Gemeenteblad van Laarbeek
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Laarbeek | Gemeenteblad 2019, 173948 | Overige besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Laarbeek | Gemeenteblad 2019, 173948 | Overige besluiten van algemene strekking |
Nota investeringen afschrijving en waardering gemeente Laarbeek 2019
Voor u ligt de nota ‘investeringen, afschrijving en waardering’. Deze nota is een nadere uitwerking van het kader rondom investeringen zoals opgenomen in de financiële verordening ex. artikel 212 van de Gemeentewet.
Het actualiseren van deze nota is noodzakelijk vanwege de vernieuwing van het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV). Met ingang van het begrotingsjaar 2017 moet de begroting en het investeringsbeleid van de gemeente hierop zijn aangepast.
De belangrijkste wijzigingen worden in het onderstaande weergegeven:
Alle investeringen moeten geactiveerd worden (artikel 59 lid 1 BBV). Dit wil zeggen dat de volledige boekwaarde bij oplevering op de balans wordt verantwoord. De vrije keuze om investeringen met een maatschappelijk nut wel of niet te activeren is komen te vervallen. Hiermee wordt een betere vergelijkbaarheid van de kosten tussen gemeenten beoogd.
In het kader van de uniformiteit, transparantie en vergelijkbaarheid tussen gemeenten is het zogenaamde netto activeren verplicht gesteld. Dit houdt in dat eventuele bijdragen van derden in aftrek moeten worden gebracht op de investering. Het verrekenen van bijdragen uit de reserves is met ingang van het begrotingsjaar 2017 niet meer toegestaan, zowel voor investeringen met economische als maatschappelijk nut.
In het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV) wordt in hoofdstuk 5, de artikelen 59 tot en met 65 ingegaan op de waardering, activering en afschrijving. Binnen de gemeente Laarbeek is het noodzakelijk uitgangspunten vast te stellen voor de waardering en afschrijving van de vaste activa. Op grond van de financiële verordening gemeente van de Gemeentewet wordt door de raad bij verordening de uitgangspunten van het financieel beleid, het financieel beheer en de inrichting van de financiële organisatie vastgesteld.
Het doel van deze nota is het formuleren van kaders, beleid en vastlegging van uniforme regels voor:
De uitgangspunten van deze nota worden onder andere zichtbaar in de jaarrekening en de begroting, waarbij rekening wordt gehouden met de richtlijnen uit het BBV. Een totaaloverzicht van de uitgangspunten hebben we opgenomen in hoofdstuk 3 van deze nota.
De nota ‘investeringen, waardering en afschrijving’ is vooral bedoeld als instrument ten behoeve van de kaderstellende rol van de raad. Deze nota sluit aan bij de Gemeentewet (artikel 212), bij het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) en de door de commissie BBV opgestelde notities.
Deze nota geeft verder inzicht in de uitgangspunten om bepaalde investeringen te activeren (op de balans te presenteren) en de termijn waarop deze investeringen worden afgeschreven. In onderstaande tabel staan alle beleidsmatige uitgangspunten opgenomen.
Investeringen zijn uitgaven waarvan het nut zich over meerdere jaren uitstrekt. De meest voorkomende investeringen van de gemeente hebben betrekking op kapitaaluitgaven in verband met de bouw, verbouw en/of verbetering van gebouwen, de aanleg van wegen, straten, rioleringen en openbaar groen en de accommodaties op het gebied van onderwijs, sport, cultuur en recreatie.
4.1 Aanvragen investeringskredieten
In de meerjarige investeringsplanning (MIP) is per investering aangegeven in welk jaar de uitvoering van de investering gepland staat. De raad autoriseert bij vaststelling van de programmabegroting de goedgekeurde investeringen per programma. Ook heeft de raad de mogelijkheid aan te geven welke investeringskredieten nadere besluitvorming behoeven. Investeringen die niet in de programmabegroting zijn opgenomen dienen via een separaat investeringsvoorstel door de raad te worden geautoriseerd. Zodra besluitvorming heeft plaatsgevonden kan worden gestart met uitvoering van de investering.
Uitgangspunt 1: investeringskredieten worden, bij voorkeur in de begroting, door de raad vastgesteld.
4.2 Ondergrens investeringsbedragen
Met de invoering van de vennootschapsbelasting moet een onderscheid in de ondergrens voor het activeren van investeringen gemaakt worden. Voor reguliere investeringen mag de gemeente zelf een ondergrens bepalen vanaf welk bedrag investeringen worden geactiveerd. In Laarbeek hanteren we voor investeringen een ondergrens van € 10.000. Investeringen van een kleinere omvang, worden direct ten laste van de reguliere exploitatie gebracht in het jaar van aankoop. De ondergrens wordt vooral gehanteerd om de bundeling van kleinere investeringen en daarmee de vermindering van administratieve lasten te stimuleren.
Fiscaal echter geldt een ondergrens van € 450 als investering. Dit betekent dat elke uitgave groter dan deze € 450 met een meerjarig nut niet meer direct ten laste van de reguliere exploitatie geboekt wordt, maar geactiveerd en over de verwachte levensduur wordt afgeschreven. De fiscale ondergrens geldt alleen voor investeringen ten behoeve van activiteiten die onder de vennootschapsbelasting vallen.
Uitgangspunt 2: Investeringen met verkrijgings- of vervaardigingsprijs van € 10.000 of minder worden niet geactiveerd maar worden ten laste van de exploitatie gebracht.
4.3 Activering van investeringen
Alle investeringen boven € 10.000 worden geactiveerd. Dit betekent dat er jaarlijks op wordt afgeschreven. Door deze afschrijvingen wordt de waardevermindering van het actief boekhoudkundig tot uitdrukking gebracht. Het afschrijven is aan regels gebonden (artikel 64 BBV). Daarbinnen kan de gemeente zelfstandig beleid vaststellen.
Niet alle gemeentelijke investeringen kennen een levensduur (tijdsduur waarin het activum technisch kan functioneren), bijvoorbeeld: een door de gemeente aan derden opgedragen organisatieonderzoek. In dergelijke gevallen wordt over het algemeen aangenomen dat het geïnvesteerde bedrag in de daarop volgende tijd terugverdiend zal worden en derhalve tot activering wordt overgegaan.
Een ander voorbeeld zijn de gelden die gemeenten ter beschikking stellen aan instellingen en verenigingen voor bijvoorbeeld de bouw of uitbreiding van accommodaties die niet in eigendom van de gemeente zijn (bijvoorbeeld de bouw van kleedgebouwen door sportverenigingen). Deze laatste investeringen kunnen normaal geactiveerd worden.
Er moet rekening worden gehouden met het feit dat de investeringen ook extra lasten met zich mee kunnen brengen in de exploitatie. Hierbij moet niet uitsluitend gedacht worden aan kapitaallasten, maar ook aan bijvoorbeeld extra onderhoudskosten en overige exploitatiekosten. Bij het aanvragen van kredieten moet dit in het college- of raadsvoorstel worden meegenomen.
In de (toelichting op de) BBV is een aantal posten expliciet vermeld waarvan het niet (meer)
is toegestaan om deze te activeren:
De kosten en opbrengsten die samenhangen met de grondexploitatie, waarvan het project nog niet geheel is afgerond, worden niet als investering beschouwd. Het saldo tussen de kosten en opbrengsten wordt jaarlijks geactiveerd via de balanspost “Onderhanden werk”. Dit houdt in dat er niet op wordt afgeschreven.
4.5 Investeringen en het BTW compensatiefonds
Bij het opstellen van het investeringsplan dient de hoogte van de investeringsbedragen bepaald te worden. De projectleider geeft aan welke bedragen (exclusief BTW) noodzakelijk zijn voor de betreffende investering en waarvoor ze zijn bedoeld. In overleg met de adviseur financieel beleid wordt vastgesteld in hoeverre de BTW over het investeringsbedrag terug te vorderen is. Is de BTW niet terug te vorderen dan is het BTW-bedrag een kostenverhogende factor.
4.6 Vervallen investeringsruimte / afsluiten lopende kredieten
Bij het verzoek tot de vaststelling van een investeringskrediet wordt aangegeven wat investeringsplanning zal zijn. Indien de investering nog niet gereed is op het moment dat de vastgestelde investeringsperiode ten einde is, kan het investeringskrediet eventueel worden overgeheveld (maximaal 2 keer) naar een volgend jaar.
Kredieten worden afgesloten door middel van een kredietrapportage, voorzien van een nacalculatie, aangeboden aan het college. Indien bij de afsluiting een over- of onderschrijding van het krediet heeft plaatsgevonden, wordt hierover verantwoording afgelegd in de tussentijdsrapportages en bij de jaarrekening. Daarnaast vergt een afwijking >10% van het primair vastgestelde krediet of meer dan € 15.000 van het primair vastgestelde krediet altijd een toelichting (de reden van afwijking) in de tussentijdse rapportage.
Bij een onderschrijding van het krediet vloeit het restant in eerste instantie terug naar de algemene reserve tenzij het krediet gedekt wordt uit een afzonderlijke reserve, dan dient het voordeel hierin terug te vloeien.
Uitgangspunt 3: na het verlopen van de vastgestelde investeringsperiode vervalt het krediet ten gunste van de algemene reserve
Uitgangspunt 4: indien bij afsluiten van het investeringskrediet de overschrijding groter is dan 10% of meer is dan €15.000 van het primair beschikbaar gesteld investeringskrediet, wordt eerst een toelichting gerapporteerd aan het college en vervolgens aan de raad middels de tussentijdse rapportage.
Gedurende de looptijd van de investering wordt via planning- en control producten steeds verantwoording afgelegd over de voortgang van de projecten. Daarnaast kan het afhankelijk van het project noodzakelijk zijn tussentijds inhoudelijke en financiële terugkoppeling te verstrekken. Er moet speciale aandacht komen voor de verantwoording achteraf. Dit heeft twee doelen, enerzijds transparant en zichtbaar te maken wat we met de ons ter beschikking gestelde middelen hebben gerealiseerd en of we binnen de gestelde kaders zijn gebleven. Daarnaast geeft dit invulling aan ons lerend vermogen. Door steeds achteraf kritisch naar de uitvoering en calculaties te kijken, kunnen we steeds meer grip op en gevoel bij toekomstige projecten krijgen.
In het BBV zijn in hoofdstuk V verschillende regels opgenomen over activeren. Sommige regels zijn algemeen, maar er zijn ook specifieke regels die gelden voor de verschillende soorten activa.
Type investeringen In artikel 33 van het BBV wordt onderscheid gemaakt in:
Immateriële activa zijn kapitaaluitgaven waar geen bezittingen tegenover staan. In tegenstelling tot materiële vaste activa zijn ze echter niet stoffelijk (niet tastbaar). Het BBV staat slechts in zeer beperkte mate de activering van immateriële investeringen toe. Bovendien is de activering van immateriële investeringen niet verplicht.
Artikel 34 van het BBV geeft aan dat we uitsluitend als immateriële vaste activa mogen opnemen:
In artikel 63 lid 1 BBV staat dat we alle activa, dus ook de immateriële vaste activa, moeten waarderen op basis van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs. Eventuele van derden verkregen specifieke investeringsbijdragen mogen we in mindering brengen op het geactiveerde bedrag (artikel 62 lid 2 BBV). Hierbij moeten we de verkregen bijdrage als baat verantwoorden.
In artikel 63, lid 7 van de BBV is bepaald dat we passiva - waaronder dus schulden - moeten waarderen tegen de nominale waarde. Dat betekent dat we aangegane geldleningen voor het totaalbedrag van de aangegane schuld moeten opnemen op de balans. Het verschil tussen het schuldbedrag en het uitgekeerde bedrag, het (dis)agio, kunnen we al dan niet activeren. Voor de kosten van het afsluiten van geldleningen geldt dat we deze mogen afschrijven gedurende de looptijd van de betrokken lening (artikel 64 lid 5 BBV). Afschrijven over een langere periode mag niet, korter wel.
In de toelichting van het BBV wordt overigens aanbevolen de kosten van het sluiten van leningen en het saldo van agio en disagio, zeker indien deze relatief van geringe omvang zijn, niet te activeren en af te schrijven. Voorgesteld wordt om kosten van geldleningen en kosten van (dis)agio > € 10.000 te activeren.
Uitgangspunt 5: De kosten die verbonden zijn aan het sluiten van geldleningen inclusief het saldo van agio en disagio worden geactiveerd wanneer de kosten hoger zijn dan € 10.000.
Kosten van onderzoek en ontwikkeling veelal de kosten die worden gemaakt in de voorbereiding van een groot project. Deze kosten mogen echter alleen geactiveerd worden als voldaan is aan de volgende voorwaarden:
De afschrijvingstermijn voor onderzoek en ontwikkeling bedraagt maximaal vijf jaren.
Uitgangspunt 6: De kosten van onderzoek en ontwikkeling van immateriële vaste activa activeren en schrijven we in maximaal 5 jaar af.
Financiële activa zijn activa die een financiële waarde vertegenwoordigen. In de balans dient de volgende onderverdeling gemaakt te worden bij de financiële vaste activa:
We waarderen aandelen (onderdeel van kapitaalverstrekkingen) conform artikel 63 lid 1 van het BBV tegen verkrijgingsprijs. Verstrekte leningen en vorderingen waarderen we tegen nominale waarde. Dit betekent dat we het totaalbedrag van een verstrekte lening opnemen zonder bijkomende kosten Eventuele voorzieningen wegens oninbaarheid verrekenen we met de boekwaarde van leningen en vorderingen (artikel 63 lid 8).
Bijdragen aan activa in eigendom van derden vallen onder de financiële vaste activa. Voorwaarden voor activering:
Als vast staat dat aan alle voorwaarden wordt voldaan, kunnen we de bijdrage behandelen als was het actief in kwestie in bezit van de gemeente. Echter, zolang de derde voldoet aan alle voorwaarden kunnen we geen rechten op het actief doen gelden. Het voordeel van activeren is dat we de lasten over meerdere jaren kunnen spreiden en dat we deze items in beeld houden. Omdat er vanuit het BBV geen verplichting is tot activering hebben we hier de vrijheid te kiezen voor een bestendige vorm van extra afschrijving op deze activa. Jaarlijks bekijken we of er extra afschrijvingen mogelijk zijn.
Uitgangspunt 7: Bijdragen aan activa in eigendom van derden activeren we indien is voldaan aan de voorwaarden van artikel 61 van het BBV. Jaarlijks bekijken we of er extra afschrijvingen mogelijk zijn.
5.3.1 Investeringen met een economisch nut
Artikel 62 lid 1 BBV bepaalt dat we investeringen met een economisch nut moeten activeren volgens de zogenaamde bruto methode. Dit betekent dat we deze investeringen activeren voor het bedrag van de investering. (Bestemming) reserves mogen we niet op de investeringswaarde in mindering brengen. Indien er voor de dekking van kapitaallasten van een investering met een economisch nut een reserve is opgebouwd, kan deze reserve worden gebruikt om de jaarlijkse kapitaallasten af te dekken. Dit soort reserves noemen we dekkingsreserves. De Commissie BBV geeft in haar notitie “verkrijging/vervaardiging en onderhoud van kapitaalgoederen” de aanbeveling om deze dekkingsreserves in overeenstemming met de afschrijvingsparameters van de bijbehorende investering via de resultaatbestemming periodiek vrij te laten vallen als dekking van de kapitaallasten.
Op investeringen met een economisch nut mag niet 'extra' worden afgeschreven. Deze moeten we afschrijven in de verwachte toekomstige gebruiksduur.
Uitgangspunt 8: Dekkingsreserves vallen in overeenstemming met de afschrijvingstermijn van de desbetreffende investering.
Ingevolge het 2e lid van artikel 62 BBV mogen bijdragen van derden met een directe relatie met een actief op de waardering daarvan in mindering worden gebracht. Het betreft hier bijvoorbeeld rijks- en provinciale bijdragen, bijdragen van personen etc.
Uitgangspunt 9: Bij investeringen worden de bijdragen van derden in mindering gebracht op de investering.
5.3.2 Investeringen met een economisch nut, met heffing
Het betreft hier Investeringen met een economisch nut, waarvoor ter bestrijding van de kosten een heffing kan worden geheven. Deze categorie investeringen heeft met name betrekking op investeringen die worden bekostigd uit de afvalstoffenheffing en rioolheffing. Deze investeringen worden nu als een afzonderlijke categorie binnen de investeringen met een economisch nut vermeld. Indien in de heffingen bijdragen zijn begrepen voor toekomstige vervangingsinvesteringen komen deze gelden, in een vervangingsvoorziening. Op de balans moeten we deze voorzieningen in de toekomst onder een aparte categorie opnemen. De uitgangspunten zoals vermeld bij investeringen met economisch nut zijn ook op deze categorie investeringen van toepassing. Aanvullend hierop is artikel 62 lid 3 BBV. Hierin staat dat indien er sprake is van een vervangingsinvestering we de vervangingsbijdragen uit de voorziening altijd in mindering moeten brengen op deze vervangingsinvestering.
5.3.3 Investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut
Met ingang van 2017 is in het artikel 59 van het BBV bepaald dat ook investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut geactiveerd dienen te worden. Vóór 2017 was er een keuze om wel of niet te activeren. In artikel 62 lid 3 van het BBV staat dat bij investeringen reserves in mindering gebracht kunnen worden. Een vermindering van een investering met een reserve kan niet rechtstreeks plaatsvinden. De vermindering dient in dat geval plaats te vinden door middel van extra afschrijving en een bijdrage uit de reserve.
Uitgangspunt 10: Investeringen met maatschappelijk nut worden geactiveerd.
De commissie BBV heeft in de notitie “verkrijging/vervaardiging en onderhoud van kapitaalgoederen” stellige uitspraken gedaan voor onderhoudsuitgaven versus investeringsuitgaven. Een stellige uitspraak is een uitspraak van de commissie BBV die we moeten volgen. Uitspraak: “De kosten van (klein en groot) onderhoud zijn niet levensduur verlengend en mogen dus niet worden geactiveerd”.
Bij de beantwoording van de vraag of we bepaalde kosten wel of niet moeten activeren, is het van belang om duidelijkheid te scheppen over wat onder onderhoud wordt verstaan. Hiervoor is de volgende indeling gemaakt;
Groot onderhoud moet de garantie bieden op een technisch goede en veilige staat van de objecten tijdens de levensduur. Onderhoud is niet levensduur verlengend, maar dient om het actief gedurende zijn levensduur in goede staat te houden. Deze kosten worden als onderhoud beschouwd en derhalve niet geactiveerd maar ten laste van de voorziening of de exploitatie gebracht. Lasten van groot onderhoud kunnen alleen dan ten laste van een gevormde voorziening worden gebracht, indien er een recent beheerplan van het kapitaalgoed aanwezig is. Onder recent wordt een beheerplan verstaan van maximaal vijf jaar oud ten opzichte van het verslagleggingsjaar.
Levensduurverlengende investeringen; Hiervoor geldt expliciet dat ze bijdragen aan een substantiële levensduurverlenging van het betreffende actief, zoals bijvoorbeeld het renoveren van een gebouw. Hiervoor geldt de normale weg van het beschikbaar stellen van een investeringskrediet. Deze investeringen worden gezien als activa met economisch nut en worden dus geactiveerd Voorbeelden hiervan:
Het kan voorkomen dat bestaande objecten worden verbouwd of dat er aanbouw wordt gepleegd. Voor het bepalen van de afschrijvingstermijn van een aan- of verbouw investering dient uit te worden gegaan van de resterende afschrijvingstermijn van het hoofdobject. Indien het hoofdobject volledig is afgeschreven, zal een nog verwachte gebruikstermijn van het totale object moeten worden gehanteerd (dit in afwijking van de termijnen uit bijlage 2). Deze termijn dient door een expertisebureau te worden bepaald. Indien de investering als een op zichzelf staand component kan worden beschouwd en een eigen economische gebruiksduur heeft, dan dient deze als component conform de afschrijvingstermijnen tabel te worden geactiveerd.
In situaties waarbij sprake is van een functiewijziging naar aanleiding van het groot onderhoud of reconstructie dan dienen de onderhoudskosten wel geactiveerd te worden.
6 Afschrijven en rente toerekenen
In hoofdstuk 5 is aangegeven welke investeringen (kunnen) worden geactiveerd en welke niet. In dit hoofdstuk komen de jaarlijks terugkerende lasten van de investeringen die geactiveerd zijn aan bod. Dit zijn de zgn. kapitaallasten. De kapitaallasten bestaan uit afschrijvingen en rente.
Afschrijving is het in de administratie tot uitdrukking brengen van de waardevermindering van een goed dat als een investering is geactiveerd. De afschrijving komt ten laste van de jaarlijkse exploitatie; op deze manier wordt ook het meerjarig nut van de investering zichtbaar gemaakt. Dit houdt in dat baten en lasten worden opgenomen in het jaar waaraan ze kunnen worden toegerekend, ook al hebben ze in dat jaar niet tot daadwerkelijke uitgaven of ontvangsten geleid. Op deze manier vindt er een matching plaats van de lasten versus de baten die hier tegenover staan. Afschrijvingen vormen een onderdeel van de lasten waar geen inkomsten tegenover staan. De afschrijvingen vinden onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar plaats.
Uitgangspunt 11: Afschrijvingen vinden onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar plaats.
6.1 Afschrijvingsbasis (waarderingsgrondslag)
De waardering van activa is van belang omdat het de basis vormt voor de berekening van de afschrijving. Activa worden gewaardeerd op basis van de verkrijgings- of vervaardigingprijs (artikel 63 BBV).
De vervaardigingsprijs omvat de aanschaffingskosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige kosten die rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend. In de verkrijgings- of vervaardigingsprijs wordt kostenverhogende BTW opgenomen, dit betreft BTW welke niet in vooraftrek kan worden genomen of niet gecompenseerd wordt via het BTW compensatiefonds.
Er zijn een aantal uitzonderingen op de hoofdregel:
Uitgangspunt 12: De geactiveerde vaste activa schrijven we af tot nihil. Er wordt geen rekening gehouden met een restwaarde.
Hoewel niet concreet in het BBV benoemd onder de bepalingen omtrent de te hanteren waarderingsgrondslag, mogen we de BTW op activa niet activeren indien deze compensabel of verrekenbaar is. Dit is overeenkomstig bestuurlijke afspraken tussen het Rijk en de VNG en in lijn met artikel 2 van het BBV op basis waarvan de compensabele BTW niet als last mag worden beschouwd.
Uitgangspunt 13: Compensabele of verrekenbare BTW wordt niet geactiveerd. Kostprijsverhogende BTW wordt wel geactiveerd.
Het BBV schrijft niet voor welke afschrijvingsmethodiek we moeten hanteren. De methode regelt hoe de afschrijvingslasten over de levensduur verdeeld worden. Bij de gemeentelijke overheid worden hoofdzakelijk twee afschrijvingsmethodes gehanteerd, te weten:
Lineaire methode: afschrijven op basis van een vast percentage van de aanschafwaarde. De afschrijving blijft gedurende de afschrijvingstermijn constant. Het rentedeel daalt gedurende de looptijd, aangezien we de rente berekenen over de actuele boekwaarde. De jaarlijkse kapitaallasten dalen derhalve in de loop van de gebruiksperiode.
We hanteren de lineaire methode. Doordat de totale kapitaallasten dalen in de loop van de gebruiksperiode ontstaat er ruimte voor in de tijd oplopende kosten, zoals onderhoudslasten. Lineair afschrijven is over de totale looptijd van de afschrijvingsperiode goedkoper dan de annuïteiten methode. Slechts in incidentele gevallen kan van deze methode worden afgeweken als bijvoorbeeld wet- of regelgeving dit voorschrijft of als er gerelateerde inkomsten tegenover staan. (Bijv. riolering)
Uitgangspunt 14: Voor investeringen wordt de lineaire afschrijvingsmethode gehanteerd.
In artikel 212 van de Gemeentewet staat beschreven dat de gemeenteraad de waarderingsgrondslagen vaststelt. Via de financiële verordening ligt dus ook de bevoegdheid tot stelselwijziging en/of schattingswijzigingen bij de raad. In het BBV is artikel 64 lid 2 gewijd aan de wijziging van de afschrijvingsmethode. Hierin staat dat slechts om gegronde redenen de afschrijvingsmethode gewijzigd mag worden.
Op vaste activa met een beperkte gebruiksduur wordt afgeschreven volgens een stelsel dat is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur. De afschrijvingstermijn dient zo goed mogelijk aan te sluiten op de feitelijke gebruiksduur. Bij de waardedaling moet rekening worden gehouden met de technische en economische gebruiksduur. De technische gebruiksduur is de periode dat een actief technisch in staat is om te worden gebruikt. De economische gebruiksduur is de periode waarbij naar schatting de totale kosten van gebruik van het actief het laagste zijn (kapitaallasten en onderhoudskosten). In de loop der tijd worden de onderhoudskosten dermate hoog dat vervanging van het actief goedkoper is dan doorgaan met het bestaande actief. Het actief kan dan technisch gezien nog bruikbaar zijn. Ook kunnen (technologische) ontwikkelingen er voor zorgen dat ‘alternatieve activa’ lagere lasten met zich meebrengen, waardoor vervanging wenselijk is.
Uitgangspunt 15: In het kader van het voorzichtigheidsprincipe, de opvattingen in het maatschappelijk verkeer en het BBV wordt de economische gebruiksduur gehanteerd conform bijlage 2.
Voor het bepalen van de afschrijvingstermijn wordt de afschrijvingstabel gehanteerd die is opgenomen in bijlage 2. De tabel is niet limitatief en kan desgewenst aangevuld worden met nieuwe soorten activa en de bijbehorende afschrijvingstermijnen. Voor activa die niet in de tabel is opgenomen stelt het College van burgemeester en wethouders de afschrijvingstermijn vast.
Uitgangspunt 16: In incidentele gevallen is afwijking van de afschrijvingstermijnen zoals beschreven in bijlage 2 van deze notitie mogelijk, mits gemotiveerd.
Uitgangspunt 17: Het College stelt de te hanteren afschrijvingstermijn vast voor activa die niet in bijlage 2 is opgenomen.
Uitgangspunt 18: Bij investeringen met een economisch nut splitsen we de grondprijs, voor zover deze is begrepen in de verkrijgings- of vervaardigingsprijs, af en activeren we deze afzonderlijk.
Onder de duurzame productiemiddelen wordt in de bedrijfseconomie aan grond een bijzondere plaats toegekend. Gronden en terreinen hebben namelijk een onbeperkte gebruiksduur. Grond is niet aan slijtage onderhevig en ondergaat dus geen waardevermindering. Om deze reden wordt er op gronden en terreinen niet afgeschreven.
Uitgangspunt 19: Op gronden en terreinen wordt niet afgeschreven.
Extra afschrijven voor activa met een economisch nut is echter uitsluitend toegestaan als er sprake is van duurzame waardevermindering of als het actief eerder buiten gebruik wordt gesteld. Extra afschrijvingen dienen onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar in aanmerking te worden genomen (artikel 63 en 65 BBV).
6.4 Start- en afsluitmoment van afschrijven
De afschrijvingslasten worden berekend over de boekwaarde per 1 januari van het jaar zodat in het jaar van aanschaf geen kosten voor afschrijving en rente worden opgenomen. Activering vindt plaats op 31 december van het jaar, waarna eerst in het volgende jaar over de investering wordt afgeschreven. In de meerjarenbegroting voor volgende jaren worden de volledige afschrijvingslasten per jaar opgenomen.
Het moment waarop de budgetbeheerder aangeeft dat het actief gereed is, is het moment dat het actief gebruikt gaat worden voor het doel waarvoor het bestemd is, ongeacht of het definitief is opgeleverd.
Uitgangspunt 20: De afschrijvingen starten per 1 januari volgende op het jaar van in gebruik name.
Wanneer een actief wordt aangeschaft c.q. wordt gebouwd en in gebruik wordt genomen, activeren we voor het bedrag ter grootte van de aanschaf- of bouwkosten. Het gehele actief schrijven we in principe af op basis van één integrale afschrijvingsduur. Een andere methode die wij sporadisch gebruiken, is het activeren volgens de componentenbenadering. Deze methode houdt in dat de verschillende delen waaruit een actief is samengesteld afzonderlijk worden gewaardeerd. De afschrijving vindt plaats op basis van de verwachte gebruiksduur van die afzonderlijke delen. Per deel kan de technische of economische gebruiksduur immers verschillen. Bij toepassing van deze benadering worden noodzakelijke vervangingen opnieuw geactiveerd.
Uitgangspunt 21: De opdeling in componenten dient bij de kredietaanvraag te worden aangegeven.
Indien bij afsplitsing een component niet meer voldoet aan het criterium verkrijging- of vervaardigingprijs groter of gelijk aan € 25.000 en/of de gebruiksduur > 2 jaar, dan dient het component niet te worden afgesplitst maar onderdeel te blijven vormen van het hoofdcomponent (en als zodanig te worden mee geactiveerd).
Uitgangspunt 22: De componentenmethode wordt alleen toegepast bij investeringen als er wezenlijke verschillen zijn in afschrijvingstermijnen én het een substantieel deel van de investeringen betreft.
Activa leggen beslag op de beschikbare financieringsmiddelen van de gemeente (vermogensbeslag). De daarmee gepaard gaande kosten worden als rente in de jaarlijkse kapitaallasten opgenomen. De wijze waarop deze rentekosten worden bepaald, is opgenomen in de financiële verordening 212 van de gemeente.
Uitgangspunt 23: Voor de rentetoerekening hanteren we het omslagpercentage.
Uitgangspunt 24: De rentetoerekening vindt plaats op basis van de boekwaarde op 1 januari.
De raad voornoemd,
J. van den Berg
Plv. griffier
F.L.J. van der Meijden
de burgemeester van Laarbeek,
In deze bijlage wordt een aantal begrippen, die in deze nota zijn genoemd, nader gedefinieerd.
Activeren: Uitgaven (investeringen) opnemen op de balans en de kapitaallasten (rente + afschrijving) over meerdere jaren ten laste van het exploitatieresultaat brengen, waardoor toekomstige exploitatiesaldi lager worden. Dit in tegenstelling tot het direct ten laste van de exploitatie brengen van de uitgaven, waardoor het saldo van het lopende jaar weliswaar negatief wordt beïnvloed, maar de saldi van de toekomstige jaren daarentegen hoger zullen zijn, omdat zij niet worden belast met kapitaallasten.
Agio/disagio: Agio is het verschil tussen het bedrag waarvoor een lening wordt aangegaan en het bedrag dat aan de geldnemer wordt uitgekeerd. Agio kan ook te maken hebben met aandelen. Als de prijs, of koers, van een aandeel hoger is dan de nominale waarde dan is sprake van agio (het verschil tussen die twee). Disagio is het tegengestelde van agio.
Investering: Een uitgave van enige omvang, waarvan het nut zich over meerdere jaren uitstrekt. Omdat het goed gedurende meerdere jaren wordt gebruikt, worden de kosten niet in een keer ten laste van de exploitatie gebracht, maar gespreid over een aantal jaren, afhankelijk van de levensduur van het aangeschafte goed. Investeringen zijn uitgaven en drukken op de liquiditeit.
Kapitaallasten: De som van de jaarlijkse kosten van rente en afschrijving. De rente wordt berekend over de boekwaarde van de investering op 1 januari van het boekjaar. Deze kapitaallasten worden als last op genomen in de begroting en de rekening. In de begroting en rekening wordt een totaaloverzicht opgenomen van de rente en afschrijvingen die met de investeringen gemoeid is (Staat C).
Renovatie: Van renovatie is sprake als een (deel van een) activum aan onderhoud wordt onderworpen, waarbij niet enkel sprake is van onderhoud, maar ook van kwaliteitsverbetering en levensduurverlenging van het activum. In het geval van renovatie zal dan ook de boekwaarde van het activum toenemen en de afschrijving opnieuw moeten worden berekend over de resterende (langere) termijn.
Vaste activa: Bezittingen van de gemeente waarvan het daarvoor benodigde vermogen voor een periode langer dan een jaar is vastgelegd. Voorbeelden hiervan zijn gronden, gebouwen en inventaris. De vaste activa worden verder verdeeld in:
Immateriële vaste activa: Investeringsuitgaven waar geen gemeentelijke bezittingen tegenover staan. Dit zijn de activa die niet stoffelijk van aard zijn en die niet onder de financiële vaste activa vallen, bijvoorbeeld kosten sluiten geldleningen en kosten van onderzoek en ontwikkeling (BBV art. 34).
1.3 Relevante artikelen uit Besluit Begroting en Verantwoording
Geldend op 09-04-2019 (vanaf 09-12-2017)
Onder de vaste activa worden afzonderlijk opgenomen de immateriële, de materiële en de financiële vaste activa.
In de balans worden onder de immateriële vaste activa afzonderlijk opgenomen:
In de balans worden onder de financiële vaste activa afzonderlijk opgenomen:
In de toelichting op de balans wordt aangegeven volgens welke methoden de afschrijvingen worden berekend.
De aard en omvang van de aangebrachte dan wel geraamde waardeverminderingen van de leningen en vorderingen, bedoeld in artikel 63, achtste lid, van de vaste activa, bedoeld in artikel 65, eerste lid, en van de deelnemingen en voorraden, bedoeld in artikel 65, tweede lid, worden in de toelichting op de balans opgenomen.
In de toelichting op de balans wordt vermeld:
Kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief kunnen worden geactiveerd indien:
Bijdragen aan activa in eigendom van derden kunnen worden geactiveerd, indien:
De vervaardigingsprijs omvat de aanschaffingskosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige kosten, welke rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend. In de vervaardigingsprijs kunnen voorts worden opgenomen een redelijk deel van de indirecte kosten en de rente over het tijdvak dat aan de vervaardiging van het actief kan worden toegerekend; in dat geval vermeldt de toelichting dat deze rente is geactiveerd.
Slechts om gegronde redenen mogen de afschrijvingen geschieden op andere grondslagen dan die welke in het voorafgaande begrotingsjaar zijn toegepast. De reden van de verandering wordt in de toelichting op de balans uiteengezet. Tevens wordt inzicht gegeven in haar betekenis voor de financiële positie en voor de baten en de lasten aan de hand van aangepaste cijfers voor het begrotingsjaar of voor het voorafgaande begrotingsjaar.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2019-173948.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.