Verordening van de raad van de gemeente Zutphen houdende bepalingen over de wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Zutphen 2011 (Verordening tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Zutphen 2011 (5e Wijziging))

Ons kenmerk: 142857

 

De raad van de gemeente Zutphen,

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 28 mei 2019 met nummer 142857;

 

overwegende, dat het gewenst is regels te stellen voor de aanpak van ondermijnende activiteiten;

 

gelet op artikel(en) 149 van de Gemeentewet;

 

b e s l u i t :

 

vast te stellen de:

 

Verordening van de raad van de gemeente Zutphen houdende bepalingen over de wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Zutphen 2011 (Verordening tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Zutphen 2011 (5e Wijziging))

 

 

 

 

Artikel I Wijziging verordening

De Algemene Plaatselijke Verordening Zutphen 2011 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 1:9 wordt gewijzigd als volgt:

Oude tekst

Nieuwe tekst

Artikel 1:9

Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de volgende artikelen in deze verordening:

  • Artikel: 2:25 Vergunning evenementen;

  • Artikel 2:28 Exploitatievergunning horeca;

  • Artikel 2:39: Exploitatievergunning speelgelegenheid;

  • Artikel 3:4: Vergunning seksinrichting.

 

Artikel 1:9

Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de volgende artikelen in deze verordening:

  • Artikel: 2:25 Vergunning evenementen;

  • Artikel 2:28 Exploitatievergunning horeca;

  • Artikel 2:39: Exploitatievergunning speelgelegenheid;

  • Artikel 2:40a Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

  • Artikel 3:4: Vergunning seksinrichting.

 

 

B. Artikel 2:26 wordt als volgt gewijzigd:

Oude tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

  • 1.

    Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

  • 2.

    Het is verboden enig gereedschap, voorwerp of middel te vervoeren of bij zich te hebben met de kennelijke bedoeling daarmee bij een evenement de orde te verstoren.

  • 3.

    Het is verboden bij een evenement zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een doel of werkzaamheid in strijd met de openbare orde.

  • 4.

    Het in het derde lid bedoelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

 

C. Artikel 2:26a komt te vervallen.

 

D. Na artikel 2:39 wordt ingevoegd een afdeling 10A:

Nieuwe tekst

Afdeling 10A Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

Artikel 2:40a Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      exploitant: natuurlijke persoon of een bestuurder van een rechtspersoon of zijn gevolmachtigde, voor wiens rekening en risico een of meer bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

    • b.

      beheerder: de exploitant alsmede andere natuurlijke persoon die de algemene of onmiddellijke leiding heeft over een of meer bedrijfsmatige activiteiten;

    • c.

      bedrijf: een of meer bedrijfsmatige activiteiten die plaatsvinden in een voor publiek toegankelijk gebouw, of een daarbij behorend perceel, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.

  • 2.

    De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waarop het in het vijfde lid bedoelde verbod van toepassing is.

  • 3.

    Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als, naar het oordeel van de burgemeester, in of rondom dat gebouw dan wel in dat gebied de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot een of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken.

  • 4.

    Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend aangewezen als, naar het oordeel van de burgemeester, de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid door die bedrijfsmatige activiteit onder druk staat.

  • 5.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen:

    • a.

      in een door de burgemeester op grond van het derde lid aangewezen gebouw of gebied voor de door de burgemeester vermelde bedrijfsmatige activiteiten, of

    • b.

      als de uitoefening van het bedrijf een door de burgemeester op grond van het vierde lid aangewezen bedrijfsmatige activiteit betreft.

  • 6.

    Het is verboden een bedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat een op de vergunning vermelde beheerder in het bedrijf aanwezig is.

  • 7.

    De burgemeester kan een vergunning als bedoeld in het vijfde lid weigeren:

    • a.

      als ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

    • c.

      als de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • d.

      als redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met de aanvraag in overeenstemming zal zijn;

    • e.

      als er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

    • f.

      als de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan of een geldende beheersverordening;

    • g.

      als de en of meer beheerders van het bedrijf binnen 3 jaar vóór het indienen van de aanvraag om vergunning een bedrijf heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, dat wegens het aantasten van de openbare orde, de aantasting van het woon- en leefklimaat daaronder begrepen, gesloten is geweest dan wel waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken.

  • 8.

    Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend door middel van een door de burgemeester vastgesteld formulier.

  • 9.

    De burgemeester vraagt de gegevens en bescheiden op die hij voor de beoordeling nodig acht. Daaronder worden in ieder geval begrepen:

    • a.

      de persoonsgegevens en een geldig identiteitsbewijs van de exploitant en, als deze niet ook de beheerder is, van de beheerder(s);

    • b.

      het adres en telefoonnummer waar de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend en waarop de exploitant en, als deze niet ook de beheerder is, de beheerder(s) kunnen worden bereikt;

    • c.

      een uittreksel van de inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel voor de bedrijfsmatige activiteit(en) waarvoor vergunning wordt aangevraagd;

    • d.

      indien van toepassing de verblijftitel van de exploitant en, als deze niet ook de beheerder is, de beheerder(s);

    • e.

      een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant en, als deze niet ook de beheerder is, de beheerder(s) gerechtigd zijn om in Nederland arbeid te verrichten;

    • f.

      een document waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is om over de ruimte te beschikken waarin het bedrijf wordt gevestigd.

  • 10.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid intrekken of wijzigen, als:

    • a.

      door het bedrijf de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast;

    • b.

      door het bedrijf de leefbaarheid in het gebied door de wijze van de exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

    • c.

      de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • d.

      de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf;

    • e.

      de exploitant of beheerder toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed;

    • f.

      er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden;

    • g.

      er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

    • h.

      de bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd, of

    • i.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is.

  • 11.

    De burgemeester kan de sluiting van het bedrijf bevelen als een bedrijf in strijd met het verbod uit het vijfde lid van deze bepaling wordt geëxploiteerd.

  • 12.

    Het is iedereen verboden een overeenkomstig het negende lid van deze bepaling gesloten bedrijf te betreden of daarin te verblijven.

  • 13.

    De sluiting kan door de burgemeester worden opgeheven als later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven.

  • 14.

    Bij verandering van omstandigheden, waardoor de vergunning gewijzigd moet worden, moet de exploitant onverwijld een wijzigingsaanvraag indienen. Als deze aanvraag niet binnen een maand is ingediend na de verandering van omstandigheden, kan de burgemeester de verleende vergunning intrekken. Een vergunning vervalt, wanneer de verleende vergunning, die strekt tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, van kracht is geworden.

  • 15.

    Het in het vijfde lid vermelde verbod treedt voor de exploitant, die op het moment van inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit al onder de daarin genoemde bedrijfsmatige activiteiten valt of deze uitoefent in een in het aanwijzingsbesluit vermeld gebouw of gebied, drie maanden na de datum van bekendmaking van het aanwijzingsbesluit in werking. Het aanwijzingsbesluit treedt in een dergelijke situatie eerder in werking als een door de exploitant aangevraagde vergunning wordt geweigerd of ingetrokken.

  •  

 

E. Artikel 2:41 wordt gewijzigd als volgt:

Oude tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3.

    Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

 

Artikel 2:41 Sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen en betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    De burgemeester kan de sluiting bevelen van een voor publiek toegankelijk gebouw, inrichting of ruimte als daar:

    • a.

      is gehandeld in strijd met artikel 1 van de Wet op de kansspelen;

    • b.

      door misdrijf verkregen zaken voorhanden, bewaard of verborgen zijn dan wel zijn verworven of overgedragen;

    • c.

      discriminatie heeft plaatsgevonden op grond van ras, geslacht, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook;

    • d.

      wapens als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie aanwezig zijn waarvoor geen ontheffing, vergunning of verlof is verleend, of

    • e.

      zich andere feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het geopend blijven van het gebouw, de inrichting of de ruimte ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde.

  • 2.

    De burgemeester trekt het sluitingsbevel in als naar zijn oordeel, gelet op het bepaalde in het eerste lid, voortzetting van de sluiting niet langer wordt vereist.

  • 3.

    De burgemeester draagt zorg voor het aanbrengen van het bevel tot sluiting bij de toegang van het gebouw, de inrichting of de ruimte, of in de directe nabijheid daarvan.

  • 4.

    De rechthebbende laat toe dat een afschrift van het sluitingsbevel wordt aangebracht.

  • 5.

    Het is verboden een gebouw, inrichting of ruimte te betreden waarvan de sluiting is bevolen.

  • 6.

    Het is de rechthebbende verboden zonder toestemming van de burgemeester bezoekers toe te laten of zelf het gebouw, de inrichting of de ruimte te betreden.

  • 7.

    Het derde, vierde, vijfde en zesde lid van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing als de burgemeester krachtens artikel 174a van de Gemeentewet of artikel 13b van de Opiumwet heeft besloten tot sluiting van een woning, een lokaal of een bij de woning of dat lokaal behorend erf.

  • 8.

    De verboden die zijn opgenomen in het derde tot en met het zevende lid van dit artikel zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

 

 

F. Na artikel 2:49 wordt ingevoegd een artikel 2:49a dat luidt als volgt:

Nieuwe tekst

Artikel 2:49a Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties

  • 1.

    Het is verboden op openbare plaatsen of in voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een werkzaamheid of doel in strijd met de openbare orde.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

 

 

G. In de Toelichting komt de toelichting op artikel 2:26 te luiden:

Nieuwe tekst

Artikel 2:26 Ordeverstoring

De rechtbank Den Haag heeft de motorclub Satudarah en twee supportclubs (Satudarah en Supportcrew 999) op verzoek van het Openbaar Ministerie bij beschikking van 18 juni 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:7183) verboden verklaard en ontbonden vanwege werkzaamheid in strijd met de openbare orde (artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek). De rechtbank heeft geconcludeerd dat een groot aantal leden gedurende een reeks van jaren betrokken is bij tal van verboden en grotendeels ook ernstig verwijtbare criminele gedragingen. Het gaat om gedragingen die een wezenlijke aantasting vormen van de veiligheid van de samenleving en de vrijheid van burgers om naar eigen inzicht deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer. De leden van deze organisaties maken gedurende een reeks van jaren inbreuk op deze voor de Nederlandse samenleving fundamentele waarden. Deze aan de verboden organisaties toe te rekenen veelvuldige en voortdurende inbreuken op de openbare orde ontwrichten de samenleving of kunnen deze ontwrichten, aldus de rechtbank. Overweging daarbij is dat door de frequentie van de (criminele) gedragingen van een groot aantal leden van deze organisaties, en als gevolg van de intimidatie die van het optreden door leden van een duidelijk herkenbare groep als deze uitgaat, sprake is van uitstraling van deze gedragingen naar een wijdere kring van niet-betrokken burgers. De rechtbank geeft aan dat met de verbodenverklaring een eind komt aan alles wat met het uiterlijk vertoon van de organisaties verband houdt, zoals de naam, logo’s en spreuken. Eind 2017 zijn de motorclubs Bandidos en Catervarius eveneens verboden en ontbonden op grond van strijd met de openbare orde.

Het is vanuit een oogpunt van openbare orde en veiligheid niet acceptabel dat in de publieke ruimte nog uiterlijk vertoon plaatsvindt dat verband houdt met dergelijke verboden en ontbonden organisaties, gelet op de intimidatie die daarvan uitgaat of uit kan gaan en op de overige redenen voor het verbod en de ontbinding. Deelneming aan de voortzetting van dergelijke organisaties, waaronder uiterlijk vertoon kan worden begrepen, is strafbaar gesteld in artikel 140 lid 2 Wetboek van Strafrecht. Deze strafbaarstelling geldt echter pas op het moment dat de uitspraak van de rechter onherroepelijk (definitief) is geworden. Zolang de mogelijkheden van hoger beroep en cassatie nog open staan en niet zijn afgewikkeld kan tegen dergelijk uiterlijk vertoon dus niet op grond van het Wetboek van Strafrecht handhavend worden opgetreden. Dit ondanks het feit dat een civielrechtelijke verbod al wel in werking kan zijn getreden middels uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de uitspraak (zoals aan de orde bij bovengenoemde beschikking van de rechtbank).

Maatregel

Om toch op te kunnen treden tegen aanwezigheid in de publieke ruimte, vanwege de impact die dat heeft op de openbare orde, wordt een strafbaarstelling opgenomen in de APV. Deze strafbaarstelling houdt in dat het verboden is om op openbare plaatsen, in voor het publiek openstaande gebouwen en op daarbij behorende erven en bij evenementen zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een doel of werkzaamheid in strijd met de openbare orde. Het kan bijvoorbeeld gaan om de naam, logo’s, spreuken, kleding en aanduidingen op motoren. Door strafbaarstelling in de APV kan daartegen handhavend worden opgetreden. Vanuit een oogpunt van openbare orde is het wenselijk om niet te wachten met het weren van zichtbare aanwezigheid van verboden/ontbonden organisaties uit de publieke ruimte tot een onherroepelijk vonnis voorhanden is.

Het verbod wordt voor evenementen opgenomen in het bestaande artikel 2:26 APV waarin ordeverstoring bij evenementen is verboden. Daarnaast wordt een nieuw artikel 2:49a in de APV opgenomen waarbij het verbod wordt ingesteld voor openbare plaatsen en in voor publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven. Strafbaarstelling van het verbod vindt plaats in artikel 6:1 APV. Voor het geval van samenloop met de strafbaarstelling in het Wetboek van Strafrecht (met name relevant na het onherroepelijk worden van een rechterlijke uitspraak) is voorzien in een samenloopbepaling in de beide artikelen.

 

H. In de Toelichting wordt na de toelichting op artikel 2:40 ingevoegd de toelichting op afdeling 10A en artikel 2:40a die komt te luiden:

Nieuwe tekst

Afdeling 10A: Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

 

Artikel 2:40a Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

Drugshandel, witwassen, (belasting)fraude, illegaal gokken, en uitbuiting zijn voorbeelden van criminele (economische) activiteiten die de samenleving kunnen ondermijnen. De aanpak van deze vorm van (georganiseerde) criminaliteit is een bijzonder lastige taak. De verwevenheid van boven- en onderwereld, alsmede de verhulling van de criminaliteit, bemoeilijken de bestrijding daarvan. Deze vormen van criminaliteit zijn niet altijd zichtbaar, maar tasten de fundering van de wijk aan. Ze bedreigen niet alleen de legale lokale economie maar zorgen ook voor een onveilig, niet leefbaar woon- en ondernemersklimaat. Het risico bestaat dat malafide ondernemers zich vestigen in sectoren waar het toezicht van de overheid beperkter is. Om de aanpak ondermijning te versterken, is in de APV dit artikel opgenomen gericht op het stimuleren van een gezond ondernemingsklimaat.

Dit artikel geeft de burgemeester de bevoegdheid om via een aanwijzing een vergunningplicht te introduceren voor gebouwen, gebieden, een bedrijfsmatige activiteit of een combinatie daarvan, om een onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemingsklimaat tegen te gaan. Tot aanwijzing wordt niet overgegaan dan nadat de burgemeester op basis van verschillende informatiebronnen (bijvoorbeeld bestuurlijke rapportages, politiegegevens, inlichtingen of meldingen van Boa’s of burgers) tot het oordeel is gekomen dat leefbaarheid of openbare orde en veiligheid onder druk staan of komen te gaan staan en dit niet op andere wijze kan worden opgelost. Een aanwijzing duurt voorts niet langer dan dat redelijkerwijs nodig is.

Eerste lid

De vergunning wordt aangevraagd door de exploitant. Voor de definitie van het begrip exploitant is aansluiting gezocht bij het begrip exploitant zoals in artikel 3:1 in de APV wordt gehanteerd voor seksinrichtingen. Het ‘voor rekening en risico’ heeft betrekking op de natuurlijke persoon of op de rechtspersoon. Het bestuur van een rechtspersoon kan zelf ook een rechtspersoon zijn, maar gelet op de (persoonlijke) eisen die worden gesteld aan de exploitant dient er uiteindelijk altijd één natuurlijke persoon te zijn die kan worden beschouwd als exploitant in de zin van de APV – al dan niet als vertegenwoordiger van die rechtspersoon. De dagelijkse leiding in het bedrijf kan in plaats van bij de exploitant zelf, bij een beheerder rusten. Er wordt dus in het kader van de vergunningverlening gewerkt met een beheerderslijst. Voor het begrip bedrijf wordt aangesloten bij het algemeen spraakgebruik. Het betreft hier voor het publiek toegankelijke bedrijven, zoals winkels (al dan niet met een horecacomponent) of dienstverlenende bedrijven.

Tweede, derde, vierde en vijfde lid

De systematiek van dit artikel gaat uit van een pand-, gebieds- of branchegerichte aanpak. Hiermee kan maatwerk in de gemeente geleverd worden. De burgemeester kan met een aanwijzingsbesluit nieuwe en reeds gevestigde ondernemers onderwerpen aan een systeem van verplichte vergunningen.

De burgemeester wijst een pand, een gebied of een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend aan als de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid onder druk staan dan wel nadelig kan worden beïnvloed. Hiervoor is vereist dat uit diverse informatiebronnen (bestuurlijke rapportages, politiegegevens, meldingen van boa’s of burgers) blijkt dat de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid onder druk staat of kan komen te staan en dit niet op andere wijze kan worden opgelost.

Dit criterium drukt uit dat het voor een aanwijzing niet nodig is dat zich concrete incidenten hebben voorgedaan. Een aanwijzing kan ook preventief worden gegeven voor een branche of gebied waar extra aandacht nodig is bijvoorbeeld om de leefbaarheid en openbare orde en veiligheid ten goede te keren

De noodzaak van een aanwijzing, alsmede de duur van de aanwijzing, wordt zorgvuldig gemotiveerd. De uitgangspunten van proportionaliteit en subsidiariteit gelden. Bij een gebiedsgewijze aanpak wordt de noodzaak van de aanwijzing mede bezien in samenhang met de andere maatregelen in een gebied. De vergunning wordt verleend voor de duur van het aanwijzingsbesluit.

De vergunningplicht kan op pandniveau worden ingezet door het pand aan te wijzen nadat zich bijvoorbeeld concrete incidenten (strafbare feiten) hebben voor gedaan of wanneer als gevolg van de wijze van exploitatie in dat pand de leefbaarheid of openbare orde onder druk staat (repressieve aanwijzing). Daar waar strafbare feiten in een pand worden geconstateerd en de pandeigenaar niet intrinsiek gemotiveerd is om mee te werken aan de bestrijding hiervan biedt een pandsgewijze vergunningplicht soelaas. De vergunningplicht is dan direct op een nieuwe exploitant van toepassing. Een bestaande exploitant dient binnen drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit over een vergunning te beschikken. Daarmee kan maatwerk worden geboden, en worden andere ondernemers, voor zover dat niet nodig is, niet in de aanwijzing betrokken. Een aanwijzing die specifiek op een bepaald pand is gericht, kan dan juist proportioneel en gerechtvaardigd zijn.

Als sprake is van (ernstige) structurele problematiek in een bepaalde branche of gebied kan op grond van dit artikel een aanwijzingsbesluit worden genomen voor dat gebied of die branche. Deze aanwijzing kan op een bepaalde wijk of straat betrekking hebben, maar kan ook de gehele gemeente beslaan. Het kan ook gaan om een hele branche in de gemeente, zoals detailhandel. Uiteraard moet ook bij deze aanwijzing zorgvuldig gemotiveerd worden waarom de bedrijfsmatige activiteiten met het oog op de openbare orde en veiligheid gereguleerd moeten worden.

Tot slot kunnen op voorhand straten of gebieden aangewezen worden (preventieve aanwijzing). Bij een dergelijke aanwijzing geldt voor gevestigde en nieuwe ondernemers in die gebieden of straten een vergunningplicht. Dit kan gerechtvaardigd zijn nu de aanwijzing alleen plaatsvindt bij straten of gebieden waar de leefbaarheidsproblemen het grootst zijn en de openbare orde en veiligheid onderdruk staat. Het belang van de verbetering van de situatie in de gehele straat of het gebied kan zo’n aanwijzing rechtvaardigen. Het kan ook van belang zijn om te voorkomen dat het probleem zich onmiddellijk naar een naastgelegen pand verplaatst. Een dergelijke aanwijzing zal doorgaans deel uitmaken van een bredere aanpak.

Voor gevestigde ondernemers geldt een overgangsregeling van drie maanden. Zie hiervoor toelichting bij het vijftiende lid.

Zesde en zevende lid

De algemene intrekkings- en weigeringsgronden staan vermeld in Hoofdstuk 1 van de APV. In onderhavige leden staan de specifieke weigerings- en intrekkingsgronden vermeld. Toezicht op en of door sluiting van het bedrijf. Aan een vergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

Als de exploitant zijn verplichtingen uit het artikel of de vergunningvoorschriften niet nakomt, kan er reden zijn de vergunning in te trekken. Sub c van het zevende lid is opgenomen om constructies van schijnbeheer tegen te kunnen gaan als de praktijk niet in overeenstemming is met de situatie zoals in de vergunning vermeld.

Achtste en negende lid

In deze leden is bepaald op welke wijze een vergunning moet worden aangevraagd en welke gegevens en bescheiden moeten worden overgelegd. De vereiste gegeven worden nodig geacht om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen. De burgemeester kan alle gegevens opvragen die hij nodig acht voor de beoordeling van een aanvraag. Uiteraard moeten die gegevens wel in verband staan met de weigeringsgronden van de aangevraagde vergunning.

Veertiende lid

Om oog te kunnen houden op relevante veranderingen moet de vergunningverlener daarvan weet hebben. De vergunninghouder is verplicht wijzigingen te melden. Voor de meldingstermijn is aangesloten bij de meldingstermijn voor de kennisgeving exploitatie. Als er met inachtneming van de geldende regels geen bezwaar bestaat tegen een voortgezet bedrijf, wordt een gewijzigde vergunning verleend. Als blijkt dat wijzigingen niet zijn gemeld, kan dat leiden tot intrekking van de vergunning.

Het is van groot belang om een actueel overzicht te hebben van de in de gemeente actieve exploitanten. Om die reden moet ook worden gemeld dat de exploitatie wordt beëindigd of overgedragen. Ook wanneer slechts een van de exploitanten stopt. Om schijnbeheer te voorkomen en te bestrijden is het van belang dat de beheerders bij de burgemeester bekend zijn. Een wijziging in het beheer kan pas plaatsvinden als de burgemeester in kennis is gesteld van de gevraagde wijziging en de burgemeester een gewijzigde vergunning heeft verleend.

Vijftiende lid

Het verbod om zonder vergunning bedrijfsmatige activiteiten te verrichten en de vergunningplicht op grond van het aanwijzingsbesluit, geldt voor nieuwe exploitanten onmiddellijk na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit. Onder nieuwe exploitanten worden ook verstaan: exploitanten die een andere bedrijfsmatige activiteit dan voorheen willen uitoefenen, en/of op een andere locatie dan voorheen. Exploitanten kunnen dus niet de inwerkingtreding van het verbod rekken door op een locatie waar zij al actief zijn, over te stappen op een andere bedrijfsmatige activiteit die ook onder de aanwijzing valt. Zij kunnen de inwerkingtreding van het verbod ook niet rekken door naar een locatie verderop in de aangewezen straat uit te wijken. Zij worden dan aangemerkt als nieuwe exploitanten en moeten over een vergunning beschikken.

Voor zittende exploitanten geldt dat zij drie maanden de tijd krijgen om een vergunning aan te vragen en te verkrijgen. Lukt dat niet tijdig, dan handelen zij in strijd met het verbod. Wordt de aanvraag om een vergunning binnen de periode van drie maanden geweigerd of wordt een eventueel reeds verleende vergunning ingetrokken, dan handelen zij vanaf dat moment in strijd met het verbod. De burgemeester kan dan met onmiddellijke ingang tot handhaving van het verbod overgaan. Voor zover de Dienstenrichtlijn van toepassing is op het vergunningstelsel en de voorwaarden, geldt dat met name gelet op de openbare orde en veiligheid er een dwingende reden van algemeen belang is en de gestelde eisen ook evenredig (geschikt en noodzakelijk) zijn, zodat het stelsel en de voorwaarden gerechtvaardigd zijn.

 

I. In de toelichting komt de toelichting op artikel 2:41 te luiden:

Artikel 2:41 Sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen en betreden gesloten woning of lokaal

Op grond van het eerste lid kan de burgemeester voor het publiek toegankelijke gelegenheden sluiten als daar wordt gehandeld in strijd met de Wet op de kansspelen, (vuur)wapens aanwezig zijn, gestolen goederen worden verhandeld, discriminatie heeft plaatsgevonden of andere feiten plaatsvinden die tot het oordeel leiden dat het open blijven van de gelegenheid ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde. In de opsomming van feiten die tot een sluiting kunnen leiden ontbreken de handel en de aanwezigheid van harddrugs. Om daartegen te kunnen optreden is in artikel 13b van de Opiumwet een afzonderlijke grondslag voor het toepassen van bestuursdwang opgenomen.

Voor de toepassing van artikel 2.41 is het niet relevant of de exploitant van de inrichting betrokken is bij de tot sluiting redengevende feiten, of dat hem daarvan anderszins een verwijt kan worden gemaakt. De sluiting beoogt geen straf op te leggen, maar is gericht op het herstel van de openbare orde die in gevaar wordt gebracht door feiten en omstandigheden die in de inrichting plaatsvinden. De schuldvraag is daarbij in principe niet van belang.

De burgemeester trekt het sluitingsbevel in als de voortzetting van de sluiting niet langer nodig is. De burgemeester beoordeelt of dat het geval is. Van belang hierbij is onder meer de bereidheid en de bekwaamheid van de exploitant om aantoonbaar en daadwerkelijk maatregelen te nemen om herhaling van het gebeurde te voorkomen, bij voorbeeld door herinrichting van het bedrijf, verscherping van het toelatingsbeleid of het aannemen van (ander) personeel. Tijdens de sluiting is het de rechthebbende niet toegestaan om de ruimte zonder toestemming van de burgemeester te (laten) betreden. Dit verbod is van overeenkomstige toepassing op de sluiting van openbare gelegenheden en woningen krachtens de Opiumwet en de Gemeentewet.

Zesde tot en met achtste lid

De burgemeester is op grond van artikel 174a van de Gemeentewet bevoegd tot sluiting van woningen van waaruit (drugs)overlast wordt veroorzaakt. Tevens is de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd tot toepassing van bestuursdwang als in voor het publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven drugs als bedoeld in artikel 2 of 3 van de Opiumwet worden verkocht, afgeleverd, verstrekt, of daarvoor aanwezig zijn. Deze bevoegdheid geldt ook voor woningen en niet voor het publiek toegankelijk lokalen. Aangezien deze artikelen niet de rechtsgevolgen van de sluiting regelt, wordt dit in de APV geregeld. Hiermee wordt een sanctie gesteld op overtreding van het verbod, voor de gevallen waarin de woning niet is verzegeld of de verzegeling reeds verbroken.

Aangezien de situatie kan ontstaan dat personen de woning of het lokaal moeten betreden wegens dringende redenen, is het derde lid aan artikel 2:41 toegevoegd. Anders zou het verbod uit het eerste lid wel erg absoluut zijn.

 

 

  • J.

    In de Toelichting wordt na de toelichting op artikel 2:49 wordt ingevoegd de toelichting op artikel 2:49a die luidt als volgt:

Nieuw tekst

Artikel 2:49a

Zie de toelichting op artikel 2:26

 

 

Artikel II Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na de datum van bekendmaking.

Artikel III Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Zutphen 2011 (5e wijziging).

 

 

Aldus besloten in de openbare vergadering van

de raad van de gemeente Zutphen,

gehouden op: 8 juli 2019.

De voorzitter, de griffier,

Naar boven