Verordening 2019-1 tot wijziging van de Algemene plaatselijke verordening (APV) Zaanstad 2013

De raad van de gemeente Zaanstad;

 

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 16-04-2019;

 

Gezien het advies van de commissie van 27-06-2019;

 

Gelet op artikel 147, 149 en 174 van de Gemeentewet;

 

Besluit:

 

de Verordening 2019-1 tot wijziging van de Algemene plaatselijke verordening (APV) Zaanstad 2013

vast te stellen:

 

 

 

ARTIKEL I Wijziging verordening

 

De Algemene plaatselijke verordening (APV) Zaanstad 2013 wordt als volgt gewijzigd:

 

A.

Na artikel 2.1 wordt een artikel toegevoegd, dat als volgt komt te luiden:

 

Artikel 2.1a Straatintimidatie (z)

Het is verboden op of aan de weg of in een voor publiek toegankelijk gebouw in groepsverband dan wel afzonderlijk, anderen uit te jouwen of met aanstootgevende taal, gebaren, geluiden of gedragingen lastig te vallen.

 

B.

 

Artikel 2:26 wordt vervangen door het volgende artikel en komt te luiden:

 

Artikel 2:26 Ordeverstoring (z)

  • 1.

    Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

  • 2.

    Het is verboden enig gereedschap, voorwerp of middel te vervoeren of bij zich te hebben met de kennelijke bedoeling daarmee bij een evenement de orde te verstoren.

  • 3.

    Het is verboden bij een evenement zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een doel of werkzaamheid in strijd met de openbare orde.

  • 4.

    Het verbod van lid 3 geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

 

C.

 

In hoofdstuk 2 wordt een nieuwe afdeIing toegevoegd, die luidt:

Afdeling 10a Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat (z)

 

Artikel 2:40a Begripsbepalingen (z)

  • a.

    bedrijfsmatige activiteit: een activiteit die anders dan om niet plaatsvindt in een voor publiek toegankelijk gebouw of een daarbij horend perceel, in de openbare ruimte, of in enige andere ruimte.

  • b.

    exploitant: de natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon of de gevolmachtigden voor wiens rekening en risico een bedrijf wordt geëxploiteerd of de bedrijfsmatige activiteiten worden geëxploiteerd;

  • c.

    bedrijfsleider: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding over de bedrijfsmatige activiteiten.

 

Artikel 2:40b Aanwijzing gebouwen, straten, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten (z)

  • 1.

    De burgemeester kan gebouwen, straten, gebieden, bedrijfsmatige activiteiten of een combinatie daarvan aanwijzen wanneer in of rondom dat gebouw, die straat, dat gebied of ten gevolge van die bedrijfsmatige activiteit de leefbaarheid, de openbare orde of veiligheid onder druk staat of aannemelijk is dat deze onder druk kan komen te staan of indien er signalen zijn van ondermijnende activiteiten.

  • 2.

    Een gebouw, straat of gebied wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw dan wel in die straat dan wel in dat gebied naar het oordeel van de burgemeester het woon- en leefklimaat of de openbare orde en veiligheid onder druk staat of er signalen zijn van ondermijnende activiteiten.

  • 3.

    Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend aangewezen als de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit onder druk staat of er signalen zijn van ondermijnende activiteiten.

 

Artikel 2:40c Exploitatievergunning uitoefening bedrijf (z)

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen:

    • a.

      in een door de burgemeester op grond van het eerste lid van artikel 2:40b aangewezen gebouw, straat of gebied; of

    • b.

      indien de uitoefening van het bedrijf een door de burgemeester op grond van het eerste lid van artikel 2:40b aangewezen bedrijfsmatige activiteit betreft.

  • 2.

    De vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt aangevraagd door de exploitant.

  • 3.

    Bij het aanwijzen van gebouwen, straten, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten als bedoeld in het eerste lid van artikel 2:40b stelt de burgemeester vast welke gegevens en bescheiden bij de aanvraag moeten worden ingediend.

  • 4.

    De burgemeester stelt een aanvraagformulier voor de indiening van een vergunningaanvraag vast.

  • 5.

    Op de vergunning als bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 2:40d Eisen aan de exploitant en de bedrijfsleider (z)

De exploitant en de bedrijfsleider:

  • a.

    staan niet onder curatele of bewind; of

  • b.

    zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag.

 

Artikel 2:40e Weigeringsgronden (z)

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 wordt een vergunning als bedoeld in het eerste lid van artikel 2:40b geweigerd:

    • a.

      als de exploitant of de bedrijfsleider niet voldoet aan de in artikel 2:40d gestelde eisen;

    • b.

      op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;

    • c.

      als de vestiging of exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan of omgevingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

    • d.

      als de exploitant of een van de bedrijfsleiders van het bedrijf drie jaar voor de indiening van de vergunningaanvraag een bedrijf heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, dat wegens het aantasten van de openbare orde, aantasting van het woon- en leefklimaat gesloten is geweest of waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken; of

    • e.

      als niet wordt voldaan aan specifieke voorwaarden die zijn opgenomen in het aanwijzingsbesluit.

  • 2.

    Onverminderd het bepaald in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het eerste lid van artikel 2:40b weigeren:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

    • b.

      als naar zijn oordeel het woon- en leefklimaat in de omgeving van het bedrijf of de openbare orde of veiligheid, door de wijze van exploitatie, dreigt te worden beïnvloed of indien er signalen zijn van ondermijnende activiteiten;

    • c.

      als redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn; of

    • d.

      als er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde.

 

Artikel 2:40f Intrekking- en wijzigingsgronden (z)

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 trekt de burgemeester een vergunning als bedoeld in het eerste lid van artikel 2:40b in:

    • a.

      er in het bedrijf of bij de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten strafbare feiten hebben plaatsgevonden of plaatsvinden;

    • b.

      de bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd; of

    • c.

      op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het eerste lid van artikel 2:40b intrekken of wijzigen als:

    • a.

      door het bedrijf of de bedrijfsmatige activiteiten de openbare orde of veiligheid wordt aangetast;

    • b.

      door het bedrijf of de bedrijfsmatige activiteiten de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

    • c.

      de exploitant of beheerder niet langer voldoet aan de in artikel 2:40d gestelde eisen;

    • d.

      de exploitant of leidinggevende(n) bij of krachtens deze verordening gestelde regels niet nakomt;

    • e.

      de exploitant of leidinggevende(n) betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf dan wel toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde of veiligheid nadelig wordt beïnvloed;

    • f.

      er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

    • g.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is.

 

Artikel 2:40g Sluiting (z)

  • 1.

    De burgemeester kan de sluiting van een gebouw of locatie bevelen indien daar een bedrijf of bedrijfsmatige activiteiten worden uitgevoerd in strijd met het verbod uit het eerste lid van artikel 2:40c.

  • 2.

    Het is eenieder verboden een gesloten gebouw of locatie te betreden of daarin te verblijven.

  • 3.

    De sluiting wordt door de burgemeester opgeheven indien later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven.

 

Artikel 2:40h Overgangsrecht (z)

Voor aangewezen gebouwen, straten, gebieden waarbinnen reeds bedrijfsmatige activiteiten worden geëxploiteerd of voor aangewezen bedrijfsmatige activiteiten die op het tijdstip van aanwijzing reeds worden geëxploiteerd stelt de burgemeester een termijn vast waarop de vergunningplicht als bedoeld in artikel 2:40b in werking treedt.

 

D.

Na artikel 2:50 wordt een nieuw artikel ingevoegd, dat komt te luiden:

 

Artikel 2:50a Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties (z)

  • 1.

    Het is verboden op openbare plaatsen of in voor het publiek toegankelijke openstaande gebouwen en daarbij behorende erven zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een werkzaamheid of doel in strijd met de openbare orde.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

 

ARTIKEL II Wijziging toelichting bij verordening

 

E.

De toelichting bij artikel 2:1a komt te luiden:

 

Met dit artikel wordt beoogd verschillende vormen van straatintimidatie te verbieden. Het artikel strekt tot bescherming van de openbare orde en het voorkomen van overlast en heeft zowel betrekking op gedragingen van een individu, als van een groep. Het artikel vormt een aanvulling op hetgeen hieromtrent in het Wetboek van Strafrecht al strafbaar is gesteld (bijvoorbeeld art. 266 Sr). Het motief van deze strafrechtelijke regels is vooral gelegen in de bescherming van iemands eer en goede naam en de persoonlijke integriteit. Het motief van deze APV-bepaling is primair gelegen in het wegnemen van de effecten op openbare orde als gevolg van intimiderend gedrag op straat.

 

Uit onderzoek is gebleken dat steeds meer groepen, waaronder vrouwen, in toenemende mate met uiteenlopende vormen van straatintimidatie worden geconfronteerd. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om uitschelden of uitjouwen, intimiderende of aanstootgevende gebaren, geluiden en gedragingen. Deze vormen van straatintimidatie zijn met name hinderlijk voor de slachtoffers zelf, maar brengen eveneens gevoelens van onveiligheid voor omstanders met zich mee. Het gevolg van dit soort gedragingen in de openbare ruimte kan zijn dat bepaalde plekken worden gemeden. Daarmee hebben deze gedragingen dus een effect op de bewegingsvrijheid van personen. Ook kan het ertoe leiden dat mensen hun gedrag aanpassen door bijvoorbeeld hun kledingstijl te wijzigen. Behalve dat deze gedragingen een effect hebben op de bewegingsvrijheid, wordt daarmee ook hinder en overlast veroorzaakt en de rust in het openbare leven verstoord.

 

Met deze bepaling wordt het tegelijkertijd mogelijk om op te treden tegen het uitjouwen of lastigvallen van opsporingsambtenaren. Uit onderzoek onder opsporingsambtenaren is namelijk gebleken dat deze groep bij de uitoefening van hun taak in toenemende mate worden uitgejouwd of anderszins lastig gevallen. Ook deze gedragingen hebben een negatief effect op de openbare orde. Gezagdragers hebben immers als taak de openbare orde te handhaven. Indien zij worden gehinderd in dit werk, heeft dit automatisch een negatief effect op de openbare orde.

Bij overtreding van het Wetboek van Strafrecht kan uitsluitend diegene tot wie het gedrag zich primair richt, aangifte doen. Om uiteenlopende redenen doen deze slachtoffers dat lang niet altijd. De bepalingen in het Wetboek van Strafrecht bieden dus geen sluitend systeem om de negatieve effecten van deze gedragingen tegen te gaan. Door een bepaling in de APV op te nemen is het mogelijk om op te treden tegen dit soort ongewenst gedrag, ook al heeft het slachtoffer daarvan geen aangifte gedaan.

 

F.

 

De toelichting bij artikel 2:26 komt te luiden:

 

Algemeen

Jaarlijks vinden er in Zaanstad vele activiteiten plaats in grootte en omvang variërend van een vlooienmarkt tot de organisatie van de Dam tot Damloop. Al deze activiteiten vallen onder voornoemde definitie van het begrip evenement. Ieder evenement heeft zijn specifieke kenmerken, waar risico’s mee samenhangen. Om de omvang van de risico’s vast te kunnen stellen is het van belang vooraf een risicoanalyse te maken van het evenement.

 

Deze bepaling geeft een verbod om de orde bij evenementen te verstoren, dat zich in zijn algemeenheid tot bezoekers richt.

 

Derde en vierde lid

De rechtbank Den Haag heeft de motorclub Satudarah en twee supportclubs (Saudarah en Supportcrew 999) op verzoek van het Openbaar Ministerie bij beschikking van 1 juni 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:7183) verboden verklaard en ontbonden vanwege werkzaamheid in strijd met de openbare orde (artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek). De rechtbank heeft geconcludeerd dat een groot aantal leden gedurende een reeks van jaren betrokken is bij tal van verboden en grotendeels ook ernstig verwijtbare criminele gedragingen. Het gaat om gedragingen die een wezenlijke aantasting vormen van de veiligheid van de samenleving en de vrijheid van burgers om naar eigen inzicht deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer. De leden van deze organisaties maken gedurende een reeks van jaren inbreuk op deze voor Nederlandse samenleving fundamentele waarden. Deze aan de verboden organisaties toe te rekenen veelvuldige en voortdurende inbreuken op de openbare orde ontwrichten de samenleving of kunnen deze ontwrichten, aldus de rechtbank. Overweging daarbij is dat door de frequentie van de (criminele) gedragingen van een groot aantal leden van deze organisaties, en als gevolg van de intimidatie die van het optreden door leden van een duidelijk herkenbare groep als deze uitgaat, sprake is van uitstraling van deze gedragingen naar een wijdere kring van niet-betrokken burgers. De rechtbank geeft aan dat met de verboden verklaring een eind komt aan alles wat met het uiterlijk vertoon van de organisaties verband houdt, zoals naam, logo’s en spreuken. Eind 2017 zijn de motorclubs Bandidos en Catervarius eveneens verboden en ontbonden op grond van strijd met de openbare orde.

 

Het is vanuit het oogpunt van openbare orde en veiligheid niet acceptabel dat in de publieke ruimte nog uiterlijk vertoon plaatsvindt dat verband houdt met dergelijke verboden en ontbonden organisaties, gelet op de intimidatie die daarvan uitgaat of uit kan gaan en op de overige redenen voor het verbod en de ontbinding.

Deelneming aan de voortzetting van dergelijke organisaties, waaronder uiterlijk vertoon kan worden begrepen, is strafbaar gesteld in artikel 140 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. Deze strafbaarstelling geldt echter pas op het moment dat de uitspraak van de rechter onherroepelijk (definitief) is geworden. Zolang de mogelijkheden van hoger beroep en cassatie nog openstaan en niet zijn afgewikkeld kan tegen dergelijk uiterlijk vertoon dus niet op grond van het Wetboek van Strafrecht handhavend worden opgetreden. Dit ondanks het feit dat een civielrechtelijk verbod al wel in werking kan zijn getreden middels uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de uitspraak (zoals aan de orde bij bovengenoemde beschikking van de rechtbank).

 

Om toch te kunnen optreden tegen aanwezigheid in de publieke ruimte, vanwege de impact die dat heeft op de openbare orde, wordt een strafbaarstelling opgenomen in de APV. Deze strafbaarstelling houdt in dat het verboden is om bij evenementen zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of ontbonden is vanwege strijd met de openbare orde. Bijvoorbeeld kan het gaan om de naam, logo’s, spreuken, kleding en andere aanduiding op motoren. Door strafbaarstelling in de APV kan daartegen handhavend worden opgetreden. Vanuit een oogpunt van openbare orde is het wenselijk om niet te wachten met het weren van zichtbare aanwezigheid van verboden/ontbonden organisaties uit de publieke ruime tot een onherroepelijk vonnis voor handen is.

 

Strafbaarstelling van het verbod vindt plaats in artikel 6:1 APV. Voor het geval van samenloop met de strafbaarstelling in het Wetboek van Strafrecht (met name relevant na het onherroepelijk worden van een rechterlijke uitspraak) is voorzien in een samenloopbepaling in de beide artikelen.

 

G.

 

De toelichting bij Afdeling 10a komt te luiden:

 

Bedrijfsmatige activiteiten kunnen gebruikt worden als een dekmantel voor malafide activiteiten of gebruikt worden om ondermijnende activiteiten te ontplooien. Zij bedreigen niet alleen de lokale, regionale of landelijke markt, maar zorgen voor een onveilig, niet leefbaar woon- en ondernemersklimaat.

 

Het risico bestaat dat malafide ondernemers zich vestigen in sectoren waar het toezicht van de overheid beperkter is. Werd voorheen criminaliteit vooral repressief binnen het strafrecht aangepakt, inmiddels is gebleken dat een integrale aanpak tussen verschillende partners vaak meer oplevert. Bestuurlijke instrumenten als een vergunningplicht kunnen worden gebruikt om malafide ondernemers te weren. Om de aanpak ondermijning te versterken, wordt voorgesteld om in de APV een artikel op te nemen dat zich richt op het stimuleren van een gezond ondernemersklimaat. Door de burgemeester de bevoegdheid te geven om gebouwen, straten, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aan een vergunningplicht te onderwerpen kan een onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat worden tegengegaan.

 

De gemeenteraad is op grond van zijn autonome verordenende bevoegdheid bevoegd om openbare belangen zoals een veilig, leefbaar en bonafide ondernemersklimaat te reguleren met een vergunningplicht. Het betreft hier geen vergunning in het belang van de economische ordening, maar primair het belang van openbare orde en veiligheid. Het tegengaan van een onveilig, niet leefbaar of malafide ondernemersklimaat maakt hier onderdeel van uit.

De mogelijkheid tot het instellen van een vergunningplicht voor ondernemers is een van de instrumenten voor het tegengaan van malafide ondernemers. Door het invoeren van een vergunningplicht kan de gemeente het ondernemerschap reguleren, controleren en handhaven. Bovendien gaat er een preventieve werking vanuit. Malafide ondernemers worden door de vergunningplicht geweerd. Pandeigenaren worden bovendien gestimuleerd om bonafide ondernemers in hun panden te vestigen.

Het instrument van een vergunningplicht is niet ongebruikelijk binnen de gemeente. Binnen de APV bestaat er al een vergunningplicht voor onder andere de horeca en seksinrichtingen.

 

Een nieuwe vergunningplicht kan leiden tot een toename van administratieve lasten. Bedrijven die voorheen geen vergunning nodig hadden, moeten nu wel een vergunning aanvragen. Hiervoor moeten gegevens worden aangeleverd en leges worden betaald. De toename van de administratieve lasten is te rechtvaardigen, omdat de vergunningplicht slechts wordt ingezet als de burgemeester een daartoe goed gemotiveerd aanwijzingsbesluit neemt. Bovendien hebben bonafide ondernemers er baat bij dat malafide ondernemers geweerd worden. Deze laatste groep zorgt voor oneerlijke concurrentie en een slecht imago voor de branche.

 

H.

 

De toelichting bij artikel 2:40a komt te luiden:

 

Voor de omschrijving van een bedrijfsmatige activiteit is gekozen voor een ruime omschrijving om te voorkomen dat activiteiten buiten de boot zouden vallen. Kern in de omschrijving is het zinsdeel ‘anders dan om niet’. Deze omschrijving zorgt voor het onderscheid tussen activiteiten die worden ondernomen om daaraan te verdienen en activiteiten die geen verdienmodel kennen. Het is uiteraard niet de bedoeling dat de hulp aan buren tegen een (kleine) vergoeding hieronder valt. Hulp aan buren is vaak incidenteel of kleinschalig en zijn niet bedoeld voor het genereren van een inkomen.

Voor het begrip exploitant is aangesloten bij de omschrijving zoals deze ook wordt gebruikt in andere bepalingen in de APV. Het ‘voor rekening en risico’ heeft betrekking op de natuurlijke persoon of op de rechtspersoon.

De dagelijkse leiding kan zowel rusten bij de exploitant of bij de bedrijfsleider.

 

I.

 

De toelichting bij artikel 2:40b komt te luiden:

 

De systematiek gaat uit van een pand-, gebieds- of branchegerichte aanpak. Hiermee kan maatwerk in de stad worden geleverd. De burgemeester kan een aanwijzingsbesluit nemen als de leefbaarheid, openbare orde of veiligheid onder druk staan of als er signalen zijn van ondermijnende activiteiten. Als de burgemeester een aanwijzingsbesluit neemt, ontstaat automatisch ook een vergunningplicht (artikel 2:40c). De noodzaak van een aanwijzing, alsmede de duur van de aanwijzing moet zorgvuldig worden gemotiveerd. De uitgangspunten van proportionaliteit en subsidiariteit gelden. Dit betekent dat de noodzaak van de aanwijzing mede wordt bezien in samenhang met andere maatregelen.

 

De burgemeester is bevoegd om een pand aan te wijzen als in het pand bijvoorbeeld structureel strafbare feiten worden gepleegd of als vanwege de wijze van exploitatie in het pand de leefbaarheid of openbare orde of veiligheid onder druk staat. Als de eigenaar van het pand niet intrinsiek is gemotiveerd om mee te werken aan de bestrijding er van levert de aanwijzing hiertoe mogelijkheden.

 

Indien sprake is van een (ernstige) structurele problematiek in een bepaalde branche of gebied kan de branche of het gebied worden aangewezen. Een dergelijke aanwijzing kan de hele stad beslaan of slechts een deel daarvan.

 

J.

 

De toelichting bij artikel 2:40c komt te luiden:

 

De vergunningplicht ontstaat als de burgemeester een aanwijzingsbesluit heeft genomen.

In zijn aanwijzingsbesluit stelt de burgemeester tevens vast welke gegevens moeten worden overlegd bij de aanvraag om een vergunning. Deze bevoegdheid is bij de burgemeester belegd, zodat bij de aanwijzing maatwerk kan worden geleverd. Op deze manier wordt voorkomen dat exploitanten onnodige informatie moeten aanleveren voor de beoordeling van de aanvraag.

 

K.

 

De toelichting bij artikel 2:40d komt te luiden:

 

Omdat een vergunningplicht pas wordt ingesteld als sprake is van aantasting van het leefklimaat, de openbare orde of veiligheid of als er signalen zijn van ondermijnende activiteiten, is het belangrijk dat de exploitant en zijn bedrijfsleiders van goed levensgedrag zijn. In het artikel is gekozen voor ‘niet in enig opzicht van slecht levensgedrag’, zodat kan worden aangesloten bij de reeds bestaande jurisprudentie hierover.

 

L.

 

De toelichting bij artikel 2:40e komt te luiden:

 

De algemene weigeringsgronden staan in artikel 1:8 van de APV. In dit artikel zijn in aanvulling op deze algemene gronden specifieke gronden opgenomen die kunnen leiden tot weigering van deze vergunningen. In de artikelen wordt onderscheid gemaakt tussen imperatieve en alternatieve gronden. Als sprake is van een imperatieve grond, dan moet de vergunning geweigerd worden. Bij alternatieve gronden vindt een afweging van belangen plaats. De specifieke weigeringsgronden zijn ook terug te vinden bij andere vergunningstelsels in Zaanse APV.

 

M.

 

De toelichting bij artikel 2:40f komt te luiden:

 

De algemene intrekking en wijzigingsgronden staan in 1:6 van de APV. De systematiek is identiek aan de weigeringsgronden (zie toelichting bij artikel 2:40e).

 

N.

De toelichting bij artikel 2:40g komt te luiden:

 

De burgemeester kan een pand sluiten als blijkt dat in het pand bedrijfsmatige activiteiten worden uitgevoerd die in strijd zijn met de vergunningplicht. Het is na sluiting voor eenieder verboden om het pand te betreden of daarin te verblijven. Dit verbod geldt voor eenieder, dus ook de pandeigenaar en de exploitant van het bedrijf.

 

O.

 

De toelichting bij artikel 2:40 h komt te luiden:

 

De burgemeester stelt in zijn aanwijzingsbesluit een overgangstermijn vast voor reeds bestaande exploitanten. Ook deze groep valt onder de vergunningplicht. Deze groep kan niet op het moment van inwerkingtreding nog niet voldoen aan de vergunningplicht en moet de kans krijgen om een aanvraag in te dienen zonder dat daarvoor de activiteiten (tijdelijk) gestaakt moeten worden. De bepaling van de termijn is neergelegd bij de burgemeester, om maatwerk te kunnen leveren. De overgangstermijn moet proportioneel zijn.

 

P.

 

De toelichting bij artikel 2:50a komt te luiden:

 

Voor een algemene toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2:26. In artikel 2:50a wordt een verbod wordt ingesteld voor openbare plaatsen en in voor publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven. Strafbaarstelling van het verbod vindt plaats in artikel 6:1 APV. Voor het geval van samenloop met de strafbaarstelling in het Wetboek van Strafrecht (met name relevant na het onherroepelijk worden van een rechterlijke uitspraak) is voorzien in een samenloopbepaling in de beide artikelen.

 

ARTIKELl III Inwerkingtreding

 

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking.

 

ARTIKEL IV Citeertitel

 

Deze verordening wordt aangehaald als: ‘Verordening 2019-1 tot wijziging van de Algemene plaatselijke verordening (APV) Zaanstad 2013.

 

 

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Zaanstad in de openbare vergadering 11 juli 2019,

 

De raad van de gemeente Zaanstad,

 

de griffier,

de voorzitter,

 

 

Naar boven