Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Eersel 2019

Het college van de gemeente Eersel;

 

gelet op artikel 4:81, lid 1, Algemene wet bestuursrecht, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Eersel 2019;

 

besluit vast te stellen:

de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Eersel 2019.

 

Hoofdstuk 1: Begripsbepalingen

 

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • verordening: de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Eersel 2019;

  • beleidsregels: de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Eersel 2019;

  • wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015)

  • 2.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, de Algemene wet bestuursrecht en de verordening.

 

Inleiding

De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, hierna te noemen de wet, gaat ervan uit dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven. De wet verwacht ook van burgers dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan. De verankering van de eigen verantwoordelijkheid is terug te vinden in artikel 2.3.5, derde en vierde lid, van de wet.

Burgers die hun beperking in de zelfredzaamheid en/of participatie niet zelf kunnen oplossen, zoals ouderen en burgers met een beperking, moeten een beroep kunnen doen op door de overheid georganiseerde ondersteuning, in dit geval de wet.

 

In de verordening maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Eersel 2019 is een kader voor het lokale beleid vastgesteld. Als verlengstuk van de verordening zijn deze beleidsregels opgesteld. In de beleidsregels is uitgewerkt hoe de wet en de verordening moet worden uitgevoerd, zijn afwegingskaders opgenomen en is jurisprudentie betrokken.

Om de leesbaarheid van deze beleidsregels te bevorderen is de volgorde van de artikelnummers aangehouden vanuit de verordening.

 

Deze beleidsregels zijn aan de hand van de volgende resultaatgebieden opgebouwd:

dat cliënt:

  • a.

    kan leven in een schoon en leefbaar huis;

    kan beschikken over schone en draagbare kleding en linnen- en beddengoed;

    over goederen voor primaire levensbehoeften beschikt;

    thuis kan zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • b.

    zich kan verplaatsen in en om de woning;

  • c.

    zich lokaal kan verplaatsen;

  • d.

    het vermogen heeft om zelfstandig te leven;

    kan deelnemen aan het maatschappelijk leven;

    dagstructuur heeft;

    regie kan voeren;

  • e.

    een bijdrage kan leveren aan de buurt/maatschappij

 

Hoofdstuk 2: Toepassingsbereik, melding en onderzoek

 

 

Artikel 2. Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze beleidsregels zijn van toepassing op maatschappelijke ondersteuning, voor zover deze betrekking hebben op de zelfredzaamheid en participatie van ingezetenen van de gemeente, zoals bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 van de wet, met uitzondering van beschermd wonen en opvang.

  • 2.

    Maatwerkvoorzieningen beschermd wonen en opvang worden door de centrumgemeente Eindhoven uitgevoerd conform het daartoe vastgesteld beleid van de gemeente Eindhoven.

 

Artikel 3. Melding

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens de cliënt bij het college worden gemeld. Een melding wordt afgehandeld volgens een vastgestelde toegangsprocedure.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangt van de melding schriftelijk en maakt zo spoedig een afspraak voor een gesprek.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding zo spoedig mogelijk een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

 

Artikel 4. Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning. Deze ondersteuning bestaat uit informatie, advies en kortdurende ondersteuning. De cliëntondersteuner werkt onafhankelijk van de gemeente.

  • 2.

    Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van kosteloze cliëntondersteuning, voordat het gesprek met cliënt plaatsvindt.

 

Artikel 5. Persoonlijk plan

  • 1.

    Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet. Het persoonlijk plan is vormvrij.

  • 2.

    Het persoonlijk plan wordt bij het onderzoek betrokken.

 

Artikel 6. Informatie en identificatie

  • 1.

    De cliënt geeft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Het gaat hierbij om de van belang zijnde toegankelijke gegevens die onlosmakelijk verbonden zijn met zijn hulpvraag om zijn beperking in de zelfredzaamheid en/of participatie op te lossen.

  • 2.

    Bij het onderzoek, als bedoeld in artikel 7, stelt het college de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een geldig identiteitsbewijs. Dit wordt in het onderzoeksverslag vermeld.

 

Artikel 7. Onderzoek

  • 1.

    Een gesprek kan deel uit maken van het onderzoek. Het gesprek wordt in ieder geval gevoerd met de cliënt en indien wenselijk samen met diens vertegenwoordiger en voor zover mogelijk samen met zijn mantelzorger en voor zover nodig zijn sociaal netwerk. Zonder cliënt kan de hulpvraag namelijk onvoldoende in kaart worden gebracht. Hierbij staan de mogelijkheden van cliënt centraal. Uitgangspunt is niet langer welke beperkingen cliënt heeft, maar welke mogelijkheden er zijn. Daarbij is de insteek geen standaard oplossingen aan te bieden, maar de cliënt zelf een oplossing voor zijn hulpvraag aan te laten dragen. Een door cliënt aangedragen oplossing waar cliënt achter staat heeft meer kans van slagen om de beperking in de zelfredzaamheid en participatie op te lossen.

  • 2.

    Als de hulpvraag voldoende duidelijk is kan worden afgezien van een gesprek. Een voorbeeld hiervan is als cliënt zeer recent is gesproken en de hulpvraag ook zonder gesprek voldoende duidelijk is en kan worden opgelost.

  • 3.

    De factoren genoemd in artikel 2.3.2 lid 4 van de wet, maken deel uit van het onderzoek.

  • 4.

    Aan de cliënt wordt uitgelegd welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor pgb en wat de gevolgen hiervan zijn.

  • 5.

    Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid om een aanvraag als bedoeld in artikel 8 in te dienen.

  • 6.

    Als dit nodig is voor het onderzoek, kan het college de cliënt, zijn mantelzorger of bij gebruikelijke hulp zijn huisgenoten oproepen voor een gesprek of een onderzoek door een daartoe aangewezen deskundige.

  • 7.

    Ook kan het college een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen.

  • 8.

    Nadat het onderzoek is afgerond verstrekt het college de cliënt het onderzoeksverslag. In dit verslag is de hulpvraag vanuit het perspectief van de cliënt in kaart gebracht en schriftelijk uitgewerkt in een advies. Dit advies kan afwijken van de gewenste oplossing die cliënt zelf heeft aangedragen.

 

 

Hoofdstuk 3: Aanvraag maatwerkvoorziening

 

 

Artikel 8. Aanvraag

Een aanvraag als bedoeld in artikel 2.3.5 van de wet wordt door of namens cliënt schriftelijk bij het college ingediend en afgehandeld volgens een vastgestelde toegangsprocedure.

 

Artikel 9. Voorwaarden maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het beoordelingskader voor een aanspraak op maatwerkvoorzieningen wordt bepaald door de wet, die onder andere de doelgroep regelt en enkele criteria benoemt (zoals eigen kracht en gebruikelijke hulp). Ook aan de hand van de verordening, die enkele criteria bevat waaraan de cliënt moet voldoen om in aanmerking te komen voor een (maatwerk)voorziening op grond van de wet. Daarnaast geldt dat sprake moet zijn van maatwerk.

    Hieronder wordt nader ingegaan op enkele criteria uit de wet en de verordening:

    • a.

      Eigen kracht: De in de wet genoemde 'eigen kracht' gaat niet zover dat de burger dient te anticiperen op alle mogelijke gebreken die verband houden met het ouder worden.

    • b.

      Gebruikelijke hulp: Voor hulp bij het huishouden en bij begeleiding wordt voor het begrip gebruikelijke hulp de richtlijn gebruikt die Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) heeft ontwikkeld. Hiermee kan binnen verschillende categorieën beoordeeld worden wat gebruikelijke hulp inhoudt. Op basis hiervan kan objectief worden vastgesteld welke taken gebruikelijk zijn en welke boven-gebruikelijk. Zie bijlage 1 en 2 voor deze richtlijn.

    • c.

      Mantelzorg: Er is sprake van mantelzorg als deze langdurig en intensief wordt verleend. Als een mantelzorger ondersteuning biedt aan een ingezetene, dan kan het voorkomen dat deze mantelzorger gedurende korte tijd niet in staat is deze zorg te verlenen. Als dit ondersteuning betreft die als maatwerkvoorziening verstrekt zou kunnen worden door de gemeente, dan is het mogelijk dat de gemeente respijtzorg inzet. Op momenten dat de mantelzorger korte tijd afwezig is, kan de zorg worden overgenomen door een professionele zorgverlener, of door een vrijwilliger.

    • d.

      Hulp van andere personen uit het sociale netwerk: Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van een cliënt om een beroep op het eigen netwerk te doen, voordat hij een beroep doet op een maatwerkvoorziening.

    • e.

      Algemeen gebruikelijke voorzieningen: Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening als de maatwerkvoorziening voor de cliënt algemeen gebruikelijk is. Met het criterium algemeen gebruikelijk wordt beoogd te voorkomen dat het college een voorziening verstrekt waarvan, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken. Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:

      - de voorziening niet speciaal bedoeld is voor burgers met een beperking;

      - algemeen verkrijgbaar is;

      - niet (veel) duurder is dan vergelijkbare producten.

      Een fiets met lage instap of met elektrische trapondersteuning is een goed voorbeeld van een algemeen gebruikelijke voorziening. Een dergelijke fiets wordt ook gebruikt door burgers zonder beperkingen (bijvoorbeeld door burgers die een lange afstand naar hun werk of school moeten fietsen), is gewoon bij de fietsenwinkel te koop, is duurder dan een gewone fiets, maar is wel betaalbaar voor de meeste burgers. Er moet altijd in het individuele geval worden bekeken of de voorziening ook voor cliënt algemeen gebruikelijk is.

    • f.

      Algemene voorzieningen: Algemene voorzieningen zijn voorzieningen die toegankelijk zijn voor alle ingezetenen van een gemeente, dus niet specifiek voor ingezetenen met een beperking. Deze voorzieningen kunnen wel een oplossing zijn voor ingezetenen met een beperking.

    • g.

      Andere voorzieningen: Hieronder wordt ook verstaan dat cliënt een beroep kan doen op voorzieningen op basis van andere wetten.

  • 2.

    De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het onderzoek, als bedoeld in artikel 2.3.2 van de Wmo, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

 

De resultaten dat cliënt:

  • a.

    kan leven in een schoon en leefbaar huis;

    kan beschikken over schone en draagbare kleding en linnen- en beddengoed;

    over goederen voor primaire levensbehoeften beschikt;

    thuis kan zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren; vallen onder hulp bij het huishouden.

 

Hulp bij het huishouden

Het kunnen voeren van een huishouden maakt langer zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk. Adequaat een huishouden voeren is een zeer subjectief begrip waarop iedereen eigen normen en waarden hanteert. Om dit te objectiveren en zo beter de noodzaak voor een maatwerkvoorziening te kunnen vaststellen wordt gebruik gemaakt van een protocol hulp bij het huishouden dat als bijlage 1 bij deze beleidsregels is gevoegd. Hierbij gaat het met name om de wijze waarop het aantal uren dat nodig is om het huis schoon en leefbaar te houden wordt vastgesteld.

 

Vormen van hulp bij het huishouden

Er bestaan 3 categorieën huishoudelijke hulp:

  • cat. 1: huishoudelijk werk

  • cat. 2: huishoudelijk werk en organisatie

  • cat. 3: huishoudelijk werk en hulp bij een ontregelde huishouding

    Indien de hulp bij het huishouden, bij een sterk vervuilde woning, pas kan worden ingezet nadat de woning is gesaneerd kan ook hiervoor een voorziening worden getroffen.

 

Resultaten

Hulp bij het huishouden wordt onderverdeeld in 4 aandachtsgebieden:

 

Een schoon en leefbaar huis

Onder een schoon en leefbaar huis wordt verstaan dat iedereen gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, een schone slaapruimte, een schone keuken, schone sanitaire ruimtes en een schone gang en trap. Leefbaar staat voor opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen. Het gaat hier om alle activiteiten teneinde het huis, exclusief de tuin, maar inclusief balkon en berging, schoon en leefbaar te houden.

 

Beschikken over schone en draagbare kleding en linnen- en beddengoed

De wasverzorging omvat het (machinaal) wassen, drogen, strijken, opvouwen en opruimen van kleding en linnen- en beddengoed. Bij kleding gaat het hierbij uitsluitend over normale kleding voor alledag, waarbij het uitgangspunt is dat zo min mogelijk (boven)kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding moet hiermee rekening worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te kunnen maken van de beschikbare algemeen gebruikelijke moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine, een droogruimte of een droger. Ook valt het inkopen van kleding hier niet onder.

 

Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De ondersteuning is beperkt tot die levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, die dagelijks en/of wekelijks in elk huishouden worden gebruikt. Het is algemeen aanvaard dat burgers deze boodschappen geclusterd doen door eenmaal per week de voorraad in huis te halen. Daarbij wordt aangesloten door uit te gaan van eenmaal per week boodschappen doen. In de meeste gevallen kan gebruik worden gemaakt van een algemene gebruikelijke voorziening (zoals de plaatselijke boodschappendienst). De kosten van een boodschappenservice zijn door de CRvB als financieel draagbare kosten bevonden. Ook voor cliënten met een bijstandsuitkering.

Het bereiden van de broodmaaltijden en opwarmen van de warme maaltijd kan ook een vorm van hulp bij het huishouden zijn. In de meeste situaties kan van een voorliggende voorziening, zoals van een maaltijdservice voor de warme maaltijd, gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant- en klaar maaltijden te koop die als algemeen gebruikelijk door de CRvB zijn bestempeld.

 

Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is primair een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er voor zorg dragen dat er op tijden dat zij beiden werken, opvang voor de kinderen is. Dat kan worden ingevuld op de manier waarop zij dat willen (oppas, grootouders, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken. Kan/kunnen de ouder(s) deze rol tijdelijk niet vervullen dan kan bij fulltime werkzaamheden, aanvullend op de eigen mogelijkheden, worden geïndiceerd voor een beperkte duur. De wet heeft in deze vooral een taak om tijdelijk in te springen, zodat ruimte ontstaat om een goede oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost, zodat gezocht kan worden naar een permanente oplossing.

 

Het resultaat dat cliënt:

  • b.

    zich kan verplaatsen in en om de woning

    kan worden opgelost door middel van een rolstoelvoorziening of eenwoonvoorziening.

 

Rolstoelvoorziening

Een rolstoel kan noodzakelijk zijn, zodat cliënt zichzelf kan verplaatsen in en om de woning.

Wij onderscheiden de volgende rolstoelvoorzieningen:

  • Handmatig voortbewogen rolstoel;

  • Elektrisch voortbewogen rolstoel;

  • Aanpassingen aan de rolstoel.

 

Met aanpassingen wordt bedoeld: extra onderdelen die niet standaard op een rolstoel zitten (zoals comfort beensteunen of een werkblad), maar wel noodzakelijk zijn voor de cliënt. Accessoires zoals een boodschappenmand en een extra spiegel zijn doorgaans niet noodzakelijk, maar wenselijk en worden daarom niet vergoed. Voor rolstoelen geldt dat voor kortdurend gebruik een beroep kan worden gedaan op de uitleenservice.

Het hoeft niet zo te zijn dat de cliënt de gehele dag is aangewezen op zittend verplaatsen. Als de cliënt bijvoorbeeld wel een bepaalde afstand te voet (bijvoorbeeld 100 meter) kan afleggen, maar daarna is aangewezen op zittend verplaatsen, dan kan een rolstoelvoorziening aangewezen zijn. Het moet dan veelal wel duidelijk zijn dat andere loophulpmiddelen (zoals een trippelstoel) geen oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Een trippelstoel kan op grond van de Zvw worden verstrekt

 

Sportrolstoel of een vergelijkbare sportvoorziening

Een sportrolstoel of een vergelijkbare sportvoorziening valt ook een rolstoelvoorziening.

Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. Als het voor de cliënt zonder sportvoorziening niet mogelijk is om te participeren, kan hiervoor een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Dat kan een tegemoetkoming zijn voor een sportrolstoel, maar ook voor een vergelijkbare sportvoorziening. Op grond van eerdere regelgeving Wmo en jurisprudentie kan worden gesteld dat het redelijk is om maximaal eens per drie jaar hiervoor een vergoeding te verstrekken. Cliënt moet aantonen dat sprake is van een actieve en regelmatige sportbeoefening. Een zitski die jaarlijks eenmaal gebruikt wordt om op wintersport te gaan, valt buiten de doelstelling van participatie en zelfredzaamheid. De ervaring leert dat sportclubs, sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden.

 

Woonvoorzieningen

Er zijn diverse voorzieningen die het mogelijk maken om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen in de eigen leefomgeving (dat kan de eigen woning zijn of een geschiktere woning in dezelfde omgeving). Deze hebben tot doel het normale gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden, consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat dit geen elementaire woonfuncties betreffen. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel, zoals een dialyseruimte en therapeutische baden.

 

Wij onderscheiden de volgende woonvoorzieningen:

  • Losse woonvoorzieningen: voorzieningen die niet bouwkundig of woontechnisch zijn, zoals een douchetoiletstoel of losse tillift;

  • Woningaanpassing: dit is een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woning (bijvoorbeeld een douchezitje aan de muur, een traplift of een ophoging van de tegels bij de voordeur);

  • Verhuiskostenvergoeding: de vergoeding bedraagt als uitgangspunt hierbij een maximumbedrag en wordt in de vorm van een financiële tegemoetkoming verstrekt.

 

Voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via het uitleendepot van thuiszorgaanbieders of hulpmiddelenleveranciers. Losse voorzieningen hebben als voordeel dat deze vaak snel kunnen worden ingezet, soms voordeliger zijn, vaak voor meerdere doeleinden kunnen worden ingezet (bijvoorbeeld: een douchestoel ook gebruiken om aan de wastafel te zitten of om op te zitten bij het aankleden) en meegenomen kunnen worden in geval van verhuizing.

 

Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen

Een aantal woonvoorzieningen is algemeen gebruikelijk en vallen daarom onder de eigen verantwoordelijkheid van de burgers. Het zijn voorzieningen die ook gebruikt worden door burgers zonder beperking en breed verkrijgbaar zijn, bijvoorbeeld in bouwmarkten of verkrijgbaar zijn via een “oppluspakket” van de woningcorporatie.

 

In ieder geval wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd:

  • kranen, behalve als deze met een elleboog bediend moeten worden;

  • douche;

  • spiegel in de natte cel;

  • centrale verwarming en thermostatische radiatorkranen;

  • meterkast met meerdere groepen;

  • elektrische aansluiting in berging ten behoeve van opladen scootmobiel of elektrische rolstoel;

  • keramische- of inductie kookplaat;

  • deugdelijke zonwering;

  • wasdroger;

  • normale babyfoon/intercom;

  • airco;

  • sokkel om wasmachine of koelkast op te plaatsen.

 

Per situatie moet worden bekeken of de voorziening ook daadwerkelijk voor cliënt algemeen gebruikelijk is. Dit blijft maatwerk.

 

Voorzienbaarheid

Tijdens het onderzoek zal worden afgewogen of de aanpassing voorzienbaar was en het tot iemands eigen verantwoordelijkheid gerekend kan worden hierin te voorzien. Een voorbeeld hiervan is dat cliënt de badkamer vernieuwt, niet voor een douche op afschot zorgt en een bad aanschaft. Dit terwijl hij reeds beperkingen en hierdoor moeite had om in en uit bad te stappen. In die situatie kan de woningaanpassing worden afgewezen.

 

Belangenafweging verhuizing goedkoper adequaat alternatief?

Het college beoordeelt of het wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing naar een aangepaste of beter aan te passen woning. Indien overwogen wordt om de belangen af te wegen zullen een aantal factoren die bij de besluitvorming een rol kunnen spelen, afgewogen moeten worden, namelijk:

  • Op welke termijn kan het probleem worden opgelost? Afgewogen moet worden of een verhuizing snel het juiste resultaat biedt voor de zelfredzaamheid van de cliënt. Soms kan dat wel, maar soms ook niet. Beoordeeld moet worden, binnen welke termijn er, ook uit medisch oogpunt, een oplossing voor het probleem gerealiseerd moet zijn.

  • Sociale factoren. Van belang is daarbij onder andere de binding van de cliënt met de omgeving, aanwezigheid van mantelzorg en directe familie, aanwezigheid van belangrijke voorzieningen in de omgeving. Deze factoren moeten zoveel mogelijk geobjectiveerd worden.

  • Woonlasten en financiële draagkracht. Er moet een vergelijk gemaakt worden tussen de woonlasten in de oude en eventueel nieuwe woning. Alle woonlasten moeten daarin meegenomen worden. Het feit dat iemand van een koopwoning naar een huurwoning moet verhuizen mag geen belemmering zijn. Inkomsten uit de opbrengst van de koopwoning kunnen immers ook weer worden ingezet voor woonlasten. Verder kan een rol spelen dat iemand emotioneel erg gehecht is aan de woning en al zelf veel aanpassingen heeft gedaan. Ook de verkoopbaarheid van de woning kan een rol spelen. Beoordeeld zal ook moeten worden of er een redelijke prijs voor de woning wordt gevraagd en of er als gevolg van een restschuld geen financiële problemen ontstaan.

  • Vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woonruimte. Bekeken moet worden wat de kosten voor een aanpassing zijn en wat de kosten zijn voor een verhuizing.

  • Mogelijke gebruiksduur van de aanpassing. Daarbij speelt de leeftijd van de bewoner een rol maar ook de vraag of, bij het verlaten van de woning, deze weer beschikbaar kan worden gesteld aan een persoon met beperkingen.

 

Mantelzorgwoning

Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de cliënt had voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enzovoorts. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van ruimtelijke ordening.

 

Uitvoering woonvoorzieningen

Een aanpassing kan pas worden uitgevoerd nadat cliënt een beschikking heeft ontvangen. Indien een voorziening, nadat de werkzaamheden zijn aangevangen of voltooid, wordt aangevraagd kan dat tot de conclusie leiden dat cliënt zijn eigen verantwoordelijkheid heeft genomen en zelf zijn probleem heeft kunnen oplossen, zodat ondersteuning niet nodig is.

Voor onderhoud, keuring en reparatie van verstrekte woonvoorzieningen kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt, zolang de voorziening noodzakelijk is en aan de overige criteria wordt voldaan.

 

Het resultaat dat cliënt:

  • c.

    zich lokaal kan verplaatsen

    kan door middel van een vervoersvoorziening worden opgelost.

 

 

Vervoersvoorziening

De wet heeft tot doel om cliënten te laten participeren in de samenleving. Vervoer speelt hierbij een belangrijke rol. Als een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer, zal worden onderzocht of cliënt in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening. Hierbij spelen diverse aspecten een rol, zoals de vervoersbehoefte en de mogelijkheid om zelf in de vervoersbehoefte te voorzien. Heeft cliënt bijvoorbeeld een auto of een brommer of kan de cliënt hulp inschakelen van het eigen netwerk?

 

Cliënt komt in aanmerking voor een vervoersvoorziening als hij het openbaar vervoer niet kan bereiken of gebruiken. Het criterium ‘bereiken van het openbaar vervoer’ is door de CRvB geoperationaliseerd door middel van het loopafstandscriterium “maximale” loopafstand van 800 meter. Kan de cliënt 800 meter zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen en in een redelijk tempo lopen, dan wordt cliënt in staat geacht het openbaar vervoer te kunnen bereiken. Kan de cliënt het openbaar vervoer bereiken, maar is het onmogelijk het openbaar vervoer te gebruiken? Een voorbeeld hiervan is als cliënt moeilijk of niet kan in- en uitstappen. Dit kan aanleiding zijn een vervoersvoorziening toe te kennen. Er vindt altijd een individuele beoordeling plaats, waarbij wordt gekeken naar de vervoersbehoefte, de daadwerkelijke afstand tot de bushalte etc.

 

Uit jurisprudentie blijkt dat om te kunnen participeren de cliënt de mogelijkheden moet hebben om jaarlijks lokaal en regionaal (tot zo’n 15 km afstand vanaf de woning van cliënt) 1500 km te kunnen reizen.

Alle bovenregionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de wet. Hiervoor is Valys door de wetgever aangewezen.

 

Er wordt geen onbeperkte kosteloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als personen zonder beperkingen, dient cliënt voor het vervoer een ritprijs te betalen. Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor, zal er geen noodzaak zijn tot ondersteuning, omdat er geen probleem is of omdat men het vervoersprobleem zelf kan oplossen. Daarbij valt te denken aan iemand die altijd auto heeft gereden en beperkt wordt in het fietsen. Verplaatsingen die normaal met de fiets worden gedaan, kunnen dan met de auto, afhankelijk van de vervoersbehoefte.

 

Collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV)

Collectief vraagafhankelijk vervoer is voorliggend op een andere maatwerkvoorziening.

Allereerst wordt beoordeeld of de cliënt hiervan gebruik kan maken. Hierbij zal altijd rekening worden gehouden met de persoonskenmerken en behoeften van de cliënt. Indien CVV wordt toegekend zijn daarvan de belangrijkste kenmerken:

  • vervoer omvat 5 zones vanuit de woonplaats;

  • een bestemming in België kan maximaal 21 kilometer van het huisadres liggen (5 zones van gemiddeld 4,2 km);

  • ziekenhuizen en station(s) zijn, ook als het dichtstbijzijnde buiten de 5 zones valt, bereikbaar;

  • kosten bedragen het equivalent van het vervoer met het openbaar vervoer per zone (afgerond op 5 cent), waarbij ook een opstapzone betaald moet worden;

  • cliënt kan zich laten begeleiden door een niet gerechtigd persoon tegen hetzelfde tarief;

  • indien medische begeleiding geïndiceerd is, reist de medisch begeleider gratis mee;

  • per jaar mogen 700 strippen (zones) gebruikt worden;

  • ritten kunnen worden aangevraagd via een gratis telefoonnummer;

  • ritten worden uitgevoerd met een marge van 15 minuten vóór en ná de afgesproken tijd;

  • rolstoelen en scootmobielen kunnen mee vervoerd worden;

  • de taxichauffeur begeleidt cliënt van deur tot deur.

 

CVV niet of onvoldoende passend

Als het CVV niet tot het gewenste resultaat leidt, kan een andere maatwerkvoorziening worden toegekend. Daarbij dienen de volgende soorten vervoer te worden onderscheiden:

  • Vervoer op korte afstand in de woonomgeving waarvoor de fiets wordt gebruikt of lopend wordt afgelegd. In deze situatie zal het CVV geen afdoende oplossing bieden.

  • Vervoer op iets langere afstand, het regionaal vervoer, waarvoor het openbaar vervoer, auto of elektrisch aangedreven verplaatsingsmiddel wordt gebruikt.

 

Algemeen gebruikelijk

Er moet worden afgewogen of het vervoersprobleem kan worden opgelost door gebruik te maken van een algemeen gebruikelijke vervoersvoorziening. Een elektrische fiets (met trapondersteuning) is een voorziening die ook door personen zonder beperkingen worden gebruikt en in de detailhandel te koop zijn. Ook speciale wensen aan auto’s kunnen als algemeen gebruikelijk worden beschouwd, waaronder een automaat of een airco. Of een voorziening algemeen gebruikelijk is hangt ook af van de cliënt. Voor een kind is een elektrische fiets niet zonder meer algemeen gebruikelijk.

 

De resultaten dat cliënt:

  • d.

    het vermogen heeft om zelfstandig te leven;

    kan deelnemen aan het maatschappelijk leven;

    dagstructuur heeft;

    regie kan voeren;

    een bijdrage kan leveren aan de buurt/maatschappij;

    vallen onder begeleiding

 

 

Begeleiding

Begeleiding is in de wet gedefinieerd als activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt, zodat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven wonen.

 

Indiceren Begeleiding

Om de hulpvraag te objectiveren en hierdoor richting te geven aan de

indicatiestelling wordt gebruik gemaakt van de Zelfredzaamheidsmatrix (zrm) (zie bijlage 3)

Naar aanleiding van de uitkomst van de zrm wordt bepaald in welk cliëntprofiel de cliënt het beste past en welk resultaat behaald kan worden bij deze cliënt. Dit wordt beschreven in een ondersteuningsplan. Het ondersteuningsplan beschrijft niet alleen de huidige situatie, maar beschrijft ook de gewenste situatie, namelijk de resultaten die behaald moeten worden.

 

Er zijn drie cliëntprofielen vastgesteld (zie bijlage 2 voor een uitgebreide beschrijving):

  • Verandering en groei;

  • Welbevinden;

  • Stabiliteit en behoud

Binnen deze cliëntprofielen zijn drie niveaus geformuleerd: licht, middel en zwaar. In totaal zorgt

dit voor 9 geformuleerde resultaten die bereikt kunnen worden.

De zorgaanbieders worden geacht het beoogde resultaat bij de cliënt te realiseren. Indien de

cliënt vervoer nodig heeft, omdat vervoer nodig is naar de locatie waar de (groeps)begeleiding

gegeven wordt, dan is de zorgaanbieder verantwoordelijk voor het vervoer. In de prijsafspraken

is het vervoer meegenomen, met uitzondering van rolstoelvervoer waarvoor wel een aparte

vergoeding wordt toegekend.

 

Voorliggende voorzieningen

Het begrip voorliggende voorziening is niet opgenomen in de wet en kan niet als weigeringsgrond worden gehanteerd voor afwijzing van aanvragen waarvoor ook een beroep op een andere wet kan worden gedaan. Een aanvraag kan wel worden afgewezen als op grond van onderzoek (artikel 2.3.5 lid 4 Wet) blijkt dat cliënt op eigen kracht in staat is tot zelfredzaamheid en participatie. Hieronder wordt ook verstaan dat cliënt daadwerkelijk een beroep kan doen op andere wetten (zoals bijvoorbeeld de Zvw en de Participatiewet, hierna te noemen de Pw). Zie voor nadere info hieronder.

 

Behandeling vanuit de Zvw

Voordat begeleiding wordt geïndiceerd is het van belang dat wordt onderzocht of de hulpvraag een begeleidingsdoel of behandeldoel betreft. Als sprake is van een hoog medisch risico of behoefte aan geneeskundige zorg, waarvoor de expertise nodig is op het niveau van een specialist, dan is sprake van een behandeldoel. Behandeling kan worden geboden door bijvoorbeeld: ergotherapeut, psycholoog, specialist ouderen geneeskunde of in een revalidatiecentrum of een centrum gespecialiseerd in bepaalde problematiek (zoals een reumacentrum). Behandeling is gericht op bijvoorbeeld: het aanleren van vaardigheden om met een aandoening stoornis/beperking om te gaan. Behandeldoelen vallen onder de Zvw.

Anders dan in de Wet langdurige zorg (Wlz) is de diagnose niet leidend maar een diagnose is doorgaans wel vereist om behandeling in te kunnen zetten en om te bepalen hoe begeleiding de behandeling eventueel kan versterken (en niet contraproductief is). Begeleiding kan wel worden ingezet om de tijdens behandeling geleerde vaardigheden te oefenen of in te slijten.

Soms kan begeleiding en behandeling ook tegelijkertijd worden ingezet; dan neemt de begeleiding de taak tijdelijk over, totdat deze tijdens behandeling is aangeleerd. Uiteraard dient er hierover een goede afstemming tussen (hoofd)behandelaar en begeleider plaats te vinden.

 

Ondersteuning vanuit de Pw of scholing die cliënt volgt of kan volgen

Er zijn ook andere voorzieningen waar eerst een beroep op kan worden gedaan, voordat de maatwerkvoorziening “begeleiding” wordt overwogen.

Hierbij kun je denken aan ondersteuning op grond van de Pw of scholing die cliënt kan volgen. Zijn deze mogelijkheden voor aangepast werk of scholing er niet, dan kan begeleiding in de vorm van arbeidsmatige dagbesteding worden overwogen.

 

Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Als burgers een beperking hebben wordt bij activiteiten van het dagelijks leven en vrijetijdsbesteding vaak gedacht aan begeleiding. Wellicht zijn in die situaties andere opties mogelijk of is het gewoon de verantwoordelijkheid van de cliënt of zijn huisgenoten om deze beperking op te lossen. Er zijn veel algemeen beschikbare en redelijke oplossingen voorhanden (die burgers zonder beperking ook zelf moeten regelen of betalen). Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn een computercursus, taalles of een bingoavond.

 

Gebruikelijke hulp

Net als bij hulp bij het huishouden wordt bij begeleiding het begrip: ”gebruikelijke hulp” gehanteerd. Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) heeft een richtlijn ontwikkeld waarmee binnen verschillende categorieën beoordeeld kan worden wat gebruikelijke hulp inhoudt. Op basis hiervan kan objectief worden vastgesteld welke taken gebruikelijk en welke boven-gebruikelijk zijn. Zie bijlage 2 voor deze richtlijn.

  • 3.

    Maatwerkvoorzieningen dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope maatwerkvoorziening te zijn. Zijn er twee of meer maatwerkvoorzieningen passend, dan zal gekozen worden voor de goedkoopst passende maatwerkvoorziening. Indien de cliënt een duurdere voorziening wil (die eveneens passend is) komen de meerkosten van die duurdere voorziening voor rekening van cliënt.

  • 4.

    Een collectieve maatwerkvoorziening is voorliggend op een andere maatwerkvoorziening Collectieve voorzieningen zijn voorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Het collectief vervoer (Taxbus) is het meest duidelijke voorbeeld van een collectieve voorziening. Bij beperkingen op het gebied van vervoer ligt het primaat bij het gebruik van Taxbus. Dat wil zeggen dat wanneer men geen gebruik kan maken van het reguliere openbaar vervoer, men in aanmerking komt voor een pas van Taxbus. Alleen wanneer is aangetoond dat Taxbus niet geschikt is voor cliënt, kan een andere individuele vorm van ondersteuning onderzocht worden.

  • 5.

    Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt alleen rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving met een maximum van 1.500 kilometer op jaarbasis.

 

  • e.

    Het resultaat dat de mantelzorger wordt ontlast valt onder kortdurend verblijf`.

 

 

Bij kortdurend verblijf logeert iemand (maximaal 3 etmalen per week) in een instelling,

bijvoorbeeld in een gehandicapteninstelling of verpleeghuis. Hierdoor wordt de

mantelzorger ontlast, zodat deze de zorg langer kan volhouden en de cliënt thuis kan blijven wonen. Kortdurend verblijf kan bijvoorbeeld voor de doelgroep psychiatrie een mogelijkheid zijn ter ontlasting van de mantelzorger om opname binnen een woonvorm te voorkomen of als time out om opname binnen GGZ te voorkomen. Er zijn veel manieren om de mantelzorger te ontlasten. Bijvoorbeeld door een vrijwilliger in te schakelen om een paar uur de zorg voor een cliënt over te nemen. Ook dagbesteding kan als belangrijk neveneffect of zelfs doel hebben de mantelzorg te ontlasten.

 

De omvang van kortdurend verblijf is 1, 2 of 3 etmalen per week, afhankelijk van wat

noodzakelijk is in de specifieke situatie van de cliënt. Er is een maximum van 3 etmalen per

week gesteld, omdat het logeren betreft.

Het is denkbaar dat in specifieke situaties wordt toegestaan dat etmalen worden gespaard om bijvoorbeeld een verblijf van een week mogelijk te maken, zodat de mantelzorg op vakantie kan. Dan moet wel vaststaan dat er geen andere oplossingen zijn, zoals een vergoeding door de

ziektekostenverzekeraar. Wel geldt dat maximaal drie keer per jaar opgespaarde

etmalen mogen worden ingezet, met een maximum van 21 dagen over deze drie perioden.

Bovendien geldt dat het maximaal aantal etmalen per jaar 156 (52 x 3) bedraagt.

 

In de instelling waar de cliënt kortdurend verblijft wordt de dagelijkse zorg overgenomen.

Als verpleging nodig is moet dit geregeld worden via de Zvw. Ook behandeling

valt niet onder kortdurend verblijf.

 

De cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf.

Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk. Als

de cliënt beperkingen heeft op het gebied van vervoer zal hij doorgaans in het bezit zijn van een

pasje voor Taxbus, waarmee hij zich naar de instelling kan vervoeren. Kortdurend verblijf kent

anders dan school of dagbesteding geen exacte starttijden zodat gebruik van een collectief

vervoerssysteem als Taxbus (eventueel met begeleider) een geschikte oplossing biedt.

 

Artikel 10. Weigeringsgronden

  • 1.

    Aanvullingen op de algemene weigeringsgronden vanuit de verordening. Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      Als de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Eersel;

      Ingezetenschap: Een cliënt moet ingezetene zijn van de gemeente. Dat wil zeggen zijn hoofdverblijf in de gemeente Eersel hebben.

      Hoofdverblijf betekent volgens jurisprudentie meer dan alleen ingeschreven staan in de

      Basisregistratie personen (BRP). De cliënt moet daadwerkelijk het grootste deel van de tijd in de gemeente Eersel verblijven.

    • b.

      Als deze in overwegende mate niet op het individu is gericht; Een maatwerkvoorziening voor een gemeenschappelijke voorziening is niet mogelijk. Dit betekent dat er altijd één individuele aanvrager moet zijn die de voorziening aanvraagt. De voorziening moet voor deze aanvrager ook noodzakelijk zijn in de zin van de wet.

    • c.

      Deze niet langdurig noodzakelijk is;

      De voorziening moet noodzakelijk zijn om de beperkingen te compenseren en deze moet langdurig noodzakelijk zijn. Het gaat dan om een periode van minimaal 6 maanden. Langdurig geeft een grens aan in tijd. Een afbakening die hierbij is gemaakt is door te kijken naar andere regelgeving. Op grond van de Zorgverzekeringswet kunnen rolstoelen, drempelhulpen, transferhulpmiddelen zoals draaischijven, tilliften en transferplanken, toiletverhogers, toilet- en douchestoelen slechts voor beperkte of onzekere duur worden verstrekt (artikel 2.12 lid 2 Regeling zorgverzekering). In de toelichting (Staatscourant 2012, nr. 14946, p. 12) staat uitgelegd wat met 'beperkte of onzekere duur' wordt bedoeld: "In de regel gaat het dan om een uitleentermijn van ten hoogste 26 weken. […] Om te voorkomen dat een hulpmiddel stipt na 26 weken bij de cliënt wordt weggehaald, is de term ‘beperkte of onzekere duur’ geïntroduceerd. Het ligt in de rede dat de zorgverzekeraar als de termijn van 26 weken dreigt te worden bereikt de specifieke situatie in ogenschouw neemt. Afhankelijk van de individuele situatie kan het hulpmiddel zo nodig langer worden uitgeleend;

    • d.

      Als de burger in staat is om zelf, of samen met zijn directe omgeving indien dat mogelijk is, een bijdrage te leveren aan het verbeteren van zijn situatie;

      Het is heel normaal dat je je inspant om je eigen situatie te verbeteren of dat je iets doet voor een partner of familielid die niet geheel op eigen kracht kan deelnemen aan de samenleving. Daarbij heeft de gemeente de verantwoordelijkheid om te bevorderen dat ingezetenen en hun omgeving hun eigen probleemoplossend vermogen benutten en versterken en daardoor niet of zo min mogelijk aangewezen zijn op maatschappelijke ondersteuning;

    • e.

      Zie hiervoor de toegangsrichtlijnen van een algemeen gebruikelijke voorziening in artikel 1, eerste lid onder b van de verordening;

    • f.

      Als cliënt daadwerkelijk een beroep kan doen op andere wetten;

      Het begrip voorliggende voorziening is niet opgenomen in de wet en kan niet als weigeringsgrond worden gehanteerd voor afwijzing van aanvragen waarvoor ook een beroep op een andere wet kan worden gedaan; Een aanvraag kan wel worden afgewezen als op grond van onderzoek zoals vermeld in artikel 2.3.5, vierde lid van de wet blijkt dat cliënt op eigen kracht in staat is tot zelfredzaamheid en participatie.

    • g.

      Als cliënt geen toestemming heeft gevraagd en het college schriftelijk toestemming hiervoor heeft gegeven;

    • h.

      Als de maatwerkvoorziening had kunnen worden voorkomen;

    • i.

      Als de economische afschrijvingstermijn van een verstrekte voorziening nog niet is verstreken;

      Met de economische afschrijvingsduur wordt de economische levensduur bedoeld.

      Hulpmiddelen

      Volwassenen: 7 jaar

      Kinderen: 5 jaar

      Douche –en toiletmateriaal: 5 jaar

      Sportrolstoelen en overige sportvoorzieningen: 3 jaar

       

      Woonvoorzieningen

      Traplift: 8 jaar

      Spoeldrooginstallatie: 8 jaar

      “Mindervalide” kraan: 15 jaar

      Pakpaal: 15 jaar

      Automatische deuropener: 15 jaar

       

      Vervoersvoorzieningen: 7 jaar

       

      Voor voorzieningen die hierboven niet staan vermeld kan in overleg worden getreden met fabrikanten of leveranciers en moet de afschrijvingstermijn gemotiveerd in het onderzoeksverslag worden uitgelegd.

    • j.

      Uitzonderingen op bovenstaand artikel;

      Dit algemene uitgangspunt laat onverlet dat in individuele situaties voor een specifieke voorziening een afwijkende economische levensduur kan worden bepaald. Deze economische levensduur betekent niet dat de cliënt na het verstrijken daarvan voor een vervangende maatwerkvoorziening in aanmerking komt. Indien de economische levensduur is verstreken, maar de maatwerkvoorziening nog passend is, bestaat geen aanspraak op een vervangende maatwerkvoorziening.

      Bij een melding voor het vervangen van een voorziening wordt eerst onderzocht of de situatie van de cliënt is veranderd. Als dat niet het geval is, wordt bepaald of de economische afschrijvingsduur al dan niet is verstreken. Als de economische afschrijvingsduur van een eerder verleende voorziening nog niet is verstreken wordt geen nieuwe voorziening verstrekt.

      Tenzij sprake is van de volgende uitzonderingen:

      - De voorziening verloren is gegaan door omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

      - De cliënt de restwaarde van de voorziening die verloren is gegaan geheel of gedeeltelijk vergoedt;

      - de verstrekte voorziening niet langer een oplossing voor cliënt biedt om zelfredzaam te zijn en te kunnen participeren.

      De economische afschrijvingstermijn speelt in dat geval geen rol.

    • k.

      Als de voorziening niet veilig voor cliënt is of gezondheidsrisico’s met zich meebrengen.

  • 2.

    Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      Als cliënt zijn hoofdverblijf niet heeft in de woning waaraan de voorziening moet worden getroffen;

      Een uitzondering hierop is het bezoekbaar maken van de woning.

      Het bezoekbaar maken van een woning kan een maatwerkvoorziening zijn als dit cliënt in staat stelt tot participatie, door deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en het ontmoeten van medeburgers en contacten te onderhouden. Een voorbeeld hiervan kan zijn dat de woning van de ouders rolstoeltoegankelijk wordt gemaakt voor hun kind dat in een instelling verblijft.

    • b.

      Als de woning niet geschikt is om permanent te wonen;

      Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan hotels/pensions en recreatiewoningen.

    • c.

      Als de beperkingen voortkomen uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, de slechte staat van het onderhoud of de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen;

    • d.

      Als het om voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten gaat;

    • e.

      Als de verhuizing de beperking in de zelfredzaamheid en participatie niet oplost;

    • f.

      Als de cliënt niet verhuist naar de voor zijn beperkingen meest geschikte beschikbare woning, tenzij hij hiervoor schriftelijk toestemming van het college heeft ontvangen;

      Het verhuizen naar een woning waarvan bij verhuizing duidelijk is dat deze niet geschikt is voor de cliënt en/of zijn huisgenoten betekent dat er geen aanspraak bestaat op een woonvoorziening. Tenzij het college hiervoor vooraf schriftelijk toestemming heeft gegeven.

      Als er een voorziening in de woning is aangebracht, zoals een bad en het was op dat moment vanwege beperkingen te voorzien dat deze voorziening in de toekomst niet meer adequaat zou zijn bestaat ook geen aanspraak op een maatwerkvoorziening in het kader van de wet.

    • g.

      Als de voorziening tegen geringe meerkosten in de nieuwbouw of renovatie kan worden meegenomen.

      Een voorbeeld hiervan is om een douche op afschot te plaatsen in plaats van een bad. Een douche op afschot kan zelfs nog goedkoper zijn dan het plaatsen van een bad.

 

Artikel 11. Beschikking

  • 1.

    Het college legt het besluit om wel of geen maatwerkvoorziening te verstrekken vast in een beschikking. In de beschikking kan naar de beleidsregels verwezen worden om daarmee een motivering te geven waarom al dan niet een maatwerkvoorziening wordt toegekend.

  • 2.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening staat of deze voorziening in natura, als pgb, of als financiële tegemoetkoming wordt verstrekt.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval gemeld:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening wordt verstrekt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      de ingangsdatum en indien van toepassing de duur van de verstrekking;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt;

    • d.

      of een abonnementstarief verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten.

  • 4.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vermeld:

    • a.

      aan welk doel het pgb moet worden besteed;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe deze is bepaald;

    • d.

      de ingangsdatum en indien van toepassing de duur van de verstrekking;

    • e.

      de termijn waarbinnen de cliënt het pgb moet besteden;

    • f.

      hoe de besteding van het pgb verantwoord moet worden;

    • g.

      of een abonnementstarief verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten.

  • 5.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt in de beschikking in ieder geval vermeld:

    • a.

      aan welk doel de financiële tegemoetkoming moet worden besteed;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van de financiële tegemoetkoming;

    • c.

      wat de hoogte van de financiële tegemoetkoming is;

    • d.

      de ingangsdatum en indien van toepassing de duur van de verstrekking;

    • e.

      de termijn waarbinnen de cliënt de financiële tegemoetkoming moet besteden;

    • f.

      hoe de besteding van de financiële tegemoetkoming verantwoord moet worden;

    • g.

      of een abonnementstarief verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten.

 

Artikel 12. Regels voor een pgb

  • 1.

    Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, toetst het college of voldaan wordt aan de in artikel 2.3.6. lid 2 van de wet opgenomen voorwaarden.

    Cliënt moet naar het oordeel van het college in staat zijn de aan een budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Hier wordt aan voldaan als:

    - cliënt zelfstandig een redelijke waardering kan maken van zijn belangen ten aanzien van de zorgvraag;

    - cliënt de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze kan uitvoeren. Bij deze taken kan gedacht worden aan het kiezen van een zorgverlener die in de zorgvraag voldoet, sollicitatiegesprekken voeren, het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener, bewaken van de kwaliteit van de geleverde zorg en het bijhouden van een juiste administratie;

    - cliënt goed op de hoogte is van zijn rechten en plichten die horen bij het beheer van een pgb;

    - cliënt de werkgeversplichten kan uitvoeren als sprake is van een ondersteuning bij 4 of meer dagen per week. Denk hierbij onder meer aan het overeenkomen van een redelijk uurloon, het doorbetalen van loon bij ziekte en het hanteren van een redelijke opzegtermijn;

    Motivatie vindt plaats in een ondersteuningsplan.

  • 2.

    In het geval de cliënt zelf niet beschikt over de benodigde vaardigheden om de regie te voeren over het pgb, kan in een aantal situaties toch een pgb verstrekt worden met de hulp van iemand uit het eigen netwerk of een wettelijk vertegenwoordiger. Deze persoon en de hulpverlener mogen niet dezelfde persoon zijn. Deze persoon zal in dat geval ook bij de “keukentafel” gesprekken aanwezig moeten zijn. Daarbij gelden dezelfde afwegingscriteria als bij de beoordeling van cliënt.

  • 3.

    Het pgb bevat geen vrij besteedbaar deel. De verantwoording bij de verstrekking van een pgb zal bij een voorziening, niet zijnde een dienst, plaats vinden door overlegging van de aankoopnota of een ander aankoopbewijs. Uitbetaling van het pgb vindt plaats op declaratiebasis na overleg van de factuur en als cliënt aan de gestelde voorwaarden uit het programma van eisen in de beschikking heeft voldaan.

  • 4.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken om betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken geheel of gedeeltelijk op te schorten als duidelijk is dat de cliënt het pgb in die periode niet of niet naar behoren inzet of kan inzetten. Cliënt wordt van bovenvermeld besluit schriftelijk in kennis gesteld.

 

Artikel 13. Onderscheid formele en informele hulp

  • 1.

    Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb, wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp.

  • 2.

    Een formele hulp staat ingeschreven in het Handelsregister en beschikt over de relevante diploma’s die nodig zijn voor de uitoefening van zijn functie.

  • 3.

    Het pgb kan worden ingezet om de informele hulp te betalen. Dit kan bijvoorbeeld iemand zijn uit het sociale netwerk van cliënt. Tot het sociale netwerk worden personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Bij deze laatste groep kan gedacht worden aan familieleden die niet in hetzelfde huis wonen, buren, vrienden, kennissen, etc. Als een cliënt het pgb wil gebruiken om iemand uit het sociale netwerk mee in te huren, dan moet duidelijk gemotiveerd worden waarom deze persoon de hulp niet als gebruikelijke hulp kan verlenen. Het uitgangspunt hierbij is dat het pgb voor informele hulp beperkt dient te blijven tot die gevallen waarin dit aantoonbaar doelmatiger is dan de inzet van een voorziening zorg in natura of een voorziening middels pgb door een formele hulp.

 

Artikel 14. Hoogte pgb

De wijze waarop het pgb wordt vastgesteld moet in de verordening worden bepaald.

Delegatie aan het college is niet toegestaan. In de verordening zijn de volgende artikelnummers opgenomen met hieronder een beleidsmatige aanvullingen:

  • 1.

    De hoogte van het pgb voor een voorziening wordt ten hoogste vastgesteld op:

    • a.

      de kostprijs van de in de situatie van cliënt goedkoopst adequate voorziening in natura bij de leverancier waarmee de gemeente een overeenkomst heeft afgesloten en toereikend is voor de aanschaf daarvan. Indien nodig aangevuld met een vergoeding voor het afsluiten van een service- en onderhoudscontract en indien van toepassing een verzekering. De eventuele meerkosten komen voor rekening voor de cliënt.

    • b.

      het bedrag van de kosten van één van de twee door de budgethouder opgevraagde offertes als de gemeente voor de betreffende voorziening geen overeenkomst heeft gesloten. Hierbij rekening houdend met een door het college vooraf vastgesteld programma van eisen. Dit programma van eisen is toegelicht in een werkinstructie.

    • c.

      Bij een complexe woonvoorziening vraagt het college een bouwtechnisch onderzoek bij een externe adviseur aan.

  • 2.

    De hoogte van het pgb voor vervoer bedraagt de netto zoneprijs die de gemeente betaalt voor het collectief vervoer vermenigvuldigd met het aantal benodigde zones, waarbij het uitgangspunt geldt dat 1500 kilometer op jaarbasis binnen de eigen leef- en woonomgeving moet kunnen worden gereisd. Voorwaarde: hierbij geldt wel dat collectief vraagafhankelijk vervoer (CCV) voorliggend is op deze maatwerkvoorziening. Zie hiervoor artikel 9 lid 4 van de verordening en deze beleidsregels.

  • 3.

    De hoogte van het pgb voor formele hulp bedraagt ten hoogste 100% van de betreffende (gecontracteerde) voorziening in natura. Dit tenzij op basis van het ondersteuningsplan van de cliënt een adequate voorziening voor een lager tarief kan worden ingekocht.

  • 4.

    De hoogte van het pgb voor informele hulp is gelijk aan het minimum uurloon, inclusief vakantiebijslag, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voor een persoon van 22 jaar of ouder met een 36-urige werkweek.

  • 5.

    Indien het op basis van lid 3 vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen formele hulp te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de formele hulp hiermee bij tenminste één aanbieder kan worden ingekocht.

 

Artikel 15. Regels voor een financiële tegemoetkoming

  • 1.

    De financiële tegemoetkoming als maatwerkvoorziening moet een adequate bijdrage leveren om de hulpvraag van cliënt op te lossen. Deze hulpvraag is gerelateerd aan een beperking in de zelfredzaamheid en/of participatie.

  • 2.

    De financiële tegemoetkoming hoeft niet volledig kostendekkend te zijn en is een forfaitair vooraf vastgesteld maximaal vast bedrag.

  • 3.

    De financiële tegemoetkoming is van toepassing op verhuiskosten, (rolstoel)taxivervoer, een sportrolstoelvoorziening en overige sportvoorzieningen.

  • 4.

    De financiële tegemoetkoming bevat geen vrij besteedbaar deel. De verantwoording bij de verstrekking van een financiële tegemoetkoming zal plaats vinden door overlegging van de aankoopnota of een ander aankoopbewijs. Uitbetaling van de financiële tegemoetkoming vindt plaats op declaratiebasis na overleg van de factuur en als cliënt aan de gestelde voorwaarden, die in de beschikking staan vermeld, heeft voldaan.

 

Artikel 16. Hoogte financiële tegemoetkoming

De wijze waarop de financiële tegemoetkoming wordt vastgesteld moet in de verordening worden bepaald. Delegatie aan het college is niet toegestaan. In de verordening zijn de volgende vaste bedragen aan financiële tegemoetkoming vastgesteld:

  • 1.

    De hoogte van de door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten bedraagt:

  • voor een alleenstaande maximaal: € 2.850;

  • voor een echtpaar maximaal : € 3.450;

  • voor een meeverhuizend gezinslid maximaal € 600 tot een maximum van € 5.250 per gezin.

  • 2.

    De hoogte van de door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor taxivervoer bedraagt maximaal € 5.900 per jaar en voor vervoer per rolstoeltaxi maximaal € 7.800 per jaar.

  • 3.

    In afwijking van het gestelde in het tweede lid geldt voor kinderen tot 16 jaar onderstaande financiële tegemoetkoming voor vervoer:

  • 0 tot 4 jaar: geen vergoeding

  • 4 tot 12 jaar: per jaar 25% van het normbudget

  • 12 tot 16 jaar: per jaar 50% van het normbudget

  • 4.

    De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel of een vergelijkbare sportvoorziening bedraagt € 2.900 voor de periode van 3 jaar. In dit budget is tevens het onderhoud inbegrepen.

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 4: Abonnementstarief

 

 

Artikel 17. Abonnementstarief maatwerkvoorzieningen

In de verordening zijn de volgende artikelnummers opgenomen met hieronder een aantal beleidsmatige aanvullingen:

 

  • 1.

    Een cliënt betaalt een bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening, het zogenaamde abonnementstarief, zolang hij van de maatwerkvoorziening (zorg in natura, pgb of van de financiële tegemoetkoming) gebruik maakt. Dit kan een langere periode zijn dan de economische afschrijvingstermijn.

  • 2.

    Cliënt is geen abonnementstarief verschuldigd voor:

    • a.

      rolstoelen;

    • b.

      voorzieningen, diensten of financiële tegemoetkomingen waarvan de (aanschaf)kosten lager zijn dan € 250;

    • c.

      het gebruik van collectief vraagafhankelijk vervoer.

  • 3.

    Het abonnementstarief wordt vastgesteld conform het uitvoeringsbesluit Wmo.

  • 4.

    Als een maatwerkvoorziening ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is een abonnementstarief verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders en;

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 5.

    De hoogte van het abonnementstarief overstijgt niet de kostprijs van de maatwerkvoorziening.

  • 6.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura is gelijk aan de kosten die het college voor de desbetreffende maatwerkvoorziening zelf maakt en indien van toepassing inclusief een service-en onderhoudscontract en indien noodzakelijk een verzekering.

  • 7.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb en indien van toepassing inclusief een service- en onderhoudscontract en indien noodzakelijk een verzekering.

  • 8.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming is gelijk aan de hoogte van de toegekende tegemoetkoming.

 

 

Hoofdstuk 5: Kwaliteit en veiligheid

 

 

Artikel 18. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen door:

    • a.

      voorzieningen af te stemmen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      voorzieningen af te stemmen op andere vormen van zorg;

    • c.

      inzet van de juiste deskundigheid;

    • d.

      ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de van toepassing zijnde erkende keurmerken voor de betreffende sector;

    • e.

      er bij het leveren van voorzieningen op toe te zien dat beroepskrachten handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2.

    Een maatwerkvoorziening wordt verstrekt als naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de ondersteuning van goede kwaliteit is. Het college onderzoekt bij een pgb of de kwaliteit van de voorzieningen die de cliënt van het budget wil betalen voldoende is gegarandeerd. Bovenstaande kwaliteitseisen die gesteld worden aan de voorziening worden beschreven in een programma van eisen en als onderdeel van de beschikking aan cliënt toegestuurd. Na aanschaf van de voorziening door cliënt vindt een controle plaats waarbij de voorziening getoetst wordt aan het programma van eisen. Als de voorziening niet aan het programma van eisen voldoet, kan het pgb of de financiële tegemoetkoming geheel of gedeeltelijk worden herzien of worden ingetrokken. Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

  • 3.

    Het college heeft een toezichthoudend ambtenaar kwaliteit, als bedoeld in artikel 6.1, van de wet, benoemd. Deze is verantwoordelijk voor het beoordelen van de kwaliteit van de geleverde maatwerkvoorziening zoals vermeld in lid 1 en 2.

 

Artikel 19. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met een derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      - een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      - de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      conform de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel c van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5 lid 2 van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

    • a.

      kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • d.

      reis- en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van loon binnen een overeenkomst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van gemeentelijke eisen, zoals rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

  • 5.

    de marktprijs van de voorziening, en

  • 6.

    de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

    • I.

      aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

    • II.

      instructie over het gebruik van de voorziening;

    • III.

      onderhoud van de voorziening, en

    • IV.

      verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.

 

Artikel 20. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de levering van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onmiddellijk aan de toezichthoudend ambtenaar. Aanbieders zijn ook verplicht bij de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGZ) melding te maken van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden;

    Onder 'calamiteit' wordt verstaan een 'niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van een voorziening en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een cliënt heeft geleid.

    Onder 'geweld bij de verstrekking van een voorziening' wordt verstaan 'seksueel binnendringen van het lichaam van of ontucht met een cliënt, alsmede lichamelijk en geestelijk geweld jegens een cliënt, door een beroepskracht dan wel door een andere cliënt met wie de cliënt gedurende het etmaal of een dagdeel in een accommodatie van een aanbieder verblijft.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

 

Hoofdstuk 6: Bestrijding misbruik

 

 

Artikel 21. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik van een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college informeert cliënten op een begrijpelijke manier over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening, pgb of financiële tegemoetkoming zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Het college onderzoekt periodiek, maar ook steekproefsgewijs het gebruik van maatwerkvoorzieningen met het oog op de beoordeling van rechtmatigheid daarvan.

  • 3.

    Het college heeft een toezichthoudend ambtenaar handhaving, als bedoeld in artikel 6.1, van de wet, benoemd. Deze toezichthoudende ambtenaar is verantwoordelijk voor de rechtmatigheid, namelijk het bestrijden van oneigenlijk gebruik en misbruik van een maatwerkvoorziening.

 

Artikel 22. Verrekening

Het college kan een terug te vorderen bedrag verrekenen met betalingen op grond van de wet, die nog uitgekeerd moeten worden.

Let op: Terugvordering is alleen van toepassing als ten tijde van de melding of aanvraag opzettelijk onjuiste informatie is verstrekt en verstrekking hiervan tot een andere beslissing zou hebben geleid.

 

Hoofdstuk 7: Klachten en medezeggenschap

 

 

Artikel 23. Klachtregeling

  • 1.

    Aanbieders zijn verplicht te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle (maatwerk)voorzieningen.

  • 2.

    Het college ziet toe op de naleving van deze eis door periodieke overleggen met de aanbieders.

Artikel 24. Medezeggenschap

  • 1.

    Aanbieders zijn verplicht te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle (maatwerk)voorzieningen.

  • 2.

    Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders.

 

Artikel 25. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college stelt ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 3.

    Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

 

Hoofdstuk 8: Overgangsrecht en slotbepalingen

 

 

Artikel 26. Geen bepalingen

In gevallen, de uitvoering van de verordening betreffend, waarin de verordening niet voorziet, beslist het college.

 

Artikel 27. Hardheidsclausule

De hardheidsclausule is van toepassing op de verordening en geldt niet voor de beleidsregels.

Artikel 4:84 van de Awb kan voor de beleidsregels worden gebruikt.

 

Artikel 28. Intrekking oude beleidsregels en overgangsrecht

  • 1.

    De beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Eersel 2018 worden ingetrokken.

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van deze beleidsregels, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Eersel 2018 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze beleidsregels, worden afgehandeld conform die beleidsregels.

  • 4.

    Het beslissen op bezwaarschriften tegen besluiten op grond van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Eersel 2018 gebeurt op grond van die beleidsregels die daarvoor zijn geldigheid behouden.

  • 5.

    Van lid 4 kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

 

Artikel 29. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op de dag na bekendmaking en werken terug tot en met 1 juli 2019.

  • 2.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Eersel 2019.

 

 

 

 

 

 

 

Aldus besloten in de collegevergadering van 9 juli 2019.

Burgemeester en wethouders van de gemeente Eersel

De secretaris, ing. de heer H.M.L. Offermans

De burgemeester, drs. de heer W.A.C.M. Wouters

Naar boven