Gemeenteblad van Neder-Betuwe
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Neder-Betuwe | Gemeenteblad 2019, 18973 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Neder-Betuwe | Gemeenteblad 2019, 18973 | Beleidsregels |
Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Neder-Betuwe houdende regels omtrent omgevingsvergunningen Beleidsregels intrekken omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen 2018.
Burgemeester en wethouders stellen, gelet op het bepaalde in artikel 1:3, lid 4 en de artikelen 4:81 tot en met 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 1.2 van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 2.33, lid 2 onder a. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht beleidsregels vast voor het intrekken van omgevingsvergunningen voor de activiteiten bouwen en milieu.
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. De Wabo kent in artikel 2.33 een algemeen intrekkingsartikel.
Dit artikel voorziet in een integratie van de voorheen in de verschillende regelingen opgenomen intrekkingsgronden. In bijlage I is de tekst van artikel 2.33 Wabo opgenomen.
Op basis van de in de Invoeringswet Wabo opgenomen overgangsrechtelijke bepalingen
worden alle voor de inwerkingtreding van de Wabo verleende vergunningen en ontheffingen met betrekking tot activiteiten, die door de Wabo omgevingsvergunningplichtig zijn geworden, gelijkgesteld aan een omgevingsvergunning voor die activiteit. Dat betekent dat alle vóór 1 oktober 2010 verleende bouw- en milieuvergunningen de status omgevingsvergunning hebben verkregen. Daaruit volgt dat voor het intrekken van alle verleende omgevingsvergunningen artikel 2.33 van de Wabo van toepassing is.
Artikel 2.33 van de Wabo maakt onderscheid tussen verplichte en facultatieve intrekkings-gronden. Bij een verplichte intrekkingsgrond heeft het bevoegd gezag geen ruimte om een
afweging te maken. Bij een facultatieve intrekkingsgrond kan de verleende vergunning worden
ingetrokken, maar moet een belangenafweging worden gemaakt die ertoe kan leiden dat, ondanks dat zich een intrekkingsgrond voordoet, toch wordt besloten om de omgevings-vergunning niet in te trekken. Artikel 2.33 heeft een limitatief karakter, dat wil zeggen dat enkel op basis van de hierin genoemde gronden tot intrekking kan worden overgegaan.
Naast de algemene intrekkingsgronden, genoemd in artikel 2.33, zijn in artikel 5.19 van de
Wabo intrekkingsgronden opgenomen die in het kader van bestuursrechtelijke handhaving een rol spelen. Deze intrekkingsgronden hebben betrekking op ontoelaatbaar gedrag van de
vergunningaanvrager c.q. vergunninghouder en het bevoegd gezag kan bij handhavend optreden intrekking van een verleende vergunning als sanctie toepassen. Bij het formuleren van een algemeen intrekkingsbeleid voor omgevingsvergunningen speelt deze specifieke intrekkingsbevoegdheid geen rol omdat deze enkel in het kader van handhaving aan de orde kan zijn.
In beginsel heeft een omgevingsvergunning een onbeperkte geldigheidsduur.
Omgevingsvergunningen kunnen worden verleend voor activiteiten met een aflopend of eindig
karakter zoals bijvoorbeeld bouwen, het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, slopen, kappen en het wijzigen van een monument. Dit type omgevingsvergunning verliest zijn werking op het moment dat de activiteit is afgelopen, beëindigd of voltooid.
De omgevingsvergunning is ingevolge artikel 2.1 Wabo alleen voor het verrichten van de
betreffende activiteit vereist en niet voor het (verder) in stand houden van bijvoorbeeld het
gebouw of het uitgevoerde werk. Omgevingsvergunningen kunnen ook worden verleend voor activiteiten die een permanent of doorlopend karakter hebben zoals bijvoorbeeld vergunningen voor de activiteit milieu (het in werking hebben van een inrichting) en het gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. Dit type omgevingsvergunning blijft in beginsel zijn werking behouden voor onbeperkte duur.
Er wordt op jaarbasis een aanzienlijk aantal omgevingsvergunningen verleend, zowel aan
particulieren als aan bedrijven. De meeste van de vergunde activiteiten worden ook binnen een afzienbare termijn, nadat de vergunning is verleend, uitgevoerd. Het komt echter ook voor dat er geen of pas na een aantal jaren gebruikt wordt gemaakt van de verleende vergunning. Daardoor ontstaat een zogenaamde “slapende” vergunning waarbij de feitelijke situatie anders is dan de vergunde dan wel planologisch vastgelegde situatie. Intrekking van vergunningen heeft betrekking op het beëindigen van de geldigheidsduur van vergunningen die nog niet geëxpireerd zijn, in de meeste situaties dus wanneer nog niet tot het bouwen van de vergunde bouwwerken is overgegaan c.q. de vergunde milieusituatie niet is gerealiseerd.
Alle gemeenten hebben het “Beleidskader Uitvoering VTH taken Rivierenland 2015-2019 vastgesteld. Daarin is in hoofdstuk 4.16 het volgende opgenomen (integraal overgenomen):
4.16. Intrekken omgevingsvergunningen
In artikel 2.33 Wabo zijn de mogelijkheden genoemd voor het bevoegd gezag om een omgevingsvergunning in te trekken.
Door of namens Burgemeester en Wethouders kunnen op grond van het gestelde in de Wabo de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken.
Hoe wordt omgegaan met het intrekken van vergunningen?
De Wabo kent een aantal gronden om een vergunning geheel of gedeeltelijk in te trekken, zoals:
De procedure waarbij een omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken moet rekening houden met de procedure waarmee de vergunning tot stand is gekomen. De intrekkingsprocedure moet namelijk gelijk zijn aan de procedure waarmee de omgevingsvergunning tot stand is gekomen. Door de gemeente zal altijd, voorafgaand aan de procedure, eerst een brief waarin het voornemen tot intrekken wordt toegelicht aan de vergunninghouder sturen. De gemeente zal daar waar nodig een actief intrekkingsbeleid (laten) voeren.
De procedures zoals opgenomen in de Wabo zijn leidend voor de gemeente. Hierbij kan globaal een aantal situaties voorkomen:
Tot zover het al vastgestelde beleid. Geconstateerd kan worden dat het intrekkingsbeleid uit het Beleidskader vooral gericht is op sanctioneren. T.a.v. het intrekken van een vergunning door het niet tijdig gebruiken is geen uitvoeringsbeleid opgenomen. Daarom zijn aanvullende beleidsregels noodzakelijk.
Het ongebruik laten voortbestaan van vergunde rechten is om meerdere redenen ongewenst.
Vergunde rechten die door het niet bouwen van bedrijfsgebouwen feitelijk onbenut zijn gebleven, kunnen de resterende milieuruimte voor andere ontwikkelingen in de directe omgeving nodeloos beperken en zelfs onmogelijk maken en zij kunnen een verschil in de feitelijke en de theoretische milieuomstandigheden van een gebied tot gevolg hebben. Bij het intrekken van bijv., vergunningen bouw agrarische bebouwing heeft dit ook een milieucomponent.
Het is daarom raadzaam om omgevingsvergunningen, die langere tijd niet worden benut, niet oneindig te laten voortbestaan en, na afweging van de relevante belangen, actief tot intrekking daarvan over te gaan.
Het formuleren van een uniform en gelijkluidend beleid voor het intrekken van niet benutte omgevingsvergunningen voor de activiteiten bouwen, waarbij op basis van de Invoeringswet Wabo ook de vóór 1 oktober 2010 verleende bouwvergunningen zijn begrepen.
In deze beleidsregels wordt verstaan:
activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a. (bouwen) van de Wabo.
degenen wiens belangen rechtstreeks bij een besluit zijn betrokken.
het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
het geheel of gedeeltelijk intrekken van een omgevingsvergunning.
vergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid a., e. en i. van de Wabo alsmede een vergunning die op grond van de overgangsrechtelijke bepalingen van de Invoeringswet Wabo wordt gelijkgesteld met een omgevingsvergunning.
de houder van een omgevingsvergunning, een natuurlijke of niet-natuurlijke rechtspersoon die bevoegd is iets te doen of te laten overeenkomstig de verleende vergunning.
Artikel 2 Intrekking bij uitblijven aanvang van de bouwwerkzaamheden c.q. staken van de bouwwerkzaamheden na aanvang daarvan
Op basis van artikel 2.33, lid 2 onder a. van de Wabo zijn burgemeester en wethouders bevoegd om een omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk in te trekken, voor zover de vergunning betrekking heeft op de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder a. van de Wabo, wanneer gedurende 26 weken geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van die vergunning. Deze intrekkingsbevoegdheid heeft betrekking op zowel de situatie dat vergunninghouder geen aanvang met de bouwwerkzaamheden gemaakt als op de situatie dat de werkzaamheden, nadat zij in aanvang zijn genomen, gedurende een periode van 26 weken zijn gestaakt. Bij de toepassing van dit artikel wordt uitgegaan van een termijn van 26 weken nadat de verleende vergunning onherroepelijke rechtskracht heeft verkregen.
Wanneer sprake is van urgente en/of planologische belangen wordt van deze bevoegdheid gebruik gemaakt na een termijn van 26 weken nadat de vergunning onherroepelijke rechtskracht heeft verkregen. Wanneer zich geen urgente en/of planologische belangen voordoen en gedurende een termijn van drie jaar na het onherroepelijk worden van de verleende vergunning geen aanvang is gemaakt met de bouwwerkzaamheden c.q. de bouwwerkzaamheden, nadat daarmee een aanvang is gemaakt, gedurende een periode van 26 weken zijn gestaakt, wordt gebruik gemaakt van de bevoegdheid tot het intrekken van de verleende omgevingsvergunning. De procedure tot intrekking van de verleende vergunning conform artikel 5 wordt in gang gezet.
Van urgente en/of planologische belangen is sprake wanneer voor een gebied waarbinnen het vergunde object is gesitueerd, een bestemmingsplan in voorbereiding is en het vergunde object het toekomstig planologisch kader belemmert. Hierbij moet ten minste sprake zijn van een vastgesteld en gepubliceerd voorbereidingsbesluit op grond van artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) of van een ontwerpbestemmingsplan dat op grond van artikel 3.8 van de Wro is gepubliceerd en ter inzage gelegd.
Wanneer door vergunninghouder tegen het voornemen tot intrekking een zienswijze wordt ingediend wordt onderzocht of deze aanleiding vormt tot het gunnen van een ruimere termijn waarbinnen de bouwwerkzaamheden moeten worden aangevangen c.q. na het staken daarvan moeten worden hervat, overeenkomstig artikel 3 van deze beleidsregels.
Artikel 3 Gunnen ruimere termijn voor de aanvang van de bouwwerkzaamheden c.q. het hervatten daarvan
Wanneer de navolgende situaties zich voordoen kan een ruimere termijn worden gegund:
Artikel 4 Intrekking na verlenging termijn
Wanneer gebruik is gemaakt van de in artikelen 2, lid 4 en 3 van deze beleidsregel genoemde mogelijkheid tot verlenging van de termijn en na het verstrijken van deze verlengingstermijn niet is begonnen met de bouwwerkzaamheden, het hervatten van de bouwwerkzaamheden, trekken burgemeester en wethouders de verleende vergunning in. Een verdere verlenging is niet mogelijk.
Artikel 5 Procedure tot intrekking van een omgevingsvergunning
Wanneer de omgevingsvergunning is verleend met toepassing van de reguliere voorbereidingsprocedure of daarmee gelijk te stellen procedure c.q. de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is verleend dan wel aangevraagd vóór 1 oktober 2010 wordt de volgende procedure gevolgd:
Wanneer geen zienswijzen zijn ingediend nemen burgemeester en wethouders binnen 6 weken nadat de termijn voor het indienen van zienswijzen is verstreken een definitief besluit. Wanneer wel zienswijzen zijn ingediend besluiten burgemeester en wethouders uiterlijk 12 weken nadat de zienswijze is ingekomen over de voorgenomen intrekking op basis van deze beleidsregels.
Wanneer de omgevingsvergunning is verleend met toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure dan wel aangevraagd vóór 1 oktober 2010 wordt de volgende procedure gevolgd:
Wanneer geen zienswijzen zijn ingediend nemen burgemeester en wethouders binnen 6 weken nadat de termijn voor het indienen van zienswijzen is verstreken een definitief besluit. Wanneer er wel zienswijzen zijn ingediend nemen burgemeester en wethouders uiterlijk 12 weken nadat de ter inzage legging van het ontwerpbesluit is beëindigd, een definitief besluit.
Artikel 6 Andere rechthebbende
Wanneer degenen aan wie de vergunning is verleend geen rechthebbende (eigenaar/huurder etc.) meer is van het bouwwerk of perceel waarop de vergunning betrekking heeft, wordt de voorgenomen intrekking bekend gemaakt aan de rechtsopvolger.
Wanneer tijdig een zienswijze wordt ontvangen, zal de gewijzigde eigendomsverhouding in de belangenafweging worden meegenomen.
Artikel 7 Verleende vergunning voor meerdere activiteiten
Wanneer sprake is van één gecombineerde omgevingsvergunning voor zowel de activiteit bouwen als de activiteit milieu of een andere activiteit, wordt de vergunning in zijn geheel ingetrokken, indien wettelijk mogelijk.
Artikel 8 Overige intrekkingsgronden artikel 2.33 Wabo
Deze beleidsregels sluiten besluiten over de overige in artikel 2.33 van de Wabo opgenomen intrekkingsgronden niet uit.
Bij het intrekken van daartoe in aanmerking komende omgevingsvergunningen wordt gehandeld volgens deze beleidsregels, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen heeft die door bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.
In dit artikel zijn de begripsbepalingen gedefinieerd.
Artikel 2 Intrekking bij uitblijven aanvang van de bouwwerkzaamheden c.q. staken van de bouwwerkzaamheden na aanvang daarvan
Artikel 2 bepaalt dat na een termijn van 26 weken de bevoegdheid tot intrekking van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen waarvan geen gebruik is gemaakt, wordt toegepast wanneer sprake is van urgente en/of zwaarwegende planologische belangen.
Wanneer geen sprake is van urgente en/of zwaarwegende planologische belangen wordt van de bevoegdheid tot intrekking gebruik gemaakt na een termijn van 3 jaar indien de bouwwerkzaamheden niet zijn aangevangen c.q. gedurende een termijn van 26 weken, nadat zij in aanvang zijn genomen, zijn gestaakt.
Bij de termijn van 3 jaar is rekening gehouden met verschillende aspecten die van invloed kunnen zijn op het bouwproces zoals:
Urgente en/of zwaarwegende planologische omstandigheden worden nader toegelicht.
Het indienen van een zienswijze kan leiden tot het gunnen van een ruimere termijn omdat sprake kan zijn van omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het bouwproces waarmee geen rekening is gehouden omdat zij niet bekend waren.
Artikel 3 Gunnen ruimere termijn voor de aanvang van de bouwwerkzaamheden c.q. het hervatten daarvan
Dit artikel biedt de mogelijkheid om in concrete situaties een ruimere termijn te bieden met een maximum van 52 weken.
Artikel 4 Intrekking na verlenging termijn
Dit artikel bepaalt dat, indien na het verstrijken van de verlengingstermijn de bouwwerkzaamheden niet zijn aangevangen dan wel hervat, de verleende vergunning wordt ingetrokken en geen verdere verlenging wordt toegestaan.
Artikel 5 Procedure tot intrekking van een omgevingsvergunning
In artikel 5 wordt de procedure tot intrekking beschreven. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in omgevingsvergunningen die tot stand zijn gekomen met de reguliere voorbereidingsprocedure dan wel met de uitgebreide voorbereidingsprocedure.
Vergunninghouder en eventueel andere belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld om zienswijzen naar voren te brengen, die vervolgens worden meegenomen in de overweging tot intrekking van de vergunning. Wanneer geen zienswijzen worden ingediend volgt een intrekkingsbesluit. Dit besluit wordt bekendgemaakt aan vergunninghouder en gepubliceerd in het elektronisch gemeenteblad.
Artikel 6 Andere rechthebbende
Wanneer degene aan wie de vergunning is verleend geen rechthebbende meer is, wordt de nieuwe eigenaar/huurder in kennis gesteld van het voornemen tot intrekking. De gewijzigde omstandigheden worden meegewogen in de belangenafweging.
Artikel 7 Verleende vergunning voor meerdere activiteiten
Wanneer sprake is van een gecombineerde vergunning (bouwen en milieu) wordt de vergunning voor beide activiteiten ingetrokken, voor zover wettelijk mogelijk. Wanneer de vergunning in twee fasen is verleend betekent dit dat verschillende procedures moeten worden gevolgd.
Artikel 8 Overige intrekkingsgronden artikel 2.33 Wabo
Met dit artikel wordt expliciet aangegeven dat deze beleidsregels uitsluitend ziet op de in artikel 2.33, lid 2 onder a. van de Wabo genoemde intrekkingsgrond en niet op de overige in artikel 2.33 van de Wabo opgenomen intrekkingsgronden.
Wanneer het intrekkingsbesluit onevenredig nadelige gevolgen heeft voor het doel dat wordt nagestreefd, geeft dit artikel de mogelijkheid daarvan af te zien.
Dit artikel geeft de citeertitel van de beleidsregels weer.
Dit artikel geeft de inwerkingtreding van de beleidsregels aan.
Artikel 2.33 Wabo (zoals geldend op 5 december 2017)
deze betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, indien door toepassing van artikel 2.31, eerste lid, aanhef en onder b, redelijkerwijs niet kan worden bereikt dat in de inrichting of het mijnbouwwerk ten minste de voor de inrichting of het mijnbouwwerk in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast;
deze betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, indien de inrichting een stortplaats als bedoeld in artikel 8.47 van de Wet milieubeheer of een afvalvoorziening als bedoeld in artikel 1.1 van die wet is: indien de stortplaats of afvalvoorziening krachtens paragraaf 8.2 van die wet voor gesloten is verklaard;
gedurende drie jaar, dan wel indien de vergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a onderscheidenlijk b of g, gedurende 26 weken onderscheidenlijk de in de vergunning bepaalde termijn, geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;
deze betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder d, indien dit in het belang van de brandveiligheid nodig is met het oog op het voorziene gebruik van het bouwwerk, en het niet mogelijk blijkt door toepassing van artikel 2.31, tweede lid, onder a, dat belang voldoende te beschermen;
Voor zover een verzoek van een vergunninghouder tot gehele of gedeeltelijke intrekking van een omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, trekt het bevoegd gezag de omgevingsvergunning slechts geheel of gedeeltelijk in, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2019-18973.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.