Wijzigingsverordening Algemene Plaatselijke Verordening Druten 2010

De raad van de gemeente Druten;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 juni 2019 (Z/19/32500)

 

gelet op het aangenomen amendement van het CDA;

 

gelet op artikel 147 en 149 Gemeentewet

besluit

 

vast te stellen de volgende verordening tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Druten 2010.

Artikel I Wijziging verordening

De Algemene Plaatselijke Verordening (APV) wordt gewijzigd als volgt:

 

(In de ‘bestaande tekst’ zijn de woorden en leestekens waaraan iets verandert, cursief gezet. In de ‘nieuwe tekst’ zijn de nieuwe woorden en leestekens vet gedrukt.)

 

  • A.

    Artikel 2.1.5.1 wordt gewijzigd als volgt:

     

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    Artikel 2.1.5.1

    1. Het is verboden zonder voorafgaande vergunning van het college een openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie van die openbare plaats.

    2. Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de openbare plaats, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare plaats;

    b. indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, te beoordelen op grond van het bepaalde in hoofdstuk 5 van de Welstandsnota gemeente Druten;

    c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

    3. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in eerste lid bedoelde gebruik , voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

    4. Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor:

    a. evenementen als bedoeld in artikel 1.1 onder l.;

    b. terrassen als bedoeld in artikel 1.1 onder q.;

    c. standplaatsen als bedoeld in artikel 1.1 onder j.

    5. Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt tevens niet voor voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

    6. Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, of de Gelderse wegenverordening.

    7. De weigeringsgrond van het tweede lid, onder a, van dit artikel geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

    8. De weigeringsgrond van het tweede lid, onder b, van dit artikel geldt niet voor bouwwerken.

    9. De weigeringsgrond van het tweede lid, onder c, van dit artikel geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

    10. Indien het college niet binnen de in artikel 1:2 genoemde termijn op de aanvraag heeft beslist, wordt de vergunning geacht te zijn verleend.

    11. Het college kan categorieën van voorwerpen aanwijzen waarvoor het verbod in het eerste lid van dit artikel niet geldt.

    Artikel 2.1.5.1

    1. Het is verboden zonder voorafgaande vergunning van het college een openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie van die openbare plaats.

    2. Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de openbare plaats, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare plaats;

    b. indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, te beoordelen op grond van het bepaalde in hoofdstuk 5 van de Welstandsnota gemeente Druten;

    c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

    3. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

    4. Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor:

    a. evenementen als bedoeld in artikel 1.1 onder l.;

    b. standplaatsen als bedoeld in artikel 1.1 onder j.;

    c. voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

    5. Het verbod is voorts niet van toepassing op de volgende voorwerpen, mits wordt voldaan aan de krachtens het zesde lid gestelde nadere regels:

    a. terrassen als bedoeld in artikel 1.1 onder q.;

    b. uitstallingen;

    c. reclameborden.

    6. Het bevoegde bestuursorgaan stelt nadere regels voor de categorieën, bedoeld in het vijfde lid.

    7. Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, of de Gelderse wegenverordening.

    8. De weigeringsgrond van het tweede lid, onder a, van dit artikel geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

    9. De weigeringsgrond van het tweede lid, onder b, van dit artikel geldt niet voor bouwwerken.

    10. De weigeringsgrond van het tweede lid, onder c, van dit artikel geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

    11. Indien het college niet binnen de in artikel 1:2 genoemde termijn op de aanvraag heeft beslist, wordt de vergunning geacht te zijn verleend.

    12. Het college kan categorieën van voorwerpen aanwijzen waarvoor het verbod in het eerste lid van dit artikel niet geldt.

     

  • B.

    Artikel 2.3.1.4 wordt gewijzigd als volgt:

     

    Bestaande tekst

    Nieuwe tekst

    1. Het is de exploitant verboden het horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in het horecabedrijf te laten verblijven: op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur en 05.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 02.00 uur en 05.00 uur.

    2. De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf of een daartoe behorend terras.

    3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

    1. Het is de exploitant verboden het horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in het horecabedrijf te laten verblijven: op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur en 05.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 02.00 uur en 05.00 uur.

    2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 zijn terrassen gedurende de maanden juni, juli en augustus gesloten tussen 1.00 en 9.00 uur en gedurende de overige maanden gesloten tussen 24.00 en 9.00 uur.

    3. De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf of een daartoe behorend terras.

    4. Het in het eerste en derde lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel II Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking de dag na die van bekendmaking.

 

Aldus vastgesteld door de gemeenteraad in de openbare raadsvergadering van 27 juni 2019.

De voorzitter,

De griffier,

Naar boven