Richtlijnen bijzondere bijstand gemeente Utrecht

Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht;

Gelet op:

de artikelen 5,11,12,13,14,15,16,18,35,48 en 49 van de Participatiewet;

 

Besluit vast te stellen de volgende

Richtlijnen bijzondere bijstand gemeente Utrecht (RBBU).

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

 

 

Paragraaf 1 Definities

 

Artikel 1  

1. In de richtlijnen wordt verstaan onder:

a. de wet: de Participatiewet;

b. bijzondere kosten: tenzij anders vermeld, de uit de bijzondere omstandigheden voortvloeiende

c. noodzakelijke kosten van bestaan, als bedoeld in artikel 35 van de wet;

d. de bijstandsnorm: de bijstandsnorm, vastgesteld overeenkomstig de bepalingen in hoofdstuk 3 van de wet, inclusief vakantietoeslag;

e. de woning: de woning als bedoeld in artikel 3 lid 6 van de wet;

f. minimuminkomensijkpunt: het minimuminkomensijkpunt als bedoeld in artikel 17, eerste lid van de Wet op de huurtoeslag;

g. normhuur: de normhuur als bedoeld in artikel 17, tweede lid van de Wet op de huurtoeslag;

h. bijzondere bijstand: de bijstand als bedoeld in artikel 35 van de wet.

2. De begripsbepalingen van de wet zijn op deze richtlijnen van overeenkomstige toepassing.

 

Paragraaf 2 Doel

 

Artikel 2. De vorm van de bijstand

1. Het college verstrekt de bijzondere bijstand als een uitkering om niet, tenzij: deze richtlijnen anders bepalen.

2. Het college kan de bijzondere bijstand verlenen in de vorm van periodieke bijzondere bijstand.

3. Aan de belanghebbende die eigenaar is van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde woning en bijbehorend erf verstrekt het college bijzondere bijstand voor zover tegeldemaking, bezwaring of verdere bezwaring van het in de woning met bijbehorend erf gebonden vermogen in redelijkheid niet kan worden verlangd, een en ander met inachtneming van artikel 50 van de wet.

4. Aan de belanghebbende die eigenaar is van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde woning en bijbehorend erf verstrekt het college bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening voor zover het vermogen gebonden in de woning of bijbehorend erf hoger is dan het vermogen als bedoeld in artikel 34 lid 2 onder d van de wet.

 

Artikel 3. Bijzondere bijstand als geldlening

Het college verstrekt bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening:

als en voor zover de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan; of

in het geval dat de belanghebbende de noodzakelijke kosten door bijzondere omstandigheden tijdelijk niet uit eigen middelen kan financieren.

 

Artikel 4. Geen bijzondere bijstand

Het college kan besluiten in geval van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan in het geheel geen bijstand te verlenen.

 

Hoofdstuk 2 Toeslagen en collectieve ziektekostenverzekering

 

 

Artikel 5. Algemene bepaling toeslagen

1. Het college verstrekt de in dit hoofdstuk beschreven toeslagen als periodieke uitkering in aanvulling op de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm.

2. De in dit hoofdstuk beschreven toeslagen worden, als de algemene bijstand met toepassing van artikel 18 tijdelijk wordt verlaagd, over een zelfde periode en met een zelfde percentage verlaagd overeenkomstig de bepalingen van de Verordening maatregelen inkomensvoorzieningen.

 

Artikel 6. Toeslag voor personen jonger dan 21 jaar

1. Het college verstrekt met inachtneming van artikel 12 van de wet toeslagen aan de jongere tot 21 jaar die zelfstandig woont of dakloos is voor de noodzakelijke kosten verbonden aan het zelfstandig wonen.

2. De noodzaak tot zelfstandig wonen, als bedoeld in het eerste lid is aanwezig als:

a. de jongere aantoonbaar gedurende een periode langer dan 12 maanden direct voorafgaande aan de aanvraag niet in gezinsverband van zijn ouders heeft gewoond, of;

b. de belanghebbende met een partner en/of kind een gezin vormt, of;

c. de relatie tussen de belanghebbende en zijn ouders ernstig verstoord is.

3. Bij de beoordeling van de toereikendheid van de middelen van de ouders worden in aanmerking genomen:

a. de draagkracht, berekend naar de methodiek van alimentatienormen, zoals beschreven in het ‘rapport alimentatienormen’van de expertgroep alimentatienormen (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl), en;

b. het ingevolge artikel 34 van de wet in aanmerking te nemen vermogen.

4. Van een situatie, als bedoeld in artikel 12 onder a en b, van de wet is sprake als:

a. beide ouders overleden zijn, of;

b. beide ouders hun hoofdverblijf in het buitenland hebben, of;

c. een van de ouders is overleden en de andere ouder in het buitenland woont, of;

d. er sprake is van een ernstig verstoorde relatie tussen de belanghebbende en zijn ouders.

5. De hoogte van de toeslag voor de alleenstaande bedraagt:

o € 265,00 als deze aantoonbare woonlasten heeft;

o € 212,00 als deze geen (aantoonbare) woonlasten heeft of dakloos is;

o € 132,50 voor een gezin, beide partners jonger dan 21 jaar, waarbij de ene partner een beroep kan doen op de onderhoudsplicht van de ouders;

6. De hoogte van de toeslag voor de alleenstaande ouder bedraagt:

o € 358,00 als deze aantoonbare woonlasten heeft;

o € 286,00 als deze geen (aantoonbare) woonlasten heeft of dakloos is.

6. Het college verstrekt aan de jongere van 18, 19 of 20 jaar die in aanmerking komt voor een bijstandsuitkering voor levensonderhoud en een jongerentoeslag en die woonlasten heeft op of boven de normhuur de Jongerentoeslag Extra.

7. De in lid 6 bedoelde Jongerentoeslag Extra bedraagt

• € 139 per maand voor de jongere die 18 jaar oud is

• € 199 per maand voor de jongere van 19 of 20 jaar oud

8. de Jongerentoeslag Extra wordt slechts eenmaal per huishouden verstrekt. Indien beide partners jonger zijn dan 21 jaar wordt het bedrag bepaald aan op basis van de leeftijd van de oudste partner.

9. Indien het inkomen van de belanghebbende door de cumulatie van toeslagen hoger is dan de norm bedoeld in artikel 21 van de wet, wordt de Jongerentoeslag verlaagd, zodat het totale inkomen onder deze norm komt.

 

Artikel 7. Inkomensvoorziening voor personen van 18, 19 of 20 jaar oud, die in een inrichting verblijven

Bij verblijf in een inrichting van een persoon jonger dan 21 jaar verstrekt het college met inachtneming van artikel 12 van de wet bijzondere bijstand ter hoogte van 80% van de toepasselijke bijstandsnorm.

 

Artikel 8. Woonkostentoeslagen

1. Woonkostentoeslag voor een huurwoning

a. Als de woonkosten van de zelf bewoonde woning niet hoger zijn dan de maximale huurgrens als bedoeld in de Wet op de Huurtoeslag en er geen aanspraak op huurtoeslag bestaat verstrekt het college een toeslag. De toeslag is gelijk aan de huurtoeslag die op grond van de Wet op de Huurtoeslag bij een inkomen gelijk aan het minimum-inkomensijkpunt, bedoeld in artikel 17, eerste lid, Wet op de Huurtoeslag, voor de woonkosten zou worden ontvangen.

b. Als aanspraak op huurtoeslag bestaat, berekend naar een inkomen dat voor de aanvang van de bijstandsverlening hoger was dan een inkomen gelijk aan het minimuminkomensijkpunt, wordt een toeslag verstrekt. De toeslag is gelijk aan het overeenkomstig onderdeel a vastgestelde bedrag, verminderd met de aanspraak op de huurtoeslag.

c. Het college verstrekt een woonkostentoeslag voor maximaal 12 maanden.

2. Woonkostentoeslag bij een woning in eigendom

Het college verstrekt een toeslag als de belanghebbende een eigen woning als bedoeld in artikel 3 van de wet bewoont waarvan de woonkosten niet hoger zijn dan de maximale huurgrens als bedoeld in de Wet op de Huurtoeslag. Deze toeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die op grond van de huurtoeslag in de laagste inkomenscategorie voor overeenkomstige woonkosten van een huurwoning per maand zou kunnen worden ontvangen.

3. Woonkostentoeslag voor woonkosten boven huurtoeslaggrens

a. Indien een woning in huur of eigendom wordt bewoond, waarvan de woonkosten hoger zijn dan de maximale huurgrens als bedoeld in de Wet op de Huurtoeslag verstrekt het college een toeslag ter hoogte van het bedrag waarmee de maximale huurgrens wordt overschreden.

b. De woonkostentoeslag zoals genoemd onder a wordt verstrekt over een periode van maximaal 1 jaar.

c. Het college verbindt aan de hoogte en de duur van de woonkostentoeslag, genoemd onder a, voorwaarden die strekken tot aanvaarding van goedkopere woonruimte waarbij de lasten minder bedragen dan de maximale huurgrens.

4. Definitie “woonkosten”

Onder “woonkosten” wordt in dit artikel verstaan:

a. als het om een huurwoning gaat: de op de aanvangsdatum van het lopende huurtoeslagvak per maand geldende huurprijs als omschreven in artikel 1 onder e van de Wet op de Huurtoeslag;

b. als het om een eigen woning gaat: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

5. De woonkostentoeslag wordt maximaal voor 12 maanden verstrekt.

 

Artikel 9. Toeslagen voor de verzekeringspremie

Een toeslag wordt verstrekt voor de noodzakelijke premies van een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen.

 

Artikel 10. Collectieve aanvullende ziektekostenverzekering

1. De inwoner van Utrecht die beschikt over een U-pas kan deel nemen aan de door de gemeente Utrecht afgesloten collectieve zorgverzekering, de U-polis.

2. Het college betaalt met inachtneming van het bepaalde in artikel 35 van de wet een bijdrage in de premie voor de door de gemeente Utrecht afgesloten collectieve zorgverzekering, de U-polis. Deze gemeentelijke bijdrage wordt verrekend met de door de verzekerde verschuldigde premie. De wethouder Werk en Inkomen stelt jaarlijks de hoogte van de bijdrage vast.

 

Hoofdstuk 3 Individuele verstrekkingen

 

 

Artikel 11. Algemeen

Het college verstrekt de bijzondere bijstand ingevolge dit hoofdstuk overeenkomstig de bepalingen omtrent draagkracht en draagkrachtperiode als bedoeld in artikel 12.

 

Artikel 12. Draagkrachtruimte en draagkracht

1. De draagkrachtruimte is het inkomen boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm, exclusief vakantiegeld en de voor rekening van belanghebbende blijvende noodzakelijke kosten, bedoeld in lid 7 van dit artikel, gerekend over de draagkrachtperiode;

2. De draagkracht wordt gevormd door:

a. een percentage van de draagkrachtruimte;

b. vermeerderd met het vermogen op het moment van de aanvraag, voor zover dit niet ingevolge het artikel 34 van de wet worden vrijgelaten.

3. Bij de vaststelling van de draagkracht ingevolge dit hoofdstuk blijft de Langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 36 van de wet buiten beschouwing.

4. Bij de vaststelling van de draagkracht ingevolge dit hoofdstuk blijft de vakantietoeslag buiten beschouwing.

5. Het inkomen boven de bijstandsnorm wordt verminderd met het buiten beschouwing te laten bedrag van de particuliere oudedagsvoorziening, bedoeld in artikel 33 lid 5 van de wet, alsmede de bedragen die met toepassing van de artikelen 6 en 7 van deze richtlijnen worden verstrekt, indien belanghebbende uitsluitend op een inkomen uit of op het niveau van de algemene bijstand is aangewezen.

6. De draagkracht als bedoeld in lid 2 bedraagt:

a. 5% van de draagkrachtruimte bij een inkomen tot en met 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm;

b. 30% bij een inkomen groter dan 110%, maar kleiner dan of gelijk aan 200% van de toepassing zijnde bijstandsnorm;

c. 100% bij een inkomen groter dan 200% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

7. De navolgende voor rekening van belanghebbende blijvende noodzakelijke kosten worden op de draagkrachtruimte in mindering gebracht:

a. kosten voor aanschaf van duurzame gebruiksgoederen (wasmachine, koelkast, gasfornuis, ledikant plus bodem en een matras), waaronder rente en aflossing van noodzakelijke schulden;

b. overige kosten die op grond van dit hoofdstuk voor vergoeding in aanmerking kunnen komen;

c. de eigen bijdrage thuiszorg;

d. de eigen bijdrage aan de rekenhuur na aftrek van de normhuur, de huurtoeslag, en andere ontvangen vergoedingen en tegemoetkomingen die samenhangen met de betaling van de huur

e. de eigen bijdrage aan de nominale premie voor de zorgverzekering, na aftrek van de ontvangen zorgtoeslag en de normpremie van € 34 voor een alleenstaande en € 81 voor gehuwden en samenwonenden.

f. derdenbeslag op periodieke inkomsten;

g. de aflossing in het kader van een minnelijke schuldregeling of Wsnp;

h. 5% van de inkomsten uit tegenwoordige arbeid die de aanvrager en diens partner ontvangen.

8. De draagkrachtperiode vangt aan op de eerste dag van de maand, waarin de bijstand wordt aangevraagd en duurt:

a. twee jaar, indien bijstand wordt gevraagd in de kosten van duurzame gebruiksgoederen en de belanghebbende niet behoort tot een der categorieën, genoemd in lid 9;

b. één jaar in de gevallen waarin de belanghebbende behoort tot een der categorieën belanghebbenden genoemd in lid 9, en in alle overige gevallen.

9. Als bijzondere categorie belanghebbenden, als bedoeld in lid 8 worden aangemerkt:

a. gezinnen met een of meer schoolgaande kinderen in de leeftijd van 12 tot en met 17 jaar, die zijn aangewezen op een inkomen met een maximum van 110% van de toepasbare bijstandsnorm;

b. belanghebbenden die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt die zijn aangewezen op een inkomen uit een AOW-pensioen met eventuele aanvullende pensioen- of lijfrente-uitkering tot een totaal van maximaal 110% van de toepasselijke bijstandsnorm;

c. belanghebbenden die zijn aangewezen op een Waz-, Wajong-, WAO- of WIA-uitkering met eventuele aanvullende inkomsten tot een maximum van 110% van de toepasbare bijstandsnorm;

d. belanghebbenden, die gedurende een aaneengesloten periode van minimaal twee jaar buiten eigen toedoen uitsluitend zijn aangewezen op een ander inkomen dan in de voorgaande leden is bedoeld, met een maximum van 110% van de toepasbare bijstandsnorm.

 

Artikel 13. Medische en paramedische kosten

De Zorgverzekeringswet, de Wet Langdurige Zorg (WLZ) en de Wet Maatschappelijke Ontwikkeling (WMO) zijn passende en toereikende voorliggende voorzieningen. Er bestaat geen aanspraak op bijzondere bijstand voor noodzakelijke medische kosten, voor zover de voorliggende voorzieningen (inclusief de Aanvullende verzekering) aangesproken kan worden. Met die restrictie dat als de noodzakelijke kosten meer bedragen dan de eventuele vergoeding uit de voorliggende voorzieningen, dit meerdere wel wordt vergoed.

Hiermee wordt gelijk gesteld de situaties waarin de belanghebbende door eigen toedoen geen gebruik kan maken van de voorliggende voorziening.

Voor de bepaling van de noodzaak, de hoogte, de duur of de frequentie van de bijstandsverlening wordt uitgegaan van de goedkoopst adequate voorziening. Geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor behandelingen waarover het zorginstituut heeft geoordeeld dat deze niet voldoen aan de stand van de wetenschap en de praktijk en deze dan ook niet door de Zorgverzekering of de WMO worden vergoed.

 

Artikel 14. Voorzieningen ter bevordering van het zelfstandig functioneren van personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt of mensen met een beperking

Voor bijstandsverlening komen in ieder geval de volgende kosten in aanmerking:

a. de kosten van dagopvang van ouderen;

b. de meerkosten boven wat als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd van een warme maaltijdvoorziening.

 

Artikel 15. Kosten in verband met bijzondere sociale, financiële of medische omstandigheden

Voor bijstandsverlening komen in ieder geval de volgende kosten in aanmerking:

a. het aandeel in de kosten van wettelijk verplichte lijkbezorging, dat voor rekening van de belanghebbende komt, gerekend naar de kosten van de goedkoopst adequate voorziening;

b. de kosten van een noodzakelijke, niet voorziene verhuizing;

c. de ten gevolge van een noodzakelijke, niet voorziene verhuizing ontstane dubbele woonkosten;

d. reiskosten binnen Nederland naar een plaats buiten de gemeente Utrecht in verband met opname van een familielid tot en met de tweede graad in een inrichting of detentie;

e. reiskosten binnen Nederland naar een plaats buiten de gemeente Utrecht in verband met ziekte van een familielid tot en met de tweede graad;

f. de meerkosten boven wat als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd van het overblijven van kinderen op de basisschool van alleenstaande ouders als deze in verband met werk, noodzakelijke opleiding en / of scholing niet zelf hun kinderen tussen de middag kunnen opvangen;

g. de kosten van rechtsbijstand, waaronder begrepen de voor rekening van de belanghebbende komende eigen bijdrage conform de Wet op de rechtsbijstand, het griffierecht en de kosten van getuigen en deskundigen, voor zover deze niet op de wederpartij kunnen worden verhaald;

h. legeskosten voor een vergunning tot verblijf ten behoeve van ex-ama's tussen 18 en 23 jaar en voormalige vluchtelingen die op medische gronden toestemming tot voortgezet verblijf verkrijgen;

i. de kosten voor persoonlijke uitgaven voor personen die gedwongen zijn opgenomen, tot een bedrag ter hoogte van de zak en kleedgeldnorm als bedoeld in hoofdstuk 3 van de wet, de kosten van de premie voor de ziektekostenverzekering en de vaste lasten die verbonden zijn aan de woning indien deze wordt aangehouden en hierin niet middels (onder)verhuur kan worden voorzien;

 

Artikel 16. Duurzame gebruiksgoederen

1. Bijzondere bijstand in de vorm van een lening kan worden verleend voor de noodzakelijke vervanging van duurzame gebruiksgoederen te weten: wasmachine, koelkast, gasfornuis, ledikant (inclusief bodem) en matras.

2. Bijstand voor een duurzaam gebruiksgoed wordt slechts één keer in de 10 jaar verleend.

3. Het restant van de leenbijstand wordt na verloop van drie jaren verleend als bijstand om niet voor zover tot dat tijdstip aan de verplichtingen tot aflossing is voldaan.

4. Indien en voor zover noodzakelijk kan gelet op de bijzondere omstandigheden de bijstand worden verleend om niet.

5. Voor de kosten van een noodzakelijke eerste babyuitzet wordt eenmalig een forfaitair bedrag van € 530 om niet verstrekt. Indien sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid wordt de bijstand als lening verstrekt.

6. Voor de kosten, waarvoor leenbijstand of bijstand om niet wordt verleend, moeten betaalbewijzen worden overgelegd om de uiteindelijke hoogte van de bijstand vast te kunnen stellen.

7. Vermogen dat in de bijstand wordt vrijgelaten wordt gezien als een voorliggende voorziening voor de kosten van duurzame gebruiksgoederen.

8. Bijzondere bijstand voor de vervanging van duurzame gebruiksgoederen als bedoeld in lid 1wordt niet verstrekt indien de belanghebbende jonger is dan 27 jaar, geen ten laste komende kinderen heeft en onderwijs volgt als bedoeld in artikel 13, tweede lid onder a van de Wet.

 

Artikel 17. Woninginrichting

1. Voor bijstandsverlening komen de noodzakelijke kosten van inrichting van een woning in aanmerking, als de belanghebbende behoort tot een van de volgende doelgroepen en feitelijk geen goederen en/of middelen bezit om een woning in te richten:

a. personen die een verblijfsvergunning hebben gekregen en op basis van de taakstelling huisvesting vluchtelingen voor de eerste maal in Utrecht een woning krijgen;

b. personen die na afloop van een Voorlopige Vergunning tot Verblijf (VVTV) in Utrecht een woning betrekken;

c. daklozen, die opnieuw een woning betrekken;

d. personen die na vertrek uit een vrouwenopvanghuis opnieuw een eigen woning gaan betrekken;

e. personen die uit een langdurige detentie of (psychiatrische) opname komen en opnieuw een woning betrekken;

f. personen die hun huis hebben vervuild en waarbij de GG&GD een schoonmaakoperatie heeft uitgevoerd;

g. overige personen die op grond van individuele omstandigheden aan een in a t/m f genoemde persoon kunnen worden gelijkgesteld.

2. De bijstand voor woninginrichting wordt uitgekeerd in de vorm van een uitkering om niet. De hoogte hiervan is forfaitair vastgesteld en afhankelijk van het soort huishouden en het soort woning, dat wordt betrokken.

3. Een reeds eerder binnen een periode van 10 jaar verstrekt bedrag aan inrichtingskosten, wordt in mindering gebracht op het in lid 2 genoemde bedrag.

4. De hoogte van de te verstrekken bedragen, zoals genoemd in lid 2, wordt door het college vastgesteld.

 

Artikel 18. Beschermingsbewind

1. Voor bijstandsverlening komen de volgende kosten voor een door de Kantonrechter aangewezen bewindvoerder in aanmerking:

a. eenmalige kosten voor aanvangswerkzaamheden

b. jaarbeloning bewindvoerder;

c. forfaitaire beloning voor incidentele werkzaamheden voor zover hiervoor toestemming is gegeven door de Kantonrechter.

2. Voor de hoogte van de vergoeding wordt aangesloten bij de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.

3. Bijstand voor de kosten van beschermingsbewind dient uiterlijk binnen drie maanden na de uitspraak van de kantonrechter aangevraagd te worden. Voor aanvragen die later dan 3 maanden worden aangevraagd, wordt bijstand verstrekt vanaf de dag van de aanvraag. Voor de eerste maand betekent dat de kosten naar rato zullen worden vergoed.

4. Bij de bepaling van de draagkracht wordt in afwijking van het bepaalde in artikel 12 lid 2 onderdeel c de draagkracht vermeerderd met het vermogen (in contanten en spaartegoeden) op het moment van de aanvraag, voor zover dit meer bedraagt dan tweemaal de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

 

 

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

 

 

Artikel 19 Intrekking

De Richtlijnen bijzondere bijstand gemeente Utrecht 2018 komt bij bekendmaking van dit besluit te vervallen.

 

Artikel 20 Overgangsbepalingen

1. Het college kan aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van het vorenstaande bijstand verlenen als zeer dringende redenen daartoe noodzaken.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op andere vreemdelingen dan die, bedoeld in artikel 11, lid 2 en 3, van de wet.

3. Personen die vóór of op de datum van bekendmaking een tegemoetkoming op grond van de Richtlijnen Bijzondere Bijstand 2016 ontvangen, behouden, bij ongewijzigde omstandigheden, hun aanspraken overeenkomstig de bepalingen van die regeling en, indien van toepassing, tot de einddatum van de in het toekenningsbesluit genoemde periode.

 

Artikel 21 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt bij bekendmaking in werking.

 

Artikel 22 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Richtlijnen bijzondere bijstand gemeente Utrecht.

 

 

 

 

 

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van Utrecht, gehouden op 2 juli 2019

De secretaris, De burgemeester,

Naar boven