Afdeling 10A: Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat
Artikel 2:40a Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat
Drugshandel, witwassen, (belasting)fraude, illegaal gokken, en uitbuiting zijn voorbeelden van criminele (economische) activiteiten die de samenleving kunnen ondermijnen. De aanpak van deze vorm van (georganiseerde) criminaliteit is een bijzonder lastige taak. De verwevenheid van boven- en onderwereld, alsmede de verhulling van de criminaliteit, bemoeilijken de bestrijding daarvan. Deze vormen van criminaliteit zijn niet altijd zichtbaar, maar tasten de fundering van de wijk aan. Ze bedreigen niet alleen de legale lokale economie maar zorgen ook voor een onveilig, niet leefbaar woon- en ondernemersklimaat. Het risico bestaat dat malafide ondernemers zich vestigen in sectoren waar het toezicht van de overheid beperkter is. Om de aanpak ondermijning te versterken, is in de APV dit artikel opgenomen gericht op het stimuleren van een gezond ondernemingsklimaat.
Dit artikel geeft de burgemeester de bevoegdheid om via een aanwijzing een vergunningplicht te introduceren voor gebouwen, gebieden, een bedrijfsmatige activiteit of een combinatie daarvan, om een onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemingsklimaat tegen te gaan. Tot aanwijzing wordt niet overgegaan dan nadat de burgemeester op basis van verschillende informatiebronnen (bijvoorbeeld bestuurlijke rapportages, politiegegevens, inlichtingen of meldingen van Boa’s of burgers) tot het oordeel is gekomen dat leefbaarheid of openbare orde en veiligheid onder druk staan of komen te gaan staan en dit niet op andere wijze kan worden opgelost. Een aanwijzing duurt voorts niet langer dan dat redelijkerwijs nodig is.
Eerste lid
De vergunning wordt aangevraagd door de exploitant. Voor de definitie van het begrip exploitant is aansluiting gezocht bij het begrip exploitant zoals in artikel 3:1 in de APV wordt gehanteerd voor seksinrichtingen. Het ‘voor rekening en risico’ heeft betrekking op de natuurlijke persoon of op de rechtspersoon. Het bestuur van een rechtspersoon kan zelf ook een rechtspersoon zijn, maar gelet op de (persoonlijke) eisen die worden gesteld aan de exploitant dient er uiteindelijk altijd één natuurlijke persoon te zijn die kan worden beschouwd als exploitant in de zin van de APV – al dan niet als vertegenwoordiger van die rechtspersoon. De dagelijkse leiding in het bedrijf kan in plaats van bij de exploitant zelf, bij een beheerder rusten. Er wordt dus in het kader van de vergunningverlening gewerkt met een beheerderslijst. Voor het begrip bedrijf wordt aangesloten bij het algemeen spraakgebruik. Het betreft hier voor het publiek toegankelijke bedrijven, zoals winkels (al dan niet met een horecacomponent) of dienstverlenende bedrijven.
Tweede, derde, vierde en vijfde lid
De systematiek van dit artikel gaat uit van een pand-, gebieds- of branchegerichte aanpak. Hiermee kan maatwerk in de gemeente geleverd worden. De burgemeester kan met een aanwijzingsbesluit nieuwe en reeds gevestigde ondernemers onderwerpen aan een systeem van verplichte vergunningen.
De burgemeester wijst een pand, een gebied of een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend aan als de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid onder druk staan dan wel nadelig kan worden beïnvloed. Hiervoor is vereist dat uit diverse informatiebronnen (bestuurlijke rapportages, politiegegevens, meldingen van boa’s of burgers) blijkt dat de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid onder druk staat of kan komen te staan en dit niet op andere wijze kan worden opgelost.
Dit criterium drukt uit dat het voor een aanwijzing niet nodig is dat zich concrete incidenten hebben voorgedaan. Een aanwijzing kan ook preventief worden gegeven voor een branche of gebied waar extra aandacht nodig is bijvoorbeeld om de leefbaarheid en openbare orde en veiligheid ten goede te keren
De noodzaak van een aanwijzing, alsmede de duur van de aanwijzing, wordt zorgvuldig gemotiveerd. De uitgangspunten van proportionaliteit en subsidiariteit gelden. Bij een gebiedsgewijze aanpak wordt de noodzaak van de aanwijzing mede bezien in samenhang met de andere maatregelen in een gebied. De vergunning wordt verleend voor de duur van het aanwijzingsbesluit.
De vergunningplicht kan op pandniveau worden ingezet door het pand aan te wijzen nadat zich bijvoorbeeld concrete incidenten (strafbare feiten) hebben voor gedaan of wanneer als gevolg van de wijze van exploitatie in dat pand de leefbaarheid of openbare orde onder druk staat (repressieve aanwijzing). Daar waar strafbare feiten in een pand worden geconstateerd en de pandeigenaar niet intrinsiek gemotiveerd is om mee te werken aan de bestrijding hiervan biedt een pandsgewijze vergunningplicht soelaas. De vergunningplicht is dan direct op een nieuwe exploitant van toepassing. Een bestaande exploitant dient binnen drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit over een vergunning te beschikken. Daarmee kan maatwerk worden geboden, en worden andere ondernemers, voor zover dat niet nodig is, niet in de aanwijzing betrokken. Een aanwijzing die specifiek op een bepaald pand is gericht, kan dan juist proportioneel en gerechtvaardigd zijn.
Als sprake is van (ernstige) structurele problematiek in een bepaalde branche of gebied kan op grond van dit artikel een aanwijzingsbesluit worden genomen voor dat gebied of die branche. Deze aanwijzing kan op een bepaalde wijk of straat betrekking hebben, maar kan ook de gehele gemeente beslaan. Het kan ook gaan om een hele branche in de gemeente, zoals detailhandel. Uiteraard moet ook bij deze aanwijzing zorgvuldig gemotiveerd worden waarom de bedrijfsmatige activiteiten met het oog op de openbare orde en veiligheid gereguleerd moeten worden.
Tot slot kunnen op voorhand straten of gebieden aangewezen worden (preventieve aanwijzing). Bij een dergelijke aanwijzing geldt voor gevestigde en nieuwe ondernemers in die gebieden of straten een vergunningplicht. Dit kan gerechtvaardigd zijn nu de aanwijzing alleen plaatsvindt bij straten of gebieden waar de leefbaarheidsproblemen het grootst zijn en de openbare orde en veiligheid onderdruk staat. Het belang van de verbetering van de situatie in de gehele straat of het gebied kan zo’n aanwijzing rechtvaardigen. Het kan ook van belang zijn om te voorkomen dat het probleem zich onmiddellijk naar een naastgelegen pand verplaatst. Een dergelijke aanwijzing zal doorgaans deel uitmaken van een bredere aanpak.
Voor gevestigde ondernemers geldt een overgangsregeling van drie maanden. Zie hiervoor toelichting bij het vijftiende lid.
Zesde en zevende lid
De algemene intrekkings- en weigeringsgronden staan vermeld in Hoofdstuk 1 van de APV. In onderhavige leden staan de specifieke weigerings- en intrekkingsgronden vermeld. Toezicht op en of door sluiting van het bedrijf. Aan een vergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.
Als de exploitant zijn verplichtingen uit het artikel of de vergunningvoorschriften niet nakomt, kan er reden zijn de vergunning in te trekken. Sub c van het zevende lid is opgenomen om constructies van schijnbeheer tegen te kunnen gaan als de praktijk niet in overeenstemming is met de situatie zoals in de vergunning vermeld.
Achtste en negende lid
In deze leden is bepaald op welke wijze een vergunning moet worden aangevraagd en welke gegevens en bescheiden moeten worden overgelegd. De vereiste gegeven worden nodig geacht om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen. De burgemeester kan alle gegevens opvragen die hij nodig acht voor de beoordeling van een aanvraag. Uiteraard moeten die gegevens wel in verband staan met de weigeringsgronden van de aangevraagde vergunning.
Veertiende lid
Om oog te kunnen houden op relevante veranderingen moet de vergunningverlener daarvan weet hebben. De vergunninghouder is verplicht wijzigingen te melden. Voor de meldingstermijn is aangesloten bij de meldingstermijn voor de kennisgeving exploitatie. Als er met inachtneming van de geldende regels geen bezwaar bestaat tegen een voortgezet bedrijf, wordt een gewijzigde vergunning verleend. Als blijkt dat wijzigingen niet zijn gemeld, kan dat leiden tot intrekking van de vergunning.
Het is van groot belang om een actueel overzicht te hebben van de in de gemeente actieve exploitanten. Om die reden moet ook worden gemeld dat de exploitatie wordt beëindigd of overgedragen. Ook wanneer slechts een van de exploitanten stopt. Om schijnbeheer te voorkomen en te bestrijden is het van belang dat de beheerders bij de burgemeester bekend zijn. Een wijziging in het beheer kan pas plaatsvinden als de burgemeester in kennis is gesteld van de gevraagde wijziging en de burgemeester een gewijzigde vergunning heeft verleend.
Vijftiende lid
Het verbod om zonder vergunning bedrijfsmatige activiteiten te verrichten en de vergunningplicht op grond van het aanwijzingsbesluit, geldt voor nieuwe exploitanten onmiddellijk na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit. Onder nieuwe exploitanten worden ook verstaan: exploitanten die een andere bedrijfsmatige activiteit dan voorheen willen uitoefenen, en/of op een andere locatie dan voorheen. Exploitanten kunnen dus niet de inwerkingtreding van het verbod rekken door op een locatie waar zij al actief zijn, over te stappen op een andere bedrijfsmatige activiteit die ook onder de aanwijzing valt. Zij kunnen de inwerkingtreding van het verbod ook niet rekken door naar een locatie verderop in de aangewezen straat uit te wijken. Zij worden dan aangemerkt als nieuwe exploitanten en moeten over een vergunning beschikken.
Voor zittende exploitanten geldt dat zij drie maanden de tijd krijgen om een vergunning aan te vragen en te verkrijgen. Lukt dat niet tijdig, dan handelen zij in strijd met het verbod. Wordt de aanvraag om een vergunning binnen de periode van drie maanden geweigerd of wordt een eventueel reeds verleende vergunning ingetrokken, dan handelen zij vanaf dat moment in strijd met het verbod. De burgemeester kan dan met onmiddellijke ingang tot handhaving van het verbod overgaan. Voor zover de Dienstenrichtlijn van toepassing is op het vergunningstelsel en de voorwaarden, geldt dat met name gelet op de openbare orde en veiligheid er een dwingende reden van algemeen belang is en de gestelde eisen ook evenredig (geschikt en noodzakelijk) zijn, zodat het stelsel en de voorwaarden gerechtvaardigd zijn.
|