Beleidsplan van de gemeenteraad van de gemeente Ede houdende regels omtrent Jeugd en Onderwijs gemeente Ede 2019-2022

1. Inleiding

1.1. Waarom een beleidsplan?

De afgelopen jaren stond het Edese jeugdbeleid in het teken van de stelselwijziging van de jeugdhulp. Op 1 januari 2015 trad de Jeugdwet in werking. Daarmee is de gemeente Ede verantwoordelijk voor alle zorg, hulp en ondersteuning voor minderjarigen. Naast preventie en opvoedondersteuning betreft dat (gesloten) jeugdzorg, pleegzorg, jeugd-ggz, zorg voor licht verstandelijk beperkten, jeugdbescherming en jeugdreclassering.

 

In de nota ‘Het is Mensenwerk’ (2014) staat beschreven op welke manier Ede invulling wil geven aan deze transitie en transformatie in het sociaal domein. We kunnen inmiddels zeggen dat de transitie geslaagd is. Er zijn geen jeugdigen tussen wal en schip beland. De beoogde transformatie is echter nog onvoldoende van de grond gekomen. De landelijk uitgevoerde Benchmarkanalyse “Leren van overeenkomsten en verschillen in beleid en uitvoering jeugdhulp” (Significant, 2018) laat zien dat de gemeente Ede hierin niet uniek is. Het merendeel van de gemeenten heeft te maken met een toename van het gebruik van jeugdhulp waarbij de kosten harder stijgen dan het gebruik zelf. Landelijk worden gemeen- ten ondersteunt en gefaciliteerd vanuit het Actieprogramma Zorg voor de Jeugd (Ministerie van VWS, 2018).

 

Dit nieuwe jeugdbeleidsplan beschrijft de transformatielijnen waarlangs we de komende jaren het stelsel voor jeugdhulp verder willen gaan hervormen. Hiermee maken we op basis van een richtinggevende visie het stelsel beter voor jeugdigen en daarnaast ook financieel houdbaar. We werken hierin als gemeente Ede niet alleen. Vanuit jeugdhulpregio FoodValley hebben alle gemeenten de krachten gebundeld om deze transformatie op te

pakken. Het op deze wijze vormgeven van de transformatie kost echter ook tijd. We signale- ren dat de kosten voor specialistische jeugdhulp toenemen en om die reden zijn aanvullen- de maatregelen verkend en benoemd. Deze sluiten aan bij de visie uit dit jeugdbeleidsplan maar maken het daarnaast ook mogelijk om zorg duurzaam te kunnen financieren.

1.2. Wie zijn allemaal betrokken geweest?

Voor het nieuwe beleidsplan zijn zowel interne als externe partners betrokken. Een aantal daarvan zijn diverse professionals van het CJG, welzijnsorganisaties,

basisscholen, kindcentra (kinder- en peuteropvang), Jeugdgezondsheidszorg 0 - 18, samenwerkingsverbanden Passend Onderwijs, jeugdhulpaanbieders en huisartsen. Zij zijn betrokken aan de hand van werkgroepen en/of bijeenkomsten. Ook is er gebruik gemaakt van de ervaringen elders in het land. Dat geldt voor de input vanuit de regionale, provinciale en landelijke bijeenkomsten, die in het kader van de transitie en transformatie van het jeugdstelsel zijn georganiseerd. Daarnaast zijn partner-instellingen, samenwerkingsverbanden van het onderwijs en de gezamenlijke gemeentelijke adviesraden gevraagd te reageren op het beleidsplan. Ook is er een bijeenkomst

voor jongeren uit de gemeente georganiseerd, waarin zij meegedacht hebben over de thema’s uit dit beleidsplan. In bijlage 1 is een overzicht te vinden van de betrokken samenwerkingspartners.

Wat ons bij al deze participatie bijeenkomsten is opgevallen, is dat de beleidsuitgangspunten behoorlijk veel discussie oproepen. En dat was nu ook precies de bedoeling. Beleid maken betekent keuzes maken, een richting inslaan. Beleid moet niet vrijblijvend zijn. Het vraagt om commitment bij de uitvoering. Alleen dan is beleid richtingbepalend. Dit betekent ook dat het gesprek door moet gaan. Draagvlak is niet vanzelfsprekend. Met name uitvoerende professionals zullen ondersteund en gefaciliteerd moeten worden om de beschreven transformatie te realiseren.

1.3. Geldigheidsduur

Dit beleidsplan bestrijkt de jaren 2019 tot en met 2022.

2. De Edese jeugd in beeld

2.1. Aantal jeugdigen in Ede

De gemeente Ede heeft op 1 januari 2018 bijna 115.000 inwoners en is daarmee de 24e gemeente van Nederland. Ede telt in 2018 ruim 47.000 huishoudens. Het is een relatief jonge gemeente en telt bijna 25.000 jon- geren in de leeftijd tot 18 jaar. Er groeien verhoudingsgewijs in Ede minder kinderen op in eenoudergezinnen. Wijken, buurten en dorpen met relatief veel jeugd zijn Kernhem, Veldhuizen A, Ederveen en Harskamp. In Ede-Oost en Ede-Centrum wonen relatief minder jongeren. De afgelopen 10 jaar is Ede gegroeid en de verwachting is dat het aantal inwoners blijft groeien. Naar verwachting telt Ede in 2025 meer dan 120.000 inwoners.

2.2. Gezondheid en ontwikkeling

Met de meeste kinderen en jongeren in Ede gaat het heel goed. Zij groeien gezond en veilig op, gaan naar school en vinden een baan die bij hen past. Maar liefst 96% van de ouders beoordeelt de gezondheid van hun kind als (zeer) goed. Op bijna alle leefgebieden doen jongeren en jongvolwassenen in Ede het net iets beter dan leeftijdsgenoten in de regio. Er is onder andere sprake van een dalende trend voor roken en alcoholgebruik. Dit betekent echt niet dat preventie van alcoholgebruik niet meer nodig is. Op overge- wicht en eenzaamheid scoren de Edese jongeren gelijk met het regionale gemiddelde. Het aantal kinderen met overgewicht is wel wat toegenomen.

 

Het aantal verwijzingen naar HALT daalt al enige jaren en is ook lager in vergelijking met gemeenten van gelijke omvang. Ook de gerapporteerde overlast van groepen jongeren neemt af.

2.3. Specialistische jeugdhulp

Steeds meer jongeren maken gebruik van geïndiceerde (specialistische) jeugdhulp. Dat is zowel landelijk als in Ede het geval. In gemeente Ede gaat het om meer dan 12% van de jongeren. Dit is ook het beeld in de meeste Nederlandse steden (Significant, 2018). De stijging kunnen we deels verklaren doordat de toegang tot jeugdhulp beter vindbaar is, bijvoorbeeld via scholen en Sociaal Teams. De grootste verwijzer naar jeugdhulp in 2017 is de huisarts (45%), gevolgd door de gemeente via de Sociaal Teams (37%). Daarnaast nemen sinds 2012 de aantallen kinderen in jeugdzorg toe. Het is daarmee ook een trend in de samenleving.

2.3.1. Ambulant

Ambulante jeugdhulp is de verzamelnaam voor een groot aantal verschil- lende interventies die gezinnen thuis krijgen. Bijvoorbeeld als er ruzie is tussen kinderen en ouders. Of als kinderen spijbelen of licht depressief zijn. Huisartsen zijn de voornaamste verwijzer naar de geestelijke gezondheids- zorg (GGZ). Bij de overige vormen van ambulante jeugdzorg gebeurt verwij- zing vooral via de Sociaal Teams.

 

2.3.2. Verblijf

Jeugdzorg vindt ook plaats buiten de muren van een instelling. Dat noemen we verblijf. Verblijf is soms noodzakelijk voor jongeren met ernstige proble- matiek. Zij hebben bescherming nodig tegen zichzelf of tegen anderen. Een vorm van verblijf is crisisopvang in combinatie met ambulante begeleiding en praktische hulp. Ook pleegzorg is een vorm van verblijf. Bij pleegzorg nemen pleegouders (tijdelijk) de opvoeding en verzorging van een kind op zich. Jeugdhulp met verblijf is de afgelopen jaren toegenomen. Dit komt onder meer door doordat Ede in verhouding veel locaties van aanbieders van deze specialistische hulp heeft. Vanwege het woonplaatsbeginsel (welke gemeente betaalt de zorg) was er tussen 2015 en 2016 bij verblijf sprake van een stijging van het gebruik van 8%.

 

Veiligheid jeugdigen

 

2.3.3. Veiligheid

Deelname aan een hulpverleningstraject komt in Nederland bij voorkeur vrijwillig tot stand. In bepaalde gevallen is drang of dwang nodig om hulp op gang te krijgen. Er bestaan dan grote zorgen over de veiligheid van de jeugdigen. Deze jongeren verblijven bij een pleeggezin, bij familie of in het eigen netwerk. Een instelling voor jeugdbescherming (bijvoorbeeld Jeugdbescherming Gelderland of de William Schrikker Groep) is bij deze

zorg betrokken en is een gecertificeerde instelling voor jeugdbescherming en jeugdreclassering. Een andere mogelijkheid is dat jongeren verblijven in een instelling. In het geval van een ondertoezichtstelling worden de ouders of verzorgers ondersteund en begeleid en wordt gekeken of het kind week terug kan naar ouders. Als dit binnen twee jaar niet kan, spreekt de rechter vaak een voogdijmaatregel uit. Ruim 200 jongeren zijn in 2017 in aanraking met de politie geweest. Aan 53 jongeren is jeugdreclassering opgelegd. Dit is een vorm van jeugdhulp met als doel gedragsverandering en voorkomen van recidive.

 

Veilig Thuis registreert het aantal zorgmeldingen, gemeld door de politie en anderen, over kinderen en jeugdigen die in een zorgelijke situatie verkeren. Mogelijk is in deze situatie sprake van huiselijk geweld en/of kindermishande- ling. Het aantal zorgmeldingen is in 2017 hoger dan in 2016. Met de nieuwe Meldcode is ook het aantal meldingen explosief gestegen.

2.4. Onderwijs

Ede kent per 1 november 2017 (CBS-peildatum) 2566 peuters (2 en 3-jarigen). Hiervan zijn er 340 peuters met een indicatie voor VVE die gebruikmaken van peuteropvang (Bron: Innovatienul13).

 

 

Leerlingen in Ede krijgen gemiddeld een lager schooladvies aan het eind van de basisschool dan het landelijk gemiddelde. 70% van de inwoners van 23 jaar en ouder heeft minimaal een diploma havo, vwo of mbo. Het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters is jaarlijks ongeveer 140 jongeren in Ede. Al vier jaar op rij staat Ede bovenaan de lijst van de G40 met procentueel het minste aantal voortijdig schoolverlaters. Het percentage jongeren tussen de

18 en 23 jaar met een startkwalificatie is toegenomen. Het percentage jonge- ren zonder startkwalificatie tussen de 18 en 23 jaar is 10% (2016 en 2017). Het aantal leerlingen dat in beeld komt bij Leerplicht is jaarlijks ongeveer 2,5%.

 

2.5. Onderwijs-jeugdhulp

Data geven ons ook inzicht in de aantallen leerlingen per type school (basis- onderwijs, voortgezet onderwijs en speciaal onderwijs) die gebruikmaken van een vorm van jeugdhulp. In het basisonderwijs gaat het om 741 kinderen met jeugdhulp (30-11-2018). In het voortgezet onderwijs zijn er 469 kinderen met jeugdhulp en in het (voortgezet) speciaal onderwijs 222 kinderen (30-11- 2018).

 

De bovenstaande grafiek toont de verhouding tussen geslacht, leeftijd en het gebruik van jeugdhulp door kinderen/jongeren. Er is een piek in gebruik van jeugdhulp onder jongens tussen de 6 en 10 jaar (basisschoolleeftijd) en bij meisjes is er een lichte piek in de adolescentie.

 

De cijfers in dit hoofdstuk zijn terug te vinden in de Sociale Monitor Ede 2018 (Rapport Sociale Monitor Ede, 2018). De cijfers staan ook online: https://ede. buurtmonitor.nl/dashboard/Sociale-Monitor-Ede/.

3. Onze visie op de jeugd in Ede

 

In Ede wonen veel gezinnen. We zien een kind altijd als onderdeel van een gezin. We gunnen alle kinderen dat ze opgroeien in een situatie met een of twee ouders/verzorgers, wonend in een wijk waar sociale cohesie is.

Een kind groeit bij voorkeur thuis op, bij zijn ouders. En als dat niet kan in een omgeving die zo thuis mogelijk is. Opgroeien en opvoeden gebeurt overal: niet alleen thuis, maar ook in de buurt, bij de sportvereniging en bij de scouting. In al deze domeinen zijn namelijk beschermende factoren

aanwezig, die bijdragen aan een positieve ontwikkeling van jeugdigen (Top 10 beschermende factoren, NJi, 2018). Onze visie kent vier uitgangspunten:

3.1. Alle jeugdigen doen mee!

We zijn een sociale gemeente. Omkijken naar elkaar staat hoog in het vaan- del. We geloven in een samenleving waarin we iedereen gelijk behandelen. We staan voor inclusief onderwijs, waarin alle kinderen uit de buurt samen naar school en naar de naschoolse opvang kunnen. We willen dat ieder kind zo veel mogelijk gewoon het regulier onderwijs kan volgen en dat leerlingen samen leren, maar toch ieder op zijn/haar eigen niveau. Zoals het staat in de Lokale inclusie agenda Ede uit 2017: Het kind wordt niet aangepast aan de school, maar de school wordt aangepast aan alle kinderen. Heel actief zoe- ken we naar manieren om aan te sluiten bij interesses en talenten. We vinden de kinderrechten uit het Kinderrechtenverdrag (Internationaal Verdrag inzake rechten van het Kind, Verenigde Naties, 20 november 1989) belangrijk en deze zijn verweven in ons beleid. Kinderrechten uit het Kinderrechtenverdrag zijn onder andere recht op bestaanszekerheid, recht om hun mening te geven, recht op veiligheid en recht op educatie. Ook het recht op het kunnen meedoen in de samenleving als er sprake is van een handicap is een kinderrecht, vastgelegd in het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (Verenigde Naties, 13 december 2006). Als gemeente betrek- ken we jongeren uit de gemeente structureel bij het vormgeven van beleid, bijvoorbeeld door het organiseren van bijeenkomsten waarin het gesprek tussen ambtenaren, jongeren en professionals plaatsvindt.

Inbreng jongere tijdens de jongeren-inspraakavond, 7-2-2019

 

 

3.2. Zo normaal mogelijk

Als maatschappij vragen we veel van onze kinderen: goede cijfers halen, goed zijn in sport of muziek, een goede baan vinden en vooral heel gelukkig zijn. Steeds leggen we ze langs een meetlat. Een lat die steeds hoger ligt.

Een kind dat niet binnen de lijntjes kleurt proberen we alsnog in een hokje te zetten. Wij vinden dat elk kind zichzelf mag zijn. Inclusief zijn of haar dromen en talenten. Wij vinden elk kind uniek en dat is normaal.

Kinderen gedragen zich niet altijd zoals we verwachten. Soms is er meer aan de hand. Bijvoorbeeld thuis, in de klas of op voetbal. Wij kijken daarom naar het hele plaatje. We zien geen problemen maar juist kansen. Verwachtingen stellen we bij, zodat kinderen hoop en perspectief krijgen om in hun eigen omgeving hun talenten te ontdekken. Dat vraagt van ons allemaal en andere manier van kijken naar kinderen.

 

Constructieve vrijetijdsbesteding (waaronder deelname aan een sportver- eniging en scouting) en sociale binding van een kind met het gezin, familie, school en de wijk vinden we belangrijk. We willen bijdragen aan een positieve en kansrijke opgroei- en opvoedomgeving van onze jeugdigen.

3.3. Voorkomen is beter dan genezen

We gaan niet op problemen wachten. Ouders helpen we vanaf het begin, bij al hun vragen. We denken praktisch mee. Dat doen we samen met mensen die een gezin zien en er toch al over de vloer komen, zoals verloskundigen en jeugdverpleegkundige van het consultatiebureau, de jeugd- en huisarts en/of de school.

Soms is meedenken niet genoeg. We helpen elkaar om al vroeg de signalen te zien én er iets mee te doen. We zijn open over onze werkwijze en bespre- ken die met ouder en kind. We delen onze kennis liever een keer te vaak dan één keer niet vaak genoeg. Zo kunnen we snel helpen en erger voorkomen. Daar is niet alleen dit ene kind bij gebaat. Met snel schakelen en efficiënt werken houden we tijd, geld en aandacht over voor anderen.

3.4. Maximale kansen

We willen graag dat kinderen hun talenten maximaal ontwikkelen, zodat ze zich later zelfstandig kunnen redden. Sommige kinderen hebben helaas al op jonge leeftijd minder kansen. Met het consultatiebureau, de kindcentra, scholen en samenwerkingsverbanden passend onderwijs werken we samen om alle kinderen in Ede al vanaf jonge leeftijd een gelijke, maar vooral sterke start te bieden met een diploma in de hand. We willen alle kinderen, ongeacht hun niveau, kansen bieden om zich te ontwikkelen en talenten te ontplooien.

4. Wat gaan wij doen?

4.1. Preventie

We hebben als ambitie dat de jeugd in de gemeente gezond, veilig en kansrijk opgroeit. Vooral ouders en opvoeders hebben daar een taak in en zijn verantwoordelijk, maar als gemeente ondersteunen we ouders daarin. Opvoeden is niet altijd gemakkelijk en iedere ouder heeft hier wel eens vra- gen over. Soms hebben jeugdigen en hun ouders daar wat hulp bij nodig. We investeren in de Pedagogische Civil Society door opvoeden bespreekbaar te maken en te stimuleren dat er in de wijk een prettig opvoedklimaat ontstaat. Het is normaal om een vraag te stellen en aan te geven dat je hulp nodig hebt. We bieden dan lichte ondersteuning. Deze ondersteuning is tijdig en laagdrempelig en voorkomt waar mogelijk (verdere) problemen. We willen dat ondersteuning bij ouders en jeugdigen plaatsvindt. In ons aanbod werken we altijd samen met het gezin, niet alleen met het kind als individu. Om een goed aanbod mogelijk te maken werken we samen met informele netwerken zoals verenigingen, kerken en moskeeën, partners, buurtbewoners en vrijwilligers. Normaliseren staat voorop, maar ook vroegtijdig signaleren is belangrijk. Hiermee willen we zo tijdig mogelijk passende ondersteuning bieden in de omgeving waar het kind zich bevindt. Soms is hulp nodig en dan bieden we dat ook. Het idee van lichte ondersteuning is dat ouders en jeugdigen het daarna, met behulp van het eigen netwerk en vrijwilligers, weer zelf kunnen. Er wordt een groter beroep gedaan op ouders, jeugdigen en hun netwerk en er wordt minder snel professionele zorg ingezet. Waar nodig zorgen we voor goede overdracht naar partners. Kernwoorden zijn zo nabij en zo vroeg mogelijk.

 

Wat gaan we daarvoor doen?

4.1.1. CJG nabij

Het Centrum Jeugd en Gezin (CJG) is voor ons de centrale plek voor inwoners voor vragen over opvoeden en opgroeien. Achter de voordeur van het CJG werken verschillende organisaties samen. Als gemeente coördi- neren en sturen we deze samenwerking zonder dat ouders en kinderen daar last van ervaren. Zij merken wel dat er deskundige mensen werken, die goed samenwerken en elkaar snel weten te vinden bij ingewikkelde vragen.

Onze professionals binnen het CJG adviseren en denken mee over de best passende oplossing. Zij hebben kennis van zowel lichte als zwaardere onder- steuning en werken samen met deskundigen vanuit verschillende disciplines binnen en buiten het CJG. Kortom, zij weten de weg en brengen de juiste mensen samen om te komen tot oplossingen.

Naast adviseren en meedenken bieden onze professionals vanuit het CJG ook zelf hulp en ondersteuning aan in de vorm van opvoedondersteuning, het organiseren van trainingen, cursussen en themabijeenkomsten en het versterken van netwerken rondom gezinnen. Ook stimuleert en faciliteert het CJG de initiatieven in de wijk die ervoor zorgen dat het prettig opvoeden en opgroeien is in Ede. Want opvoeden doen we samen!

Het CJG heeft geen eigen kantoor of gebouw maar werkt daar waar de kin- deren zijn. Dat betekent dat het CJG aanwezig is op de plekken waar jeugd en hun ouders of opvoeders komen: kinderdagverblijven, scholen en in de wijk. Het CJG is een actieve partner in alle wijken en sluit aan bij initiatieven en vragen uit de wijk die gericht zijn op opvoeden en opgroeien. Het CJG

 

reageert snel op de vragen die er leven, of probeert deze vragen liefst voor te zijn. Een mooi voorbeeld hiervan is Kinderboerderij de Proosdij. Het CJG is daar aanwezig in de vorm van een peuterinloop. Dat is een gratis ontmoe- tingsplek voor ouders/verzorgers en hun kinderen in de leeftijd tot en met 4 jaar. Ook op de scholen zijn we aanwezig met schoolmaatschappelijk werk, jeugdverpleegkundige en het jongerenwerk op school (VO). Daarnaast zijn er ongeorganiseerde vormen van ontmoeting en speelruimte voor kinderen in speeltuinen.

 

Portret: Herkenning

 

Siham (28): ‘Ik ging op aanraden van mijn zusje naar de peuterinloop. Die was een keer geweest en dacht dat het ook leuk zou zijn voor ons. Het is in kinderboerderij de Proosdij, dat is op vijf minuten lopen van huis. Mijn zoontje van vier speelt alleen met zijn zusje van twee en zijn nichtjes en neefjes en hij houdt al het speelgoed

altijd voor zichzelf als hij speelt. Het leek me goed als hij met wat andere kinderen zou gaan spelen voor hij naar de kleuterklas zou gaan.

 

Nou en het is heel gezellig hoor! We zijn er lekker even uit en het is nuttig. Elke week zijn er andere activiteiten voor de kinderen. De ene keer is het verven en de an- dere keer knutselen. En de laatste paar keer was er een vrijwilliger van de bibliotheek die in een hoekje boekjes voorlas. De ouders die mee zijn, spelen mee met hun kinderen of zitten thee te drinken aan één van de tafels. Op die tafels staan bakjes met stukjes paprika en stukjes komkommer om gezond eten te promoten. Ook is

er een pot met vragen. ‘De kletspot’ heet ie geloof ik. Daar zitten vragen in zoals: ‘Waar lag je de laatste keer wakker om?’ of ‘Wat doe je als je kind ’s nachts huilt?’ Meestal zijn het de verpleegkundigen die de ouders

 

stimuleren om een briefje uit de pot te pakken. Als je gewoon samen zit, zit je toch meer te kletsen over van alles en nog wat, maar het is goed om het ook over opvoeden te hebben. Er is veel herkenning. Dat mijn zoontje van bijna vier al het speelgoed voor zichzelf houdt bijvoorbeeld. Dat hoort blijkbaar bij de leeftijd.

 

Verder is op de inloop elke week een ander thema waar je tips over krijgt en vragen over kunt stellen. Het laatste thema was ‘ontbijten’. Dat gaat bij ons wel goed. Ik heb meer moeite met de zindelijkheid van mijn zoontje en deze (wijst naar haar zoontje op schoot, red.) die de hele tijd bij mij op schoot wil zitten. Daarvan vroegen ze op het consultatiebureau: ‘Vindt u dat een probleem?’ Toen dacht ik: ‘Nou ja, probleem, wat is een probleem? Dat vind ik zo’n groot woord.’ Dus ik zei: ‘Nee’. ‘Nou, dan is het goed,’ zeiden ze toen.

 

Als ouder weet je soms niet zo goed wanneer iets echt een probleem is. Waar moet je het mee vergelijken?

Die gesprekjes op de inloop helpen wel om dingen een beetje beter in te kunnen schatten.’

4.1.2. Zo vroeg mogelijk

We vinden het belangrijk om er zo vroeg mogelijk bij te zijn om waar moge- lijk problemen te voorkomen. Dat noemen we vroegsignalering. De eerste duizend dagen in het leven van een kind zijn namelijk essentieel voor een kansrijke start. Als gemeente doen wij daarom mee aan het landelijke traject ‘terugdringen gezondheidsverschillen’, dat ervoor zorgt dat alle kinderen een kansrijke start hebben of krijgen. In deze eerste periode in het leven van een kind is het erg belangrijk om opvoedvragen en signalen over veilig opgroeien direct op te pakken. Het CJG biedt hiervoor Vroeghulp Ede. Ouders, opvoe- ders en professionals kunnen hier terecht voor vragen of zorgen over het gedrag of de ontwikkeling van kinderen van 0-7 jaar. Binnen Vroeghulp Ede is alle kennis in huis voor de juiste ondersteuning.

Daarnaast zetten we vanuit de jeugdgezondheidszorg in op de programma’s ‘Samen Starten’ en ‘Voorzorg’. Deze programma’s zijn voor gezinnen met kinderen van 0 - 4 jaar. Hiermee kunnen we risicovolle opvoedingssituaties signaleren en krijgen deze gezinnen ondersteuning. Dat kan bijvoorbeeld gaan om situaties waar kinderen een verhoogd risico hebben op verwaar- lozing of mishandeling. Belangrijke thema’s waar we de komende jaren blijvende aandacht voor hebben zijn: veilige hechting, psychische problemen en het voorkomen van problemen bij een kind of jongere als ouders gaan scheiden. Nog mooier zou het zijn als we een echtscheiding kunnen voorko- men. Een scheiding van ouders is naast armoede namelijk een van de meest belangrijke risicofactoren voor jeugdhulp. We zetten onder andere in op de

 

trainingen ‘Dappere Dino’s’ en ‘KIES’, waarin het kind leert omgaan met een echtscheiding. Bij de komst van een kind verandert ook de relatie van ouders. Daar willen we ouders bewust van maken. Ook hiervoor is ondersteuning mogelijk.

 

Het CJG is er echter niet alleen voor het jonge kind. Omdat we weten dat het opvoeden van pubers ook niet altijd makkelijk is, willen we ouders en opvoeders handvatten geven om met het pubergedrag van kinderen om te leren gaan. Hiervoor bieden we bijvoorbeeld de cursus ‘Pittige Pubers’ aan. Daarnaast investeren we in het jongerenwerk in de wijken. Zij kunnen

namelijk vanuit een vertrouwenspositie naast jongeren staan, hen helpen hun weg te vinden in de maatschappij en een plek geven waar jongeren terecht kunnen met vragen. Jongerenwerkers hebben ook aandacht voor thema’s die bij jongeren spelen, zoals werken, wonen, middelengebruik, overlast en alcohol en hebben oog voor kwetsbare groepen jongeren.

 

Om een goede vroegtijdige samenwerking tussen professionals te bevorde- ren, werken we met de verwijsindex. Via die verwijsindex komen deskundigen het van elkaar te weten als ze zorgen hebben over hetzelfde gezin. Het voorkomt dat deskundigen langs elkaar heen werken.

Het is belangrijk dat we professioneel handelen als er signalen zijn. Daarom worden jaarlijks bijeenkomsten georganiseerd met aanbieders over vroegsig- naleren en de Verwijsindex. Alle gecontracteerde aanbieders zijn aangesloten op de Verwijsindex. Zonder die aansluiting weigert de gemeente Ede een contract af te sluiten.

 

Zo vroeg mogelijk betekent voor ons ook dat we (huis)artsen nog meer gaan ondersteunen bij het (vroeg)tijdig onderkennen van opvoed- en opgroei- vragen bij jeugdigen en hun ouders/verzorgers. We helpen hen met goede doorverwijzingen naar bijvoorbeeld de deskundigen bij het CJG. Dit doen we nu al met specialistische ondersteuners bij huisartsen (SOH). Samen met hen gaan we nog meer op zoek naar de best passende hulp, ondersteuning en zorg welke past bij onze visie.

4.1.3. Preventief aanbod

Omdat voorkomen beter is dan genezen, willen we in de komende periode al onze activiteiten die gericht zijn op het voorkomen van problemen beter laten aansluiten bij de veelvoorkomende vragen van ouders en kinderen.

Deze (veelvoorkomende) hulpvragen brengen we waar mogelijk in beeld aan de hand van data. Om het aanbod zichtbaar te maken gebruiken we de preventiematrix (Grip op preventief jeugdbeleid, NJi, 2017). We kijken de komende jaren kritisch naar het aanbod, richten ons op een preventief aanbod dat aansluit bij beleidsdoelen en willen preventie zo veel mogelijk inzetten waar dit zorg voorkomt en/of waar zorg stopt. We focussen waar mogelijk op risico gestuurde preventie, met de verwachting dat we op die manier het meeste effect bereiken. Ook hebben we oog voor de ‘normale’ voorzienin- gen voor ouders en jeugdigen. Ons uiteindelijke doel is om hierdoor meer grip te krijgen op ons preventief jeugdbeleid en daardoor beter in staat te zijn om te voorkomen dat alledaagse opgroei- en opvoedproblemen escaleren tot ernstige problemen.

 

Bert Dekker, directeur-bestuur- der Openbaar onderwijs Ede, Proominent:

 

“Laat school vooral een oefen- plaats zijn voor kinderen. Het is steeds meer een toetsplaats geworden.”

4.2. Onderwijs: zo normaal mogelijk

Goed onderwijs is cruciaal voor de ontwikkeling van alle kinderen en jongeren. Extra hulp en steun vanuit thuis is daarbij heel belangrijk. De steun van ouders/verzorgers vormt een belangrijke voorspellende waarde voor het succes van kinderen. Soms is er op school tijdelijk of structureel extra ondersteuning nodig. Met de invoering van de Jeugdwet en Passend Onderwijs hebben zich hierin grote wijzigingen voorgedaan. De gemeente Ede, de scholen en samenwerkingsverbanden hebben de afgelopen jaren hard gewerkt om hier vanuit ieders eigen verantwoordelijkheid vorm aan te geven. Er is veel bereikt en de basis staat. Nu is dan ook het moment om de vervolgfase in te gaan en verbeteringen door te voeren. De huidige beschik- bare data over het gebruik van jeugdhulp laat een steeds meer groeiende inzet van professionele jeugdhulp zien. De vraag is of kinderen daarmee het beste worden geholpen.

 

Als 1 op de 4 jongens in de leeftijd van 8-12 jaar jeugdhulp nodig heeft, dan doen we iets niet ‘goed’ voor deze kinderen. Deze aantallen zeggen volgens ons niets over deze jongens, maar wel over ons onvermogen om hiermee om te gaan. Dat onvermogen zien en horen we van opvoeders thuis maar vaak ook van leerkrachten. Nu verwijzen we deze kinderen veelal door naar de GGZ hulpverlening, omdat ze ‘anders’ zijn dan het gemiddelde. Als het om zoveel kinderen gaat en de aantallen blijven stijgen dan is straks ieder kind ‘anders’ en heeft ieder kind een vorm van professionele hulp nodig.

 

In PIP 2018 door

Dr. Bert Wienen, Associate lector Lectoraat Jeugd, domein Gezondheid & Welzijn Hogeschool Windesheim

 

‘Wat-is-er-met-dit-kind-aan-de-hand-paradigma’

 

“Sanne Bloemink beschrijft in haar boek ‘Diagnosedrift’ (Bloemink, 2018) de verschillende factoren die van invloed zijn op de toename van het aantal kinderen met een diagnose. Ze beschrijft (naast de voordelen) ook de nadelen ervan, zoals het zogenoemde Pygmalion effect, de rol die een diagnose speelt in de identi- teitsverwerving (kinderen ‘worden’ dan hun diagnose) en ook het gevaar van stigmatisering. Vanwege deze nadelen is het verstandig om kritisch te zijn over de toename van het aantal diagnoses. Dat kan ons wellicht verder helpen in het verkennen van vraagstukken rond preventie, maar meer nog, in het scherp krijgen van

de bedoeling van samenwerking tussen onderwijs en jeugdhulp.

 

Want wie zijn de kinderen die de jeugdhulp in deze tijd zo nodig hebben?

 

Uit verschillende onderzoeken naar verschillende problemen blijkt dat in veel gevallen de school de

eerste plek is waar leraren het probleem signaleren en waar dus ook de eerste stap richting een diagnostisch traject wordt gezet. Een kind kan bijvoorbeeld niet meekomen in de groep, de resultaten blijven achter (of lopen juist heel erg voor) en de handelingsverlegenheid stijgt. Ouders, die steeds nauwer betrokken zijn op het wel en het wee van het kind in de onderwijscontext,

en leraren analyseren samen het probleem. Omdat de jeugdhulp vaak dichtbij is (laagdrempelig beschikbaar op de scholen) wordt het probleem al snel in een ‘medisch framework’ besproken (misschien ‘heeft het kind’ dit of dat).”

 

“Laten we focussen op het onderwijs als betekenisvolle context en contexten zo aanpassen dat er veel meer kinderen optimaal gebruik van kunnen maken. Kortom, laten we de stap maken van het ‘wat-is-er-met-dit- kind-aan-de-hand-paradigma’ naar het ‘wat-is-er-met- deze-context-aan-de-hand-paradigma”

 

Samen met onze onderwijspartners gaan we op zoek gaan naar nieuwe en andere vormen van ondersteuning aan kinderen die anders zijn en daardoor een extra ondersteuningsbehoefte hebben. We stoppen met het problema- tiseren en medicaliseren van het kind maar zetten in op veranderingen en interventies in de directe omgeving van het kind. Uiteraard blijft individuele jeugdhulp voor kinderen met ernstige beperkingen beschikbaar.

 

NRC 15 12-2017 “Gun je kinderen ook eens een teleurstelling”

 

Socioloog Herman Vuijsje en journalist Anneke Groen constateren in hun recentelijk gepubliceerde boek Eindeloos ouderschap dat ouders nooit eerder zo bezorgd waren om en toegewijd waren aan hun kinde- ren. Ouders zijn assertiever, geloven in maakbaarheid, hebben minder kinderen en voelen zich verantwoor- delijker voor hun geluk. „Bovendien moet alles leuk zijn”, zegt pedagoog Marina van der Wal. „Ouders willen

 

vooral leuke opvoeders zijn.” Misschien”, formuleert ze voorzichtig, „heeft het grensoverschrijdende gedrag van kinderen dat nu met ADHD wordt geassocieerd, wel minder te maken met een aangeboren stoornis en meer met een grenzeloze opvoeding. Doe je dat niet, dan kweek je óf angstige óf luie kinderen, die verwachten dat anderen dingen voor hen doen.”

 

Wat gaan we daarvoor doen?

4.2.1. Geen verwijzing, maar jeugdhulp in de directe omgeving van het kind

Kinderen brengen een groot deel van hun leven door op school. De school is hierdoor voor ons als gemeente een hele belangrijke partner om samen het kind de beste ondersteuning te geven. Daarom gaan we op zoek naar scholen die samen met ons antwoord willen gaan geven op de vraag: wat heeft dit kind of hebben deze kinderen samen van ons als opvoeders nodig binnen de context van school waardoor een verwijzing of afwijzing van

het kind voorkomen kan worden? Met deze scholen willen we schoolpilots inrichten, waarin verwijzen de uitzondering is en waar een pedagogische omgeving gecreëerd wordt waarin alle kinderen uniek mogen zijn, met beperkingen en talenten. Dus een gezamenlijk, integraal plan om het kind in de context van gezin, klas en school ondersteuning te bieden. In plaats van in een klas per kind allemaal apart een individuele beschikking af te geven voor het onrustige gedrag, kijken we naar wat de kinderen samen nodig hebben en realiseren voor deze kinderen een op maat gesneden gezamenlijk aanbod. Op deze manier leren de kinderen niet alleen hoe ze hun energie ook anders kunnen inzetten, leren ze van elkaar en in de context waar ze dit het hardste nodig hebben.

 

Bestuurlijk VO-overleg, jan. 2019:

 

Kinderen willen normaal zijn.

Het binnenlopen bij een schoolmaatschappelijk werker vormt voor veel jongeren een te hoge drempel. Dan ‘is er iets flink mis met je’. We moeten juist zorgen dat ze tijdig, heel laagdrempelig bij iemand terecht kunnen die dat stempel niet heeft, die bij de school hoort,

 

gewoon is, die jij uitkiest omdat je die kan vertrouwen. Bijvoorbeeld iemand van het gewone personeel van de school die bekend is met de leerlingen, en die even met je mee naar buiten kan lopen als je het even niet trekt. Maar ook iemand waar je even gezellig mee kan kletsen.

 

Dr. Bert Wienen , 2019

 

“Het is normaal als het soms even niet goed gaat met een kind. Dat is niet altijd slecht. Een kind leert hier juist van. Het kind leert hierdoor omgaan met het leven. Wat we met elkaar moeten doen is het mogelijk maken dat er wordt geleerd en dat er dus ruimte is om

 

fouten te maken, te ontdekken. Professionals laten meekijken maar niet per definitie iets laten doen.

 

Kortom aandachtig nietsdoen is een hele goede optie.”

 

Door een andere inzet van de jeugdhulpmiddelen kunnen we dit realiseren. Dit vraagt wel een andere insteek, een cultuurverandering. Daarom starten we de schoolpilots om goed te kunnen zien wat wel en niet werkt. Maar vooral ook om te leren hoe we het met elkaar zo kunnen inrichten dat alle kinderen weer gewoon ‘normaal’ mogen zijn.

Om goed te kunnen leren is het van belang dat de investeringen naar scholen gaan die de basis op orde hebben. Dat zijn scholen die beschikken over een stabiel team en de bereidheid hebben om nieuwe wegen in te slaan. Als leerkrachten, professionals, ouders maar ook kinderen jarenlang gewend zijn aan diagnoses, verwijzingen en professionele behandeling zal een dergelijke wijziging niet zonder slag of stoot gaan. Het vraagt om een beweging van alle betrokkenen op alle niveaus. Om dit te realiseren richten we een meedenk- club van ‘critical friends’ op om de resultaten te monitoren, te zien wat werkt en niet werkt, bij te sturen, maar vooral ook om samen te leren.

 

Als gemeente Ede doen we dit niet alleen. Binnen de jeugdhulpregio FoodValley ervaren alle gemeenten en de vijf Samenwerkingsverbanden Passend Onderwijs de urgentie om hier gezamenlijk de schouders onder te zetten. Ook in de andere gemeenten van de FoodValley worden schoolpilots uitgevoerd. Door dit regionaal op te pakken kunnen we zien en leren welke elementen goed werken bij welke kinderen en type scholen. Zo kunnen we samen kinderen beter en sneller helpen in de hele regio.

 

Bij sommige problemen bij kinderen is in de praktijk niet altijd strak een scheiding te maken tussen de verantwoordelijkheid van de gemeente of van een school of samenwerkingsverband. Daarom gaan we gezamenlijk onder- zoeken hoe we meer helderheid krijgen in het grijze gebied tussen jeugdhulp en onderwijs. We maken op basis van praktijksituaties afspraken over wie wanneer verantwoordelijk is, maar ook hoe we door samen te werken kinderen beter kunnen ondersteunen.

 

Tot slot gaan we, in regionaal verband, onderzoeken hoe we onderwijsvrij- stellingen kunnen gaan voorkomen. Gemeente en onderwijspartners vinden dat elk kind recht heeft op onderwijs.

 

Als we willen normaliseren, dan is het belangrijk dat ook alle kinderen naar een gewone BSO (Buitenschoolse opvang) kunnen met en zonder onder- steuningsvraag. Reguliere BSO’s die opvang bieden aan een kind met een ondersteuningsvraag willen we faciliteren. Op deze manier kunnen deze kinderen heel gewoon naar de BSO in de eigen buurt samen met broertjes, zusjes en vriendjes uit de buurt. Het kan dan gaan om bijvoorbeeld extra tijdelijke inzet van de reeds betrokken onderwijsassistent voor de overgang van school naar de BSO. Of de pedagoog die al betrokken is op school. Het kan ook gaan om kleine, praktische aanpassingen van de BSO. Onze midde- len voor jeugdhulp willen we inzetten om deze opvang mogelijk te maken.

4.2.2. Iedere peuter een sterke start in het primair onderwijs

We gunnen iedere peuter een sterke start op de basisschool. Peuters met werkende ouders kunnen in Ede rekenen op een gevarieerd aanbod aan kinderopvang. De peuters van 2,5 tot 4 jaar waarvan de ouders niet beiden werken of de peuter een achterstand heeft kunnen naar een kindcentrum zodat ze zich op een speelse manier kunnen voorbereiden op hun school-

 

loopbaan. Alle peuters kunnen zich zo op een speelse manier voorbereiden op hun schoolloopbaan. Door gemengde groepen te stimuleren in de peuteropvang, bevorderen we de maatschappelijke integratie. We dagen kinderen uit ook van elkaar te leren.

 

In Ede kennen we kinderen die de Nederlandse taal nog niet goed beheer- sen, bijvoorbeeld omdat zij met hun ouders/verzorgers vanuit een ander land naar Nederland zijn gekomen. Het is voor hen belangrijk dat zij eerst vol- doende Nederlands spreken, voordat zij instromen in het reguliere onderwijs. Als gemeente investeren we in de voorbereiding van deze peuters op het onderwijs door programma’s Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE). Deze programma’s bieden we aan binnen verschillende kindcentra in Ede, zodat ouders de keuze hebben om een kindcentrum te kiezen dat bij hun kind past. Een eenmaal opgelopen achterstand op jonge leeftijd haal je moeilijk in. We willen daarom zoveel als mogelijk voorkomen dat kinderen al met een (taal) achterstand hun onderwijs carrière moeten beginnen. Momenteel bereiken we 80% van onze VVE-peuters. We zetten daarom in op het verhogen van het bereik van VVE-peuters met 5% in vier jaar. Dit doen we door actief toe te leiden middels het consultatiebureau en het inzetten van twee onafhankelijke toeleiders via het CJG en de Samenwerkingsverbanden van het Primair Onderwijs.

 

Sommige ouders kiezen vanuit hun pedagogische visie er bewust voor om hun kinderen tot het 4e jaar thuis op te voeden. Tegelijkertijd willen ze hun peuter graag stapsgewijs uitdaging bieden in de overgang naar school.

Voor deze peuters en ouders bieden we samen met de betreffende scholen gezinsgerichte activiteiten voor ouder en kind samen.

 

Als we tijdens de peutertijd knelpunten in de ontwikkeling signaleren, dan pakt het kindcentrum deze samen met de ouders op, eventueel met hulp vanuit het CJG. Sommige belemmeringen vragen soms ook extra onder- steuning op de basisschool. Dan is het fijn als er al voor het 4e jaar een plan van aanpak ligt voor het kind. Op deze manier kan het kind zo rustig mogelijk het onderwijs instromen, zonder wisselingen van school en met direct al de juiste ondersteuning. We ondersteunen daarom de samenwerkingsverban- den Primair Onderwijs financieel, die al voor het 4e jaar zich willen inzetten om samen met het kind, de ouders en de toekomstige school een concreet plan te maken. Dat kan door middel van observatie, advies, oudergesprekken. Hiermee zorgen we samen dat alle kinderen een sterke start kunnen maken op de basisschool.

 

4.2.3. Investeringen in zowel kinderopvang als primair onderwijs

Kinderen met een onderwijsachterstand verdienen de hoogste kwaliteit van onderwijs om zo hun achterstand zo veel mogelijk te verminderen. Als gemeente gaan we daarom investeren in zowel de kinderopvang als het

primair onderwijs. Deze investeringen richten zich op het verbeteren van de samenwerking tussen kinderopvang en het primair onderwijs door des- kundigheidsbevordering of kennisgemeenschappen (bijvoorbeeld ‘Scholen helpen scholen’ en Stichting Leerkracht).

 

Ook blijven we investeren in kinderen die de Nederlandse taal nog niet of onvoldoende beheersen. Voor kinderen in de basisschoolleeftijd investeren we daarom in de nieuwkomersschool (PO). Voor kinderen die naar het voort- gezet onderwijs kunnen, investeren we in de internationale schakelklas (ISK). Op deze manier kunnen zij hun achterstand inhalen en zo snel en zo goed mogelijk de Nederlandse taal leren beheersen en instromen in het reguliere onderwijs. Zo kunnen ook deze kinderen het onderwijs met een passend diploma de school verlaten.

 

 

Kinderen in Ede hebben recht op de beste kwaliteit. We monitoren jaarlijks op kwaliteit bij de peuteropvang, waarbij we streven naar maximale kwaliteit conform het ‘Onderzoekskader 2017 voor het toezicht op de voorschoolse educatie en het primair onderwijs’. Met deze score voldoen deze kindcentra aan de wettelijke criteria VVE. Ieder kindcentrum is per 1 januari wettelijk verplicht een HBO-er in te zetten, waardoor er meer expertise aanwezig

is voor de kinderen. Voor de VVE-peuters wordt aanvullende HBO-inzet gerealiseerd conform rijksvoorwaarden. Daarnaast realiseren we aanvullende taalactiviteiten, zoals Boekstart, Voorleesexpress of via het Taalhuis Junior voor kinderen van 0-12 jaar.

We zorgen er ook voor dat er goed samengewerkt wordt. We hebben hier- voor een Adviesraad Onderwijsachterstanden en Onderwijsondersteuning ingesteld met een brede vertegenwoordiging van professionals vanuit de betrokken werkvelden om zo onder regie van de gemeente de voortgang van de verschillende activiteiten te monitoren en bij te sturen.

4.2.4. Potentials op de basisschool verdienen uitdaging

We bieden maximale kansen voor ‘potentials’ op de basisschool. Dit doen we door een uitdagend aanbod te bieden voor ‘slimme herrieschoppers en/of potentiele ondernemers met veel energie’ in het primair onderwijs. Het gaat om kinderen in de leeftijd van 10 tot 12 jaar, op bijvoorbeeld scholen met een

 

hoog GGZ-gebruik. Kinderen die bruisen van de energie maar moeite hebben met het geboden onderwijsprogramma. Daarnaast bieden we een professi- oneel en uitdagend aanbod voor PO-kinderen met ambitie, maar die helaas thuis geen ondersteuning hebben, of onderpresteerders. Waar mogelijk sluiten we aan bij vrijwilligersinitiatieven.

 

Portret: Normaal zijn moet weer normaler worden

 

Het is maandagochtend. Nico Postema, directeur van reformatorische Calvijnschool in Ederveen, zit gekleed in pak en stropdas achter zijn bureau. Tussen 2000 en 2006 ontwikkelde hij deze school door tot een ‘inclu- sieve school’. Een school waar de meeste leerlingen met een verwijzing naar het speciaal onderwijs ook terecht kunnen. Tegenwoordig denkt hij met de ge- meente Ede mee over het onderwijsachterstandsbeleid.

 

‘Door landelijke ontwikkelingen kijken gemeenten vooral naar Voorschoolse en Vroegschoolse educatie om een eventuele achterstand zo vroeg mogelijk weg te werken. Ik benadruk bij hen: vergeet het inclusief onderwijs niet! Als inclusieve, reformatorische onder- wijsinstelling geloven wij in de kracht van het gezin, in lichte vormen van zorg zoals logopedie, fysiotherapie en ergotherapie en in extra aandacht voor high potenti- als. Wij merken dat we ook vanuit deze uitgangspunten leerlingen binnenboord kunnen houden. Normaal zijn moet weer normaler worden. Ik denk dat kinderen daarbij geholpen zijn. Uiteindelijk komen de meesten van hen in de maatschappelijke middenmoot terecht.’

 

Hoe kan een school als de Calvijnschool bijdragen aan het terugdringen van onderwijsachterstanden?

‘Een voorbeeld: vorig jaar november kwamen een vader en moeder met hun zoontje van acht bij ons. Eigenlijk

 

had hij een verwijzing voor speciaal onderwijs, omdat hij op zijn vorige school een draak van een jongen was. Ik had een gesprek met de ouders die ten einde raad waren. Ook het jongetje zelf geloofde niet meer dat het goed zou komen.

Hij zei: ‘Ik heb altijd ruzie.’ Ik zei: ‘Hier niet.’

Hij zei: ‘En wat als ik dat nou wel heb?’ ‘Dan kom je maar naar mij toe,’ zei ik.

Met een logopedie traject en meedraaiend in een reguliere groep, onze zorggroep zat vol, ging het vervolgens gesmeerd. Ik denk omdat hij hier weer een van de anderen kon zijn en omdat de logopedie een goed effect had op zijn taalontwikkeling. En dus zijn zelfvertrouwen.

 

Een ander voorbeeld: deze zomer is een ontzettend leuk jongetje van 10 jaar bij ons op school gekomen. School is voor hem een drama, maar op zaterdag helpt hij zijn zwager in zijn autobedrijf. Hij leeft voor die zaterdagen. In onze ogen is hij een high potential. Hij heeft ontzettend veel interesse in autotechniek en als wij hem hierin blijven aanmoedigen, wil straks elke baas hem hebben. Voor mij laten deze voorbeelden zien dat lichte ondersteuning een groot effect op achterstanden kan hebben.’

4.2.5. Alle kinderen een passend diploma

We willen dat alle kinderen in Ede het onderwijs verlaten met een passend diploma op zak, om ze zo de meeste kansen te geven op een fijne toekomst. De grote meerderheid van de kinderen redt dit prima met hulp van ouders/ verzorgers, broers en zussen, vrienden, buren en familie. Soms lukt het even niet. Schoolverzuim is vaak een eerste signaal dat er iets niet goed gaat met een jongere en door tijdig actie te ondernemen kunnen we erger voorko- men.

 

Voor deze kinderen blijven we ons inzetten. Samen met alle betrokken partners, zowel lokaal als regionaal, proberen we schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten tegen te gaan en terug te dringen. Wanneer leerlingen onge- oorloofd verzuimen melden scholen dit bij het DUO verzuimloket. Daarop kan de leerplichtambtenaar van de gemeente bemiddelen en adviseren. Maar hij heeft ook een handhavende rol als er sprake is van wettelijk ongeoorloofd verzuim. De komende jaren blijven we hierop inzetten. Hiernaast gaan we in Ede extra aandacht besteden aan:

 

ï aanpak thuiszitters;

ï implementatie van de Methodische Aanpak Schoolverzuim (MAS)

ï methodiek M@ZL voor als een leerling zich vaak ziekmeldt

ï doorontwikkeling van de regionale administratie leerplicht en Regionale Meld- en Coördinatiepunt voortijdig schoolverlaters (RMC);

ï drie jaar verhoogde inzet voorkomen verzuim Primair Onderwijs (vanaf voorjaar 2017). Inzet is om knelpunten op het PO al op te pakken om zo verzuim in het voortgezet onderwijs te voorkomen.

 

Jongeren van 16 en 17 jaar, die verzuimen in het MBO en wonen in de regio, krijgen ondersteuning van een leerplichtambtenaar Kwalificatieplicht.

Jongeren tussen de 18 en 23 jaar die verzuimen of dreigen uit te vallen uit het VO/MBO, krijgen begeleiding van de consulenten van het Regionale Meld- en Coördinatiepunt voortijdig schoolverlaters (RMC). Naast registratie proberen zij de jongere weer terug te leiden naar school. Als dat niet lukt, bieden ze ondersteuning naar werk, uitkering of hulpverlening. Het RMC gaat ook jon- geren monitoren die zich in een kwetsbare positie bevinden. Dit zijn jongeren uit het pro, vso, vmbo basisberoepsgerichte leerweg en de Entree opleiding van het MBO. Samen met het onderwijs werken we concrete plannen uit om deze kinderen te ondersteunen.

 

Als Ede maken we deel uit van RMC De Vallei. Op basis van de wettelijke taak van het RMC hebben we het voortouw genomen om te komen tot een naadloze aansluiting van vso/pro-jongeren die de school verlaten, zodat zij

in beeld zijn en blijven. Als jongeren de startkwalificatie niet kunnen behalen, dan zetten Werkkracht en WSP FoodValley zich in om een werkgever voor de jongere te vinden en als dat moeilijk is een vorm van dagbesteding. Tijdens het toeleiden naar werk of tijdens het werk wordt onderzocht of de jongere een certificaat kan halen, bijvoorbeeld met de Boris-praktijkverklaring. Deze jongeren hebben ook nazorg nodig. We maken hierover afspraken met de scholen, Werkkracht en het WSP.

 

Tot slot werken we sinds 2008 met het rijk, de VO- en MBO scholen in de regio samen omdat we weten dat door de inzet van alle betrokkenen we schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten kunnen voorkomen. We maken samen afspraken wie wat doet en wanneer en leggen die vast in regionale VSV convenanten (Voortijdig School Verlaten). Hierbij worden ook regionale programma’s opgezet om samen het aantal schoolverlaters terug te dringen. Voorbeelden hiervan zijn de monitoring van de overstap van het VO naar het MBO en het inzetten van middelen op een regionale Plusvoorziening voor overbelaste jongeren.

 

De aansluiting van onderwijs naar arbeidsmarkt krijgt ook meer aandacht. Met Werkkracht zien we dat er meer nodig is om niet-werkenden te helpen aan werk. De Arbeidsmarktregio legt hierin een brug naar leren en werken met het Leven Lang Leren Loket.

 

In Ede kennen we een laag percentage voortijdig schoolverlaters. Dat willen we graag zo houden. Er is echter een aantal jongeren waarbij het reguliere onderwijs tijdelijk niet de beste optie is om zich te kunnen ontwikkelen. Er is meer nodig. De oorzaken zijn divers en thuiszitten ligt op de loer. Momenteel vindt een verkenning plaats hoe een gezamenlijke schakelvoorziening gerealiseerd kan worden. Doel is om de jongeren die tussen wal en schip raken of die (dreigen) uit (te) vallen te begeleiden richting school of werk. De ontwikkeling van deze voorziening moet in 2019 verder vorm krijgen, waarbij we samen met betrokken partners (onderwijs, arbeidsmarkt, hulpverlening) zowel inhoudelijk als financieel verantwoordelijk zijn.

4.3. Specialistische jeugdhulp

Als gemeente zijn wij sinds 2015 verantwoordelijk voor de uitvoering van de Jeugdwet. Wat betreft de specialistische jeugdhulp hebben de bestuurders

 

van de gemeenten Ede, Barneveld, Nijkerk, Scherpenzeel, Renswoude, Rhenen en Veenendaal in 2012 besloten de transformatie en transitie gezamenlijk ter hand te nemen. Dit heeft geleid tot het vormen van de Jeugdhulpregio FoodValley. Uitgangspunt was dat geen kind tussen wal en schip zou belanden.

 

Uitspraak jongere tijdens de jongeren- inspraakavond,

7-2-2019

 

‘Maak het onderwijs interes- santer door in te spelen op wat in deze tijd de aandacht heeft.

Bijvoorbeeld gebruik van techno- logie of populaire hedendaagse onderwerpen.’

‘Hoe lang moet je kinderen lastig vallen met het vinden van het meewerkend voorwerp in een zin. Wat heb ik daar nu aan in het echte leven? Eerst op het PO, toen weer op het VO en nu nog een keer op het MBO. Ik heb er meer aan als

ik een belastingformulier kan invul- len. Vinden ze het gek dat jonge- ren bij deze lessen wegblijven… Wie is er nu gek?’

 

Uitspraak jongere tijdens de jongeren- inspraakavond,

7-2-2019

 

“Een thuisgevoel is het belangrijkste voor een kind”

 

De afgelopen drie jaren hebben in het teken gestaan van de transitie, zoals het goed inkopen en inregelen van de specialistische jeugdhulp. Ook zijn eerste stappen gezet met het bouwen aan een nieuw stelsel dat gericht is op:

ï het probleemoplossend vermogen versterken van kinderen en jongeren, hun ouders en sociale omgeving;

ï de opvoedcapaciteiten bevorderen van de ouders en de sociale omge-

ving;

ï preventie en vroegsignalering;

ï het tijdig bieden van de juiste hulp op maat;

ï effectieve en efficiënte samenwerking rond gezinnen.

 

Eind 2017 is geconstateerd dat de transformatie, ondanks enkele successen, nog onvoldoende vorm heeft gekregen. Samen met alle betrokken partijen hebben we daarom in 2018 een transformatieprogramma met verbeter- doelen opgesteld. Deze concrete doelstellingen zijn actie- en zorggericht om actief kennis op te doen en te leren. Van daaruit willen we innovatief tot duurzame oplossingen komen.

 

Wat gaan we daarvoor doen?

4.3.1. Een kind hoort thuis

Uit de sociale monitor 2017 blijkt dat er nog steeds Edese jeugdigen opgeno- men worden in residentiële voorzieningen. Het merendeel van de jongeren die binnen een crisisopvang worden geplaatst, is binnen jaar definitief uithuisgeplaatst. Dat is een onwenselijke situatie. Kinderen wonen namelijk nergens liever dan bij hun ouders, in hun eigen buurt. Thuis wordt er in de meeste gevallen zonder voorwaarden van je gehouden en kun je ontdekken wie je bent. Gezinnen helpen we dus thuis. Is het thuis niet houdbaar of veilig, dan doen we zo veel mogelijk om het thuis beter te maken. Ons uitgangspunt is in dat geval: niet het kind eruit, maar direct hulp erin. Als dat niet genoeg is, dan zoeken we een plek die lijkt op thuis. De voorkeur gaat dan uit naar een pleeggezin in de eigen buurt. Met een duidelijk plan en zicht op perspectief vanaf de eerste dag, zodat er snel weer een thuis kan zijn.

 

We willen steeds meer jeugdigen zo thuis mogelijk laten opgroeien en het gebruik van residentiële hulp maximaal afbouwen. Om dit te bereiken zullen we in de komende jaren samen met een coalitie van aanbieders andere vor- men van jeugdhulp gaan ontwikkelen. Als er een time-out buiten het gezin nodig is, dan geven we dit vorm binnen het netwerk van het gezin (netwerk pleegzorg) of in een voorziening in de eigen wijk binnen Ede. Hierdoor kan het gezin betrokken blijven en blijft ook het sociaal netwerk van de jeugdige in stand. Om te voorkomen dat de afgebouwde residentiële plekken toch weer gevuld worden, maken we met aanbieders afspraken over de wijze waarop we dit kunnen voorkomen.

 

Als thuis wonen echt geen optie meer is, willen we voor deze kinderen kun- nen kiezen voor een plek zoals thuis. In een gezin vanuit het eigen netwerk (netwerk pleegzorg) of een pleeggezin. Daarvoor gaan we pleegouderschap verder stimuleren. Enerzijds door meer mensen bereid te krijgen om pleeg- ouder te worden. En anderzijds meer ondersteuning aan bestaande pleegou- ders te bieden, waardoor we het voortijdig afbreken van een pleegzorgtraject kunnen voorkomen. Ook willen we scholen adviseren en ondersteunen om pleegouders bij te staan. Pleegkinderen vragen vaak specifieke aandacht van leerkrachten.

 

Het Pleegouder netwerk in Ede benutten we om de ondersteuning aan pleeggezinnen nog beter te organiseren. In Nederland is iedereen die 18 jaar wordt volgens de Nederlandse wet volwassen. Bij volwassenheid horen

rechten en plichten. Deze overgang van kind naar volwassene is vaak moeilijk voor jongeren in een kwetsbare positie. Met jongeren bespreken we dan

ook vanaf 16 jaar de wensen en behoeften en werken toe aan een soepele overgang.

 

Portret: Plek in ons huis en in ons hart

 

Aan het eind van de middag draait Patrick zijn auto de donkere straat in en laat het autoraampje zakken: ‘Sorry, iets te laat, lastig gesprek op school.’

Patrick en zijn vrouw Jolanda zijn al bijna zeven jaar pleegouders. Ze hebben drie eigen kinderen en een pleegzoon van bijna acht jaar die in principe bij hen blijft wonen.

‘We hadden plek in ons huis en plek in ons hart over, zo vat ik het meestal samen,’ vertelt Patrick aan hun hoge keukentafel. Vanavond heeft hij toevallig een afspraak met een aantal andere pleegouders waarop zij het over de eerste thema-avond van het Platform Pleegzorg in Ede zullen hebben.

‘De wethouder Jeugd heeft begin dit jaar pleegouders bij elkaar geroepen om te horen hoe het gaat en te benadrukken hoe belangrijk zij zijn,’ vertelt Patrick. ‘Dat was een goede impuls. Daar is het idee ontstaan om met andere pleegouders, los van instellingen en politiek, bij elkaar te blijven komen als een platform.

We willen thema-avonden organiseren en casussen bespreken. We hopen op een positieve manier mee te kunnen denken over het verbeteren van beleid en de kwaliteit van ondersteuning aan pleeggezinnen.’

 

Jolanda komt de keuken binnen, groet en begint aan de voorbereidingen voor het avondeten.

‘Ja, dingen die beter kunnen, zijn er nog wel,’ zegt ze glimlachend over haar schouder.

Patrick knikt: ‘Na zeven jaar zijn we veel ervaring rijker en een aantal illusies armer.’

‘Zoals die keer dat we in februari een brief stuurden. We stelden voor dat we in juli op vakantie wilden gaan,

maar kregen geen respons van de biologische vader. De gezinsvoogd stelde toen voor onze pleegzoon gewoon in een ander pleeggezin te laten,’ vult Jolanda aan. ‘Of die keer dat we maanden moesten wachten op een familiegesprek voor onze kinderen die moeite hadden met de situatie.’

‘Het gevoel dat wij als pleeggezin soms tegenover de (gezins-)voogden en jeugdzorg staan, is onze grootste frustratie,’ vat Patrick samen. ‘En de meest positieve ervaringen zijn precies het omgekeerde. Af en toe treffen we ook een professional die in een half uur precies doorheeft wat we nodig hebben. Die ons echt hoort en niet vanuit regels of systemen denkt. Dat is zo waardevol! Het pleegouderschap is prachtig, maar goede ondersteuning maakt het nog mooier.’

4.3.2. Alle kinderen zijn normaal

Uit de cijfers blijkt dat er steeds meer kinderen bestempeld worden als ‘an- ders’ en ‘niet normaal’. 20% van de kinderen tussen 8 en 12 jaar ontvangt een vorm van GGZ-hulp. Deze kinderen krijgen een diagnose die ze de rest van het leven blijft achtervolgen. Die situatie willen we terugdringen. Een kind mag zichzelf zijn. Inclusief zijn en haar dromen en talenten najagen. Variaties tussen kinderen zijn een gegeven en iedereen zal op een eigen manier om moeten gaan met de uitdagingen die het leven nu eenmaal biedt. Dit vraagt dus ook niet automatisch om professionele hulp of ondersteuning.

 

We willen minder GGZ-hulp voor kinderen door beter samen te werken met opvoeders bij vrijetijd- en sportverenigingen en school. We zetten in op hulp in de omgeving van het kind. Geen diagnose en behandelingen buiten schooltijd, maar meer expertise thuis, in de klas en tijdens vrijetijd en spor- tactiviteiten. Een vorm van gezinsondersteuning voor opvoeders gaat altijd vooraf aan een individuele GGZ diagnose en behandeling. Het gaat namelijk in eerste instantie om meer kennis over hoe om te gaan met kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte dan om de diagnose.

4.3.3. Een kind is een gezin

Ouders zijn een veilige haven. Ze geven richting, liefde en helpen het kind en de jeugdige vooruit. Maar opvoeden valt niet altijd mee. Soms slagen ouders er tijdelijk niet in om de opvoeding goed te doen. Dat maakt van iemand

 

nog geen slechte ouder. We vinden het belangrijk dat de ouders zelf verant- woordelijk blijven voor de opvoeding. Die nemen we dus niet van ze over. Wel helpen we ouders. We vragen wat ze nodig hebben, ondersteunen hen daarbij en gaan naast ze staan. We kijken naar het hele gezin. En we kijken verder dan onze neus lang is. Zijn er schulden? Is iedereen gezond? Hoe gaat het eigenlijk met broertjes en zusjes? Ondersteuning is altijd als eerste gericht op (het realiseren van) de basisvoorwaarden: er is werk of een andere zinvolle dagbesteding, er is een onderkomen, de financiën zijn op orde en er is een sociaal netwerk. Uit onderzoek blijkt immers dat ondersteuning op andere vlakken weinig effect heeft als gezinnen in beslag genomen worden door zorgen over basisbehoeften.

 

Uitspraak jongere tijdens de jongeren- inspraakavond,

7-2-2019

 

“Toen er problemen waren in mijn gezin mocht ik mijn jongeren- werker niet meenemen naar een gesprek. Nu zat ik daar met een gezinsregisseur die ik niet kende. Dat was niet okay voor mij.”

 

“We weten van gekkigheid niet meer wat normaal is”

 

Persoonlijke uitspraak dr. Bert Wienen 2019

 

Als het ouders even niet lukt, dan krijgt het gezin de hulp of ondersteuning. Dan hoeven we het kind niet uit de situatie te halen. We gaan dus op zoek naar vormen van hulp die aansluiten bij het gezin en het netwerk van het gezin. Als er professionele hulp nodig is, dan is deze tijdelijk en aanvullend op hulp uit het eigen netwerk van het gezin. Informele ondersteuning en hulp door een ‘belangrijke ander’ is namelijk duurzaam. Professionele hulp is daarmee altijd tijdelijk en kan nooit de plaats innemen van die ‘belangrijke ander’.

4.3.4. We doen wat echt nodig is

Het begint met weten wat er aan de hand is. Wat speelt er écht? We praten niet over maar met jeugdigen en ouders. Nog te veel wordt er over jongeren gesproken in plaats van met. We luisteren zonder vooroordeel. En vragen door, voorbij het eerste antwoord. Zo kunnen we doen wat echt nodig is. We nemen het probleem of de regie niet over maar helpen gezinnen weer op weg, zodat ze daarna op eigen kracht verder kunnen. We vinden dat jongeren altijd het recht hebben om iemand mee te nemen die voor hen belangrijk is.

 

Dat hoeft niet altijd een hulpverlener te zijn maar mag ook een jongerenwer- ker zijn, een vriend of iemand vanuit de vereniging, kerk of moskee. We zijn niet bang om verschil te maken, om op huisnummer 10 iets anders te doen dan op huisnummer 12. We durven te kiezen voor oplossingen die ongebrui- kelijk zijn. We houden vast wat werkt en laten los wat niet nodig is.

 

We willen dat in het stelsel duidelijkheid en gedragenheid ontstaat over de rol en de verantwoordelijkheid van ouders, onderwijs, jeugdhulpverleners en de huisarts. Professionele hulp en ondersteuning gaat altijd gepaard met

inzet vanuit het eigen netwerk van de jeugdige of het gezin of een vrijwilliger. Deze ‘belangrijke ander’ is namelijk altijd de stabiele factor voor de jeugdige en blijft ook na inzet van de professionele hulp beschikbaar. Hierdoor wordt zware jeugdhulp voorkomen en helpen we het gezin als geheel duurzaam. Het recht van jongeren om een zelfgekozen belangrijke ander mee te kunnen nemen tijdens gesprekken nemen we op in onze afspraken met aanbieders.

4.3.5. Zo normaal mogelijk

Uit de cijfers blijkt dat er steeds meer kinderen met een extra ondersteu- ningsbehoefte niet kunnen deelnemen aan normale vrijetijd- en sportac- tiviteiten. Deze kinderen moeten naar de speciale buitenschoolse opvang (BSO+). Of naar de woensdagmiddag en zaterdagopvang van een zorgboer- derij. Of ze logeren een of meerdere weekenden per maand buitenshuis. We willen echter bouwen aan een samenleving die gastvrij is voor iedereen. Ook voor kinderen en jongeren met een extra ondersteuningsbehoefte.

 

We gaan actief op zoek naar vervangende mogelijkheden van BSO+ en ondersteuningsmogelijkheden voor reguliere vrijetijd- en sportverenigin- gen. De hulp en zorg aan kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte organiseren we daar waar kinderen zijn. Op school, thuis en in de eigen buurt. Als daar (tijdelijk) aanvullende hulp of ondersteuning voor nodig is, dan organiseren we dat daar.

4.3.6. We werken samen met aanbieders die onze visie onderschrijven

Ons belang is om goede hulp en ondersteuning te (kunnen blijven) bieden voor jeugdigen en hun ouders/verzorgers die dat nodig hebben. Daarom zijn wij als gemeente degene die het zicht houden en sturen op het sociaal domein als geheel. Wij kiezen daarvoor een vorm waarbij wij grip hebben, regie houden en tijdig kunnen bijsturen. We zijn initiatiefnemer en voor- trekker bij visievorming en nodigen daarbij nadrukkelijk betrokkenen uit.

Ook vervullen we de rol van opdrachtgever naar aanbieders en regelen de toegang en de procesregie op maatwerkvoorzieningen. Ons Toegangsteam Jeugd en de Sociaal Teams voeren regie en zijn voor alle betrokkenen goed en snel bereikbaar en vormen de toegang tot specialistische jeugdhulp. Ook (huis)artsen en gecertificeerde instellingen zijn onderdeel van de toegang tot specialistische jeugdhulp. Met hen zoeken we actief de samenwerking en bouwen coalities om zo onze transformatie vorm te geven.

We leggen de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van specialistische jeugdhulp bij aanbieders die onze visie omarmen en stellen duidelijke doelen en kwaliteitseisen. Zo werken we binnen de financiële ruimte aan het beste resultaat. Dat doen we in dialoog en door te doen wat afgesproken is in onze visie. Lukt dat niet, dan nemen we afscheid van elkaar.

4.4. Veiligheid voor alles!

Niet alle kinderen in Ede kinderen groeien op in veiligheid. Hier kunnen aller- lei oorzaken voor zijn. Bijvoorbeeld bij het kind zelf of zijn omgeving. Ouders zijn in eerste instantie verantwoordelijk om deze veiligheid te bieden. Als zij daar niet in slagen, dan zijn wij als gemeente aan zet, samen met de jeugdige en de ouders. Van jongeren vragen we dan ook eigen verantwoordelijkheid die past bij hun ontwikkeling. Wij streven ernaar om de veiligheid zo ‘dichtbij en thuis als mogelijk’ te realiseren. Dit kan niet altijd. Als de onveiligheid de overhand krijgt en de jeugdige en/of zijn ouders niet in staat zijn om dit met inzet van hulpverlening te verbeteren, dan kijken we naar andere (tijdelijke) oplossingen. Dat kan betekenen dat kinderen soms korte of lange tijd niet meer bij hun ouders thuis kunnen wonen. Ook in deze situaties is ons doel om zoveel mogelijk toe te blijven werken naar een duurzame en veilige terugkeer in de thuissituatie.

Ieder kind heeft het recht om in een veilige omgeving op te groeien. Geweld hoort niet thuis in de opvoeding. Ook niet als het geweld plaatsvindt tussen partners. Als gemeente dragen we een speciale verantwoordelijkheid voor de kinderen in onze samenleving. Onze medewerkers hebben een brede expertise en hebben ruimte om maatwerkarrangementen in te zetten die goed aansluiten bij de behoeften van de jongere en zijn/haar ouders.

 

Onze medewerkers werken met signs of safety en de meldcode om onveilige situaties met kind en gezin te bespreken. Ze stellen voorwaarden daar waar dit nodig is om de veiligheid te waarborgen. We werken actief samen met Veilig Thuis, politie, de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeer- de instellingen om met het gezin de veiligheid zo snel en dichtbij mogelijk te herstellen.

 

Wat gaan we dan doen?

4.4.1. Veiligheid zo lokaal mogelijk!

Wij werken bij het realiseren van veiligheid voor kinderen en gezinnen samen met veel verschillende partners in het zorg en veiligheidsdomein. Een veilige situatie zo dicht mogelijk bij huis vraagt om lokale regie, zo dicht mogelijk bij het gezin. Het sociaal team voert regie vanuit één huishouden, één plan, één regisseur samen met het gezin. Dit is vooral in de complexe situaties van cru- ciaal belang. Zeker als daarin onveiligheid speelt, vanwege de kwetsbaarheid van betrokkenen en de betrokkenheid van veel partijen. Er is een duidelijk op- en afschalingsmodel voor het inzetten van zorg. Jeugdigen en ouders weten welke hulp wanneer wordt ingezet, door wie en waarvoor. En ze weten wat de consequenties zijn als afspraken niet worden nagekomen. Dit gebeurt bijvoorbeeld door tijdige momenten van triage (beoordeling), waar ouders

en zo nodig andere partners actief bij betrokken worden. Als het nodig is om een doorbraak te forceren kan dat met inzet van het interventieteam.

Ons interventieteam zetten we aanvullend in voor een lokale persoons- en huishoudengerichte aanpak met dwang en drang. Deze aanpak gebruiken we ook bij de jongeren die in overlastgevende jeugdgroepen opvallen en waarbij een maatwerkaanpak nodig is.

4.4.2. De leeftijd van 18 is geen belemmering meer

De overgang van begeleiding vanuit de jeugdwet naar Wmo en Zorgverzekeringswet is zeker voor de groep kwetsbare jongeren niet behulp- zaam. Niet iedereen die 18 wordt, is volwassen genoeg om voor zichzelf te kunnen zorgen. We accepteren niet dat jongeren hierdoor in onveilige situa- ties terecht komen of voor onveilige situaties gaan zorgen. Systeemgrenzen vormen voor ons geen belemmering om dat maatwerk te bieden als dat nodig is voor veiligheid. Dit geldt ook voor de jeugdigen die onder toezicht staan en 18 worden.

4.4.3. Social media onderdeel van het probleem en onderdeel van de oplossing

Social media zijn niet weg te denken in het leven van jongeren. We zien in de praktijk dat social media een belangrijke rol spelen bij het ontstaan van onveilige situaties voor kinderen (sexting, pesten, uitbuiting, ondermijning, zelfhulpgroepen, crimineel gedrag, zelfbeeld). Wij en onze partners moeten ons hier meer van bewust zijn en in onze aanpak aansluiten bij de digitale wereld van jeugdigen. We moeten enerzijds zelf zichtbaar en bereikbaar zijn op het internet om dicht bij jongeren te komen en voorlichting, steun en begeleiding te bieden. Anderzijds moet de veilige omgang met social media een integraal onderdeel van de hulpverleningstrajecten zijn. Dit moet een vast onderdeel in contractafspraken zijn.

 

Portret: Hulp voor iedereen

 

R. (20 jaar) woont al bijna twee jaar in een groot stu- dentenhuis in het centrum van Ede. Ze deelt de gang, twee wasmachines, twee douches en twee gasplaten met tien anderen studenten en heeft een kamer met een eigen wasbak. Hiervoor is R. bijna twintig keer verhuisd.

 

‘Mijn moeder had vanaf mijn geboorte al een alcohol- verslaving. Toen ik zeven jaar was, besloot mijn moeder dat het moest stoppen. Dat ze de opvoeding niet

meer aankon. In die tijd zorgde ik voor mijn broertje van zes en mijn zusje van vijf als mijn moeder laveloos op bed lag. Dan liep ik samen met ze naar school of ging ik buitenspelen. De onderbuurman draaide soms ook een beetje mee in ons huis, maar die had zelf een drugsverslaving. Als we niet luisterden zette hij ons onder een koude douche of greep hij ons hard vast en mijn moeder had zelf ook nogal losse handjes als ze gedronken had.

 

De verhuizing naar een pleeggezin was heel onver- wacht. We waren drie maanden bij onze vader geweest, die normaal gesproken niet voor ons zorgde, omdat hij fulltime werkte. We dachten dat we een leuk weekend met onze moeder zouden hebben en naar de kermis zouden gaan. Toen we bij onze moeder aankwamen, stond jeugdzorg op de stoep. Het was één uur ’s

nachts toen ik met twee vuilniszakjes kleren bij het

 

pleegzin arriveerde. Mijn broertje en zusje zaten in twee andere pleeggezinnen in hetzelfde dorp. Vanuit dat pleeggezin ben ik nog heel vaak verhuisd. Van een jeugdhuis in Apeldoorn (waar ik met twaalf kinderen van heel verschillende leeftijden in een groep zat en waar het een grote rotzooi was) tot in leefgroep de Lindenhout in Ede. Daar woonde ik met jongeren van dezelfde leeftijd en had ik eindelijk meer ruimte om me te ontwikkelen. Op de Lindenhout ben ik van opstandig

pubertje geworden tot de vrouw die ik nu ben. Ondanks de onrust die met de ontslagen voor de transitie jeugdzorg ontstond, was de situatie daar het meest stabiel. Daar ben ik door de raad van cliënten gevraagd om mijn verhaal op scholen te doen, omdat ik sterk praat en goed kan vertellen. Ik vind het heel belangrijk dat jongeren weten dat ze er niet alleen voor staan. Er is hulp voor iedereen.

 

Het delen van ervaringen hielp me om ze te verwerken en er anders naar te kijken. Ik besef me nu dat ik nog een heel leven voor me heb. En als het goed is heb ik binnen anderhalf jaar mijn vrachtwagenpapieren!’

 

Begin 2019 heeft R. , samen met andere jongeren, ervaringen met de jeugdzorg met de gemeente Ede gedeeld. Ze is blij dat er een grote groep jongeren aanwezig was en dat er nu met jongeren wordt gepraat, in plaats van óver jongeren.

4.4.4. Het jeugdpreventieteam en het HIT-team gaan proactief af op signalen van onveiligheid

We gaan in tegenstelling tot nu actief naar buiten tredend (outreachend) werken. Niet iedereen die zorgen heeft, stelt een hulpvraag. Maar politie, toezicht/jeugdzorg of een professional van een andere partij kunnen wel signalen van zorg opvangen. Een jeugdhulpverlener gaat samen met die professional op huisbezoek om de situatie met de jeugdige of ouders te bespreken. Daar waar nodig zetten we vervolghulp in. Er zijn ook signalen van onveiligheid die op het eerste oog niet acuut lijken. Maar vanuit de aard van de melding kan het wel wenselijk zijn om ter plaatse een inschatting te maken. Is een afspraak binnen enkele dagen voldoende of is sneller handelen noodzakelijk? Direct na de melding doen we daarom een huisbezoek door een HIT-team. Dat is beschikbaar om meldingen van onveiligheid op te volgen die mogelijk niet kunnen wachten. Zij maken een inschatting of inzet van vervolghulp direct noodzakelijk is.

4.4.5. Verblijf thuis niet ten koste van alles

Sommige jeugdigen in Ede hebben ernstige gedrags-, verstandelijke, psy- chische of psychiatrische problemen. Veilig opgroeien naar volwassenheid kan hierdoor voor hen worden bedreigd. Voor deze jeugdigen en hun ouders organiseren we intensieve jeugdhulp die zo goed mogelijk aansluit bij de complexe problematiek die speelt. Soms is er thuis (tijdelijk) niet meer voldoende kracht om deze ernstige persoonlijke problematiek van kinderen op te vangen, zonder dat andere gezinsleden daaronder gaan lijden. Dit

is geen brevet van onvermogen. Het streven naar verblijf in huis kan nooit betekenen dat het kind zelf of de andere gezinsleden hierdoor verder in de problemen komen. Dan kijken we naar maatwerk om thuis te ontlasten. Ook als dat betekent dat het kind af en toe of langdurig ergens anders verblijft.

Daarom onderzoeken we met onze partners nieuwe vormen van logeer- en

 

verblijfsvoorzieningen, zo dicht mogelijk bij huis. Als de jeugdige zichzelf in gevaar brengt, kunnen we, na een besluit van de kinderrechter, gebruikmaken van landelijke verblijfsvoorzieningen.

4.4.6. Jeugdbescherming zo dichtbij mogelijk

De partners in het justitieel domein hebben hun eigen autonome be- voegdheden en bedienen een bovengemeentelijk werkgebied. De huidige organisatie van de jeugdbescherming is in de afgelopen twintig jaar steeds verder van de jongere en zijn ouders af komen te staan. Wij willen samen met de andere gemeenten in de regio FoodValley de jeugdbescherming zo dichtbij regelen als mogelijk. Dit vraagt om een fundamentele verandering van de werkwijzen. Met onze partners zien wij op korte termijn kansrijke mogelijkheden om lokaal vernieuwende werkafspraken te maken die binnen hun en onze invloed liggen. Een voorbeeld daarvan is het integraal spreekuur voor en dichtbij lokale teams van de Raad voor de Kinderbescherming, de gecertificeerde instelling voor jeugdbescherming en jeugdreclassering (GI) en Veilig Thuis.

4.4.7. Crisisopvang blijft nodig, kan anders

Bij een relatief kleine groep kinderen in Ede is het zo onveilig dat direct ingrij- pen noodzakelijk is. Een kind wordt dan uit de onveilige omgeving gehaald. Jeugdhulp en opvang zijn dan op ieder moment van de dag beschikbaar.

Dit gebeurt zo veel als mogelijk in kleinschalige opvanglocaties binnen de gemeente Ede. Het verblijfsaanbod gaan we zo inrichten dat kinderen aansluiting met hun vertrouwde omgeving, hun eigen netwerk, vrijetijd voorzieningen en school kunnen houden. Hiervoor moeten we nieuwe

vormen van verblijf gaan ontwikkelen. Er is een flexibel en gedifferentieerd hulpaanbod nodig dat kan aansluiten bij de verschillende behoeften van het kind, maar ook van (een deel van) het gezin. Het bestaande aanbod bouwen we niet af voordat er nieuw vervangend kleinschalig aanbod daadwerkelijk beschikbaar is.

 

“Basisvertrouwen. Dat is wat hier ontbreekt. Vertrouwen in een goede afloop, in elkaar. En dat het goed is zoals het is. Ik moet hier enkel nog dealen met ouders die hun kinderen inzetten om hun bodemloze bestaan te rechtvaardi- gen. Allemaal wonderkindertjes die niet mogen falen omdat er geen enkel besef meer is dat we deel uitmaken van een groter geheel.

Dat er gedragen wordt door elkaar. Zodat iedereen zich geborgen en gesteund kan voelen. Ook als je faalt of mislukt, of niet de grootste waffel hebt. (…) Als jij dan met je dikke portemonnee en je Audi A6 in het sprookje gaat zitten geloven dat je dan werkelijk wat voorstelt, dan richt ik mij op sprookje van geloof, hoop en liefde.”

 

Juf Ank, de Luizenmoeder

4.4.8. Strafafhandeling doen we samen, zo lokaal mogelijk

Jeugdproblematiek bij een kleine groep jongeren in Ede kan ook tot uitdruk- king komen in overlastgevend of crimineel gedrag. Het betreft hier vaak een kwetsbare groep jongeren met een hoge kans op recidive. Afhankelijk van de justitiële afdoening kan deze jongere een strafblad krijgen. Dit kan belemme- rend werken voor zijn/haar toekomst. Het straftraject op zichzelf is soms te kort en te weinig betekenisvol om tot een duurzame verandering te komen.

Wij willen dicht bij deze jongere en zijn/haar ouders een actieve rol spelen bij de straf-uitvoering. Hiermee willen we de kans op recidive verkleinen en

komen tot meer duurzame verandering. Met onze partners in het veiligheids- domein kijken wij of we met een integraal omgevingsadvies tot andere voor- waardelijke afspraken kunnen komen dan een strafafhandeling. Dit gebeurt samen met de jeugdige en zijn ouders. Hiermee willen we zo dicht mogelijk bij de jeugdige en zijn ontwikkeling blijven. Dit vraagt om nieuwe afspraken tussen de strafketen en het sociaal domein. En het vraagt om stevige lokale regie die niet vrijblijvend is en waarin duidelijke voorwaarden worden gesteld. Met de jongeren die in detentie gaan, maken gemeente, betrokken partners en ouders bij aanvang van de detentieperiode een maatwerkplan voor de periode na detentie gericht op een duurzaam toekomstperspectief.

5. Hoe bewaken we de kwaliteit en effectiviteit van jeugdhulp en ondersteuning?

 

Jeugdigen en hun ouders/verzorgers moeten erop kunnen vertrouwen dat de jeugdhulp die ze ontvangen van goede kwaliteit is. Als gemeente zorgen we ervoor dat de personen die onder onze verantwoordelijkheid werkzaam zijn binnen het Sociaal Team en bij de Toegang tot jeugdhulp, verantwoorde hulp verlenen.

 

Naast het zorgdragen voor goede kwaliteit van onze professionals, onder- zoeken we de kwaliteit van de geleverde hulp. Klassieke vormen van moni- toren en evalueren volstaan niet om te transformeren binnen de jeugdhulp. Het is een kwestie van experimenteren, reflecteren en zoeken naar de beste oplossingen. De insteek van dit beleidsplan vraagt van alle betrokkenen dat we anders kijken, handelen en leren dan we gewend waren. Om te verbe- teren, is het nodig regelmatig de voortgang te meten. We gebruiken cijfers en trends om veranderingen in beeld te brengen. Is er iets aan de hand, dan kunnen we dat onderzoeken. Conclusies op basis van uitsluitend cijfers zijn onvoldoende. Ook de ervaringen en inzichten van formele en informele uitvoerders en inwoners zijn nodig. Het gaat om tellen en vertellen. We overstijgen de casuïstiek en zoeken naar opvallende patronen. En we maken tijd voor reflectie om te leren en maatschappelijk resultaat te realiseren. We werken met een monitor- en verbetercyclus die nauw samenhangt met de

 

 

beleidscyclus van dit beleidsplan. Ambitie is om in 2019, in samenspraak met de Adviesraad Sociaal Domein, te komen tot een model waarin de kwaliteit en effectiviteit van de jeugdhulp en ondersteuning wordt gemonitord.

 

Wat gaan we daarvoor doen?

 

We richten ons op kwaliteit door de in de jeugdwet wettelijke vastgelegde kwaliteitseisen voor jeugdhulpaanbieders te volgen. Al onze professionals bij de toegang zijn SKJ geregistreerd. Jeugdhulpaanbieders hanteren de norm van de verantwoorde werktoedeling. Deze norm vraagt van werkgevers

en aanbieders van jeugdhulp en jeugdbescherming, dat ze professionals inzetten die over de juiste expertise beschikken en vakbekwaam zijn.

 

Feedback van cliënten stelt de gemeente in staat om te reflecteren op de dienstverlening en daardoor de kwaliteit te verbeteren. Door middel van het cliëntervaringsonderzoek Jeugd vragen we naar de ervaringen van ouders en jeugdigen. We zoeken antwoord op de vraag hoe de jeugdigen en of hun ouders:

 

  • a.

    de toegankelijkheid van voorzieningen ervaren;

  • b.

    de kwaliteit van de ondersteuning ervaren; of

  • c.

    de ondersteuning vinden bijdragen aan de zelfredzaamheid en participatie.

 

Van aanbieders van jeugdhulp verwachten we dat zij het effect van de geboden hulp en ondersteuning actief monitoren. De effecten dienen altijd geformuleerd te worden vanuit de in dit beleidsplan (hoofdstuk 3) beschreven visie. Dit betekent dat zij bij de start, tussentijds en aan het einde van een traject de uitkomsten van de monitoring met de cliënten bespreken. Dit ge- beurt op dit moment al via Outcome in Zicht. De combinatie van objectieve criteria (zoals uitval) en subjectieve criteria (zoals tevredenheid) biedt inzicht in het welzijn van jeugdigen en de (ervaren) effecten van jeugdhulp. Vanaf 2018 zijn aanbieders verplicht om op een gestandaardiseerde wijze gegevens aan te leveren. Vanaf 1 januari 2019 verwachten we hierover betrouwbare informatie.

 

Wat zijn onze ambities?

Om zicht te krijgen op de effecten van dit beleidsplan en de gewenste transformatie hebben we ambities geformuleerd. Aan het einde van de beleidsperiode kunnen we aan de hand van cijfers en ervaringen bekijken of deze ambities behaald zijn. De ambities zijn als volgt:

 

 

6. Hoe gaan we de financiële middelen inzetten?

 

In deze paragraaf gaan we in op de beschikbare middelen voor de uitvoering van dit beleidsplan.

Het meerjarig financieel kader wordt weergegeven en toegelicht. Dit meerja- rig financieel kader is gebaseerd op de programmabegroting 2019-2022 die in november 2018 is vastgesteld.

In deze programmabegroting is geanticipeerd op de sterk toegenomen uitgaven in het sociaal domein. Deze stijging was voor de thema’s in dit beleidsplan vooral zichtbaar op het onderdeel specialistische jeugdhulp.

 

We willen komen tot een duurzaam financieel perspectief. In de program- mabegroting 2019-2021 zijn maatregelen opgenomen om te komen tot een daling van deze uitgaven. Vervolgens zijn, in aanscherping op onze inhoude- lijk visie, leidende principes verkend met een mogelijke set van maatregelen. In de perspectiefnota 2020-2023 wordt het financiële kader voor dit pakket aan maatregelen opgenomen. De beleidslijn in deze beleidsnota zal worden betrokken bij de uitwerking hiervan..

 

Meerjarig financieel kader conform programmabegroting 2019-2022:

 

Bedragen x € 1 mln

 

2019

2020

2021

2022

 

onderwijs

Lasten

€ 7,20

€ 7,30

€ 7,00

€ 6,90

 

 

Baten

€ -3,70

€ -3,60

€ -3,20

€ -3,10

 

 

Saldo

€ 3,60

€ 3,70

€ 3,80

€ 3,80

 

Preventie Jeugdhulp

€ 3,20

€ 2,70

€ 2,70

€ 2,70

Jeugdhulp inclusief veiligheid

€ 31,20

€ 30,00

€ 29,00

€ 29,00

Totaal

€ 38

€ 36,30

€ 35,40

€ 35,40

 

6.1. Onderwijs

Onderwijs bestaat uit middelen voor onderwijsachterstanden, school- begeleiding, schakelklassen, voorkomen voortijdig school verlaten en leerplicht. Voor onderwijsachterstanden ontvangt de gemeente rijksmid- delen. Dit gaat in vierjarige periodes. In 2019 gaat een nieuwe periode Onderwijsachterstanden in. De begrote rijksinkomsten zijn € 2,9 mln. in 2019 en loopt af naar € 2,7 mln. in 2022. Ook voor de dekking van de inzet van voortijdig school verlaten en leerplicht ontvangen we middelen van de centrumgemeente.

6.2. Preventieve Jeugdhulp

De preventieve jeugdhulp bestaat uit middelen voor het Centrum voor Jeugd en gezin, subsidies voor netwerkpartijen en jeugdactiviteiten. Zoals in dit beleidsplan is aangegeven gaan we de middelen voor preventie structureren via de niveaus uit de preventiematrix. In het bovenstaande meerjarig finan- cieel kader zit € 0,5 mln. incidenteel budget. Omdat het versterken van de sociale basis een belangrijke pijler is om transformatie vorm te geven, willen we hierop investeren. Deze investering is een onderdeel van het pakket van mogelijke maatregelen waarvan het financiële kader in de perspectiefnota wordt opgenomen.

6.3. Jeugdhulp specialistisch (inclusief veiligheid)

De kosten voor jeugdhulp, die sinds 2015 is overgegaan naar de gemeente, zijn de afgelopen jaren sterk gestegen. Dat geldt vooral voor de kosten am- bulante jeugdhulp. In de programmabegroting 2019-2022 zijn maatregelen genomen om de kosten te verlagen. Op basis van dit beleidsplan en leidende principes zullen aanvullende maatregelen worden uitgewerkt.

NB: Er is een wijziging woonplaatsbeginsel in voorbereiding. Deze wijziging is voorzien per 1-1-2021.

Bijlage 1  

Er zijn diverse samenwerkingspartners uitgenodigd om mee te denken tijdens de ontwikkeling van het jeugdbeleidsplan, vanaf het prille begin, de brainstorm tot aan het beoordelen van de laatste conceptversies. Hierbij werd deels aangesloten bij de bestaande overleggen en deels werden aparte bijeenkomsten georganiseerd. In deze bijlage vindt u een overzicht van de partners:

 

Preventie:

  • -

    Buurtgezinnen

  • -

    CJG

  • -

    Dien je Stad/Laten we Welzijn

  • -

    Indigo

  • -

    Leden van het Multidisciplinair Overleg CJG

  • -

    Malkander

  • -

    MEE

  • -

    Opella

  • -

    Stimenz

  • -

    TOV NL (Talent Ontwikkeling Verbinding)

  • -

    VGGM

  • -

    Youké

  • -

    Youth for Christ

 

Onderwijs:

  • -

    Bestuurlijk overleg VO Ede

  • -

    Bibliotheek/ Cultura: voorleesexpress, Taalhuis, boekstart

  • -

    BO-3 Ede (PO en VO)

  • -

    CJG

  • -

    GGD/ VGGM- consultatiebureau

  • -

    Individuele scholen PO en VO (consultatie)

  • -

    Malkander: o.a. Taalwinkel & vrijwilligersinitiatieven

  • -

    Peuteropvangorganisaties: VVE en regulier. O.a. Spelenderwijs, Partou, Bijdehandjes, Prins Vleermuis, enz.

  • -

    Preventieve logopedist

  • -

    Regionaal VSV overleg (regionale vertegenwoordiging van het VO en MBO, samenwerkingsverbanden VO, arbeidsmarktregio Food Valley)

  • -

    Regionaal overleg gemeenten en samenwerkingsverbanden PO en VO: ambtelijk en bestuurlijk OOGO

  • -

    Schakelonderwijs PO en VO (leerlingen met anderstalige achtergrond)

  • -

    Vluchtelingenwerk

 

Jeugdhulp:

In de zomer 2018 heeft een werkgroep van aanbieders en gemeenten projectvoorstellen ontwikkeld.

Daarnaast is met vertegenwoordigers vanuit het onderwijs verkend hoe de verbinding tussen onderwijs en jeugdhulp verbeterd kan worden.

Met cliëntenvertegenwoordigers, aanbieders, onderwijs en gemeenten (van werkvloer tot en met bestuurder) zijn op 28 augustus 2018 de projectvoor- stellen besproken. De Regio heeft met de deelnemers de doelstelling en data besproken, gevraagd wat zij nodig hadden om in te stappen en welke partijen er nodig waren om de doelen te behalen. Uit de feedback die we die bijeenkomst hebben ontvangen, bleken de deelnemers positief te zijn over deze aanpak. Ze gaven aan dat ze een passende reactie konden geven op de

concrete voorstellen en de beschikbare data. Daardoor ontstond er draagvlak voor de ambitieuze doelen.

 

Tot slot is in de reguliere overlegstructuur met aanbieders en gemeenten gesproken over inhoud en uitgangspunten van dit transformatieplan.

Dat betekent dat de voorstellen zijn besproken tijdens het inkoopoverleg met aanbieders (fysieke adviestafel) van 6 september 2018. Ook via de digitale adviestafel is gereageerd op de voorgestelde projecten.

 

Deelnemers Fysieke en Digitale Adviestafel september 2019:

  • -

    De Rading

  • -

    Youke

  • -

    Karakter

  • -

    Pluryn

  • -

    GGZ Centraal

  • -

    Reinaerde

  • -

    ‘s Heerenloo

  • -

    Stichting Breder

  • -

    Timon

  • -

    Samen Veilig

  • -

    Siza

  • -

    Eleos

  • -

    Pro Persona

  • -

    Lindenhout

  • -

    De Schutse (Careander)

  • -

    Driestar Educatief

  • -

    PC Wageningen

  • -

    Praktijk Eigen & Wijzer

 

Tijdens de brede bijeenkomst van 28 augustus zijn aanvullend de volgende organisaties betrokken geweest:

  • -

    Buurtgezinnen

  • -

    CBS Korenmaat

  • -

    Jongerenwerk

  • -

    VGGM

  • -

    Vitras

  • -

    GGD RU (jeugdarts)

  • -

    Samenwerkingsverband Gelderse Vallei

  • -

    POBV

  • -

    Leerlingenzorg NWV

  • -

    Huisarts en directeur HAGV

  • -

    JB Gelderland

  • -

    Raad voor de Kinderbescherming

  • -

    Zorgbelang

 

Veiligheid:

  • -

    Jeugdbescherming Gelderland

  • -

    Politie

  • -

    Raad van de Kinderbescherming

  • -

    Veilig Thuis Gelderland Midden

Naar boven