudergezin afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind, een advies voor hulp bij het huishouden mogelijk. Een dergelijke indicatie is in principe van korte duur (maximaal 3 maanden), de periode waarin een eigen oplossing moet worden gevonden. Indien nodig kunnen de volgende taken onder deze categorie vallen: Voor kinderen tot en met 7 jaar geldt:
Het is hierbij mogelijk om taken te combineren bijvoorbeeld meerdere kinderen gelijker tijd naar bed te brengen.
3.6 Categorie 6: Organiseren Huishouden
In bepaalde situaties is het mogelijk dat cliënten ondersteund moeten worden bij het huishouden als in redelijkheid niet meer van de cliënt verwacht kan worden dat hij zelfstandig beslissingen neemt (bijv. Een terminale situatie, multi-problem of crisis) of als disfunctioneren dreigt. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of van kleding), verwaarlozing (eten en drinken) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt. De hulp dient bij het uitoefenen van de ondersteuning zoveel mogelijk de cliënt te betrekken bij het maken van keuzes. Daarbij dient aangesloten te worden bij de capaciteiten, intellectuele vaardigheden en leervermogen van de cliënt. Bij een deel van deze groep zal geen sprake zijn van ontwikkelvermogen, eerder van afnemende zelfredzaamheid. Bewaken of het nog verantwoord is dat de cliënt zelfstandig woont, is daarom onderdeel van de categorie (signaleren en doorgeven aan de gemeente). Taken die onder deze categorie behoren, betreffen niet alleen huishoudelijke taken maar ook bijvoorbeeld het ondersteunen bij keuzes maken of signaleren van achteruitgang van zelfredzaamheid. Er tevens meerzorg mogelijk bij communicatieproblemen en/of bij aanwezigheid kinderen.
Schoon huis wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat het huis niet vervuilt en periodiek schoon wordt gemaakt. Het rapport van HHM bevat een gedetailleerd overzicht waarin beschreven staat welke concrete activiteit met welke frequentie schoongemaakt dient te worden (zie bijlage 3B).
4 Normtijden Huishoudelijke ondersteuning
Indien een inwoner voldoet aan de eisen om in aanmerking te komen voor een indicatie Huishoudelijke Ondersteuning zal de consulent in gesprek gaan met de inwoner. Op basis van de ontvangen informatie zal de consulent bepalen bij welke activiteiten de cliënt ondersteuning nodig heeft. Deze activiteiten zullen beschreven worden in de beschikking, afgegeven door de gemeente aan de cliënt.
De tijd welke nodig is om de verschillende activiteiten uit te voeren wordt vastgesteld op basis van een objectief normenkader, dat tot stand is gekomen door objectief & onafhankelijk onderzoek door HHM, het rapport met meer achtergrondinformatie is als bijlage 3B bij deze beleidsregels opgenomen.
Daarnaast is eveneens in het rapport de indirecte tijd in de verschillende normen geïntegreerd. Dit is de tijd die de hulpen per bezoek besteedden aan aankomst en vertrek, administratie bij de cliënt, sociale interactie met de cliënt en het pakken en opruimen van spullen voor het schoonmaken. Het gaat hierbij om de tijd dat de hulp in de woning van de cliënt aanwezig is (het gaat niet om reistijd of niet-cliëntgebonden tijd).
Categorie 3: Kortdurend aanleren van huishoudelijke werkzaamheden |
||
Advies, instructie + voorlichting (Max 30 min p/activiteit per week) |
||
Dagelijks organisatie Huishouden en Psychosociale begeleiding |
||
Bron: CIZ protocol versie 1.0 – 2006 (paragraaf 3.2.2)
Indien de uitzonderlijke situatie van de cliënt hierom vraagt is het mogelijk om af te wijken van bovenstaande normen en maatwerk te leveren.
Bijlage 3A Totstandkoming & toepassing normenkader HO
Totstandkoming & toepassing normenkader Huishoudelijke Ondersteuning (HO) gemeente Sittard-Geleen, Stein en Beek.
Door jurisprudentie is de Gemeente Sittard-Geleen, Stein en Beek genoodzaakt geweest om het beleid m.b.t. huishoudelijke ondersteuning aan te passen, omdat de totstandkoming van het oude normenkader niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. Onderstaand een beknopte beschrijving van de totstandkoming van het huidige normenkader. Bijlage 3B bevat het onderzoeksrapport van HHM met een uitgebreide beschrijving van het onderzoek en bijbehorende onderzoeksresultaten.
Stap 1: Onderzoeksbureau gezocht & opdracht geformuleerd
Allereerst is in gezamenlijkheid met de gemeente Stein en Beek een onafhankelijk onderzoekbureau welke geen belang had bij de uitkomsten van het onderzoek gezocht. Hiertoe is onderzoeksbureau HHM gecontracteerd. De gemeenten hebben HHM de opdracht gegeven om te komen tot een objectief en onafhankelijk lokaal gedragen normenkader huishoudelijke ondersteuning gebaseerd op de huidige afzonderlijke normenkaders van de gemeenten.
Stap 2: Uitgangspunten beleid formuleren
Er heeft een bijeenkomst met de beleidsmedewerker, Wmo-consulenten en onderzoeksbureau HHM plaatsgevonden, waar onderzoeksbureau HHM vragen heeft gesteld over de uitgangspunten van het nieuwe beleid en vragen ter verduidelijking aangaande het oude normenkader.
Stap 3: Bespreken plan van aanpak met klankbordgroep
Om draagvlak te creëren voor de aanpak van het onderzoek is een klankbordgroep ingesteld (bestaande uit Wmo-adviesraden van de 3 gemeenten; dienstverleners HO en Wmo-consulenten). De klankbordgroep had een adviesrol en kreeg bij aanvang de mogelijkheid om te reageren op de onderzoeksaanpak en het huidig beleid. Vanwege de onafhankelijkheid van de aanpak van HHM, waren de beleidsmedewerkers bij deze bijeenkomst niet aanwezig.
Stap 4: Data verkregen uit eerder onderzoek heeft als startpunt gediend
De kern van de werkwijze van HHM is dat de normen uit eerdere onderzoeken als startpunt zijn genomen(er is gebruik gemaakt van resultaten uit de onderzoeken in de gemeenten Utrecht, Amsterdam, Soest en de veertien Twentse gemeenten uit 2016 en 2017; hierbij is in Utrecht en Amsterdam samengewerkt met KPMG Plexus). Dit heeft geresulteerd in concrete activiteiten met bijbehorende tijdsbesteding en frequentie. Hierbij heeft een groep met onafhankelijke experts vastgesteld welke activiteiten nodig zijn om het resultaat “een schoon en leefbaar huis dat niet vervuild en geen gezondheidsrisico’s kent voor bewoners” te bereiken. Per activiteit is ook de frequentie en tijdsduur benoemd waarmee de activiteit moet plaatsvinden. Hierbij is ook rekening gehouden met de diversiteit aan huishoudens, zo heeft de ene cliënt bijvoorbeeld tegels welke gedweild moeten worden en de andere cliënt vloerbedekking, welke weer niet gedweild moet worden; of een appartement versus een eengezinswoning. Dit heeft geresulteerd in een representatieve norm.
Stap 5: Extra zorgvuldigheidstoets, check normen uit eerder onderzoek met lokale situatie
Er is een extra zorgvuldigheidstoets gedaan door de toepasbaarheid van de data uit eerder onderzoek te toetsen bij een regionale expertgroep. Deze expertgroep bestond uit 7 instellingen welke momenteel een contract Huishoudelijke Ondersteuning hebben in de gemeenten Sittard-Geleen, Stein en Beek en uit een commercieel schoonmaakbedrijf. Hierbij is de complete set van activiteiten binnen de norm het uitgangspunt geweest. Deze is uitgebreider dan de activiteiten welke zijn benoemd in het oude normenkader. De conclusie was dat de elementen uit de norm voor Huishoudelijke Ondersteuning (activiteiten, frequenties en tijdbesteding) zoals elders door onafhankelijk en objectief onderzoek zijn vastgesteld, ook in de Gemeente Sittard-Geleen, Stein en Beek van toepassing zijn.
Stap 6: Presentatie uitkomsten rapportage door HHM
De bevindingen van het onderzoek van HHM (conceptrapportage) zijn in één bijeenkomst (gelijktijdig) gepresenteerd aan de gemeenten en de leden van de klankbordgroep. Vervolgens kreeg de klankbordgroep de mogelijkheid om te reageren, zonder aanwezigheid van de gemeente en hierna omgekeerd. Er is gereageerd op de structuur van de rapportage, maar niet op de daadwerkelijke onderzoeksresultaten. Dit heeft geresulteerd in een adviesrapport van HHM (zie bijlage 3B)
Stap 7: Vertaling onderzoeksresultaten HHM naar gemeentelijk beleid
Vervolgens zijn de activiteiten, zoals beschreven in het oude normenkader van de Gemeente Sittard-Geleen, Stein en Beek (welke overeenkomstig indeling CIZ-protocol zijn), als uitgangspunt genomen en voorzien van nieuwe tijdsbesteding en frequentie conform onderzoeksresultaten HHM. Daar waar in het oude normenkader nog aanvullende activiteiten beschreven stonden, waar onderzoeksbureau HHM geen aanvullend onderzoek op heeft gedaan, is aangesloten bij de normering uit het CIZ-protocol. Kortom voor alle normen uit het oude normenkader is ofwel een nieuw onderzochte tijdsbesteding en frequentie afkomstig van het onderzoek van HHM toegevoegd, ofwel bij het ontbreken hiervan is aangesloten bij de normtijd uit het CIZ-protocol.
Stap 8: Toepassing in de praktijk
Als een cliënt een melding voor Huishoudelijke Ondersteuning doet en voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning, dan wordt per individuele cliënt gekeken bij welke concrete activiteiten desbetreffende cliënt ondersteuning nodig heeft. Hierna wordt per activiteit beoordeeld of de bijbehorende tijdsbesteding en frequentie (zoals beschreven in het normenkader) voldoende passend is voor desbetreffende cliënt, zo ja, dan wordt deze normtijd toegepast, zo nee dan wordt hiervan afgeweken. Op deze wijze wordt maatwerk beoogd.
Bijlage 3B Onderzoeksrapport HHM
Normenkader huishoudelijke ondersteuning
Gemeenten Westelijke Mijnstreek
Titel Normenkader huishoudelijke ondersteuning Gemeenten Westelijke Mijnstreek
Auteur(s) Evelien Rijken, Nienke van Vliet, Juliëtte van de Lugt
Opdrachtgever Gemeenten Sittard-Geleen, Beek en Stein
Publicatiedatum 12 december 2017
De gemeenten in de Westelijke Mijnstreek (Beek, Sittard-Geleen en Stein) zijn in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) verantwoordelijk voor de ondersteuning van hun inwoners bij het zelfstandig kunnen wonen en participeren. In dat kader moeten zij hun inwoners zo nodig ondersteuning bieden in de vorm van huishoudelijke ondersteuning (HO). De gemeenten voeren hiervoor een gekanteld gesprek om de eigen mogelijkheden en benodigde inzet voor een inwoner vast te stellen.
Op 18 mei 2016 deed de Centrale Raad van Beroep (CRvB) een aantal uitspraken over de huishoudelijke ondersteuning. De CRvB oordeelde dat de normenkaders van de gemeenten gebaseerd moeten zijn op objectief onderzoek naar noodzakelijke handelingen – en de frequentie waarmee ze moeten worden verricht – die resulteren in een voor het huishouden verantwoord resultaat. De CRvB heeft aangegeven zolang dit objectieve onderzoek naar de standaardmodules nog niet is afgerond, hij in zaken over huishoudelijke hulp op grond van de Wmo 2015 zelf in de zaak zal voorzien door aansluiting te zoeken bij de voorlaatste indicatie van de cliënt, dan wel bij de normen van het CIZ-Protocol Huishoudelijke Verzorging. De gemeenten die een urennorm hanteren die niet gebaseerd is op het CIZ-protocol, kunnen het beleid repareren door:
De gemeenten in de Westelijke Mijnstreek hebben bureau HHM gevraagd aanbevelingen te doen voor een (objectief en onderbouwd) lokaal gedragen normenkader huishoudelijke ondersteuning gebaseerd op de huidige normenkaders van de drie gemeenten.
1.2 Doelstelling van de aanpak
De gemeenten in de Westelijke Mijnstreek willen voor het vaststellen van de benodigde inzet op HO kunnen beschikken over een (objectief en onafhankelijk) lokaal gedragen onderbouwd normenkader HO. De voorgestelde aanpak moet uitsluitsel geven over de benodigde activiteiten, de frequentie van uitvoeren en de benodigde tijdbesteding. Dit alles tegen de achtergrond van het lokale beleid zoals de drie gemeenten in de Westelijke Mijnstreek dit hanteren en met de huidige normenkaders in de Westelijke Mijnstreek als uitgangspunt, die we toetsen aan de normtijden zoals wij die hebben gevonden op basis van onze onderzoeken.
Voor deze aanpak hebben we ons gericht op het huidige beleid van de gemeenten, zoals beschreven in de Wmo richtlijnen indicatieadvisering (indicatieprotocollen) voor de gemeenten Sittard-Geleen, Stein en Beek. Met de aanbevelingen die we opleveren, kunnen de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek verder invulling geven aan hun beleid en het indicatieprotocol. Bureau HHM geeft hiervoor suggesties maar het verwerken hiervan in het indicatieprotocol en/of de beleidsregels vormt geen onderdeel van de opdracht (dat is een verantwoordelijkheid van de gemeenten zelf).
Hierna beschrijven we in hoofdstuk 2 eerst de gevolgde aanpak . Hoofdstuk 3 bevat (de verduidelijking op) het beleid in Sittard-Geleen, Stein en Beek. In hoofdstuk 4 beschrijven we de eerder door ons uitgevoerde onderzoeken en de toepasbaarheid van de uitkomsten in de Westelijke Mijnstreek. In de daarop volgende hoofdstukken 5 en 6 presenteren we eerst de norm uit landelijk onderzoek, dan de toets op het beleid in de Westelijke Mijnstreek. In hoofdstuk 7 volgen tot slot enkele adviezen.
De kern van onze aanpak is dat we geen nieuwe normen hebben ontwikkeld, maar de situatie in de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek hebben getoetst aan de elders ontwikkelde normen (zie figuur 1).
Om dit resultaat te bereiken, hebben we de volgende stappen doorlopen:
Ad A. Startbijeenkomst t.b.v. de uitgangspunten
We zijn gestart met een startbijeenkomst met de gemeenten en de adviseurs van bureau HHM. Daarbij maakten we concrete afspraken over het proces van het onderzoek. Tevens stelden we in dit gesprek de uitgangspunten voor de beoogde normering vast, aan de hand van de bestaande indicatieprotocollen in de gemeenten Sittard-Geleen, Stein en Beek. Waar de indicatieprotocollen onvoldoende duidelijk waren, gaven de gemeenten een toelichting ter verduidelijking. In deze bijeenkomst waren betrokken beleidsmedewerkers aanwezig en medewerkers vanuit de uitvoering (toegang).
Ad B. Bespreken aanpak met de klankbordgroep
Om draagvlak te creëren voor de uitkomsten van deze aanpak is een klankbordgroep ingesteld, bestaande uit de Wmo-adviesraden, zorgaanbieders en Wmo-consulenten (zie bijlage 1 voor de deelnemerslijst). De klankbordgroep had een adviesrol en kreeg bij aanvang van de aanpak de gelegenheid te reflecteren op de onderzoeksaanpak.
De klankbordgroep gaf ook een reactie op het huidige beleid. Vanwege de onafhankelijkheid van onze aanpak waren de beleidsmedewerkers van de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek niet bij deze bijeenkomst aanwezig.
Ad C. Normering toetsen met experts
In deze stap toetsten we de norm uit eerdere onderzoeken bij een expertpanel uit de regio Westelijke Mijnstreek. We brachten de uitkomsten van onderzoeken elders naar HO in. Dit betrof een concrete uitwerking in activiteiten, frequentie en tijdbesteding voor elk van de onderscheiden onderdelen van de HO in de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek, gegeven de beleidskaders zoals benoemd in stap A. We vroegen de experts daarop commentaar te geven vanuit de lokale situatie. Ook vroegen we de experts te reflecteren op factoren die (mogelijk) frequentie van en tijdbesteding aan de verschillende activiteiten beïnvloeden.
Met het expertoordeel werd duidelijk in hoeverre de objectieve en onafhankelijke norm uit onderzoek elders ook van toepassing is in de Westelijke Mijnstreek. Waar dat zo bleek te zijn, vergeleken we de norm met het indicatieprotocol.
Het expertpanel bestond uit vertegenwoordigers van een schoonmaakbedrijf en van de aanbieders van huishoudelijke hulp in de Westelijke Mijnstreek, zowel teammanagers als uitvoerende medewerkers. Daarnaast is contact geweest met de GGD uit de regio; zij kozen ervoor geen bijdrage te leveren aan de expertbijeenkomst. Zie bijlage 2 voor de deelnemerslijst.
Om geen afbreuk te doen aan de onafhankelijkheid van de normontwikkeling woonden de beleidsmedewerkers van de gemeenten de bijeenkomst niet bij.
Ad D. Opstellen rapportage en bespreken met de klankbordgroep en gemeenten Deze rapportage bevat de bevindingen uit de voorgaande stappen. Deze is in conceptvorm in een bijeenkomst gelijktijdig gepresenteerd aan de gemeenten en de leden van de klankbordgroep. Vervolgens kreeg de klankbordgroep de gelegenheid op de uitkomsten te reageren, zonder aanwezigheid van de beleidsmedewerkers van de gemeenten. Aansluitend bespraken we de rapportage met de beleidsmedewerkers.
We hebben de reacties van de klankbordgroep en de gemeente verwerkt tot deze definitieve rapportage. De gemeenten hebben gereageerd op de structuur van de rapportage, maar niet op de daadwerkelijke onderzoeksresultaten.
3. Uitgangspunten beleid Westelijke Mijnstreek
In de bijeenkomst met de beleidsambtenaren zijn verschillen in HO-beleid tussen de gemeenten Sittard-Geleen, Stein en Beek geconstateerd en besproken. De klankbordgroep en expertgroep hebben vragen gesteld over het bestaande beleid.
Op basis daarvan hebben de drie gemeenten het beleid verduidelijkt aan de onderzoekers ten behoeve van de objectieve toets. Dat lichten we hieronder toe per onderdeel van de HO, waarbij eventuele verschillen in beleid tussen de gemeenten zichtbaar worden.
3.1 Verduidelijking beleid licht en zwaar huishoudelijk werk
Tabel 1. Verduidelijking op beleid licht en zwaar huishoudelijk werk
3.2 Verduidelijking beleid textielverzorging
Stein kent voor een hoge vervuilingsgraad maximaal 30 minuten per week extra toe voor de was. Beek en Sittard-Geleen beschrijven dit niet in het indicatieprotocol. De gemeenten verduidelijken dat zij allemaal bij een hoge vervuilingsgraad 30 minuten toe kunnen kennen voor het licht en zwaar huishoudelijk werk en de textiel- verzorging samen.
Beek heeft de activiteiten onder textielverzorging nader gespecificeerd. Sittard- Geleen en Stein geven aan dezelfde activiteiten te hanteren als Beek.
3.3 Verduidelijking beleid boodschappen
Het samenstellen van een boodschappenlijst kan worden geïndiceerd (zeer incidenteel), maar het doen van boodschappen niet. Het boodschappen doen is uitgesloten van de norm omdat uit onderzoek is gebleken dat er voldoende algemeen gebruikelijke voorzieningen 1 lokaal aanwezig zijn zoals de online en telefonische boodschappenservice van supermarkten, de inzet van vrijwilligers en de SRV-wagen.
3.4 Verduidelijking beleid maaltijden
Voor het klaarzetten van broodmaaltijden wordt over het algemeen één bezoek per dag afgelegd; dan worden het ontbijt en de lunch klaargezet. Als dit in het weekend nodig is, zijn afspraken nodig met de zorgaanbieder die al bij de cliënt komt.
3.5 Verduidelijking beleid verzorging van minderjarige kinderen
3.6 Verduidelijking beleid organisatie van het huishouden
Sittard-Geleen en Stein benoemen onder ‘organisatie van het huishouden’ meerzorg vanwege communicatieproblemen (maximaal 15 minuten per week) en meerzorg door de aanwezigheid van kinderen onder de 16 jaar (maximaal 30 minuten per week).
Beek benoemt dit niet in het indicatieprotocol, maar kan dit in de praktijk wel toekennen. De werkwijze voor de drie gemeenten is in de praktijk dus hetzelfde.
3.7 Verduidelijking beleid advies, instructie en voorlichting
Sittard-Geleen en Stein benoemen ‘psychosociale begeleiding’ (30 minuten per week) en ‘advies, instructie en voorlichting’ (maximaal 90 minuten per week). Beek benoemt dit niet in het indicatieprotocol, maar kan dit in de praktijk wel toekennen. De werkwijze voor de drie gemeenten is in de praktijk dus hetzelfde.
4. Uitgangspunten objectieve norm
We beschrijven in dit hoofdstuk de totstandkoming van de norm in eerder onderzoek en de toepasbaarheid daarvan in de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek, gegeven het beleid en het indicatieprotocol en de verduidelijking daarop in hoofdstuk 3.
4.1 Beschrijving eerder onderzoek
Er is gebruik gemaakt van de resultaten uit de onderzoeken in de gemeenten Utrecht2, Amsterdam, Soest en de veertien Twentse gemeenten naar HO die in 2016 en 2017 zijn uitgevoerd door bureau HHM, waarbij we in Utrecht en Amsterdam hebben samengewerkt met KPMG Plexus.
Het onderzoek in de gemeente Utrecht ligt aan de basis van de norm die we voor de Westelijke Mijnstreek als uitgangspunt nemen. In onderstaande paragraaf beschrijven we dit onderzoek en hoe het toegepast kan worden. Vervolgens beschrijven we de onderdelen uit de overige onderzoeken die relevant zijn voor de Westelijke Mijnstreek.
Beschrijving onderzoek Utrecht
In opdracht van de gemeente Utrecht 2 hebben KPMG Plexus en bureau HHM in 2016 objectief en onafhankelijk onderzoek gedaan naar de benodigde normtijd voor een schoon en leefbaar huis, daarbij aansluitend op het lokale Utrechtse beleid.
De onderzoeksmethode bestond uit drie losse onderdelen. Deze aanpak wordt triangulatie genoemd. Dit is een algemeen geaccepteerde wetenschappelijk verantwoorde wijze van normstelling in de praktijk.
Een expertgroep met onafhankelijke experts op het gebied van huishoudelijke hulp (gecontracteerde aanbieders), facilitaire schoonmaak (bedrijf), hygiëne (Universiteit Wageningen) en veiligheid (GGD) heeft vastgesteld welke activiteiten nodig zijn om het resultaat te bereiken: een schoon en leefbaar huis dat niet vervuilt en geen gezondheidsrisico’s kent voor bewoners. Per activiteit heeft de expertgroep een norm uitgesproken over de frequentie waarmee die moet plaatsvinden.
Tot slot hebben we de tijdsduur per activiteit in de empirie onderzocht. We hebben 121 bezoeken van huishoudelijke hulpen geobserveerd tijdens hun reguliere werk bij cliënten thuis en daarbij van alle uitgevoerde activiteiten de werkelijke tijdbesteding gemeten (totaal 1921 metingen). De helft van de metingen heeft plaatsgevonden bij cliënten in de gemeente Utrecht. De andere helft in twee ‘schaduwgemeenten’ die met resultaatsturing werken in plaats van een urennorm (Haarlem en Emmen).
Met de uitkomsten van het praktijkonderzoek hebben we bepaald hoeveel uren HH per jaar de basisnorm in Utrecht zou moeten bevatten. Dit hebben we gedaan door het gemiddelde van de gemeten tijdbesteding te vermenigvuldigen met de frequentie per activiteit, gecorrigeerd voor de mate van voorkomen van de verschillende activiteiten. Zo wordt bijvoorbeeld een vloer met vloerbedekking niet gedweild, dus is er gecorrigeerd voor het aantal huishoudens met vloerbedekking. (zie figuur 2) Naast de tijd voor schoonmaakactiviteiten is ook ‘indirecte tijd’ gemeten. Dit is de tijd die de hulpen per bezoek besteden aan aankomst en vertrek, administratie bij de cliënt, sociale interactie met de cliënt en het pakken en opruimen van spullen voor het schoonmaken. Hierbij gaat het om de tijd dat de hulp in de woning van de cliënt aanwezig is (het gaat niet om reistijd of niet-cliëntgebonden tijd). Deze tijd maakt standaard integraal onderdeel uit van de normtijd bij het onderdeel schoon en leefbaar houden van het huis.
Figuur 2. Model vaststellen normtijd
Door de methode van triangulatie worden de verschillende onderdelen van de norm door verschillende typen onderzoek en uit verschillende bronnen (kwalitatief en kwantitatief) bevestigd. Dit geeft zekerheid over de uitkomsten.
De resultaten hebben steeds betrekking op ‘de gemiddelde situatie’ zoals die in de verschillende onderzoeken is vastgesteld. Door uit te gaan van een gemiddelde situatie, krijgen normtijden een algemeen karakter en wordt voorkomen dat er op alle mogelijke denkbare uitzonderingen apart beleid moet worden ontwikkeld.
Factoren van invloed op de frequentie en tijdbesteding
De normtijden gelden voor de gemiddelde situatie. Een aantal factoren kunnen maken dat een situatie niet gemiddeld is, maar dat minder of meer benodigde inzet nodig is door een hogere of lagere frequentie van activiteiten of een hogere of lagere tijdbesteding. Dit is weergeven in figuur 3. Daarin is de tijd per cliënt afgezet tegen het aantal cliënten. Dit is een illustratief figuur gebaseerd op eerder onderzoek, dit figuur is niet gebaseerd op daadwerkelijke gegevens uit de Westelijke Mijnstreek.
Het gestreept gearceerde deel zijn de cliënten met een gemiddelde benodigde inzet. De uitersten aan beide kanten hebben respectievelijk minder of meer inzet nodig dan het gemiddelde. De factoren die maken dat meer of minder inzet nodig is, zijn verdeeld naar kenmerken van de cliënt, kenmerken van het huishouden en kenmerken van de woning. Deze worden hieronder toegelicht. De eventuele minder inzet of extra inzet door deze factoren valt niet onder de norm.
Figuur 3. Voorbeeld van de verdeling van het aantal benodigde uren per cliënt
Mogelijkheden cliënt zelf: de fysieke mogelijkheden van de cliënt om bij te dragen aan de uit te voeren activiteiten. Dit hangt af van het kunnen bewegen, lopen, bukken en omhoog reiken, het kunnen vol houden van activiteiten, het kunnen overzien wat moet gebeuren en daadwerkelijk tot actie kunnen komen. Ook speelt hier de trainbaarheid en leerbaarheid van de cliënt mee.
Beperkingen en belemmeringen van de cliënt, die gevolgen hebben voor de benodigde inzet. De hoeveelheid extra ondersteuning die nodig is, is leidend, niet de problematiek als zodanig. Voorbeelden zijn Huntington, ALS, Parkinson, dementie, visuele beperking, revalidatie, bedlegerig, psychische aandoeningen, verslaving/alcoholisme e.d. Dit kan op twee manieren uitwerken:
Ondersteuning vanuit mantelzorgers, netwerk en vrijwilligers: de hoeveelheid ondersteuning die wordt geboden vanuit mantelzorgers, het netwerk van de cliënt en eventuele vrijwilligers, waardoor minder professionele inzet vanuit de gemeente noodzakelijk is, omdat een deel activiteiten door niet-professionals wordt gedaan.
Samenstelling van het huishouden: het aantal personen en leeftijd van leden in het huishouden. Als sprake is van een huishouden van twee personen, is er niet persé extra inzet nodig. Dit is alleen het geval als zij gescheiden slapen, waardoor een extra slaapkamer in gebruik is. Het kan ook betekenen dat er minder ondersteuning nodig is, omdat de partner een deel van de activiteiten uit kan voeren (gebruikelijke zorg 3 ). De aanwezigheid van een kind of kinderen kan leiden tot extra noodzaak van inzet van ondersteuning. Dit is mede afhankelijk van de leeftijd en leefstijl van de betreffende kinderen en van de bijdrage die het kind levert in de huishouding (leeftijdsafhankelijk). Als er kinderen zijn, zijn er vaak ook meer ruimtes in gebruik. Een kind kan eventueel ook een bijdrage leveren in de vorm van mantelzorg en daarmee de benodigde extra inzet beperken of opheffen. Er kan ten aanzien van een kind ook sprake zijn van bijzonderheden (ziekte of beperking) die maken dat extra inzet van ondersteuning nodig is.
Huisdieren: door de aanwezigheid van een of meer huisdieren in het huishouden, kan extra inzet nodig zijn dan in de norm door meer vervuiling. Dit staat nog los van de verzorging van huisdieren. Een huisdier veroorzaakt niet altijd extra benodigde inzet (goudvis in een kom, een niet verharende hond, etc.). Een huisdier heeft vaak ook een functie ten aanzien van participatie en eenzaamheidsbestrijding.
Omvang van de woning: een grote woning kan maar hoeft niet noodzakelijk meer inzet te vragen. Een extra grote oppervlakte van de in gebruik zijnde ruimtes kan meer tijd vergen om bijvoorbeeld stof te zuigen, maar kan het stofzuigen ook makkelijker maken omdat je makkelijk overal omheen kunt werken. Een extra (slaap)kamer vergt wel extra tijd.
Aanvullingen uit overige onderzoeken
In Amsterdam en Hoorn is vergelijkbaar onderzoek uitgevoerd als in Utrecht, namelijk een combinatie van expertpanels, cliëntinterviews en tijdmetingsonderzoek bij huishoudelijke hulpen. Uiteraard vormden de beleidskaders van de betreffende gemeenten de basis voor die onderzoeken. Daaruit zijn de volgende aanvullende gegevens beschikbaar gekomen:
In Amsterdam is door bureau HHM en KPMG Plexus niet alleen een norm vastgesteld voor schoon en leefbaar huis, maar ook voor de was-verzorging, boodschappen, maaltijden en aanleren van activiteiten met betrekking tot de HO. Er is vastgesteld dat voor overige onderdelen van de HO geen norm gemaakt kan worden. Enerzijds omdat deze onderdelen zeer zeldzaam geïndiceerd worden en er dus te weinig huishoudens zijn om gegevens te verzamelen. Anderzijds omdat de inzet voor deze onderdelen per cliënt enorm kan variëren en dus per cliënt maatwerk nodig is.
In Hoorn is naar aanleiding van een bezwaarprocedure het door KPMG Plexus uitgevoerde onderzoek getoetst door de Rechtbank van Noord-Holland en aangemerkt als ‘voldoende zorgvuldig en deugdelijk’4 . Daarbij merkt de Rechtbank op: ‘Het onderzoek is verricht aan de hand van duidelijk omschreven objectieve criteria en de uit het onderzoek getrokken conclusies zijn inzichtelijk. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding deze conclusies voor onjuist te houden.’.
In meerdere gemeenten, waaronder Soest, is getoetst of de norm uit eerder onderzoek ook in de betreffende gemeente van toepassing is. Dat bleek steeds het geval voor de gemiddelde cliëntsituatie. Wel is de norm op enkele punten aangescherpt. Op de onderdelen dweilen en deur(post)en afnemen, hebben expertgroepen namelijk in diverse gemeenten, onafhankelijk van elkaar, wijzigingen voorgesteld. De wijzigingen werden ook onderschreven door de GGD en Universiteit Wageningen. De reden voor frequenter dweilen is het grote aandeel mensen met loophulpmiddelen binnen de cliëntgroep voor hulp bij het huishouden, waardoor de vloeren snel vervuilen. De reden voor het minder frequent afnemen van deur(post)en is de hoge frequentie van het (nat en droog) afnemen van tastvlakken, waardoor het afnamen van deur(post)en minder nodig is. Uitgangspunt bij deze overwegingen is steeds wat nodig is voor een schoon (hygiënisch) en leefbaar huis. Deze voorgestelde wijzigingen zijn in de gemeente Soest voor het eerst overgenomen, deze norm wijkt op kleine punten dus af van de norm in gemeente Utrecht. Het effect op de jaarlijks benodigde tijdbesteding voor schoon en leefbaar huis is overigens minimaal, namelijk minder dan 5 minuten per week.
4.2 Toepasbaarheid van de norm in de Westelijke Mijnstreek
Op basis van bovenstaande beschrijving van eerder onderzoek naar normtijden hebben wij geconcludeerd dat de combinatie van activiteiten, frequenties en tijdbesteding in principe in iedere gemeente van toepassing is, uiteraard binnen het beleidskader van de betreffende gemeente. In de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek is een extra zorgvuldigheidstoets gedaan door de toepasbaarheid te toetsen bij een regionale expertgroep tijdens een bijeenkomst.
Onderdelen van huishoudelijke ondersteuning
In de expertbijeenkomst hebben we de volgende onderdelen van hulp bij het huishouden besproken. Deze komen niet één op één over met de onderdelen zoals benoemd in het protocol van de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek. Tabel 2 laat de vertaling zien van de onderdelen in de norm naar de onderdelen in de Westelijke Mijnstreek. Daarbij is de complete set van activiteiten binnen de norm uitgangspunt. Deze is uitgebreider dan de activiteiten die benoemd zijn in de indicatieprotocollen van de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek.
Verzorging van kinderen bij uitval van ouders en/of verzorgers Organisatie van het huishouden Advies, instructie en voorlichting gericht op het huishouden, aanleren van vaardigheden |
Tabel 2. Onderdelen hulp bij het huishouden
Oordeel van de regionale expertgroep
De regionale expertgroep gaf aan dat de norm uit eerder onderzoek ook in de Westelijke Mijnstreek van toepassing is. De volgende aspecten zijn bediscussieerd:
De expertgroep had aanvullingen op de activiteiten onder licht en zwaar huishoudelijk werk: opruimen in de keuken, afwassen, raamkozijnen afnemen, tapijten en matten uitkloppen en de berging schoonmaken. De gezamenlijke conclusie was als volgt: opruimen in de keuken valt onder ‘keuken schoonmaken’. Tapijten en matten uitkloppen valt onder ‘stofzuigen’.
Raamkozijnen afnemen valt onder ‘ramen wassen binnenzijde’. Afwassen is in een van de eerdere onderzoeken toegevoegd. Deze onderdelen maken dus al deel uit van de norm. Het schoonmaken van de berging maakte bij andere gemeenten geen onderdeel uit van het beleid, maakt geen onderdeel uit van de norm voor ‘een schoon en leefbaar huis’ en is daarom ook elders niet onderzocht.
Daarmee concludeerde de expertgroep dat de frequenties uit eerder onderzoek ook in de Westelijke Mijnstreek aan de orde zijn.
Wat betreft de textiel-verzorging benadrukte de expertgroep dat de organisatie hiervan soms meer tijd kost dan het daadwerkelijk uitvoeren van alle afzonderlijke activiteiten, door het wachten tot de wasmachine en droger klaar zijn. Er is toegelicht dat de norm alleen de benodigde tijd bevat voor het uitvoeren van de activiteiten, niet de zogenaamde ‘doorlooptijd’. Dit punt is ook in eerder onderzoek benoemd. Toen werd steeds aangegeven dat enige creativiteit wordt gevraagd van de aanbieder in de organisatie van taken. Voorbeelden zijn de wasmachine direct na aankomst aanzetten, de cliënt de wasmachine zelf al eerder laten aanzetten of bij cliënten die ‘op de route’ wonen, de wasmachine vast gaan aanzetten.
De expertgroep benoemde factoren waardoor in een individuele cliëntsituatie de benodigde tijd hoger kan zijn dan de norm:
Bij COPD en andere luchtwegaandoeningen kan meer tijd nodig zijn voor het licht en zwaar huishoudelijke werk. De expertgroep gaf aan dat in de Westelijke Mijnstreek relatief meer mensen zijn met luchtwegaandoeningen dan gemiddeld in Nederland. Dat blijkt ook inderdaad uit de Vraag en Aanbod Monitor (gegevens van het Nivel, via https://www.roswijkscan.nl/vaam/).
Er is toegelicht dat deze factoren niet maken dat de normtijd voor gemiddelde huishoudens moet worden aangepast, maar dat de beschreven situaties kunnen maken dat iemand geen ‘gemiddelde cliëntsituatie’ is en extra tijd toegekend krijgt.
Hiermee concluderen we dat de elementen uit de norm voor HO (activiteiten, frequenties en tijdbesteding) zoals die elders door onafhankelijke en objectief onderzoek zijn vastgesteld, de basis kunnen vormen voor de gevraagde normstelling HO in de Westelijke Mijnstreek.
5. Norm voor HO in de Westelijke Mijnstreek
In dit hoofdstuk beschrijven we per onderdeel de objectieve norm, toegepast op de beleidskeuzes van de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek. De norm bestaat steeds uit activiteiten, frequenties en tijdbesteding.
5.1 Norm voor licht en zwaar huishoudelijk werk
Licht en zwaar huishoudelijk werk betreft de activiteiten binnen bepaalde woonruimten in een huis zoals benoemd in bijlage 3, tabel 10. Deze komen overeen met de activiteiten ‘schoon en leefbaar huis’ uit eerder onderzoek.
De frequenties voor licht en zwaar huishoudelijke werk zijn te vinden in bijlage 3, tabel 11a (basisactiviteiten) en 11b (incidentele activiteiten) en de normtijden per week in bijlage 3, tabel 12. In de tabellen 11a en 11b is ook te zien welke activiteiten vallen onder licht huishoudelijk werk midden, licht huishoudelijk werk hoog/laag en zwaar huishoudelijk werk. In eerder onderzoek is dit onderscheid niet gemaakt.
Daarom is de indirecte tijd niet apart gemeten voor licht en zwaar huishoudelijk werk. In deze rapportage wijzen we de indirecte tijd toe aan zwaar huishoudelijk werk, omdat hiervoor de meeste schoonmaakspullen moeten worden gepakt (onderdeel van de indirecte tijd). Omdat zwaar huishoudelijk werk bij (vrijwel) iedere cliënt geïndiceerd wordt, wordt de indirecte tijd dus ook altijd meegenomen.
Daarnaast kunnen er nog factoren zijn, waardoor de normtijd bij een individuele cliënt moet worden aangepast aan de individuele situatie (zie hoofdstuk 4).
5.2 Norm voor de textielverzorging
Voor de textielverzorging in een gemiddelde cliëntsituatie moeten de activiteiten in bijbehorende frequentie worden uitgevoerd zoals benoemd in bijlage 4, tabel 13. De normtijden voor de textielverzorging in aantal minuten per week is weergegeven in bijlage 4, tabel 14.
Daarnaast kunnen er nog factoren zijn waardoor de normtijd bij een individuele cliënt moet worden aangepast aan de individuele situatie. Voor de textielverzorging zijn deze factoren in eerder onderzoek niet onderzocht. Hiervoor kunnen gemeenten gebruik maken van het CIZ-protocol.
Voor de boodschappen in een gemiddelde cliëntsituatie moet een keer per week een boodschappenlijst worden opgesteld en de boodschappen worden opgeruimd. Het doen van boodschappen is niet opgenomen in het huidige normenkader van de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek.
Voor de activiteiten die wel in het normenkader staan, is de benodigde tijdbesteding in minuten per week weergegeven in bijlage 5, tabel 15.
In eerder onderzoek is niet alleen gesproken over de benodigde frequentie van het klaarzetten van de broodmaaltijden en warme maaltijden, maar ook over het slim organiseren daarvan. Zo kan het klaarzetten van de broodmaaltijden voor ontbijt en lunch worden gecombineerd. Ook kan de afwas van de warme maaltijd de volgende dag worden gedaan, zodat de huishoudelijke hulp niet hoeft te wachten tot de cliënt de maaltijd gegeten heeft. Zo komen de norm voor activiteiten en frequenties tot stand in bijlage 5, tabel 16.
Daarnaast kunnen er nog factoren zijn waardoor de normtijd bij een individuele cliënt moet worden aangepast aan de individuele situatie. Voor de maaltijden zijn deze factoren in eerder onderzoek niet onderzocht. Hiervoor kunnen gemeenten gebruik maken van het CIZ-protocol.
5.5 Norm voor verzorging van kinderen bij uitval van ouders en/of verzorgers
In eerder onderzoek is vastgesteld dat de verzorging van kinderen bij uitval van ouders en/of verzorgers uitzonderlijk voorkomt en bovendien per gezin om een andere inzet vraagt, afhankelijk van de situatie. Daarom is in eerder onderzoek steeds gekozen om geen norm te ontwikkelen voor dit onderdeel. Dat betekent dat de activiteiten zijn benoemd, maar niet de frequenties en normtijden. Hiervoor
kunnen gemeenten gebruik maken van het CIZ-protocol. De activiteiten zijn benoemd in bijlage 6, tabel 17.
5.6 Norm voor organisatie van het huishouden
De organisatie van het huishouden is in eerder onderzoek aangemerkt als activiteit voor cliënten die beperkt leerbaar zijn. Dit ligt op het snijvlak van HO en individuele begeleiding. Dit vraagt om een ander type professional dan de huishoudelijke hulp. Hiervoor is in eerder onderzoek geen norm opgesteld. Hiervoor kunnen gemeenten gebruik maken van het CIZ-protocol. Hetzelfde geldt voor factoren waardoor de normtijd bij een individuele cliënt moet worden aangepast aan de individuele situatie.
5.7 Norm voor advies, instructie en voorlichting gericht op het huishouden
Advies, instructie en voorlichting is in eerder onderzoek aangemerkt als onderdeel voor cliënten die leerbaar zijn. De precieze activiteiten hangen af van de onderdelen die iemand moet leren. Voor dit onderdeel is in eerder onderzoek een normtijd per week opgesteld, onafhankelijk van de frequentie (zie bijlage 6, tabel 18) en de inschatting gemaakt dat dit onderdeel voor zes weken wordt toegekend. In individuele situaties kan de ondersteuningsbehoefte echter anders zijn, afhankelijk van de leerbaarheid van de cliënt.
6. Toets van het indicatieprotocol in Westelijke Mijnstreek
In deze aanpak hebben we het indicatieprotocol van de gemeenten Sittard-Geleen, Stein en Beek getoetst. Op een aantal punten wijken de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek af van de objectieve en onafhankelijke norm die in eerder onderzoek is vastgesteld. Dat lichten we hieronder per onderdeel van de HO toe.
Voor alle onderdelen geldt dat de inwoner moet weten waar zij of hij aan toe is. Daarom vraagt de CRvB aan gemeenten om in het beleid de activiteiten te benoemen die moeten worden uitgevoerd en de bijbehorende frequentie. De frequentie van activiteiten worden in het beleid van de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek niet benoemd bij de onderdelen licht en zwaar huishoudelijk werk, boodschappen en textielverzorging.
6.1 Toets licht en zwaar huishoudelijk werk
In tabel 3 worden de tijden voor licht en zwaar huishoudelijk werk in de Westelijke Mijnstreek vergeleken met de normtijden. Licht huishoudelijk werk is uitgesplitst in midden en hoog/laag. De tijd die in de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek wordt geïndiceerd voor licht en zwaar huishoudelijk werk is afhankelijk van het aantal slaapkamers. Er kan extra tijd toegekend worden voor meer personen en voor de aanwezigheid van een trap in huis.
Voor de normtijden uit eerder onderzoek voor licht en zwaar huishoudelijk werk zijn we uitgegaan van de normtijden zoals vastgesteld in Soest. Deze normtijd geldt voor een- en tweepersoonshuishoudens met één in gebruik zijnde slaapkamer en geldt zowel voor huishoudens met een trap als huishoudens die gelijkvloers wonen. Bij extra slaapkamers wordt per kamer tijd opgeteld 5 . Daarbij is een onderscheid gemaakt naar kamers die in gebruik zijn (dagelijks of wekelijks); daarvoor geldt een normtijd van 18 minuten per kamer per week. En naar kamers die niet in gebruik zijn (met de deur gesloten). Voor kamers niet in gebruik heeft de GGD aangegeven dat de kamer wekelijks gelucht moet worden en de basisactiviteiten maandelijks in plaats van wekelijks moeten plaatsvinden. Dit leidt tot een gemiddelde normtijd van 5 minuten per kamer per week.
De tijden in tabel 3 zijn in minuten per week (afgerond op hele minuten).
Naast de onderdelen in tabel 3, bieden de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek de mogelijkheid om:
Hiervoor is uit de onderzoeken in Utrecht en Amsterdam geen norm beschikbaar. Ook het CIZ had hiervoor geen norm. Uit een ander onderzoek (nog niet openbaar) komt echter wel advies over de factoren in paragraaf 4.1 waarvoor extra tijd benodigd kan zijn. Op basis hiervan is geen reden om af te wijken van de tijden die de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek hanteren voor extra vervuilingsgraad en kinderen.
Tabel 3. Toets op de normtijden licht en zwaar huishoudelijk werk in de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek (S-G = Sittard-Geleen)
* Slaapkamers dagelijks tot wekelijks in gebruik
** Slaapkamers niet in gebruik en deur dicht
De normtijden zijn, afgerond op hele minuten per week, weergegeven in onderstaande tabel 4.
Voor de normtijden uit eerder onderzoek zijn we uitgegaan van de normtijden zoals vastgesteld in Twente, mede op basis van gegevens uit Amsterdam. In het onderzoek in Twente is vastgesteld wat de normtijden zijn, uitgesplitst naar 1- en 2- persoonshuishoudens. Daarbij uitgaande van een normtijd per was, met in een 1- persoonshuishouden 2 wassen per week (4 per 2 weken) en in een 2- persoonshuishouden 2,5 wassen per week (5 per 2 weken) en daarnaast tijd voor strijken per huishouden.
Hierbij geldt de kanttekening dat de normtijden uitgaan van volledige overname van de textielverzorging. In de praktijk blijken veelal onderdelen nog door de cliënt zelf te worden uitgevoerd. Zoals de was in de machine doen en de was opvouwen. Dit is zowel in Twente als in Amsterdam in de praktijk het geval gebleken. Per cliëntsituatie moet worden bepaald welke activiteiten de cliënt zelf nog kan uitvoeren.
Naast de onderdelen in tabel 4, bieden de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek de mogelijkheid om 15 minuten per week extra toe te kennen per kind in het
huishouden. Dit is in eerder onderzoek niet onderzocht. Wel geeft het CIZ hiervoor een norm (30 minuten per kind tot 16 jaar per week).
Tabel 4. Toets op de normtijden textielverzorging in de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek
De tijdnormen zijn, afgerond op hele minuten per week, weergegeven in onderstaande tabel. Voor de normtijden uit eerder onderzoek zijn we uitgegaan van de normtijden zoals vastgesteld in Amsterdam.
Tabel 5. Toets op de normtijden boodschappen in de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek
6.4 Toets maaltijden (broodmaaltijden en warme maaltijd)
De normtijden zijn, afgerond op hele minuten per dag, weergegeven in onderstaande tabel (uitgesplitst naar één bezoek per dag of twee bezoeken per dag voor broodmaaltijden). Daarbij gaat de normtijd uit eerder onderzoek (Amsterdam) uit van maximaal één bezoek per dag.
Bij de normtijd uit eerder onderzoek is indirecte tijd opgenomen. In eerder onderzoek in Amsterdam is vastgesteld dat voor de dagelijkse maaltijden de huishoudelijke hulp apart moet komen. In dat geval geldt dus, net als voor een bezoek in het kader van schoonmaken, indirecte tijd (zijnde 5 minuten per bezoek).
Naast de onderdelen in tabel 6, bieden de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek de mogelijkheid om 20 minuten per keer extra toe te kennen in geval er kinderen tot 12 jaar in het huishouden zijn. Dit is in eerder onderzoek niet onderzocht. Wel geeft het CIZ hiervoor een norm (20 minuten per keer bij kinderen tot 12 jaar).
Tabel 6. Toets op de normtijden maaltijden in de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek
6.5 Toets verzorging minderjarige kinderen
Voor wat betreft de tijdnormen is in eerder onderzoek vastgesteld dat de verzorging van kinderen slechts incidenteel voorkomt en per cliënt om een andere invulling vraagt. Daarom zijn geen normtijden op basis van onderzoek door ons beschikbaar. Wij adviseren voor dit onderdeel daarom terug te vallen op het CIZ-protocol. De normtijden van gemeenten in de Westelijke Mijnstreek komen overeen met die in het CIZ-protocol.
Tabel 7. Toets op de normtijden overige onderdelen in de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek
6.6 Toets organisatie van het huishouden
Voor wat betreft de tijdnormen is in eerder onderzoek vastgesteld dat de organisatie van het huishouden slechts incidenteel voorkomt en per cliënt om een andere invulling vraagt. Daarom zijn geen normtijden op basis van onderzoek door ons beschikbaar. Wij adviseren voor dit onderdeel daarom terug te vallen op het CIZ- protocol. De normtijden van gemeenten in de Westelijke Mijnstreek komen overeen met die in het CIZ-protocol.
Naast de onderdelen in tabel 8, bieden de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek de mogelijkheid om:
Dit is niet in eerder onderzoek door ons onderzocht. Ook het CIZ had voor deze extra factoren bij organisatie van het huishouden geen norm.
Tabel 8. Toets op de normtijden organisatie van het huishouden
6.7 Toets advies, instructie en voorlichting
Voor wat betreft de tijdnormen komt het beleid van de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek overeen met de normtijden uit eerder onderzoek.
Tabel 9. Toets op de normtijden overige onderdelen in de gemeenten Westelijke Mijnstreek
Samen met de experts uit de Westelijke Mijnstreek concludeerden we dat de objectieve en onafhankelijke norm uit eerder onderzoek ook in de Westelijke Mijnstreek van toepassing is. Op basis van de vergelijking van deze norm met het beleid van Sittard-Geleen, Stein en Beek, adviseren wij de gemeenten om hun indicatieprotocol hierop aan te passen.
De onderbouwing van de normtijden voor de verschillende onderdelen van HO op te nemen in het indicatieprotocol. Daarmee sluit u aan bij de uitspraken van de CRvB (een onderzoek laten uitvoeren naar het nieuwe normenkader door een onafhankelijke derde en het beleid aanpassen op basis van de uitkomsten van dit onderzoek, zie paragraaf 1.1).
Het aantal minuten per week voor licht en zwaar huishoudelijk werk voor een individuele cliënt primair te baseren op de benodigde professionele inzet - gezien de eigen mogelijkheden van de cliënt en diens netwerk – en het aantal in gebruik zijnde kamers (die vallen onder het HO-beleid) door de betreffende cliënt.
De mogelijkheid te bieden om extra tijd toe te kennen voor in ieder geval de volgende factoren, mits deze in de individuele situatie daadwerkelijk om meer professionele inzet vragen: beperkingen of belemmeringen van de cliënt, de aanwezigheid van kinderen, de aanwezigheid van een derde persoon, de aanwezigheid van een huisdier, kenmerken van de woning, eventuele andere factoren die in de praktijk voorkomen (zoals benoemd in de indicatieprotocollen).
Uit de onderzoeken in Utrecht en Amsterdam komen hiervoor geen normtijden naar voren. Voor uitzonderingssituaties is dat ook niet wenselijk. Normtijden gaan immers over gemiddelden en dit vraagt een bepaalde groepsomvang om deze te kunnen bepalen. Zo is er bijvoorbeeld geen norm voor een derde persoon in het huishouden of voor textielverzorging voor een kind, omdat dit in eerder onderzoek niet tot nauwelijks voorkwam.
In een andere gemeente is wel onderzoek naar gedaan naar categorieën van beïnvloedende factoren, maar deze gegevens zijn nog niet openbaar.
Daarbij merken we op dat u wel gebruik kunt maken van normtijden uit het CIZ- protocol. In verschillende situaties geeft echter ook het CIZ-protocol geen normtijd 6 . Kennelijk was er niet eerder behoefte aan een normtijd voor die situaties en is dit in het verleden altijd met maatwerk opgelost. Wij adviseren om gebruik te maken van de professionaliteit van consulenten om in individuele uitzonderingssituaties de benodigde tijd in te schatten.
Bijlage 1. Deelnemersklankbordgroep
Bijlage 2. Deelnemers expertgroep
Bijlage 3. Tijdnormering licht en zwaar huishoudelijk werk
Tabel 10. Activiteiten benodigd voor licht en zwaar huishoudelijk werk
Tabel 11a. Frequenties licht en zwaar huishoudelijk werk (basisactiviteit)
* LM = licht midden, LHL = Licht hoog/laag, Z = zwaar (incl. ramen)
Tabel 11b. Frequentie licht en zwaar huishoudelijk werk (incidentele activiteit)
Tabel 12. Normtijdper week per schoonmaakcategorie en per woonruimte voor licht en zwaar huishoudelijk werk
Bijlage 4. Tijdnormering de textielverzorging
Tabel 13. Activiteiten en frequenties voor de textielverzorging
Tabel 14. Normtijden voor de textielverzorging
Bijlage 5. Tijdnormering boodschappen en maaltijden
Tabel 15. Activiteiten, frequenties en normtijden voor de boodschappen
Tabel 16. Activiteiten, frequenties en normtijden voor de maaltijden
Bijlage 6. Tijdnormering overige onderdelen
Tabel 17. Activiteiten voor verzorgen van minderjarige kinderen
Tabel 18. Activiteiten en normtijden voor advies, instructie en voorlichting
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2019-191027.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.