Gemeenteblad van Smallingerland
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Smallingerland | Gemeenteblad 2019, 180062 | Overige besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Smallingerland | Gemeenteblad 2019, 180062 | Overige besluiten van algemene strekking |
Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland houdende regels omtrent voorzieningen maatschappelijke ondersteuning (Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Smallingerland 2019)
Burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland.
gelet op artikel 2.1.3, artikel 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende, artikel 2.3.6 vierde lid en artikel 2.6.6, eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de 3.4 en 3.5.1 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Smallingerland 2019, besluit vast te stellen het volgende:
BESLUIT VOORZIENINGEN MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE SMALLINGERLAND 2019
In dit besluit wordt verstaan onder:
Bouwkundige of woontechnische belemmering, die aantoonbaar in de weg staat bij het normale gebruik van de woonruimte en die rechtstreeks ondervonden wordt als gevolg van lichamelijke functionele beperkingen van de aanvrager. Eén en ander voor zover de belemmering niet voortvloeit uit de aard van de gebruikte materialen;
Op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen en andere maatregelen waaronder huishoudelijk hulp, extramurale begeleiding individueel en begeleiding groep, kortdurend verblijf, beschermd wonen en opvang, een woonvoorziening, een vervoersvoorziening en een rolstoelvoorziening;
Elke voorziening die verband houdt met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een aanvrager bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt met dien verstande dat bij ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woonruimte slechts dan een voorziening als woonvoorziening wordt aangemerkt indien de voorziening:
Hoofdstuk 2 Algemene bepalingen
Artikel 2.4 meldingsregeling calamiteiten en geweld
De gemeente draagt aanbieders met wie een contract is afgesloten voor Wmo-dienstverlening op een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling vast te stellen. Iedere aanbieder dient hiervoor een protocol in acht te nemen en een aandachtsfunctionaris binnen de organisatie aan te wijzen.
Hoofdstuk 3 Bijzondere regels over persoonsgebonden budget en eigen bijdrage
Artikel 3.2 Onderscheid formeel en informeel persoonsgebonden budget
In de verordening is vastgelegd op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende categorieën ondersteuners (professioneel, sociaal netwerk), met elk een eigen percentage. Hiermee wordt bedoeld dat er een bepaald percentage van de kostprijs in natura verstrekt wordt als pgb.
In het kader van pgb maakt het college onderscheid tussen formele en informele ondersteuning.
Van formele ondersteuning is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt:
personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;
personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;
Artikel 3.3 Weigering persoonsgebonden budget
Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;
Hierbij beoordeelt het college of de cliënt in staat is zijn belangen te behartigen en de verantwoordelijkheid voor het inkopen van ondersteuning en het afsluiten van contracten kan dragen. Het college betrekt in de beoordeling (niet limitatief)
Artikel 3.4 Beëindiging van het persoonsgebonden budget
Het persoonsgebonden budget wordt beëindigd in de volgende gevallen:
Artikel 3.7 Betaling van een persoonsgebonden budget
De uitbetaling van het persoonsgebonden budget gebeurt op grond van het trekkingsrecht (artikel 2.6.2 van de wet ) door de Sociale Verzekeringsbank, tenzij het eenmalige uitbetaling betreft. Het college voldoet eenmalige betalingen na ontvangst van de betreffende nota en zo veel mogelijk rechtstreeks aan de leverancier.
Wanneer meerdere Wmo voorzieningen worden verstrekt en/of wanneer er ook voor WLZ- zorg een eigen bijdrage of eigen aandeel opgelegd wordt, geldt het anti-cumulatiebeginsel. Het anticumulatie-beginsel bepaalt dat de cliënt per 4 weken nooit meer betaalt dan de voor zijn situatie berekende
"maximale periode bijdrage" ongeacht de totale kosten van alle voorzieningen van WLZ-zorg en/of Wmo.
Indien een voorziening waarvoor een eigen bijdrage is verschuldigd in eigendom of bruikleen wordt verstrekt wordt een eigen bijdrage opgelegd gedurende een vastgestelde duur die afhankelijk is van de kostprijs van de voorziening (aanschafprijs, accessoires, onderhoud). De duur in 4 wekelijkse perioden wordt dan als volgt vastgesteld:
Artikel 3.9 Niet opleggen van de eigen bijdrage
In de volgende specifieke situaties kan de gemeente besluiten dat de cliënt (tijdelijk) geen bijdrage is verschuldigd:
In situaties dat de verschuldigdheid van de bijdrage nadelig is voor een persoonsgerichte aanpak om bepaalde specifieke doelgroepen mee te laten doen in de samenleving. Dit kan voorkomen bij een integrale persoonsgerichte aanpak voor mensen die met politie of justitie in aanraking zijn gekomen of voor mensen die zorg mijden ten gevolge van een psychische beperking.
Hoofdstuk 4 Huishoudelijke hulp
Artikel 4.1 Huishoudelijke Hulp
Onder huishoudelijke hulp, uit te voeren op de woonlocatie van de cliënt wordt verstaan:
Hoofdstuk 5 Extramurale begeleiding individueel en groep en kortdurend verblijf
Artikel 5.1 Begeleiding individueel
Onder begeleiding individueel (zowel ondersteunend als activerend wordt verstaan:
Op de cliënt afgestemde individuele activiteiten zoals woonbegeleiding en thuisbegeleiding die de zelfredzaamheid van cliënten met een lichte of matige beperking bevorderen, behouden of compenseren voor zover de cliënt in verband met een beperking, chronische, psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met behulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie of is te handhaven in de samenleving. Begeleiding individueel kan bestaan uit (niet limitatief);
Onder begeleiding groep wordt verstaan:
Op cliënt afgestemde groepsactiviteiten op locatie inclusief vervoer (indien noodzakelijk) zoals dagbesteding en dagopvang die de zelfredzaamheid van de cliënt bevorderen, behouden of compenseren voor zover de cliënt in verband met een beperking, chronische, psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met behulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat tot participatie of zich te handhaven in de samenleving. Begeleiding groep kan bestaan uit (niet limitatief):
Artikel 5.3 Kortdurend verblijf
Onder kortdurend verblijf wordt verstaan:
Kortdurend verblijf betreft het logeren in een instelling gedurende in beginsel maximaal 3 etmalen per week, als de ondersteuning voor de inwoner noodzakelijkerwijs gepaard gaat met permanent toezicht. Het zwaartepunt van de ondersteuning ligt vooral op logeren met als doel het overnemen van het permanente toezicht op de inwoner ter ontlasting van de gebruikelijke hulp of mantelzorger.
Artikel 6.2 Gemeenschappelijke ruimten
Het college kan een vergoeding verlenen voor het treffen van de volgende woonvoorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte, indien zonder deze woonvoorziening de woonruimte voor de aanvrager ontoegankelijk blijft:
Artikel 6.4 Vergoeding bij ‘ontruiming’ aangepaste woonruimte
De vergoeding in de verhuis- en inrichtingskosten aan een persoon die ten behoeve van een persoon met functiebeperkingen een aangepaste woonruimte ontruimt is een gemaximeerde vergoeding en bedraagt maximaal € 5000,-.
Artikel 6.5 Vergoeding voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening
Een vergoeding in de kosten van een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening wordt slechts verstrekt indien de aanpassing leidt tot opheffing of aanzienlijke vermindering van de ergonomische belemmeringen die aanvrager bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt en
Artikel 6.7 Hoogte vergoeding voor een bouwkundige of woontechnische woon- voorzieningen een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening
De hoogte van de door het college vast te stellen gemaximeerde vergoeding in de kosten voor het treffen van de woonvoorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte als bedoeld in artikel 6.3 van dit Besluit bedraagt in afwijking van het gestelde in het vorige lid 50% van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten.
Een vergoeding voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening ten behoeve van een woonwagen wordt slechts verstrekt indien:
Indien de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip ten tijde van indiening van de aanvraag minder dan vijf jaar is, of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt, of het woonschip niet tenminste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, bedragen de maximale aanpassingskosten € 1000,-
Een vergoeding voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening ten behoeve een binnenschip wordt slechts verstrekt indien de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel V, van het Binnenschepenbesluit (Stb 1987, 466), van een binnenschip, dat:
Artikel 6.11 Kosten van onderhoud, keuring en reparatie
Voor het verstrekken van gemaximeerde vergoeding in verband met onderhoud, keuring en reparatiegenoemd in artikel 6.1 sub e van dit Besluit gelden de volgende bepalingen:
De maximale vergoeding voor kosten van keuring en onderhoud van diverse soorten liften in woningen wordt bepaald aan de hand van onderstaande tabel:
Bovenstaande bedragen zijn gebaseerd op de Tarieven voor veiligheidskeuringen uitgevoerd door het Liftinstituut en worden jaarlijks geïndexeerd.
De maximale toeslagen op de bovenvermelde tarieven betreffende onderhoud zijn:
50% voor installaties geplaatst buiten de woning;
50% voor installaties die meer dan één verdieping overbruggen;
50% voor installaties, uitgevoerd met elektrisch aangedreven plateaus en/of afrijdbeveiliging respectievelijk elektrisch wegklapbare raildelen.
Artikel 6.12 Het verwijderen van woonvoorzieningen
Een gehele of gedeeltelijke vergoeding voor de kosten van verwijdering van een bouw- technische of woontechnische woonvoorziening kan worden verstrekt, indien de woonruimte in de huidige staat niet opnieuw verhuurbaar is.
Een aanvrager kan voor een uitraasruimte in aanmerking komen indien sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin aanvrager tot rust kan komen.
Artikel 6.15 Terugbetaling bij eigendomsoverdracht
Het afschrijvingsschema voor terugbetaling luidt als volgt:
in het eerste jaar: 100 % van de door de gemeente toegekende bedrag conform beschikking;
in het tweede jaar: 80 % van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;
in het derde jaar: 60 % van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;
in het vierde jaar: 40 % van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;
in het vijfde jaar: 20 % van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;
Hoofdstuk 7. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Artikel 7.3 Het recht op een vervoervoorziening
De aanvrager kan slechts voor een voorziening als bedoeld in artikel 7.1 a en in 7.2. lid 1 sub a in aanmerking komen als hij over een adequate stalling beschikt. De kosten van deze stalling moeten in redelijke verhouding staan tot de huur- of aanschafkosten én van de verwachte gebruiksduur van de betreffende voorziening.
Artikel 7.4 Bepalingen ten aanzien van de verstrekking
Voor zover echtgenoten beiden geen gebruik kunnen maken van het regulier openbaar vervoer wordt aan elk van hen 50% van het maximumbedrag voor een voorziening in de kosten van vervoer, als genoemd in artikel 7.2. lid 1 onder a, toegekend als het vervoerspatroon samenvalt en 75 % wanneer dit niet (geheel) het geval is.
Artikel 7.5 Hoogte van de verstrekking
Voor een bewoner van een WLZ instelling bedraagt de vergoeding op jaarbasis voor het gebruik van een auto € 142,50, voor het gebruik van een taxi € 750,-, voor het gebruik van zowel een taxi als van een auto € 446,25: bestaande uit € 375,- voor het gebruik van een taxi en € 71,25 voor het gebruik van een auto; en voor het gebruik van de rolstoeltaxi € 1500,-.
De hoogte van de gemaximeerde tegemoetkoming als bedoeld in 7.2 lid 1 onder a van dit Besluit wordt voor aanvragers tot 16 jaar gesteld op een percentage van het in het derde en vierde lid van dit besluit genoemde bedragen , namelijk:
0% voor gehandicapten tot 4 jaar
25% voor gehandicapten van 4 tot 6 jaar
Hoofdstuk 8 . Verplaatsing in en rond de woning
Artikel 8.1 Soorten rolstoelvoorzieningen
Het college verstaat onder een rolstoelvoorziening:
Artikel 8.2 Rolstoelvoorziening in natura
Een rolstoelvoorziening in natura wordt in bruikleen verstrekt.
Artikel 8.3 Accessoires in natura
Accessoires in natura kunnen zowel in bruikleen als in eigendom worden verstrekt.
Artikel 8.4. Rolstoelvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget
Het persoonsgebonden budget voor een rolstoelvoorziening als bedoeld in artikel 8.1 onder a t/m c en onder e. van dit Besluit wordt vastgesteld op basis van de huurprijs van de goedkoopst- doelmatige voorziening waarin verrekend, voor zover van toepassing, de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering, zoals die door het college aan de leverancier betaald moet worden.
Hoofdstuk 9 Beschermd wonen en Opvang
Artikel 9.1. Bijdrage in de kosten voor regionale Wmo voorzieningen Beschermd Wonen en Opvang
De hoogte van de bijdrage in de kosten voor Beschermd Wonen Intramuraal en ThuisPLUS wordt door het CAK berekend conform de wettelijk vastgestelde regels voor die berekening in het landelijk vastgesteld Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de jaarlijkse indexering die wordt vastgesteld door het Ministerie van VWS.
De bijdrage in de kosten voor een individuele maatwerkvoorziening Opvang ontstaat na aftrek van de norm zak- en kleedgeld zoals gesteld in de Participatiewet, vermeerderd met de toepassing van artikel 4 van de Wet op de zorgtoeslag berekende zorgpremie voor een standaard ziektekostenverzekering. Vervolgens wordt op dit bedrag de zorgtoeslag in mindering gebracht.
Cliënten betalen voor het gebruik van algemene voorzieningen voor Opvang geen inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten. Voor de algemene voorzieningen voor Opvang kan door de instelling een bijdrage geheven worden die niet hoger is dan de kostprijs, zoals een bijdrage voormaaltijden, beddengoed en huisvestingskosten.
Artikel 10.1 Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van dit Besluit, indien toepassing daarvan zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.
Artikel 10.2 Beslissing college in gevallen waarin het Besluit niet voorziet
In gevallen, de uitvoering van dit Besluit betreffende, waarin dit Besluit niet voorziet, beslist het college voor zover dit mogelijk is binnen de door dit Besluit aangegeven grenzen.
Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van dit Besluit geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Drachten, 9 juli 2019
Burgemeester en wethouders van Smallingerland,
secretaris,
J. Mulder
burgemeester,
J. Rijpstra
Toelichting op het Besluit Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Smallingerland 2019
Naast de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Smallingerland 2019, laatstelijk vastgesteld op 11 december 2018 is er ook een gelijknamig Besluit. Hierin zijn bij elkaar gebracht alle bedragen, die op basis van de Verordening moeten worden vastgesteld, evenals de nadere regels waarvoor in de verordening een delegatiebepaling voor het college is opgenomen.
In artikel 1 is een aantal begrippen beschreven. De meeste hiervan zijn afkomstig uit de begripsbepalingen van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Smallingerland 2019. Deze begrippen behoeven geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 2 Algemene bepalingen
Dit artikel heeft betrekking op algemeen gebruikelijke voorzieningen. Criteria bij het beoordelen of een zaak algemeen gebruikelijk is :
Indien deze vragen met "ja" kunnen worden beantwoord, is veelal sprake van een algemeen gebruikelijke zaak. Echter er moet altijd getoetst worden of volgens geldende maatschappelijke normen, het binnen het normale bestedingspatroon van de cliënt valt.
In artikel 2.2 zijn zaken benoemd die als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt. Het betreft geen limitatieve opsomming.
Hoofdstuk 3 Bijzondere regels over persoonsgebonden budget en eigen bijdrage.
De strekking van deze bepaling is dat indien de aanvrager een persoonsgebonden budget wenst, hij expliciet daarom zal moeten verzoeken en gemotiveerd dient aan te geven waarom hij dit wenst. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.
In de Wmo staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn.
De gemeente heeft de mogelijkheid om een differentiatie aan te brengen in het hoogte van het pgb. Er kunnen verschillende tarieven gehanteerd worden voor verschillende vormen van ondersteuning. Het tarief voor pgb is lager dan het tarief voor zorg in natura, omdat de zorgaanbieder die op basis van pgb werkt lagere overheadkosten heeft en minder rapportageverplichtingen heeft dan een gecontracteerde (ZIN) aanbieder. Het tarief voor een pgb informeel is lager dan een pgb formeel, omdat de informele zorgaanbieder lagere beroepskosten heeft en aan informele ondersteuning geen deskundigheidseisen worden gesteld. Dit artikel geeft aan wanneer er sprake is van formele of informele ondersteuning.
Deze bepaling is een uitwerking van artikel 2.3.6 lid 2 sub a van de Wet. In situaties dat tijdens onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget, zal dit als contra-indicatie (schuldenproblematiek of verslavingsproblematiek) worden opgevat.
In geval een budgethouder met een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke hulp permanent in een AWBZ/WLZ –instelling wordt opgenomen of overlijdt, moeten de wettelijke termijnen die gelden voor het beëindigen van een dienstverband in acht worden genomen. Het persoonsgebonden budget wordt dan niet onmiddellijk beëindigd maar loopt door tot aan die verplichtingen is voldaan.
Ingeval van misbruik verspeelt de cliënt de keuze voor een persoonsgebonden budget. Het verkeerd uitgegeven bedrag wordt dan teruggevorderd.
Budgethouders dienen zich bewust te zijn van de eigen verantwoordelijkheid die hij of zij neemt bij de verkrijging van een persoonsgebonden budget. De compensatieplicht die het college heeft, wordt met de verstrekking van een persoonsgebonden budget ten aanzien van de betreffende voorziening gedurende de normale gebruiksduur als het ware afgekocht. Het verstrekken van een volgende voorziening binnen afloop van de normale gebruiksduur kan slechts in die gevallen waarin dat ook bij naturaverstrekkingen gebeurt.
Na afloop van de gebruiksduur wordt pas dan een nieuw persoonsgebonden budget dan wel hulpmiddel in natura verstrekt als de technische levensduur van het hulpmiddel is verstreken Ingeval van langduriger gebruikmaking van het hulpmiddel als de vermelde gebruiksduur blijft er een persoonsgebonden budget voor onderhoud en service en eventueel verzekering in stand. Eventuele meerkosten zijn voor eigen rekening. In het Verstrekkingenboek wordt aangegeven bij welke aanschaf van een hulpmiddel een WA verzekering moet worden afgesloten.
Als er een luxer hulpmiddel is aangeschaft dan het geïndiceerde goedkoopst doelmatige, en er daardoor onderdelen zijn die meer en hogere reparatie vergen dan het geïndiceerde hulpmiddel dan zijn deze meerdere onderhoudskosten voor rekening van de budgethouder..
Het handboek Wmo (Schulinck BV) geeft een nadere uitwerking van de procedure met betrekking tot het persoonsgebonden budget.
De budgethouders voor huishoudelijke hulp dienen periodiek een verantwoordingsformulier in te sturen. Alle budgethouders dienen achteraf verantwoording af te leggen over de besteding van het budget. Dit gebeurt door het opvragen van de gegevens bij de budgethouder. De budgethouder dient daarom een zorgvuldige administratie bij te houden over de bestedingen vanuit het persoonsgebonden budget. Bij langdurige verstrekkingen, zoals huishoudelijke verzorging, zal die administratie gebaseerd moeten zijn op schriftelijke overeenkomsten. De gewerkte uren en dagen, uurtarief, naam adres en BSN. Alle persoonsgebonden budgetten worden door het college gecontroleerd.
In artikel 3.8 wordt bepaald voor welke voorzieningen geen eigen bijdrage is verschuldigd. Dit betekent dat voor alle overige voorzieningen wel een eigen bijdrage is verschuldigd.
De eigen bijdrage wordt berekend door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). De maximale eigen bijdrage per 4 weken worden op basis van 2 gegevens bepaald:
Uitgangspunten bij het opleggen van een eigen bijdrage:
De hoogte van de eigen bijdrage wordt gelijk gesteld aan de maximale periodebijdrage, tenzij deze hoger is dan de kosten van de voorziening: in dat geval is de eigen bijdrage gelijk aan de kosten van de voorziening. De maximale duur van de eigen bijdrage is afhankelijk van de wijze van verstrekking
(in eigendom, in bruikleen of een financiële tegemoetkoming) en afhankelijk van de kostprijs van de voorziening. In andere gevallen is dat zolang de voorziening wordt gebruikt waarbij rekening wordt gehouden met de gebruiksduur van de voorziening.
Voor hulp bij het huishouden en begeleiding is de eigen bijdrage verschuldigd voor de duur van de beschikking.
Indien er sprake is van een herverstrekking van een voorziening dan is de duur van de eigen bijdrage afhankelijk van de reeds verstreken gebruiksduur. Dus als bijvoorbeeld een scootmobiel 4 jaar oud is dan geldt voor de nieuwe gebruiker dat er nog ruim 3 jaar een eigen bijdrage is verschuldigd.
Niet voor alle voorzieningen wordt een eigen bijdrage opgelegd. De uitzonderingen zijn te onderscheiden in: uitzonderingen op wettelijke gronden en uitzonderingen op beleidsmatige gronden.
De wetgever staat niet toe dat een eigen bijdrage opgelegd wordt voor voorzieningen voor kinderen tot 18 jaar met uitzondering van een woningaanpassing.
Er mag geen eigen bijdrage opgelegd worden voor rolstoelen. ( zie artikel 3.8 lid 4 sub d van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 ). Hoewel dat niet letterlijk in de wet is opgenomen geldt dat ook voor elektrische rolstoelen. Er zou wellicht nog wel een discussie kunnen ontstaan over het wel of niet opleggen van een eigen bijdrage voor scootmobielen.
Een scootmobiel is echter bedoeld voor buitengebruik en een elektrische rolstoel voor binnen gebruik. Op grond van jurisprudentie is de keuze van de gemeente om niet een eigen bijdrage op te leggen voor een elektrische rolstoel en wel voor een scootmobiel mogelijk. Ook is op grond van artikel 3.8 lid 4 sub a van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd indien de persoon aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend of zijn echtgenoot een bijdrage ingevolge de artikelen 3.11 ( beschermd wonen ) van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 dan wel een bijdrage is verschuldigd ingevolge de artikelen 3.3.2.1 of 3.3.2.2 van het Besluit langdurige zorg. Dit geldt dus voor personen die verblijven in een WLZ instelling ( voorheen AWBZ ) .
Er wordt geen eigen bijdrage opgelegd voor een financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten (dit is geen woningaanpassing en bovendien is het een forfaitaire vergoeding los van de werkelijke kosten). Voorts wordt geen eigen bijdrage opgelegd voor enkele niet veel voorkomende woonvoorzieningen zoals de kosten voor onderhoud, keuring en reparatie van woonvoorzieningen als bedoeld in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 (kosten zijn ook laag en wegen niet op tegen de uitvoeringskosten), woningaanpassingen in gemeenschappelijke ruimten (die zijn in redelijkheid niet aan een individueel persoon toe te rekenen).
Gemeenten hebben aangegeven in specifieke situaties behoefte te hebben aan meer mogelijkheden voor het kunnen bijstellen van de bijdrage in de kosten voor maatschappelijke ondersteuning voor individuele cliënten. In het Staatsblad1 is het besluit van 6 december 2017 gepubliceerd waarin wordt geregeld dat gemeenten een aanvullende mogelijkheid krijgen om in specifieke situaties de eigen bijdrage op nul euro vast te stellen voor individuele cliënten. Dit geldt voor de bijdrage voor een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget die versterkt wordt in het kader van de Wmo 2015 (niet zijnde opvang en beschermd wonen in natura).
In de volgende specifieke situaties kan de gemeente besluiten dat de cliënt (tijdelijk) geen bijdrage is verschuldigd:
Een cliënt heeft acute betaalproblemen bijvoorbeeld doordat iemand wel inkomen en vermogen heeft, maar geen vrije beschikking heeft over zijn middelen. In dat geval heeft iemand geen betalingscapaciteit om aan zijn verplichtingen te voldoen (te denken valt aan een echtscheiding). De gemeente heeft er in dat geval belang bij om schulden te voorkomen.
N.B. het CAK kan op verzoek van gemeenten informatie aanleveren over wanbetalers Zvw. Deze informatie kan indicatief zijn voor cliënten die te maken hebben met problematische schulden.
In situaties dat de verschuldigdheid van de bijdrage nadelig is voor een persoonsgerichte aanpak om bepaalde specifieke doelgroepen mee te laten doen in de samenleving. Dit kan voorkomen bij een integrale persoonsgerichte aanpak voor mensen die met politie of justitie in aanraking zijn gekomen of voor mensen die zorg mijden ten gevolge van een psychische beperking. De maatregel is specifiek bedoeld voor het op nul stellen van de eigen bijdrage in individuele gevallen.
De toepassing van deze bevoegdheid zal door het Ministerie van VWS worden gemonitord.
Hoofdstuk 4 Huishoudelijke hulp
In dit artikel wordt een omschrijving gegeven van de 2 vormen van hulp bij het huishouden. Er wordt onderscheid gemaakt tussen HH1 en HH2 .
Bij HH1 gaat het om het effectief en efficiënt verrichten van huishoudelijke werkzaamheden in de thuissituatie bij cliënten. HH1 komt voor de meeste cliënten voort uit lichamelijke beperkingen zonder (aankomende) regietekorten, daarbij is de kern van HH1: schoonmaken en is de behoefte aan aanvullende hulp beperkt.
HH2 gaat om het effectief en efficiënt ondersteunen van de organisatie direct verbonden met de activiteiten voor het voeren van een huishouding (regie)
HH2 vereist meer vaardigheid en ondersteuning als gevolg van regietekorten dan in het geval van HH1 en tevens is de behoefte aan aanvullende hulp groter.
Hoofdstuk 5 Extramurale begeleiding individueel en groep en kortdurend verblijf
In het artikel in dit hoofdstuk worden de verschillende vormen van begeleiding omschreven en kortdurend verblijf
In dit artikel worden de type woonvoorzieningen nader aangeduid. Hierna worden de type woonvoorzieningen kort toegelicht
Verhuis- en inrichtingskosten:
Het college kan besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten. Bij de uiteindelijke keuze van de te verstrekken voorziening wordt een afweging gemaakt tussen de kosten van het verhuizen versus het aanpassen van de huidige woonruimte. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het primaat van verhuizen is versoepeld. Het primaat van verhuizen geldt namelijk niet als de Wmo gerechtigde alleen een traplift nodig heeft. In dat geval wordt er niet gekeken naar verhuizen als goedkoopst doelmatige oplossing. Als mocht blijken dat er naast een traplift ook andere aanpassingen aan de woning nodig zijn en er wordt vastgesteld dat verhuizen de goedkoopst doelmatige oplossing is, dan komt aanvrager in principe alleen in aanmerking voor een tegemoetkoming van de verhuis- en inrichtingskosten. Iedere keer wordt dit zorgvuldig beoordeeld Tevens moet bij de afweging verhuizen of aanpassen rekening gehouden worden met de sociale omstandigheden waarin de cliënt zich bevindt zoals de aanwezigheid van mantelzorg (hieronder worden hand- en spandiensten door familie, buren en vrienden verstaan, waardoor de cliënt minder aanspraak hoeft te doen op reguliere voorzieningen).
Het college kan besluiten om een financiële tegemoetkoming te verstrekken ten behoeve van het vrijmaken van een aangepaste woning. Als het dagelijks bestuur de achterblijvende gezinsleden verzoekt om de woning vrij te maken kunnen deze in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten.
In het handboek Wmo is het beleid met betrekking tot verhuizen dan wel woningaanpassing en het gebruik van de voorraad aangepaste woningen nader uitgewerkt.
Woonvoorzieningen van bouwkundige of woontechnische aard:
Het betreft hier de woningaanpassingen. De volgende kosten komen in aanmerking voor een vergoeding:
Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1997(Standaard Rechtsverhoudingen Opdrachtgever-Architect) van de BNA (Bond van Nederlandse Architecten); Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld komen deze kosten voor vergoeding in aanmerking. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.
Woonvoorzieningen van niet bouwkundige of van niet woontechnische aard:
Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard zal in de praktijk vooral een financiële tegemoetkoming voor woningsanering in verband met CARA of het verstrekken van rolstoeltapijten worden verstaan. Ook kan onder deze categorie worden begrepen hulpmiddelen voor baden, wassen en douchen welke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, evenals mobiele patiëntenliften. Deze laatste twee categorieën roerende woonvoorzieningen kunnen ook in de vorm van een voorziening in natura ( in bruikleen) worden verstrekt, zodat hergebruik mogelijk is. Ook valt een traplift onder deze categorie. Dit betekent dat een traplift in bruikleen wordt verstrekt.
Kosten van onderhoud , keuring en reparatie:
Kosten voor onderhoud, keuring en reparatie worden gesubsidieerd omdat deze kosten regelmatig moeten worden gemaakt dan wel relatief hoog zijn. Het gaat hier uitsluitend om voorzieningen die (elektrisch) beweegbaar zijn en waar om die reden slijtage kan optreden waardoor de veiligheid van het gebruik van de voorziening niet langer kan worden gegarandeerd. Het betreft met name liften, automatische deuropeners en (elektrische) beweegbare keukens. Vervanging door normale slijtage wordt in dit artikel niet genoemd. Uiteraard worden de kosten van dergelijke vervangingen wel volgens de regels van de verordening vergoed.
Artikel 6.1 lid 2. Voorziening in natura.
Dit artikellid biedt de mogelijkheid zowel onroerende- als roerende woonvoorzieningen als voorziening in natura te verstrekken. Als voorbeeld van een onroerende woonvoorziening in natura kan een traplift als voorbeeld dienen.
Hoofdstuk 7 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Artikel 7.1, 7.2 Soorten vervoersvoorzieningen.
Vervoersvoorzieningen kunnen in natura verstrekt worden, als financiële tegemoetkoming of als persoonsgebonden budget. Dit artikel benoemt deze vormen en regelt wanneer er slechts een financiële vergoeding verstrekt kan worden. In het verstrekkingenboek wordt nader in gegaan op de voorwaarden van de vervoersvoorzieningen .
Artikel 7.1 en 7.2 maakt een onderscheid tussen drie soorten voorzieningen, te weten:
Artikel 7.1. Vervoersvoorzieningen in natura
In artikel 7.1 onder a, en c worden de vervoersvoorzieningen genoemd, die in natura kunnen worden verstrekt:
Een open elektrische buitenwagen of een scootermobiel voor (binnen- en) buitengebruik.. Een dergelijke voorziening kan worden verstrekt in combinatie met een taxi- of autokosten- vergoeding. Het gaat hier om vervoermiddelen die voorzien in de vervoersbehoefte op de korte afstand, in de directe omgeving van de eigen woning.
Artikel 7.2 Vervoersvoorziening als financiële tegemoetkoming of als persoonsgebonden budget.
Dit artikel heeft betrekking op de vervoersvoorzieningen in de vorm van een financiële tegemoetkoming (lid 1) en in de vorm van een persoonsgebonden budget (lid 2).
De financiële tegemoetkoming in de vorm van een gemaximeerde vergoeding geldt voor de kosten van het gebruik van een vervoermiddel genoemd in lid onder a, een financiële tegemoetkoming op basis van de werkelijke kosten geldt voor de kosten van de aanpassing van de eigen auto of aanpassing van een ander verplaatsingsmiddel , een financiële tegemoetkoming op basis van de werkelijke kosten geldt ook voor de kosten van de medisch noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer. Een persoonsgebonden budget geldt voor de vervoersvoorzieningen genoemd in lid 1 onder c.
Deze artikelen hebben betrekking op het recht op een vervoersvoorziening, bepalingen ten aanzien van de verstrekking en de hoogte van de verstrekking.
Hoofdstuk 8 Verplaatsing in en rond de woning
Artikel 8.1 Soorten rolstoelvoorzieningen
Een rolstoelvoorziening kan bestaan uit een handbewogen rolstoel, een elektrische rolstoel, een duwrolstoel of een sportrolstoel. Daarnaast vallen rolstoelaccessoires onder het begrip rolstoelvoorziening. Rolstoelvoorzieningen kunnen in natura verstrekt worden of als persoonsgebonden budget.
Artikel 8.2 Rolstoelvoorziening in natura
Een rolstoelvoorziening in natura wordt in bruikleen verstrekt.
Artikel 8.3 Accessoires in natura
Accessoires voor een rolstoel in natura kunnen zowel in bruikleen of in eigendom worden Verstrekt. Zo zal bijvoorbeeld een spiegel of een stokhouder in bruikleen worden verstrekt en bijvoorbeeld een schootskleed in eigendom
Artikel 8.4. Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel voorziening.
Het college verstrekt de rolstoelvoorziening in bruikleen en niet in eigendom (zie artikel 8.2). Daarom wordt een bedrag beschikbaar worden gesteld gelijk aan de huurprijs inclusief de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering.
Artikel 8.5. De hoogte van de forfaitaire vergoeding voor een sportrolstoel.
De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening. De sportrolstoel wordt alleen verstrekt als een forfaitaire vergoeding in de vorm van een persoonsgebonden budget.
De vergoeding is niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van zes jaar. Na zes jaar kan opnieuw een forfaitaire tegemoetkoming worden toegekend.
In het artikel in dit hoofdstuk zijn de bepalingen omtrent de eigen bijdragen bij Beschermd Wonen en Opvang opgenomen. In onze gemeente hebben wij momenteel geen Opvangvoorziening. Onze inwoners die (tijdelijk) in de Opvang in een andere gemeente in Friesland verblijven kunnen echter wel met deze regels te maken krijgen.
De genoemde artikelen zijn voor regelgeving als deze gebruikelijke slotbepalingen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2019-180062.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.