Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oirschot houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning (Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Oirschot 2019)

Het college van de gemeente Oirschot;

 

gelet op artikel 4:81, lid 1, Algemene wet bestuursrecht, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oirschot 2019;

 

(gezien het advies van Adviesraad Zorg en Samenleving Oirschot en cliëntenplatform ISD)

 

besluit vast te stellen:

de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Oirschot 2019

 

Hoofdstuk 1: Begripsbepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • verordening: de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oirschot 2019;

    • beleidsregels: de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Oirschot 2019;

    • wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015)

  • 2.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, de Algemene wet bestuursrecht en de verordening.

Inleiding

De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, hierna te noemen de wet, gaat ervan uit dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven. De wet verwacht ook van burgers dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan. De verankering van de eigen verantwoordelijkheid is terug te vinden in artikel 2.3.5, derde en vierde lid, van de wet.

Burgers die hun beperking in de zelfredzaamheid en/of participatie niet zelf kunnen oplossen, zoals ouderen en burgers met een beperking, moeten een beroep kunnen doen op door de overheid georganiseerde ondersteuning, in dit geval de wet.

 

In de verordening maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Oirschot 2019 is een kader voor het lokale beleid vastgesteld. Als verlengstuk van de verordening zijn deze beleidsregels opgesteld. In de beleidsregels is uitgewerkt hoe de wet en de verordening moet worden uitgevoerd, zijn afwegingskaders opgenomen en is jurisprudentie betrokken.

Om de leesbaarheid van deze beleidsregels te bevorderen is de volgorde van de artikelnummers aangehouden vanuit de verordening.

 

Deze beleidsregels zijn aan de hand van de volgende resultaatgebieden opgebouwd:

dat cliënt:

  • a.

    kan leven in een schoon en leefbaar huis;

    kan beschikken over schone en draagbare kleding en linnen- en beddengoed;

    over goederen voor primaire levensbehoeften beschikt;

    thuis kan zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • b.

    zich kan verplaatsen in en om de woning;

  • c.

    zich lokaal kan verplaatsen;

  • d.

    het vermogen heeft om zelfstandig te leven;

    kan deelnemen aan het maatschappelijk leven;

    dagstructuur heeft;

    regie kan voeren;

  • e.

    een bijdrage kan leveren aan de buurt/maatschappij

Hoofdstuk 2: Toepassingsbereik, melding en onderzoek

Artikel 2. Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze beleidsregels zijn van toepassing op maatschappelijke ondersteuning, voor zover deze betrekking hebben op de zelfredzaamheid en participatie van ingezetenen van de gemeente, zoals bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 van de wet, met uitzondering van beschermd wonen en opvang.

  • 2.

    Maatwerkvoorzieningen beschermd wonen en opvang worden door de centrumgemeente Eindhoven uitgevoerd conform het daartoe vastgesteld beleid van de gemeente Eindhoven.

Artikel 3. Melding

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens de cliënt bij het college worden gemeld. Een melding wordt afgehandeld volgens een vastgestelde toegangsprocedure.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangt van de melding schriftelijk en maakt zo spoedig een afspraak voor een gesprek.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding zo spoedig mogelijk een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 4. Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning. Deze ondersteuning bestaat uit informatie, advies en kortdurende ondersteuning. De cliëntondersteuner werkt onafhankelijk van de gemeente.

  • 2.

    Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van kosteloze cliëntondersteuning, voordat het gesprek met cliënt plaatsvindt.

Artikel 5. Persoonlijk plan

  • 1.

    Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet. Het persoonlijk plan is vormvrij.

  • 2.

    Het persoonlijk plan wordt bij het onderzoek betrokken.

Artikel 6. Informatie en identificatie

  • 1.

    De cliënt geeft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Het gaat hierbij om de van belang zijnde toegankelijke gegevens die onlosmakelijk verbonden zijn met zijn hulpvraag om zijn beperking in de zelfredzaamheid en/of participatie op te lossen.

  • 2.

    Bij het onderzoek, als bedoeld in artikel 7, stelt het college de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een geldig identiteitsbewijs. Dit wordt in het onderzoeksverslag vermeld.

Artikel 7. Onderzoek

  • 1.

    Een gesprek kan deel uit maken van het onderzoek. Het gesprek wordt in ieder geval gevoerd met de cliënt en indien wenselijk samen met diens vertegenwoordiger en voor zover mogelijk samen met zijn mantelzorger en voor zover nodig zijn sociaal netwerk. Zonder cliënt kan de hulpvraag namelijk onvoldoende in kaart worden gebracht. Hierbij staan de mogelijkheden van cliënt centraal. Uitgangspunt is niet langer welke beperkingen cliënt heeft, maar welke mogelijkheden er zijn. Daarbij is de insteek geen standaard oplossingen aan te bieden, maar de cliënt zelf een oplossing voor zijn hulpvraag aan te laten dragen. Een door cliënt aangedragen oplossing waar cliënt achter staat heeft meer kans van slagen om de beperking in de zelfredzaamheid en participatie op te lossen.

  • 2.

    Als de hulpvraag voldoende duidelijk is kan worden afgezien van een gesprek. Een voorbeeld hiervan is als cliënt zeer recent is gesproken en de hulpvraag ook zonder gesprek voldoende duidelijk is en kan worden opgelost.

  • 3.

    De factoren genoemd in artikel 2.3.2 lid 4 van de wet, maken deel uit van het onderzoek.

  • 4.

    Aan de cliënt wordt uitgelegd welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor pgb en wat de gevolgen hiervan zijn.

  • 5.

    Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid om een aanvraag als bedoeld in artikel 8 in te dienen.

  • 6.

    Als dit nodig is voor het onderzoek, kan het college de cliënt, zijn mantelzorger of bij gebruikelijke hulp zijn huisgenoten oproepen voor een gesprek of een onderzoek door een daartoe aangewezen deskundige.

  • 7.

    Ook kan het college een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen.

  • 8.

    Nadat het onderzoek is afgerond verstrekt het college de cliënt het onderzoeksverslag. In dit verslag is de hulpvraag vanuit het perspectief van de cliënt in kaart gebracht en schriftelijk uitgewerkt in een advies. Dit advies kan afwijken van de gewenste oplossing die cliënt zelf heeft aangedragen.

Hoofdstuk 3: Aanvraag maatwerkvoorziening

Artikel 8. Aanvraag

Een aanvraag als bedoeld in artikel 2.3.5 van de wet wordt door of namens cliënt schriftelijk bij het college ingediend en afgehandeld volgens een vastgestelde toegangsprocedure.

Artikel 9. Voorwaarden maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het beoordelingskader voor een aanspraak op maatwerkvoorzieningen wordt bepaald door de wet, die onder andere de doelgroep regelt en enkele criteria benoemt (zoals eigen kracht en gebruikelijke hulp). Ook aan de hand van de verordening, die enkele criteria bevat waaraan de cliënt moet voldoen om in aanmerking te komen voor een (maatwerk)voorziening op grond van de wet. Daarnaast geldt dat sprake moet zijn van maatwerk.

    Hieronder wordt nader ingegaan op enkele criteria uit de wet en de verordening:

    • a.

      Eigen kracht: De in de wet genoemde 'eigen kracht' gaat niet zover dat de burger dient te anticiperen op alle mogelijke gebreken die verband houden met het ouder worden.

    • b.

      Gebruikelijke hulp: Voor hulp bij het huishouden en bij begeleiding wordt voor het begrip gebruikelijke hulp de richtlijn gebruikt die Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) heeft ontwikkeld. Hiermee kan binnen verschillende categorieën beoordeeld worden wat gebruikelijke hulp inhoudt. Op basis hiervan kan objectief worden vastgesteld welke taken gebruikelijk zijn en welke boven-gebruikelijk. Zie bijlage 1 en 2 voor deze richtlijn.

    • c.

      Mantelzorg: Er is sprake van mantelzorg als deze langdurig en intensief wordt verleend.

      Als een mantelzorger ondersteuning biedt aan een ingezetene, dan kan het voorkomen dat deze mantelzorger gedurende korte tijd niet in staat is deze zorg te verlenen. Als dit ondersteuning betreft die als maatwerkvoorziening verstrekt zou kunnen worden door de gemeente, dan is het mogelijk dat de gemeente respijtzorg inzet. Op momenten dat de mantelzorger korte tijd afwezig is, kan de zorg worden overgenomen door een professionele zorgverlener, of door een vrijwilliger.

    • d.

      Hulp van andere personen uit het sociale netwerk: Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van een cliënt om een beroep op het eigen netwerk te doen, voordat hij een beroep doet op een maatwerkvoorziening.

    • e.

      Algemeen gebruikelijke voorzieningen: Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening als de maatwerkvoorziening voor de cliënt algemeen gebruikelijk is. Met het criterium algemeen gebruikelijk wordt beoogd te voorkomen dat het college een voorziening verstrekt waarvan, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken. Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:

      • de voorziening niet speciaal bedoeld is voor burgers met een beperking;

      • algemeen verkrijgbaar is;

      • niet (veel) duurder is dan vergelijkbare producten.

    • Een fiets met lage instap of met elektrische trapondersteuning is een goed voorbeeld van een algemeen gebruikelijke voorziening. Een dergelijke fiets wordt ook gebruikt door burgers zonder beperkingen (bijvoorbeeld door burgers die een lange afstand naar hun werk of school moeten fietsen), is gewoon bij de fietsenwinkel te koop, is duurder dan een gewone fiets, maar is wel betaalbaar voor de meeste burgers.

      Er moet altijd in het individuele geval worden bekeken of de voorziening ook voor cliënt algemeen gebruikelijk is.

    • f.

      Algemene voorzieningen: Algemene voorzieningen zijn voorzieningen die toegankelijk zijn voor alle ingezetenen van een gemeente, dus niet specifiek voor ingezetenen met een beperking. Deze voorzieningen kunnen wel een oplossing zijn voor ingezetenen met een beperking.

    • g.

      Andere voorzieningen: Hieronder wordt ook verstaan dat cliënt een beroep kan doen op voorzieningen op basis van andere wetten.

  • 2.

    De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het onderzoek, als bedoeld in artikel 2.3.2 van de Wmo, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

 

De resultaten dat cliënt:

  • a.

    kan leven in een schoon en leefbaar huis;

    kan beschikken over schone en draagbare kleding en linnen- en beddengoed;

    over goederen voor primaire levensbehoeften beschikt;

    thuis kan zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

    vallen onder hulp bij het huishouden.

 

Hulp bij het huishouden

Het kunnen voeren van een huishouden maakt langer zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk. Adequaat een huishouden voeren is een zeer subjectief begrip waarop iedereen eigen normen en waarden hanteert. Om dit te objectiveren en zo beter de noodzaak voor een maatwerkvoorziening te kunnen vaststellen wordt gebruik gemaakt van een protocol hulp bij het huishouden dat als bijlage 1 bij deze beleidsregels is gevoegd. Hierbij gaat het met name om de wijze waarop het aantal uren dat nodig is om het huis schoon en leefbaar te houden wordt vastgesteld.

 

Vormen van hulp bij het huishouden

Er bestaan 3 categorieën huishoudelijke hulp:

  • cat. 1: huishoudelijk werk

  • cat. 2: huishoudelijk werk en organisatie

  • cat. 3: huishoudelijk werk en hulp bij een ontregelde huishouding

    Indien de hulp bij het huishouden, bij een sterk vervuilde woning, pas kan worden ingezet nadat de woning is gesaneerd kan ook hiervoor een voorziening worden getroffen.

Resultaten

Hulp bij het huishouden wordt onderverdeeld in 4 aandachtsgebieden:

  • Een schoon en leefbaar huis

  • Onder een schoon en leefbaar huis wordt verstaan dat iedereen gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, een schone slaapruimte, een schone keuken, schone sanitaire ruimtes en een schone gang en trap. Leefbaar staat voor opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen. Het gaat hier om alle activiteiten teneinde het huis, exclusief de tuin, maar inclusief balkon en berging, schoon en leefbaar te houden.

 

  • Beschikken over schone en draagbare kleding en linnen- en beddengoed

  • De wasverzorging omvat het (machinaal) wassen, drogen, strijken, opvouwen en opruimen van kleding en linnen- en beddengoed. Bij kleding gaat het hierbij uitsluitend over normale kleding voor alledag, waarbij het uitgangspunt is dat zo min mogelijk (boven)kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding moet hiermee rekening worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te kunnen maken van de beschikbare algemeen gebruikelijke moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine, een droogruimte of een droger. Ook valt het inkopen van kleding hier niet onder.

 

  • Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

  • In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De ondersteuning is beperkt tot die levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, die dagelijks en/of wekelijks in elk huishouden worden gebruikt. Het is algemeen aanvaard dat burgers deze boodschappen geclusterd doen door eenmaal per week de voorraad in huis te halen. Daarbij wordt aangesloten door uit te gaan van eenmaal per week boodschappen doen. In de meeste gevallen kan gebruik worden gemaakt van een algemene gebruikelijke voorziening (zoals de plaatselijke boodschappendienst). De kosten van een boodschappenservice zijn door de CRvB als financieel draagbare kosten bevonden. Ook voor cliënten met een bijstandsuitkering.

  • Het bereiden van de broodmaaltijden en opwarmen van de warme maaltijd kan ook een vorm van hulp bij het huishouden zijn. In de meeste situaties kan van een voorliggende voorziening, zoals van een maaltijdservice voor de warme maaltijd, gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant- en klaar maaltijden te koop die als algemeen gebruikelijk door de CRvB zijn bestempeld.

  •  

  • Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

  • De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is primair een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er voor zorg dragen dat er op tijden dat zij beiden werken, opvang voor de kinderen is. Dat kan worden ingevuld op de manier waarop zij dat willen (oppas, grootouders, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken. Kan/kunnen de ouder(s) deze rol tijdelijk niet vervullen dan kan bij fulltime werkzaamheden, aanvullend op de eigen mogelijkheden, worden geïndiceerd voor een beperkte duur. De wet heeft in deze vooral een taak om tijdelijk in te springen, zodat ruimte ontstaat om een goede oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost, zodat gezocht kan worden naar een permanente oplossing.

 

Het resultaat dat cliënt

  • b.

     zich kan verplaatsen in en om de woning

    kan worden opgelost door middel van een rolstoelvoorziening of een woonvoorziening.

 

Rolstoelvoorziening

Een rolstoel kan noodzakelijk zijn, zodat cliënt zichzelf kan verplaatsen in en om de woning.

Wij onderscheiden de volgende rolstoelvoorzieningen:

  • Handmatig voortbewogen rolstoel;

  • Elektrisch voortbewogen rolstoel;

  • Aanpassingen aan de rolstoel.

Met aanpassingen wordt bedoeld: extra onderdelen die niet standaard op een rolstoel zitten (zoals comfort beensteunen of een werkblad), maar wel noodzakelijk zijn voor de cliënt. Accessoires zoals een boodschappenmand en een extra spiegel zijn doorgaans niet noodzakelijk, maar wenselijk en worden daarom niet vergoed. Voor rolstoelen geldt dat voor kortdurend gebruik een beroep kan worden gedaan op de uitleenservice.

Het hoeft niet zo te zijn dat de cliënt de gehele dag is aangewezen op zittend verplaatsen. Als de cliënt bijvoorbeeld wel een bepaalde afstand te voet (bijvoorbeeld 100 meter) kan afleggen, maar daarna is aangewezen op zittend verplaatsen, dan kan een rolstoelvoorziening aangewezen zijn. Het moet dan veelal wel duidelijk zijn dat andere loophulpmiddelen (zoals een trippelstoel) geen oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Een trippelstoel kan op grond van de Zvw worden verstrekt

 

Sportrolstoel of een vergelijkbare sportvoorziening

Een sportrolstoel of een vergelijkbare sportvoorziening valt ook een rolstoelvoorziening.

Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. Als het voor de cliënt zonder sportvoorziening niet mogelijk is om te participeren, kan hiervoor een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Dat kan een tegemoetkoming zijn voor een sportrolstoel, maar ook voor een vergelijkbare sportvoorziening. Op grond van eerdere regelgeving Wmo en jurisprudentie kan worden gesteld dat het redelijk is om maximaal eens per drie jaar hiervoor een vergoeding te verstrekken. Cliënt moet aantonen dat sprake is van een actieve en regelmatige sportbeoefening. Een zitski die jaarlijks eenmaal gebruikt wordt om op wintersport te gaan, valt buiten de doelstelling van participatie en zelfredzaamheid. De ervaring leert dat sportclubs, sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden.

 

Woonvoorzieningen

Er zijn diverse voorzieningen die het mogelijk maken om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen in de eigen leefomgeving (dat kan de eigen woning zijn of een geschiktere woning in dezelfde omgeving). Deze hebben tot doel het normale gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden, consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat dit geen elementaire woonfuncties betreffen. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel, zoals een dialyseruimte en therapeutische baden.

 

 

Wij onderscheiden de volgende woonvoorzieningen:

  • Losse woonvoorzieningen: voorzieningen die niet bouwkundig of woontechnisch zijn, zoals een douchetoiletstoel of losse tillift;

  • Woningaanpassing: dit is een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woning (bijvoorbeeld een douchezitje aan de muur, een traplift of een ophoging van de tegels bij de voordeur);

  • Verhuiskostenvergoeding: de vergoeding bedraagt als uitgangspunt hierbij een maximumbedrag en wordt in de vorm van een financiële tegemoetkoming verstrekt.

Voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via het uitleendepot van thuiszorgaanbieders of hulpmiddelenleveranciers. Losse voorzieningen hebben als voordeel dat deze vaak snel kunnen worden ingezet, soms voordeliger zijn, vaak voor meerdere doeleinden kunnen worden ingezet (bijvoorbeeld: een douchestoel ook gebruiken om aan de wastafel te zitten of om op te zitten bij het aankleden) en meegenomen kunnen worden in geval van verhuizing.

 

Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen

Een aantal woonvoorzieningen is algemeen gebruikelijk en vallen daarom onder de eigen verantwoordelijkheid van de burgers. Het zijn voorzieningen die ook gebruikt worden door burgers zonder beperking en breed verkrijgbaar zijn, bijvoorbeeld in bouwmarkten of verkrijgbaar zijn via een “oppluspakket” van de woningcorporatie.

 

In ieder geval wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd:

  • kranen, behalve als deze met een elleboog bediend moeten worden;

  • douche;

  • spiegel in de natte cel;

  • centrale verwarming en thermostatische radiatorkranen;

  • meterkast met meerdere groepen;

  • elektrische aansluiting in berging ten behoeve van opladen scootmobiel of elektrische rolstoel;

  • keramische- of inductie kookplaat;

  • deugdelijke zonwering;

  • wasdroger;

  • normale babyfoon/intercom;

  • airco;

  • sokkel om wasmachine of koelkast op te plaatsen.

Per situatie moet worden bekeken of de voorziening ook daadwerkelijk voor cliënt algemeen gebruikelijk is. Dit blijft maatwerk.

 

Voorzienbaarheid

Tijdens het onderzoek zal worden afgewogen of de aanpassing voorzienbaar was en het tot iemands eigen verantwoordelijkheid gerekend kan worden hierin te voorzien. Een voorbeeld hiervan is dat cliënt de badkamer vernieuwt, niet voor een douche op afschot zorgt en een bad aanschaft. Dit terwijl hij reeds beperkingen en hierdoor moeite had om in en uit bad te stappen. In die situatie kan de woningaanpassing worden afgewezen.

 

Belangenafweging verhuizing goedkoper adequaat alternatief?

Het college beoordeelt of het wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing naar een aangepaste of beter aan te passen woning. Indien overwogen wordt om de belangen af te wegen zullen een aantal factoren die bij de besluitvorming een rol kunnen spelen, afgewogen moeten worden, namelijk:

  • Op welke termijn kan het probleem worden opgelost? Afgewogen moet worden of een verhuizing snel het juiste resultaat biedt voor de zelfredzaamheid van de cliënt. Soms kan dat wel, maar soms ook niet. Beoordeeld moet worden, binnen welke termijn er, ook uit medisch oogpunt, een oplossing voor het probleem gerealiseerd moet zijn.

  • Sociale factoren. Van belang is daarbij onder andere de binding van de cliënt met de omgeving, aanwezigheid van mantelzorg en directe familie, aanwezigheid van belangrijke voorzieningen in de omgeving. Deze factoren moeten zoveel mogelijk geobjectiveerd worden.

  • Woonlasten en financiële draagkracht. Er moet een vergelijk gemaakt worden tussen de woonlasten in de oude en eventueel nieuwe woning. Alle woonlasten moeten daarin meegenomen worden. Het feit dat iemand van een koopwoning naar een huurwoning moet verhuizen mag geen belemmering zijn. Inkomsten uit de opbrengst van de koopwoning kunnen immers ook weer worden ingezet voor woonlasten. Verder kan een rol spelen dat iemand emotioneel erg gehecht is aan de woning en al zelf veel aanpassingen heeft gedaan. Ook de verkoopbaarheid van de woning kan een rol spelen. Beoordeeld zal ook moeten worden of er een redelijke prijs voor de woning wordt gevraagd en of er als gevolg van een restschuld geen financiële problemen ontstaan.

  • Vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woonruimte. Bekeken moet worden wat de kosten voor een aanpassing zijn en wat de kosten zijn voor een verhuizing.

  • Mogelijke gebruiksduur van de aanpassing. Daarbij speelt de leeftijd van de bewoner een rol maar ook de vraag of, bij het verlaten van de woning, deze weer beschikbaar kan worden gesteld aan een persoon met beperkingen.

Mantelzorgwoning

Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de cliënt had voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enzovoorts. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van ruimtelijke ordening.

 

Uitvoering woonvoorzieningen

Een aanpassing kan pas worden uitgevoerd nadat cliënt een beschikking heeft ontvangen. Indien een voorziening, nadat de werkzaamheden zijn aangevangen of voltooid, wordt aangevraagd kan dat tot de conclusie leiden dat cliënt zijn eigen verantwoordelijkheid heeft genomen en zelf zijn probleem heeft kunnen oplossen, zodat ondersteuning niet nodig is.

Voor onderhoud, keuring en reparatie van verstrekte woonvoorzieningen kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt, zolang de voorziening noodzakelijk is en aan de overige criteria wordt voldaan.

 

Het resultaat dat cliënt:

  • c.

    zich lokaal kan verplaatsen

    kan door middel van een vervoersvoorziening worden opgelost.

 

Vervoersvoorziening

De wet heeft tot doel om cliënten te laten participeren in de samenleving. Vervoer speelt hierbij een belangrijke rol. Als een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer, zal worden onderzocht of cliënt in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening. Hierbij spelen diverse aspecten een rol, zoals de vervoersbehoefte en de mogelijkheid om zelf in de vervoersbehoefte te voorzien. Heeft cliënt bijvoorbeeld een auto of een brommer of kan de cliënt hulp inschakelen van het eigen netwerk?

 

Cliënt komt in aanmerking voor een vervoersvoorziening als hij het openbaar vervoer niet kan bereiken of gebruiken. Het criterium ‘bereiken van het openbaar vervoer’ is door de CRvB geoperationaliseerd door middel van het loopafstandscriterium “maximale” loopafstand van 800 meter. Kan de cliënt 800 meter zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen en in een redelijk tempo lopen, dan wordt cliënt in staat geacht het openbaar vervoer te kunnen bereiken. Kan de cliënt het openbaar vervoer bereiken, maar is het onmogelijk het openbaar vervoer te gebruiken? Een voorbeeld hiervan is als cliënt moeilijk of niet kan in- en uitstappen. Dit kan aanleiding zijn een vervoersvoorziening toe te kennen. Er vindt altijd een individuele beoordeling plaats, waarbij wordt gekeken naar de vervoersbehoefte, de daadwerkelijke afstand tot de bushalte etc.

 

Uit jurisprudentie blijkt dat om te kunnen participeren de cliënt de mogelijkheden moet hebben om jaarlijks lokaal en regionaal (tot zo’n 15 km afstand vanaf de woning van cliënt) 1500 km te kunnen reizen.

Alle bovenregionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de wet. Hiervoor is Valys door de wetgever aangewezen.

 

Er wordt geen onbeperkte kosteloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als personen zonder beperkingen, dient cliënt voor het vervoer een ritprijs te betalen. Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor, zal er geen noodzaak zijn tot ondersteuning, omdat er geen probleem is of omdat men het vervoersprobleem zelf kan oplossen. Daarbij valt te denken aan iemand die altijd auto heeft gereden en beperkt wordt in het fietsen. Verplaatsingen die normaal met de fiets worden gedaan, kunnen dan met de auto, afhankelijk van de vervoersbehoefte.

 

Collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV)

Collectief vraagafhankelijk vervoer is voorliggend op een andere maatwerkvoorziening.

Allereerst wordt beoordeeld of de cliënt hiervan gebruik kan maken. Hierbij zal altijd rekening worden gehouden met de persoonskenmerken en behoeften van de cliënt. Indien CVV wordt toegekend zijn daarvan de belangrijkste kenmerken:

  • vervoer omvat 5 zones vanuit de woonplaats;

  • een bestemming in België kan maximaal 21 kilometer van het huisadres liggen (5 zones van gemiddeld 4,2 km);

  • ziekenhuizen en station(s) zijn, ook als het dichtstbijzijnde buiten de 5 zones valt, bereikbaar;

  • kosten bedragen het equivalent van het vervoer met het openbaar vervoer per zone (afgerond op 5 cent), waarbij ook een opstapzone betaald moet worden;

  • cliënt kan zich laten begeleiden door een niet gerechtigd persoon tegen hetzelfde tarief;

  • indien medische begeleiding geïndiceerd is, reist de medisch begeleider gratis mee;

  • per jaar mogen 700 strippen (zones) gebruikt worden;

  • ritten kunnen worden aangevraagd via een gratis telefoonnummer;

  • ritten worden uitgevoerd met een marge van 15 minuten vóór en ná de afgesproken tijd;

  • rolstoelen en scootmobielen kunnen mee vervoerd worden;

  • de taxichauffeur begeleidt cliënt van deur tot deur.

CVV niet of onvoldoende passend

Als het CVV niet tot het gewenste resultaat leidt, kan een andere maatwerkvoorziening worden toegekend. Daarbij dienen de volgende soorten vervoer te worden onderscheiden:

  • Vervoer op korte afstand in de woonomgeving waarvoor de fiets wordt gebruikt of lopend wordt afgelegd. In deze situatie zal het CVV geen afdoende oplossing bieden.

  • Vervoer op iets langere afstand, het regionaal vervoer, waarvoor het openbaar vervoer, auto of elektrisch aangedreven verplaatsingsmiddel wordt gebruikt.

Algemeen gebruikelijk

Er moet worden afgewogen of het vervoersprobleem kan worden opgelost door gebruik te maken van een algemeen gebruikelijke vervoersvoorziening. Een elektrische fiets (met trapondersteuning) is een voorziening die ook door personen zonder beperkingen worden gebruikt en in de detailhandel te koop zijn. Ook speciale wensen aan auto’s kunnen als algemeen gebruikelijk worden beschouwd, waaronder een automaat of een airco. Of een voorziening algemeen gebruikelijk is hangt ook af van de cliënt. Voor een kind is een elektrische fiets niet zonder meer algemeen gebruikelijk.

 

De resultaten dat cliënt:

  • d.

    het vermogen heeft om zelfstandig te leven;

    kan deelnemen aan het maatschappelijk leven;

    dagstructuur heeft;

    regie kan voeren;

    een bijdrage kan leveren aan de buurt/maatschappij;

    vallen onder begeleiding

 

Begeleiding

Begeleiding is in de wet gedefinieerd als activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt, zodat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven wonen.

 

Indiceren Begeleiding

Om de hulpvraag te objectiveren en hierdoor richting te geven aan de indicatiestelling wordt gebruik gemaakt van de Zelfredzaamheidsmatrix (zrm) (zie bijlage 3)

Naar aanleiding van de uitkomst van de zrm wordt bepaald in welk cliëntprofiel de cliënt het beste past en welk resultaat behaald kan worden bij deze cliënt. Dit wordt beschreven in een ondersteuningsplan. Het ondersteuningsplan beschrijft niet alleen de huidige situatie, maar beschrijft ook de gewenste situatie, namelijk de resultaten die behaald moeten worden.

 

Er zijn drie cliëntprofielen vastgesteld (zie bijlage 2 voor een uitgebreide beschrijving):

  • Verandering en groei;

  • Welbevinden;

  • Stabiliteit en behoud

Binnen deze cliëntprofielen zijn drie niveaus geformuleerd: licht, middel en zwaar. In totaal zorgt dit voor 9 geformuleerde resultaten die bereikt kunnen worden.

De zorgaanbieders worden geacht het beoogde resultaat bij de cliënt te realiseren. Indien de cliënt vervoer nodig heeft, omdat vervoer nodig is naar de locatie waar de (groeps)begeleiding gegeven wordt, dan is de zorgaanbieder verantwoordelijk voor het vervoer. In de prijsafspraken is het vervoer meegenomen, met uitzondering van rolstoelvervoer waarvoor wel een aparte vergoeding wordt toegekend.

 

Voorliggende voorzieningen

Het begrip voorliggende voorziening is niet opgenomen in de wet en kan niet als weigeringsgrond worden gehanteerd voor afwijzing van aanvragen waarvoor ook een beroep op een andere wet kan worden gedaan. Een aanvraag kan wel worden afgewezen als op grond van onderzoek (artikel 2.3.5 lid 4 Wet) blijkt dat cliënt op eigen kracht in staat is tot zelfredzaamheid en participatie. Hieronder wordt ook verstaan dat cliënt daadwerkelijk een beroep kan doen op andere wetten (zoals bijvoorbeeld de Zvw en de Participatiewet, hierna te noemen de Pw). Zie voor nadere info hieronder.

 

Behandeling vanuit de Zvw

Voordat begeleiding wordt geïndiceerd is het van belang dat wordt onderzocht of de hulpvraag een begeleidingsdoel of behandeldoel betreft. Als sprake is van een hoog medisch risico of behoefte aan geneeskundige zorg, waarvoor de expertise nodig is op het niveau van een specialist, dan is sprake van een behandeldoel. Behandeling kan worden geboden door bijvoorbeeld: ergotherapeut, psycholoog, specialist ouderen geneeskunde of in een revalidatiecentrum of een centrum gespecialiseerd in bepaalde problematiek (zoals een reumacentrum). Behandeling is gericht op bijvoorbeeld: het aanleren van vaardigheden om met een aandoening stoornis/beperking om te gaan. Behandeldoelen vallen onder de Zvw.

Anders dan in de Wet langdurige zorg (Wlz) is de diagnose niet leidend maar een diagnose is doorgaans wel vereist om behandeling in te kunnen zetten en om te bepalen hoe begeleiding de behandeling eventueel kan versterken (en niet contraproductief is). Begeleiding kan wel worden ingezet om de tijdens behandeling geleerde vaardigheden te oefenen of in te slijten. Soms kan begeleiding en behandeling ook tegelijkertijd worden ingezet; dan neemt de begeleiding de taak tijdelijk over, totdat deze tijdens behandeling is aangeleerd. Uiteraard dient er hierover een goede afstemming tussen (hoofd)behandelaar en begeleider plaats te vinden.

 

Ondersteuning vanuit de Pw of scholing die cliënt volgt of kan volgen

Er zijn ook andere voorzieningen waar eerst een beroep op kan worden gedaan, voordat de maatwerkvoorziening “begeleiding” wordt overwogen.

Hierbij kun je denken aan ondersteuning op grond van de Pw of scholing die cliënt kan volgen. Zijn deze mogelijkheden voor aangepast werk of scholing er niet, dan kan begeleiding in de vorm van arbeidsmatige dagbesteding worden overwogen.

 

Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Als burgers een beperking hebben wordt bij activiteiten van het dagelijks leven en vrijetijdsbesteding vaak gedacht aan begeleiding. Wellicht zijn in die situaties andere opties mogelijk of is het gewoon de verantwoordelijkheid van de cliënt of zijn huisgenoten om deze beperking op te lossen. Er zijn veel algemeen beschikbare en redelijke oplossingen voorhanden (die burgers zonder beperking ook zelf moeten regelen of betalen). Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn een computercursus, taalles of een bingoavond.

 

Gebruikelijke hulp

Net als bij hulp bij het huishouden wordt bij begeleiding het begrip: ”gebruikelijke hulp” gehanteerd. Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) heeft een richtlijn ontwikkeld waarmee binnen verschillende categorieën beoordeeld kan worden wat gebruikelijke hulp inhoudt. Op basis hiervan kan objectief worden vastgesteld welke taken gebruikelijk en welke boven-gebruikelijk zijn. Zie bijlage 2 voor deze richtlijn.

  • 3.

    Maatwerkvoorzieningen dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope maatwerkvoorziening te zijn. Zijn er twee of meer maatwerkvoorzieningen passend, dan zal gekozen worden voor de goedkoopst passende maatwerkvoorziening. Indien de cliënt een duurdere voorziening wil (die eveneens passend is) komen de meerkosten van die duurdere voorziening voor rekening van cliënt.

  • 4.

    Een collectieve maatwerkvoorziening is voorliggend op een andere maatwerkvoorziening Collectieve voorzieningen zijn voorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Het collectief vervoer (Taxbus) is het meest duidelijke voorbeeld van een collectieve voorziening. Bij beperkingen op het gebied van vervoer ligt het primaat bij het gebruik van Taxbus. Dat wil zeggen dat wanneer men geen gebruik kan maken van het reguliere openbaar vervoer, men in aanmerking komt voor een pas van Taxbus. Alleen wanneer is aangetoond dat Taxbus niet geschikt is voor cliënt, kan een andere individuele vorm van ondersteuning onderzocht worden.

  • 5.

    Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt alleen rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving met een maximum van 1.500 kilometer op jaarbasis.

  • 6.

    Het resultaat dat de mantelzorger wordt ontlast valt onder kortdurend verblijf`.

     

    Bij kortdurend verblijf logeert iemand (maximaal 3 etmalen per week) in een instelling, bijvoorbeeld in een gehandicapteninstelling of verpleeghuis. Hierdoor wordt de mantelzorger ontlast, zodat deze de zorg langer kan volhouden en de cliënt thuis kan blijven wonen. Kortdurend verblijf kan bijvoorbeeld voor de doelgroep psychiatrie een mogelijkheid zijn ter ontlasting van de mantelzorger om opname binnen een woonvorm te voorkomen of als time out om opname binnen GGZ te voorkomen. Er zijn veel manieren om de mantelzorger te ontlasten. Bijvoorbeeld door een vrijwilliger in te schakelen om een paar uur de zorg voor een cliënt over te nemen. Ook dagbesteding kan als belangrijk neveneffect of zelfs doel hebben de mantelzorg te ontlasten.

De omvang van kortdurend verblijf is 1, 2 of 3 etmalen per week, afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de cliënt. Er is een maximum van 3 etmalen per week gesteld, omdat het logeren betreft.

Het is denkbaar dat in specifieke situaties wordt toegestaan dat etmalen worden gespaard om bijvoorbeeld een verblijf van een week mogelijk te maken, zodat de mantelzorg op vakantie kan. Dan moet wel vaststaan dat er geen andere oplossingen zijn, zoals een vergoeding door de ziektekostenverzekeraar. Wel geldt dat maximaal drie keer per jaar opgespaarde etmalen mogen worden ingezet, met een maximum van 21 dagen over deze drie perioden.

Bovendien geldt dat het maximaal aantal etmalen per jaar 156 (52 x 3) bedraagt.

 

In de instelling waar de cliënt kortdurend verblijft wordt de dagelijkse zorg overgenomen.

Als verpleging nodig is moet dit geregeld worden via de Zvw. Ook behandeling valt niet onder kortdurend verblijf.

 

De cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf.

Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk. Als de cliënt beperkingen heeft op het gebied van vervoer zal hij doorgaans in het bezit zijn van een pasje voor Taxbus, waarmee hij zich naar de instelling kan vervoeren. Kortdurend verblijf kent anders dan school of dagbesteding geen exacte starttijden zodat gebruik van een collectief vervoerssysteem als Taxbus (eventueel met begeleider) een geschikte oplossing biedt.

Artikel 10. Weigeringsgronden

  • 1.

    Aanvullingen op de algemene weigeringsgronden vanuit de verordening. Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      als de cliënt geen ingezetene is van gemeente Oirschot;

      Ingezetenschap: Een cliënt moet ingezetene zijn van de gemeente. Dat wil zeggen zijn hoofdverblijf in de gemeente Oirschot hebben.

      Hoofdverblijf betekent volgens jurisprudentie meer dan alleen ingeschreven staan in de Basisregistratie personen (BRP). De cliënt moet daadwerkelijk het grootste deel van de tijd in de gemeente Oirschot verblijven.

    • b.

      als deze in overwegende mate niet op het individu is gericht;

      Een maatwerkvoorziening voor een gemeenschappelijke voorziening is niet mogelijk. Dit betekent dat er altijd één individuele aanvrager moet zijn die de voorziening aanvraagt. De voorziening moet voor deze aanvrager ook noodzakelijk zijn in de zin van de wet.

    • c.

      deze niet langdurig noodzakelijk is;

      De voorziening moet noodzakelijk zijn om de beperkingen te compenseren en deze moet langdurig noodzakelijk zijn. Het gaat dan om een periode van minimaal 6 maanden. Langdurig geeft een grens aan in tijd. Een afbakening die hierbij is gemaakt is door te kijken naar andere regelgeving. Op grond van de Zvw kunnen rolstoelen, drempelhulpen, transferhulpmiddelen zoals draaischijven, patiëntentilliften en transferplanken, toiletverhogers, toilet- en douchestoelen slechts voor beperkte of onzekere duur worden verstrekt (artikel 2.12 lid 2 Regeling zorgverzekering). In de toelichting (Staatscourant 2012, nr. 14946, p. 12) staat uitgelegd wat met 'beperkte of onzekere duur' wordt bedoeld: "In de regel gaat het dan om een uitleentermijn van ten hoogste 26 weken. […] Om te voorkomen dat een hulpmiddel stipt na 26 weken bij de cliënt wordt weggehaald, is de term ‘beperkte of onzekere duur’ geïntroduceerd. Het ligt in de rede dat de zorgverzekeraar als de termijn van 26 weken dreigt te worden bereikt de specifieke situatie in ogenschouw neemt. Afhankelijk van de individuele situatie kan het hulpmiddel zo nodig langer worden uitgeleend;

    • d.

      als de burger in staat is om zelf, of samen met zijn directe omgeving indien dat mogelijk is, een bijdrage te leveren aan het verbeteren van zijn situatie;

      Het is heel normaal dat je je inspant om je eigen situatie te verbeteren of dat je iets doet voor een partner of familielid die niet geheel op eigen kracht kan deelnemen aan de samenleving. Daarbij heeft de gemeente de verantwoordelijkheid om te bevorderen dat ingezetenen en hun omgeving hun eigen probleemoplossend vermogen benutten en versterken en daardoor niet of zo min mogelijk aangewezen zijn op maatschappelijke ondersteuning;

    • e.

      Zie hiervoor de toegangsrichtlijnen van een algemeen gebruikelijke voorziening in artikel 1, eerste lid onder b van de verordening;

    • f.

      als cliënt daadwerkelijk een beroep kan doen op andere wetten;

      Het begrip voorliggende voorziening is niet opgenomen in de wet en kan niet als weigeringsgrond worden gehanteerd voor afwijzing van aanvragen waarvoor ook een beroep op een andere wet kan worden gedaan;

      Een aanvraag kan wel worden afgewezen als op grond van onderzoek zoals vermeld in artikel 2.3.5, vierde lid van de wet blijkt dat cliënt op eigen kracht in staat is tot zelfredzaamheid en participatie.

    • g.

      als cliënt geen toestemming heeft gevraagd en het college schriftelijk toestemming hiervoor heeft gegeven;

    • h.

      als de maatwerkvoorziening had kunnen worden voorkomen;

    • i.

      de economische afschrijvingstermijn van een verstrekte voorziening nog niet is verstreken;

       

      Met de economische afschrijvingsduur wordt de economische levensduur bedoeld.

       

      Hulpmiddelen Volwassenen : 7 jaar

      Kinderen : 5 jaar

      Douche –en toiletmateriaal : 5 jaar

      Sportrolstoelen en overige sportvoorzieningen : 3 jaar

       

      Woonvoorzieningen

      Traplift : 8 jaar

      Spoeldrooginstallatie : 8 jaar

      “Mindervalide” kraan : 15 jaar

      Pakpaal : 15 jaar

      Automatische deuropener : 15 jaar

       

      Vervoersvoorzieningen : 7 jaar

       

      Voor voorzieningen die hierboven niet staan vermeld kanin overleg worden getreden met fabrikanten of leveranciers en moet de afschrijvingstermijn gemotiveerd in het onderzoeksverslag worden uitgelegd.

    • j.

      Uitzonderingen op bovenstaand artikel;

      Dit algemene uitgangspunt laat onverlet dat in individuele situaties voor een specifieke voorziening een afwijkende economische levensduur kan worden bepaald. Deze economische levensduur betekent niet dat de cliënt na het verstrijken daarvan voor een vervangende maatwerkvoorziening in aanmerking komt. Indien de economische levensduur is verstreken, maar de maatwerkvoorziening nog passend is, bestaat geen aanspraak op een vervangende maatwerkvoorziening.

      Bij een melding voor het vervangen van een voorziening wordt eerst onderzocht of de situatie van de cliënt is veranderd. Als dat niet het geval is, wordt bepaald of de economische afschrijvingsduur al dan niet is verstreken. Als de economische afschrijvingsduur van een eerder verleende voorziening nog niet is verstreken wordt geen nieuwe voorziening verstrekt.

      Tenzij sprake is van de volgende uitzonderingen:

      • De voorziening verloren is gegaan door omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

      • De cliënt de restwaarde van de voorziening die verloren is gegaan geheel of gedeeltelijk vergoedt;

      • de verstrekte voorziening niet langer een oplossing voor cliënt biedt om zelfredzaam te zijn en te kunnen participeren.

    • De economische afschrijvingstermijn speelt in dat geval geen rol.

    • k.

      als de voorziening niet veilig voor cliënt is of gezondheidsrisico’s met zich meebrengen.

  • 2.

    Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      als cliënt zijn hoofdverblijf niet heeft in de woning waaraan de voorziening moet worden getroffen;

      Een uitzondering hierop is het bezoekbaar maken van de woning.

      Het bezoekbaar maken van een woning kan een maatwerkvoorziening zijn als dit cliënt in staat stelt tot participatie, door deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en het ontmoeten van medeburgers en contacten te onderhouden. Een voorbeeld hiervan kan zijn dat de woning van de ouders rolstoeltoegankelijk wordt gemaakt voor hun kind dat in een instelling verblijft.

    • b.

      als de woning niet geschikt is om permanent te wonen;

      Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan hotels/pensions en recreatiewoningen.

    • c.

      als de beperkingen voortkomen uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, de slechte staat van het onderhoud of de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen;

    • d.

       als het om voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten gaat;

    • e.

      als de verhuizing de beperking in de zelfredzaamheid en participatie niet oplost;

    • f.

      als de cliënt niet verhuist naar de voor zijn beperkingen meest geschikte beschikbare woning, tenzij hij hiervoor schriftelijk toestemming van het college heeft ontvangen;

      Het verhuizen naar een woning waarvan bij verhuizing duidelijk is dat deze niet geschikt is voor de cliënt en/of zijn huisgenoten betekent dat er geen aanspraak bestaat op een woonvoorziening. Tenzij het college hiervoor vooraf schriftelijk toestemming heeft gegeven.

      Als er een voorziening in de woning is aangebracht, zoals een bad en het was op dat moment vanwege beperkingen te voorzien dat deze voorziening in de toekomst niet meer adequaat zou zijn bestaat ook geen aanspraak op een maatwerkvoorziening in het kader van de wet.

    • g.

      als de voorziening tegen geringe meerkosten in de nieuwbouw of renovatie kan worden meegenomen.

      Een voorbeeld hiervan is om een douche op afschot te plaatsen in plaats van een bad. Een douche op afschot kan zelfs nog goedkoper zijn dan het plaatsen van een bad.

Artikel 11. Beschikking

  • 1.

    Het college legt het besluit om wel of geen maatwerkvoorziening te verstrekken vast in een beschikking. In de beschikking kan naar de beleidsregels verwezen worden om daarmee een motivering te geven waarom al dan niet een maatwerkvoorziening wordt toegekend.

  • 2.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening staat of deze voorziening in natura, als pgb, of als financiële tegemoetkoming wordt verstrekt.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval gemeld:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening wordt verstrekt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      de ingangsdatum en indien van toepassing de duur van de verstrekking;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt;

    • d.

      of een abonnementstarief verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten.

  • 4.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vermeld:

    • a.

      aan welk doel het pgb moet worden besteed;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe deze is bepaald;

    • d.

      de ingangsdatum en indien van toepassing de duur van de verstrekking;

    • e.

      de termijn waarbinnen de cliënt het pgb moet besteden;

    • f.

      hoe de besteding van het pgb verantwoord moet worden;

    • g.

      of een abonnementstarief verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten.

  • 5.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt in de beschikking in ieder geval vermeld:

    • a.

      aan welk doel de financiële tegemoetkoming moet worden besteed;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van de financiële tegemoetkoming;

    • c.

      wat de hoogte van de financiële tegemoetkoming is;

    • d.

      de ingangsdatum en indien van toepassing de duur van de verstrekking;

    • e.

      de termijn waarbinnen de cliënt de financiële tegemoetkoming moet besteden;

    • f.

      hoe de besteding van de financiële tegemoetkoming verantwoord moet worden;

    • g.

      of een abonnementstarief verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten.

Artikel 12. Regels voor een pgb

  • 1.

    Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, toetst het college of voldaan wordt aan de in artikel 2.3.6. lid 2 van de wet opgenomen voorwaarden.

    • a.

      Cliënt moet naar het oordeel van het college in staat zijn de aan een budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Hier wordt aan voldaan als:

      • cliënt zelfstandig een redelijke waardering kan maken van zijn belangen ten aanzien van de zorgvraag;

      • cliënt de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze kan uitvoeren. Bij deze taken kan gedacht worden aan het kiezen van een zorgverlener die in de zorgvraag voldoet, sollicitatiegesprekken voeren, het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener, bewaken van de kwaliteit van de geleverde zorg en het bijhouden van een juiste administratie;

      • cliënt goed op de hoogte is van zijn rechten en plichten die horen bij het beheer van een pgb;

      • cliënt de werkgeversplichten kan uitvoeren als sprake is van een ondersteuning bij 4 of meer dagen per week. Denk hierbij onder meer aan het overeenkomen van een redelijk uurloon, het doorbetalen van loon bij ziekte en het hanteren van een redelijke opzegtermijn;

  • Motivatie vindt plaats in een ondersteuningsplan.

  • 2.

    In het geval de cliënt zelf niet beschikt over de benodigde vaardigheden om de regie te voeren over het pgb, kan in een aantal situaties toch een pgb verstrekt worden met de hulp van iemand uit het eigen netwerk of een wettelijk vertegenwoordiger. Deze persoon en de hulpverlener mogen niet dezelfde persoon zijn. Deze persoon zal in dat geval ook bij de “keukentafel” gesprekken aanwezig moeten zijn. Daarbij gelden dezelfde afwegingscriteria als bij de beoordeling van cliënt.

  • 3.

    Het pgb bevat geen vrij besteedbaar deel. De verantwoording bij de verstrekking van een pgb zal bij een voorziening, niet zijnde een dienst, plaats vinden door overlegging van de aankoopnota of een ander aankoopbewijs. Uitbetaling van het pgb vindt plaats op declaratiebasis na overleg van de factuur en als cliënt aan de gestelde voorwaarden uit het programma van eisen in de beschikking heeft voldaan.

  • 4.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken om betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken geheel of gedeeltelijk op te schorten als duidelijk is dat de cliënt het pgb in die periode niet of niet naar behoren inzet of kan inzetten. Cliënt wordt van bovenvermeld besluit schriftelijk in kennis gesteld.

Artikel 13. Onderscheid formele en informele hulp

  • 1.

    Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb, wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp.

  • 2.

    Een formele hulp staat ingeschreven in het Handelsregister en beschikt over de relevante diploma’s die nodig zijn voor de uitoefening van zijn functie.

  • 3.

    Het pgb kan worden ingezet om de informele hulp te betalen. Dit kan bijvoorbeeld iemand zijn uit het sociale netwerk van cliënt. Tot het sociale netwerk worden personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Bij deze laatste groep kan gedacht worden aan familieleden die niet in hetzelfde huis wonen, buren, vrienden, kennissen, etc. Als een cliënt het pgb wil gebruiken om iemand uit het sociale netwerk mee in te huren, dan moet duidelijk gemotiveerd worden waarom deze persoon de hulp niet als gebruikelijke hulp kan verlenen. Het uitgangspunt hierbij is dat het pgb voor informele hulp beperkt dient te blijven tot die gevallen waarin dit aantoonbaar doelmatiger is dan de inzet van een voorziening zorg in natura of een voorziening middels pgb door een formele hulp.

Artikel 14. Hoogte pgb

De wijze waarop het pgb wordt vastgesteld moet in de verordening worden bepaald.

Delegatie aan het college is niet toegestaan. In de verordening zijn de volgende artikelnummers opgenomen met hieronder een beleidsmatige aanvullingen:

  • 1.

    De hoogte van het pgb voor een voorziening wordt ten hoogste vastgesteld op:

    • a.

      de kostprijs van de in de situatie van cliënt goedkoopst adequate voorziening in natura bij de leverancier waarmee de gemeente een overeenkomst heeft afgesloten en toereikend is voor de aanschaf daarvan. Indien nodig aangevuld met een vergoeding voor het afsluiten van een service- en onderhoudscontract en indien van toepassing een verzekering. De eventuele meerkosten komen voor rekening voor de cliënt.

    • b.

      het bedrag van de kosten van één van de twee door de budgethouder opgevraagde offertes als de gemeente voor de betreffende voorziening geen overeenkomst heeft gesloten. Hierbij rekening houdend met een door het college vooraf vastgesteld programma van eisen. Dit programma van eisen is toegelicht in een werkinstructie.

    • c.

      Bij een complexe woonvoorziening vraagt het college een bouwtechnisch onderzoek bij een externe adviseur aan.

  • 2.

    De hoogte van het pgb voor vervoer bedraagt de netto zoneprijs die de gemeente betaalt voor het collectief vervoer vermenigvuldigd met het aantal benodigde zones, waarbij het uitgangspunt geldt dat 1500 kilometer op jaarbasis binnen de eigen leef- en woonomgeving moet kunnen worden gereisd.

    Voorwaarde: hierbij geldt wel dat collectief vraagafhankelijk vervoer (CCV) voorliggend is op deze maatwerkvoorziening. Zie hiervoor artikel 9 lid 4 van de verordening en deze beleidsregels.

  • 3.

    De hoogte van het pgb voor formele hulp bedraagt ten hoogste 100% van de betreffende (gecontracteerde) voorziening in natura. Dit tenzij op basis van het ondersteuningsplan van de cliënt een adequate voorziening voor een lager tarief kan worden ingekocht.

  • 4.

    De hoogte van het pgb voor informele hulp is gelijk aan het minimum uurloon, inclusief vakantiebijslag, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voor een persoon van 22 jaar of ouder met een 36-urige werkweek.

  • 5.

    Indien het op basis van lid 3 vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen formele hulp te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de formele hulp hiermee bij tenminste één aanbieder kan worden ingekocht.

Artikel 15. Regels voor een financiële tegemoetkoming

  • 1.

    De financiële tegemoetkoming als maatwerkvoorziening moet een adequate bijdrage leveren om de hulpvraag van cliënt op te lossen. Deze hulpvraag is gerelateerd aan een beperking in de zelfredzaamheid en/of participatie.

  • 2.

    De financiële tegemoetkoming hoeft niet volledig kostendekkend te zijn en is een forfaitair vooraf vastgesteld maximaal vast bedrag.

  • 3.

    De financiële tegemoetkoming is van toepassing op verhuiskosten, (rolstoel)taxivervoer, een sportrolstoelvoorziening en overige sportvoorzieningen.

  • 4.

    De financiële tegemoetkoming bevat geen vrij besteedbaar deel. De verantwoording bij de verstrekking van een financiële tegemoetkoming zal plaats vinden door overlegging van de aankoopnota of een ander aankoopbewijs. Uitbetaling van de financiële tegemoetkoming vindt plaats op declaratiebasis na overleg van de factuur en als cliënt aan de gestelde voorwaarden, die in de beschikking staan vermeld, heeft voldaan.

Artikel 16. Hoogte financiële tegemoetkoming

De wijze waarop de financiële tegemoetkoming wordt vastgesteld moet in de verordening worden bepaald. Delegatie aan het college is niet toegestaan. In de verordening zijn de volgende vaste bedragen aan financiële tegemoetkoming vastgesteld:

  • 1.

    De hoogte van de door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten bedraagt:

    • voor een alleenstaande maximaal : € 2.850;

    • voor een echtpaar maximaal : € 3.450;

    • voor een meeverhuizend gezinslid maximaal € 600 tot een maximum van € 5.250 per gezin.

  • 2.

    De hoogte van de door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor taxivervoer bedraagt maximaal € 5.900 per jaar en voor vervoer per rolstoeltaxi maximaal € 7.800 per jaar.

  • 3.

    In afwijking van het gestelde in het tweede lid geldt voor kinderen tot 16 jaar onderstaande financiële tegemoetkoming voor vervoer:

    • 0 tot 4 jaar : geen vergoeding

    • 4 tot 12 jaar : per jaar 25% van het normbudget

    • 12 tot 16 jaar : per jaar 50% van het normbudget

  • 4.

    De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel of een vergelijkbare sportvoorziening bedraagt € 2.900 voor de periode van 3 jaar. In dit budget is tevens het onderhoud inbegrepen.

Hoofdstuk 4: Abonnementstarief

Artikel 17. Abonnementstarief maatwerkvoorzieningen

In de verordening zijn de volgende artikelnummers opgenomen met hieronder een aantal beleidsmatige aanvullingen:

 

  • 1.

    Een cliënt betaalt een bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening, het zogenaamde abonnementstarief, zolang hij van de maatwerkvoorziening (zorg in natura, pgb of van de financiële tegemoetkoming) gebruik maakt. Dit kan een langere periode zijn dan de economische afschrijvingstermijn.

  • 2.

    Cliënt is geen abonnementstarief verschuldigd voor:

    • a.

      rolstoelen;

    • b.

      voorzieningen, diensten of financiële tegemoetkomingen waarvan de (aanschaf)kosten lager zijn dan € 250;

    • c.

      het gebruik van collectief vraagafhankelijk vervoer.

  • 3.

    Het abonnementstarief wordt vastgesteld conform het uitvoeringsbesluit Wmo.

  • 4.

    Als een maatwerkvoorziening ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is een abonnementstarief verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders en;

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 5.

    De hoogte van het abonnementstarief overstijgt niet de kostprijs van de maatwerkvoorziening.

  • 6.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura is gelijk aan de kosten die het college voor de desbetreffende maatwerkvoorziening zelf maakt en indien van toepassing inclusief een service-en onderhoudscontract en indien noodzakelijk een verzekering.

  • 7.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb en indien van toepassing inclusief een service- en onderhoudscontract en indien noodzakelijk een verzekering.

  • 8.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming is gelijk aan de hoogte van de toegekende tegemoetkoming.

Hoofdstuk 5: Kwaliteit en veiligheid

Artikel 18. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen door:

    • a.

      voorzieningen af te stemmen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      voorzieningen af te stemmen op andere vormen van zorg;

    • c.

      inzet van de juiste deskundigheid;

    • d.

      ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de van toepassing zijnde erkende keurmerken voor de betreffende sector;

    • e.

      er bij het leveren van voorzieningen op toe te zien dat beroepskrachten handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • Een maatwerkvoorziening wordt verstrekt als naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de ondersteuning van goede kwaliteit is.

    Het college onderzoekt bij een pgb of de kwaliteit van de voorzieningen die de cliënt van het budget wil betalen voldoende is gegarandeerd. Bovenstaande kwaliteitseisen die gesteld worden aan de voorziening worden beschreven in een programma van eisen en als onderdeel van de beschikking aan cliënt toegestuurd. Na aanschaf van de voorziening door cliënt vindt een controle plaats waarbij de voorziening getoetst wordt aan het programma van eisen. Als de voorziening niet aan het programma van eisen voldoet, kan het pgb of de financiële tegemoetkoming geheel of gedeeltelijk worden herzien of worden ingetrokken.

  • 2.

    Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

  • 3.

    Het college heeft een toezichthoudend ambtenaar kwaliteit, als bedoeld in artikel 6.1, van de wet, benoemd. Deze is verantwoordelijk voor het beoordelen van de kwaliteit van de geleverde maatwerkvoorziening zoals vermeld in lid 1 en 2.

Artikel 19. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met een derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • I.

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      • II.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      conform de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel c van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5 lid 2 van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

    • a.

      kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • d.

      reis- en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van loon binnen een overeenkomst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van gemeentelijke eisen, zoals rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

  • 5.

    de marktprijs van de voorziening, en

  • 6.

    de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

    • I.

      aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

    • II.

      instructie over het gebruik van de voorziening;

    • III.

      onderhoud van de voorziening, en

    • IV.

      verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.

Artikel 20. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de levering van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onmiddellijk aan de toezichthoudend ambtenaar.

    Aanbieders zijn ook verplicht bij de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGZ) melding te maken van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden;

    Onder 'calamiteit' wordt verstaan een 'niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van een voorziening en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een cliënt heeft geleid.

    Onder 'geweld bij de verstrekking van een voorziening' wordt verstaan 'seksueel binnendringen van het lichaam van of ontucht met een cliënt, alsmede lichamelijk en geestelijk geweld jegens een cliënt, door een beroepskracht dan wel door een andere cliënt met wie de cliënt gedurende het etmaal of een dagdeel in een accommodatie van een aanbieder verblijft.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Hoofdstuk 6: Bestrijding misbruik

Artikel 21. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik van een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college informeert cliënten op een begrijpelijke manier over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening, pgb of financiële tegemoetkoming zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Het college onderzoekt periodiek, maar ook steekproefsgewijs het gebruik van maatwerkvoorzieningen met het oog op de beoordeling van rechtmatigheid daarvan.

  • 3.

    Het college heeft een toezichthoudend ambtenaar handhaving, als bedoeld in artikel 6.1, van de wet, benoemd. Deze toezichthoudende ambtenaar is verantwoordelijk voor de rechtmatigheid, namelijk het bestrijden van oneigenlijk gebruik en misbruik van een maatwerkvoorziening.

Artikel 22. Verrekening

Het college kan een terug te vorderen bedrag verrekenen met betalingen op grond van de wet, die nog uitgekeerd moeten worden.

Let op: Terugvordering is alleen van toepassing als ten tijde van de melding of aanvraag opzettelijk onjuiste informatie is verstrekt en verstrekking hiervan tot een andere beslissing zou hebben geleid.

Hoofdstuk 7: Klachten en medezeggenschap

Artikel 23. Klachtregeling

  • 1.

    Aanbieders zijn verplicht te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle (maatwerk)voorzieningen.

  • 2.

    Het college ziet toe op de naleving van deze eis door periodieke overleggen met de aanbieders.

Artikel 24. Medezeggenschap

  • 1.

    Aanbieders zijn verplicht te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle (maatwerk)voorzieningen.

  • 2.

    Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders.

Artikel 25. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college stelt ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 3.

    Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

Hoofdstuk 8: Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 26. Geen bepalingen

In gevallen, de uitvoering van de verordening betreffend, waarin de verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 27. Hardheidsclausule

De hardheidsclausule is van toepassing op de verordening en geldt niet voor de beleidsregels.

Artikel 4:84 van de Awb kan voor de beleidsregels worden gebruikt.

Artikel 28. Intrekking oude beleidsregels en overgangsrecht

  • 1.

    De beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Oirschot 2018 worden ingetrokken.

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van deze beleidsregels, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Gemeente Oirschot 2018 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze beleidsregels, worden afgehandeld conform deze beleidsregels.

  • 4.

    Het beslissen op bezwaarschriften tegen besluiten op grond van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Oirschot 2018 gebeurt op grond van die beleidsregels die daarvoor zijn geldigheid behouden.

  • 5.

    Van lid 4 kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

Artikel 29. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op 01-07-2019.

  • 2.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als: beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Oirschot 2019.

     

Aldus besloten in de collegevergadering van 21-05-2019.

Burgemeester en wethouders van de gemeente Oirschot.

Ad de Jong

De Gemeentesecretaris

Judith Keijzers-Verschelling

De burgemeester

Bijlage 1 Protocol hulp bij het huishouden

 

Inleiding

Hulp bij het huishouden is in meerdere opzichten een belangrijke functie binnen de Wmo om een aantal resultaten te kunnen bereiken. Bijzonder is ook dat het gaat om hulp die zich in de regel niet beperkt tot één persoon maar die een heel cliëntsysteem aangaat. Naar de inhoud is hulp bij het huishouden een cruciale functie omdat het zelfstandig kunnen wonen van burgers met beperkingen staat of valt bij deze compensatie.

Dit protocol borduurt voort op het protocol Huishoudelijke Verzorging zoals dat in het verleden ontwikkeld is door het CIZ.

De vraag of compensatie voor hulp bij het huishouden moet worden geboden wordt sterk bepaald door eigen mogelijkheden/eigen kracht en de aan- of afwezigheid van huisgenoten en mantel/ familiezorgers.

De opbouw van dit document is als volgt:

  • Onder ‘Uitgangspunten’ staat een beperkt aantal kenmerkende aspecten van de indicatiestelling voor hulp bij het huishouden op een rij. Veel hierover is ook terug te vinden in de beleidsregels.

  • Het ‘afwegingskader’ rondom hulp bij het huishouden kan worden gelezen als een eerste beslisboom om te komen tot een indicatie voor wat betreft de te verstrekken compensatie; de ‘normering in tijd’ geeft in uren de omvang van de compensatie aan.

  • Tot slot worden onder ‘Veelgestelde vragen’ een aantal veelvoorkomende dilemma’s behandeld.

Het indicatieprotocol wordt niet alleen gehanteerd bij aanvragen maar kan ook tijdens ‘het gesprek’ richting geven.

 

1 Uitgangspunten voor Hulp bij het huishouden

 

1.1 Als disfunctioneren dreigt

Hulp bij het huishouden komt in beeld als disfunctioneren dreigt. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of van kleding), verwaarlozing (gezondheidsrisico’s, persoonlijke verzorging, voeding en vocht) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt.

Het doel van hulp bij het huishouden kan dan zijn het schoonhouden van het huis en/of het verrichten van de dagelijks voorkomende huishoudelijke activiteiten, maar ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden.

 

 

1.2 Het cliëntsysteem is primair zelf verantwoordelijk

Het cliëntsysteem is primair zelf verantwoordelijk voor het eigen huishouden, met inbegrip van het bevorderen en in standhouden van gezondheid, levensstijl en de wijze waarop de huishouding wordt gevoerd. Aanspraak op ondersteuning vanuit de Wmo is er als aanvulling op de eigen mogelijkheden, die, zeker in het kader van de Kanteling, nauwkeurig worden besproken en onderzocht. Onder de eigen verantwoordelijkheid/mogelijkheid valt ook het zelf kunnen inschakelen van derden om hulp te geven bij het huishouden.

Als er sprake is van kamerverhuur, rekenen we de huurder van de betreffende ruimte niet tot het huishouden. Als burgers zelfstandig (denk aan woongroepen, kamerverhuur, hat-eenheden, kloosterlingen, meerdere generaties in een huis) samenwonen op een adres en gemeenschappelijke ruimten delen, veronderstellen we dat het aandeel in het schoonmaken van die ruimten bij uitval van een van de leden wordt overgenomen door de andere leden van het cliëntsysteem.

De eventuele indicatie voor hulp bij het huishouden betreft dan alleen de eigen woonruimte (kamers) van de zorgvrager en, indien alle bewoners zorgbehoevend zijn, een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimten. Als voorbeeld: in een woonvorm voor burgers met een verstandelijke beperking die een gemeenschappelijke woonruimte delen en niet in staat zijn geheel zelfstandig huishoudelijke klussen te doen, worden alle bewoners naar behoefte geïndiceerd voor hulp bij het huishouden Als één van de medebewoners wel in staat is de huishoudelijke taken uit te voeren, hoeft deze persoon niet de huishoudelijke taken over te nemen van zijn huisgenoot(o)ten die dat niet kan/kunnen. Dezen worden immers ieder voor hun aandeel geïndiceerd voor hulp bij het huishouden.

 

1.3 Begeleiding richt zich op motiveren en instrueren

Het verschil tussen Begeleiding en Hulp bij het huishouden is niet altijd duidelijk. De stelregel is dat begeleiding bij hulp bij het huishouden is gericht op motiveren, aansturen, instrueren en zo nodig het overnemen van het huishouden. Er is daarbij sprake van een gebrek in het organisatievermogen van de leefeenheid dat is ingegeven door het fysiek uitvallen van degene die dat normaal gesproken op zich neemt. Begeleiding, zoals nu nog gedefinieerd in de AWBZ, is aan de orde wanneer er structurele regieproblemen zijn die zich uiten op meerdere gebieden van het dagelijks leven en de sociale redzaamheid in het algemeen in het geding is.

Doorslaggevend is de doelstelling: verbetering of handhaven van het niveau van functioneren valt onder de begeleidingsfunctie (ook enige sturing in het wonen en woningonderhoud valt daaronder). Als de nadruk ligt op organisatie van het onderhoud van de woning en het overnemen van enige activiteiten op het gebied van het huishouden moet hulp bij het huishouden worden geïndiceerd. In het algemeen kan gesteld worden dat problemen in de sociale redzaamheid tot nu toe voorsorteren op de begeleidingsfunctie in de AWBZ, problemen op met name het fysieke vlak en psychosociale problemen van voorbijgaande aard op hulp bij het huishouden. Door de overkomst van de functie Begeleiding naar de Wmo zal dit veranderen.

Leeftijd of het niet gewend zijn aan huishoudelijk werk kunnen invloed hebben op het vermogen van andere leden uit het cliëntsysteem om huishoudelijke taken over te nemen. Als dit noodzakelijk is door uitval van een van de leden kan aan de gezonde anderen een instructie worden gegeven voor het aanleren van vaardigheden op huishoudelijk gebied. Ook het trainen van huisgenoten om bepaalde huishoudelijke handelingen te verrichten of om te gaan met huishoudelijke hulpmiddelen valt als activiteit onder de functie hulp bij het huishouden: instructie. Het gaat dan om een kortdurende indicatie voor beperkte tijd (maximaal 6 maanden), waarin de noodzakelijke huishoudelijke vaardigheden worden aangeleerd1.

Een andere situatie treedt op wanneer iemand doelgerichte training nodig heeft in onder meer huishoudelijke vaardigheden met als doel het dagelijkse functioneren te verbeteren op meer gebieden dan alleen het huishouden. Een methodische aanpak is daarbij noodzakelijk. In dat geval dient de functie begeleiding, zoals nu in de AWBZ geformuleerd, te worden ingezet.

In het kader van de overheveling van de functie begeleiding naar de Wmo zal opnieuw bekeken moeten worden hoe ‘begeleiding’ wordt beoordeeld in relatie tot ‘hulp bij het huishouden’. Hier liggen in ieder geval kansen om zaken te verbinden en goed op elkaar af te stemmen.

 

1.4 Technische hulpmiddelen

Er is geen indicatie voor hulp bij het huishouden als de problemen van de cliënt afdoende kunnen worden opgelost met technische hulpmiddelen. Hulpmiddelen kunnen bestaan uit algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine of stofzuiger. Deze hulpmiddelen dienen uit oogpunt van verantwoorde werkomstandigheden ook voor een helpende aanwezig te zijn. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van al aanwezige hulpmiddelen, zoals een droogtrommel of een afwasmachine. Als dergelijke apparaten niet aanwezig zijn maar wel een adequate oplossing zouden bieden voor het probleem, moeten deze middelen, als algemeen gebruikelijk, eerst worden ingezet. Zo nodig kan de cliënt gewezen worden op de mogelijkheid van de eerstelijns ergotherapie voor ergonomische consultatie bij het leren omgaan met hulpmiddelen/het reorganiseren van het huishouden. De cliënt kan voor de tijd dat de hulpmiddelen er niet zijn in aanmerking komen voor ondersteuning vanuit de Wmo (er is dus een vorm van overbruggingszorg).

 

1.5 Revalideren

Wanneer de aandoening die de oorzaak vormt voor de huishoudelijke beperkingen naar de mening van de indicatiesteller nog behandelmogelijkheden biedt, dient bezien te worden of hbh anti-revaliderend werkt in deze situatie. Er kan in deze situaties eventueel een tijdelijke indicatie voor de duur van het revalidatietraject afgegeven worden mits dit geen anti-revaliderende werking heeft. Na een behandeltraject dient een herindicatie plaats te vinden.

 

1.6 Eigen verantwoordelijkheid/ eigen kracht

De indicatiesteller is verplicht onderzoek te doen naar al aanwezige formele en informele zorg. Bij aanwezigheid van particuliere hulp of informele zorg door familieleden is in principe geen compensatie nodig voor de beperkingen die iemand ondervindt. Het feit dat men niet langer bereid is de zorg op eigen kosten te continueren kan alleen maar tot een toekenning leiden als er sprake is van gewijzigde (financiële) omstandigheden die dat rechtvaardigen.

In het kader van de Kanteling wordt, per situatie, beoordeeld welke taken echt overgenomen moeten worden en wat men eventueel toch nog zelf kan doen (b.v. wel stofzuigen maar niet dweilen). Indien huishoudelijke taken worden overgenomen door familieleden in de eerste of tweede graad of hun partners (ouders, kinderen, kleinkinderen, broers/zussen) is er geen reden om vanuit de Wmo een voorziening toe te kennen.

 

1.7 Voorliggende voorzieningen

Dat wil zeggen dat als eerste wordt bekeken of deze een oplossing bieden alvorens een maatwerkvoorziening wordt verstrekt. In geval van vragen op het gebied van het voeren van een huishouden kan worden gedacht aan technische hulpmiddelen zoals een afwasmachine, aangepast bestek, wasmachine, wasdroger, verhoging voor wasmachine of wasdroger en stofzuiger.

Voorbeelden van voorliggende voorzieningen zijn: boodschappenbezorgdienst, vriesversmaaltijden, alarmering, glazenwasser, particuliere poetshulp, kinderopvang.

 

Deze voorliggende voorzieningen moeten aanwezig zijn in de gemeente om er rekening mee te kunnen houden. Er wordt hierbij gekeken naar de individuele omstandigheden van cliënt zoals: beschikbare ruimte in geval van technische hulpmiddelen in de woning en financiële mogelijkheden bij zowel aanschaf van technische hulpmiddelen als bij gebruik van voorliggende voorzieningen.

 

2 Gebruikelijke hulp

Indien de cliënt huisgenoten heeft (partner, kind, familielid) die wel in staat zijn huishoudelijk werk te verrichten, komt men niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden. Dit wordt gebruikelijke hulp genoemd. Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter en hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, drukke werkzaamheden of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden. Iedere volwassene wordt geacht ook naast een drukke baan of gezin een huishouden te voeren. Van kinderen wordt naar vermogen (afhankelijk van hun leeftijd) ook verwacht dat zij een bijdrage leveren.

 

 

2.1 Overbelasting

Wanneer een huisgenoot overbelast blijkt te zijn door de zorg voor cliënt, kan tijdelijk hulp bij het huishouden worden ingezet. Van cliënt en huisgenoot wordt dan verwacht dat zij (eventueel met ondersteuning) onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om de overbelasting te verminderen, zodat op den duur de huishoudelijke taken weer door de huisgenoot kunnen worden overgenomen. Alleen wanneer blijkt dat -na een tijdelijke indicatie- ondanks pogingen van betrokkenen om tot oplossingen te komen het echt niet mogelijk is om de overbelasting te reduceren, kan langdurig hulp bij het huishouden worden ingezet.

 

2.2 Fysieke afwezigheid

Aangezien bij iedere vraag een onderzoek naar de individuele kenmerken en mogelijkheden van de aanvrager wordt gedaan is het mogelijk om af te wijken van gebruikelijke hulp. Uit jurisprudentie van de Wmo en AWBZ is bekend dat als een huisgenoot in aaneengesloten perioden van 7 etmalen vanwege werk afwezig is (bijvoorbeeld een vrachtwagenchauffeur voor internationaal transport) geen gebruikelijke hulp kan worden verwacht. Wanneer een huisgenoot minder dan 7 etmalen afwezig is, zal onderzocht moeten worden in hoeverre de huisgenoot een deel van de (uitstelbare) taken al dan niet kan overnemen.

 

 

2.3 Uitstelbare en niet uitstelbare taken

Bij huishoudelijke taken wordt onderscheid gemaakt tussen uitstelbare taken en niet- uitstelbare taken.

  • Uitstelbare taken; zijn taken die gefaseerd over de week uitgevoerd kunnen worden, zoals: wasverzorging en de zwaar huishoudelijke taken.

  • Niet-uitstelbare taken; zijn taken die dezelfde dag of binnen afzienbare tijd uitgevoerd moeten worden, zoals: maaltijden verzorgen, afwassen en opruimen (en in geval van calamiteiten of door de aandoening veroorzaakte extra bevuiling: sanitair schoonmaken en wasverzorging).

3. Normering huishoudelijke taken in minuten.

In het kader van de Kanteling wordt, bij de normering van taken, bekeken welk deel van de taak nog op eigen kracht of met behulp van het eigen netwerk kan worden uitgevoerd. Ook dienen de feitelijke woonomstandigheden/mate van gebruik van de woning te worden beoordeeld. De in dit hoofdstuk genoemde objectieve en onafhankelijke normen zijn dan ook richtlijnen. Afhankelijk van de individuele omstandigheden wordt de norm bepaald, dat kan zowel naar boven als beneden afwijken van de richtlijnen die zijn opgenomen. Extra tijd kan worden toegekend voor in ieder geval de volgende factoren, mits deze in de individuele situatie daadwerkelijk om meer professionele inzet vragen:

  • beperkingen of belemmeringen van de client;

  • de aanwezigheid van kinderen;

  • de aanwezigheid van een derde persoon;

  • de aanwezigheid van een huisdier;

  • kenmerken van de woning;

  • eventuele andere factoren die in de praktijk voorkomen

De normering wordt per te bereiken resultaat beschreven. Voor alle resultaten geldt dat beoordeeld moet worden of de genoemde werkzaamheden nog gedeeltelijk zelf kunnen worden gedaan. De te bereiken resultaten zijn hieronder genoemd, gerelateerd aan de categorie hulp bij het huishouden.

 

4. Activiteiten en frequentie

Hierna zijn tabellen opgenomen met alle activiteiten en daarna de activiteiten en frequentie. Hierin staan alle werkzaamheden die binnen het resultaat ‘een schoon en leefbaar huis’ vallen. Alle activiteiten die in het CIZ-protocol (2006 en 2011) worden genoemd komen terug in deze tabel. Voor de frequentie van die activiteiten is uitgegaan van de expertnormen in het onderzoek dat bureau HHM in opdracht van de Kempengemeenten heeft uitgevoerd. De expertnormen in deze onderzoeken bieden een objectieve maatstaf voor de frequentie van activiteiten.

 

 

 

 

Tijdnormering voor de boodschappen en maaltijden

 

Tijdnormering voor de wasverzorging

 

 

Tijdnormering voor de overige onderdelen

 

 

4 Veelgestelde vragen

 

4.1 Maaltijdverzorging en boodschappen doen

Onder maaltijdverzorging wordt verstaan het klaar maken van de broodmaaltijd en het opwarmen van de warme maaltijd. Daaronder wordt niet verstaan het bereiden van de warme maaltijd.

Boodschappen doen is een voorziening die door de CRvB als voorliggend wordt gezien. Denk hierbij aan een boodschappenservice. Voor wat betreft de kosten van de boodschappenservice heeft de CRvB aangevoerd dat dit financieel draagbare kosten zijn. Zie hiervoor ook de uitleg onder 9 lid 2 sub a van deze beleidsregels

 

4.2 Hulp in een gezin met een gehandicapt kind

Bij ondersteuning van de verzorgende ouder(s) van een gezin met een gehandicapt kind geldt, dat geïnventariseerd wordt wat gezien de leeftijd van het kind tot de gebruikelijke ouderlijke zorgplicht behoort en waarin de ouder(s) dus extra zorg leveren. Van deze extra zorg wordt van de ouders gevraagd welke zorg ze bereid zijn vrijwillig te blijven leveren, zonder dat er overbelasting dreigt. Voor dat deel wordt dan geen indicatie gegeven. Daarnaast wordt onderzocht op welke gebieden zij ondersteuning vanuit de Wmo of AWBZ nodig hebben.

 

4.3 Kinderverzorging en –opvang bij gehandicapte, chronisch zieke ouder

Als de ouder in een eenoudergezin uitvalt, gehandicapt is of raakt en er op basis van grondslag en beperkingen een noodzaak bestaat tot kinderverzorging en -opvang wordt deze geïndiceerd volgens de normering. De opvang voor kinderen behoort in principe tot gebruikelijke zorg. De verzorging kan leiden tot een aanspraak. Van de ouder(-s) mag verwacht worden maximaal te zoeken naar mogelijkheden de opvang zelf te regelen, bijvoorbeeld: kinderopvang, van en naar school brengen etc., inzet familie e.d. Wanneer –voor het deel dat niet anders kan worden geregeld/gefinancierd- hulp bij het huishouden is geïndiceerd, kan dat langdurig noodzakelijk zijn maar dat is zeker niet het uitgangspunt. Herindiceren is aan de orde in relatie tot leeftijd kinderen en verandering van omstandigheden. Een chronisch ziek, gehandicapt gezinslid kan een grote belasting betekenen voor een gezin. Ook bij twee ouders is het risico op overbelasting van de gezonde verzorgende ouder groot; dit kan leiden tot een indicatie voor hulp bij het huishouden ter ontlasting. Onderzoek altijd de dreiging van overbelasting.

 

4.4 Ouderlijke zorgplicht bij echtscheiding

Bij echtscheiding vervalt het samenwonen en daarmee dus ook de gebruikelijke zorg voor het huishouden en de onderlinge persoonlijke verzorging van partners. De zorgplicht voor de kinderen verdwijnt niet. Bij uitval van de verzorgende ouder moet wel onderzoek gedaan worden naar de mogelijkheid van opvang van de kinderen door de niet thuiswonende ouder, door te kijken naar de voor de rechtbank vastgelegde afspraken tussen de ex-echtgenoten. Voor die perioden dat de kinderen bij de verzorgende -uitgevallen- ouder zijn kan er dan een indicatie voor opvang zijn. Als de zorgplicht door de niet-verzorgende ouder kennelijk niet wordt nagekomen, beschouwen we de situatie als een éénoudergezin.

 

4.5 Hulp bij het huishouden in terminale situaties.

In terminale of andere chronische situaties waarin mantelzorgers zwaar belast worden met zorgtaken kunnen de normeringen betreffende gebruikelijke zorg soepeler worden gehanteerd. Het overnemen van huishoudelijke taken indien een partner terminaal is, is in grote mate ontlastend voor de andere partner.

 

4.6 Hulp bij het huishouden bij huisstofmijtallergie

Bij allergie voor huisstofmijt zal er advisering rond het saneren van de woning plaatsvinden door de daartoe bevoegde instanties, i.c. de CARA/COPD verpleegkundige (VP AIV). Een vraag naar hulp bij het huishouden zal dus pas aan de orde zijn wanneer sanering van de woning reeds heeft plaatsgevonden. Voor het stofvrij houden van de woning kan maximaal 2 uur extra worden geïndiceerd. Vanuit integrale beoordeling is hier dus mogelijk eerst de individuele voorziening woningsanering/woningaanpassing aan de orde. Dit dient afgewogen te worden.

 

 

4.6.1 Invloed van de woning of woonvorm op de hulp bij het huishouden

Een grotere woning leidt niet vanzelfsprekend tot meer uren hulp. Er wordt uitgegaan van het niveau van sociale woningbouw.

Bij kamerverhuur wordt de huurder van de betreffende ruimte niet als een huisgenoot gezien van wie gebruikelijke hulp wordt verwacht. Dat er sprake is van kamerhuur moet met een huurovereenkomst worden aangetoond. Als burgers zelfstandig samenwonen op één adres en gemeenschappelijke ruimte delen wordt verwacht dat het aandeel in het schoonmaken van de gedeelde ruimtes bij uitval van één van de bewoners wordt overgenomen door een andere bewoner. Hulp bij het huishouden wordt dan alleen geleverd aan de woonruimte van cliënt en een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimte. Hierbij kan worden gedacht aan woongroepen of vormen van beschermd wonen of meerdere generaties in één huis.

In vakantiewoningen, tweede woningen, hotels/pensions, kamerhuur wordt in beginsel geen hulp bij het huishouden verstrekt. Aangezien een vakantie doorgaans van korte duur is, is er sprake van uitstelbare taken of kan schoonmaak bij de verhuurder worden ingekocht.

Bijlage 2 – Begeleiding

 

B2.1 Gebruikelijke hulp bij begeleiding

Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden. Er is sprake van bovengebruikelijke hulp, als de voor het kind noodzakelijke ondersteuning op het gebied van begeleiding in chronische situaties uitgaat boven de ondersteuning die een kind van dezelfde leeftijd zonder beperkingen redelijkerwijs nodig heeft, voor wat betreft de aard, frequentie en benodigde tijd voor deze handelingen.

 

Kortdurende en langdurige situaties

Bij gebruikelijke hulp wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties.

  • Kortdurend:

  • Er is uitzicht op herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de verzekerde. Het gaat hierbij over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.

  • Langdurig:

  • Het gaat om chronische situaties waarbij naar verwachting de zorg langer dan drie maanden nodig zal zijn.

Algemeen aanvaarde maatstaven:

In kortdurende situaties moet alle begeleiding door de gebruikelijke hulpverlener worden geboden. In langdurige situaties is de ondersteuning waarvan kan worden gezegd dat deze op basis van algemeen aanvaarde maatstaven door de sociale omgeving (ouders, partners, volwassen inwonende kinderen en andere volwassen huisgenoten) aan de verzekerde moet worden geboden gebruikelijke zorg.

 

Partners, ouders en volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling

 

Kortdurende situaties

Alle begeleiding van de cliënt door een volwassen huisgenoot is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende ondersteuningssituatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt, dat begeleiding daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.

 

Langdurige situaties

Als het gaat om een chronische situatie is de begeleiding van een volwassen cliënt gebruikelijke hulp wanneer die begeleiding naar algemeen aanvaarde maatstaven door een volwassen huisgenoot in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden. Het gaat hierbij in ieder geval om de volgende vormen van begeleiding aan een cliënt:

  • Het geven van begeleiding aan een cliënt op het terrein van de maatschappelijke participatie.

  • Het begeleiden van de cliënt bij het normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer zoals het bezoeken van familie/vrienden, huisarts, enzovoort.

  • Het bieden van hulp bij of het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van de administratie. Dit kan worden overgenomen door een niet-beperkte huisgenoot wanneer die taak altijd door de nu beperkte cliënt werd uitgevoerd.

Aanleren aan derden

Het leren omgaan van derden (familie/vrienden) met de cliënt is gebruikelijke hulp.

 

B2.2 Cliëntprofielen begeleiding

 

Stabiliteit en behoud

Doel

Individu in staat stellen op het hoogst haalbare niveau van participatie en zelfredzaamheid te komen en te blijven, door het creëren van stabiliteit en het stimuleren van participatie en zelfredzaamheid.

Korte omschrijving vraag en achtergrond

Algemeen: Complexe en meervoudige problematiek, dat leidt tot een instabiele en ongezonde leefsituatie, en/of chronische en ernstige problematiek, met een relatief stabiel karakter. Personen kunnen een gevaar voor zichzelf en/of anderen vormen.

 

Kenmerken:

  • Combinatie ernstige problematiek op meerdere leefdomeinen

  • Zeer beperkte tot geen mogelijkheden om zelfstandig of met eigen systeem stabiliteit en een gezonde leefsituatie te creëren

  • Progressie tot een niveau van volledige zelfredzaamheid vrijwel niet mogelijk

  • Beperkte of nog niet bekende vaardigheden (bijvoorbeeld sociale vaardigheden, medicatieveiligheid) 

Achtergronden problematiek (o.a.): VG-problematiek, chronische psychische problematiek, dakloosheid, ernstig psychiatrische aandoeningen (EPA), somatische aandoeningen, langdurende en persisterende drugsproblematiek, ernstige gedragsproblematiek en combinaties hiervan.

Domeinen

Individu heeft niet/nauwelijks zelfredzaamheid op verschillende domeinen, weinig mogelijkheden te ontwikkelen naar meer zelfredzaamheid (wel behouden). Reikwijdte doelen: brede doelstelling van het uit een crisis/acute problematiek komen tot behoud of vooruitgang.

 

Toename zelfredzaamheid is mogelijk (bijvoorbeeld woonvaardigheden, vaardigheden op het gebied van vrijwilligerswerk of sociale relaties, omgaan met financiën). Dit kan per individu verschillen, afhankelijk van het domein waar het probleem zit of waar de zelfredzaamheid onder de maat is.

Aandachtspunten

Zeer kwetsbare doelgroep

Aandacht voor mantelzorgers

Samenhang domeinen: oorzaak-gevolg relatie van de domeinen en prioritering

 

Ondersteuning

Diverse ondersteuningstypen bij diverse vragen:

  • 1.

    Acuut (in episodes van crisis en acute problematiek)

  • 2.

    Langdurige en voortdurende ondersteuning/ begeleiding (duurzame levensloopbegeleiding)

  • 3.

    Intensieve en specialistische begeleiding

  • 4.

    Dag invulling

  • 5.

    Beschermde woonvormen

  • 6.

    Informele hulp (vrijwilligers en eigen systeem)

  • 7.

    Zorg op afstand

Inzet: algemeen en specifiek beeld

Kenmerken:

Coördinatie: Aanwezigheid van een (specialistische) coördinator (overzicht, toezicht, signalering en aanspreekpunt voor alle betrokkenen).

Intensiteit: wisselend en veelal een combinatie van specialistische inzet en acute inzet op specialistische en acute vragen, langdurige ondersteuning, monitoring en coördinatie (levensloopbegeleiding), praktische ondersteuning en informele hulp. Dit betekent dat flexibiliteit in ondersteuning nodig is.

Samenhang: continue afstemming en samenhangende ondersteuning informele en formele ondersteuning, integrale begeleiding op leefdomeinen

 

Op- en afschalen: bij fasen/ situaties meer intensieve inzet te realiseren. Afhankelijk van de fasen/ situatie/ domein zal dit specialistische inzet, welzijn of informele ondersteuning zijn. Dit betekent dat er een voortdurende alertheid moet zijn op/bij veranderende omstandigheden (bijvoorbeeld veranderingen in steunsysteem, verandering in werk- of woonsituatie of overgang levenssituatie zoals van jongvolwassene naar volwassene). Er zijn mogelijkheden om op onderdelen af te schalen naar welzijn en informele ondersteuning (bij de praktische ondersteuning en de langdurige ondersteuning), coördinatie ligt in handen van een specialist.

 

Specifiek op leefdomeinen

De vragen kunnen zich op alle leefdomeinen en in verschillende combinaties voordoen. De begeleiding op de leefdomeinen heeft een integraal karakter en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Begeleiding op de leefdomeinen kan zijn het ‘overnemen’, ‘toezicht’, ‘hulp en ondersteuning’, ‘stimuleren en aanleren vaardigheden’

Resultaten

Algemene resultaat:

De persoon functioneert naar eigen tevredenheid en met succes (door de ogen van voor hem belangrijke anderen) in zijn omgeving (woon, (vrijwilligers)werk, opleiding, buurt) met een zo groot mogelijke zelfstandigheid en met de noodzakelijke (blijvende) aanpassingen en hulpbronnen op maat. Persoon voelt zich welkom op plekken en kan meedoen ondanks en met zijn beperkingen.

Verergering is voorkomen, dat meetbaar is via de ZRM

 

Concrete resultaten:

  • Persoon heeft een eigen betaalbare woonruimte

  • Persoon woont zelfstandig en slechts onderbroken door tijdige interventies waarbij huisvesting niet in gevaar komt.

  • Persoon is financieel stabiel (al dan niet met inkomensbeheer/bewindvoering) en heeft een overzicht van de eigen in en uitgave en kan (verantwoorde) keuzes maken zonder in de schulden te komen

  • Persoon heeft een sociaal netwerk waar hij op terug kan vallen

  • Persoon herkent problematiek bij zichzelf (op ieder domein) en kan hierdoor adequaat reageren (hulp inroepen)

  • Steunsysteem zet zich in, maar blijft ook zorgdragen voor zichzelf (balans draagkracht en draaglast)

  • Persoon heeft een dagbesteding (parttime/fulltime) en is tevreden met zijn/haar dagbesteding.

  • Persoon zijn/ haar geestelijke en lichamelijke toestand is stabiel is, eventuele verslaving is onder controle.

  • Persoon heeft zelden contact met justitie

  • Persoon houdt zelfstandig het huishouden bij;

  • Persoon heeft structuur in zijn dag: huishouden, boodschappen, maaltijden, dag- nachtritme, enz..

 

Voorbeelden van ondersteuning op leefdomeinen

Financiën

   

Ondersteuning (bij ordenen, structuren, verantwoorde keuzes), toezicht en signalerende functie.

Ondersteuning bij administratie (bijvoorbeeld post openen, post leren lezen, onderscheid maken in urgentie, onderscheid maken in de te nemen acties, planning maken voor acties, totaal overzicht krijgen in inkomsten/uitgave en evt. schulden, beschrijven uitgavepatronen, op de hoogte zijn van wet- en regelgeving, contacten leggen en onderhouden met instanties/schuldeisers, verantwoorde financiële keuzes maken, bijhouden van administratie, budgetbeheer, budgetbegeleiding, bewust boodschappen doen.

Ondersteuning bij contacten/ contacten leggen met belangrijke organisatie (zoals ISD) en informatie achterhalen.

Toezicht in de vorm van bewindvoering of schuldsanering, budgetbeheer.

Fondsen werven (bijvoorbeeld nieuwe levenskracht, Rabo Welzijnsfonds (Bladel), stichting leergelden, kledingbank, tweedehands goederen van particulieren/kringloopwinkels t.b.v. inrichten woning)

Dagbesteding/werk:

   

Bieden van laagdrempelige dagbesteding of arbeidsactivering.

Ondersteuning in bestaande situaties, behouden van situatie en functioneren verbeteren (bijv. in school, (vrijwilligers)werk, dagbesteding).

Ondersteuning in vinden van talenten, wensen en mogelijkheden

Ondersteuning in benaderen van werkgevers, hulp bij vinden van (vrijwilligers) werk en bij het behouden ervan (job coaching)

Ondersteuning en begeleiding bij dagbestedingsactiviteiten, afgestemd op ontwikkelingsniveau (bijvoorbeeld op zorgboerderij of in de vorm van inloop). Dit kan laagdrempelige dagbesteding binnen beschermde omgeving zijn.

Ondersteuning bij (vrijwilligers)werk, arbeidsleertrajecten en opleiding.

Vervoer van en naar dagbesteding.

Ondersteuning bij dag- en nachtritme, planning en plannen, balans in activiteiten en vinden en behouden van structuur.

Stimuleren tot activiteiten, ondersteuning bij vinden van talenten en juiste organisaties om deze in te zetten (werkplek, dagbesteding, UWV).

Aanleren benodigde vaardigheden.

Huisvesting

   

Ondersteuning om zelfstandig wonen mogelijk te maken

Acute ondersteuning bij dreigende/ werkelijke uithuiszetting, dakloosheid, achterstanden in betalingen.

Ondersteuning bij onderhouden van het huis (zoals huishoudelijke werkzaamheden, kleine klusjes, grotere klussen, inschakelen van vakmensen, opruimen woning).

Praktische ondersteuning in de vorm van toezicht en ondersteuning dagelijkse gang van zaken.

Inschatting geschiktheid woning.

Ondersteuning bij aangaan van contracten e.d.

Ondersteuning door informele hulp voor toezicht en ondersteuning dagelijkse gang van zaken.

Ondersteuning in de relatie woningbouwvereniging m.b.t. vinden van huisvesting bij uitstroom uit Beschermende Woonvorm. c.q. instelling, contact buren en buurt, overlast aanpakken. Woningstichting is belangrijke signaleerder en partner.

Huiselijke relaties

   

Ondersteuning in de vorm van psycho-educatie, verwijzen naar hulpondersteuning

Ondersteuning bij ontwikkelen van steunsysteem en aanleren van (sociale) vaardigheden.

Ondersteunen in praktische vaardigheden door informele inzet.

Coördinatie/ toezicht

Geestelijke gezondheid

   

Verbinding met behandelaren en behandeling, contacten met behandelaren

Ondersteuning in aanleren vaardigheden en verhogen regie.

Steunnetwerk informeren, stimuleren en ondersteunen. Hanteren signaleringsplan.

Ondersteuning bij leren om hulp te vragen, inzicht in omgaan met beperkingen, feedback op functioneren, uitleg over gevolgen aandoening, bijsturen gedrag, bespreken gedrag, oefenen en aanleren vaardigheden, omgaan medicatie en bijwerkingen.

Ondersteuning bij opbouwen eigen regie en zelfvertrouwen.

Herstelverhaal als uitgangspunt en eigen ervaringen en oplossingen. Aandacht voor verhaal en ervaringen van eigen netwerk (familie en vrienden), zodat netwerk behouden en/of uitgebreid kan worden.

Steunnetwerk informeren, stimuleren en ondersteunen. Ondersteunen bij verkrijgen noodzakelijke specialistische ondersteuning.

Lichamelijke gezondheid:

   

Ondersteuning bij aanleren vaardigheden bij het goed zorgen voor je lichaam (hygiëne/verzorgen/eten/drinken, bewegen) beperkingen door lichamelijke klachten/ziektes als dan niet chronisch.

Ondersteuning bij medicatie en bijwerkingen, relatie met (huis)arts

Organiseren van passende activiteiten (bijvoorbeeld sport/bewegen).

Coördinatie, signalering en toezicht (escalatie indien nodig).

Verslaving

   

Ondersteuning bij en stimuleren van erkennen van verslaving, mate van verslaving, consequenties van de verslaving.

Samenwerking met verslavingszorg, motiveren om specialistische hulp te accepteren, motiveren tot gedragsverandering, aanmelden specialistische zorg.

Casuïstiekoverleg.

ADL

   

Onderhouden van ADL gebruiken als signaleringsfunctie

Bij start inzet specialistisch; aanleren vaardigheden. Daarna ondersteuning informele zorg, om vaardigheden te generaliseren (structureel, langdurig). Soms tijdelijk noodzakelijk overnemen.

Ondersteuning bij aanleren vaardigheden lichaamsverzorging, koken, boodschappen doen, contacten met anderen/instanties.

Ondersteuning bij planning en uitvoering, orde op zaken stellen, hulp bij zelfzorg, zorg voor huislijke omgeving, ondersteuning bij voeren van huishouden (thuiszorg inschakelen of woonbegeleiding)

Vaardigheden generaliseren.

Ondersteuning bij mobiliteitsproblemen.

Coördinatie/ toezicht en bij acute problematiek opschalen.

Sociaal netwerk

   

Ondersteuning bij contacten onderhouden (familie/vrienden/kennissen), onderzoeken welke mogelijkheden netwerk biedt (voor cliënt: bij wie kan ik voor wat terecht).

Ondersteuning bij contacten aangaan, vinden van plek waar persoon zich thuis voelt en welkom is. Ondersteuning bij persoonlijke aspecten in het contact met anderen (schaamte, isolement, keuzes foute vrienden).

Later overname steunsysteem, onder toezicht en coördinatie van professional (waken voor overbelasting).

Organiseren lotgenotencontact.

Activeren tot participatie, aanleren sociale vaardigheden, onderhouden van contacten en informeren omgeving.

Maatschappelijke participatie

Ondersteuning bij omgang met instanties en kennis van instanties (wat, waar, hoe, wet- en regelgeving)

Zie ook domeinen dagbesteding, werk, sociaal netwerk (stimuleren, activeren, aanleren – sociale- vaardigheden).

Justitie

   

Ondersteuning bij (financiële) consequenties schulden, in aanraking komen met justitie (bijvoorbeeld door verslaving, agressie)

Ondersteuning bij justitiële contacten, frequentie van justitieel contact en consequenties daarvan.

Afstemming/contact met politie/reclassering, grenzen stellen, handhaving regels, delict-gevaar signaleren.

 

Welbevinden

Doel

Het bevorderen van welzijn en de kwaliteit van leven, achteruitgang vertragen en mantelzorgers ontlasten door het dragelijk houden van de effecten van de aandoening van de cliënt en langer thuis wonen mogelijk maken

Korte omschrijving vraag en achtergrond

Algemeen: Aard van de vraag komt voort uit een aandoening dat gekenmerkt wordt door een (progressieve) achteruitgang. De persoon kan hierdoor niet of onvoldoende functioneren op een/meer domeinen en de mantelzorgers /het systeem (gezin) zijn belast.

 

Kenmerken:

  • Weinig/ nauwelijks mogelijkheden toename zelfredzaamheid

  • Ontlasting systeem belangrijk, om langer thuis wonen mogelijk te maken

  • Toename/behoud sociale participatie en welzijn, weinig/geen kansen arbeidsparticipatie

  • Alleenstaanden – verzwarende factor en grotere begeleidings- en ondersteuningsvraag 

Achtergrond vraag (o.a.):

Cliënten met NAH, dementie, alzheimer, zintuigelijke handicap, verstandelijke handicap, psychiatrie, (dreigende) overbelasting van de mantelzorger

Domeinen

Lage zelfredzaamheid op leefgebieden door regieverlies en kenmerken problematiek (bijvoorbeeld geheugenverlies, hersenaandoening/neurologische aandoening, lichamelijke en mentale achteruitgang). In veel gevallen netwerk dat op leefgebieden de regie overneemt/ ondersteunt. Welzijn bevorderen mogelijk op domeinen: huiselijke relaties, maatschappelijke participatie, dagbesteding, geestelijke en lichamelijke gezondheid (van de mantelzorger) en sociaal netwerk.

Vaak sprake van achteruitgang op leefgebieden.

Meer zelfredzamer maken door niet alles over te nemen, stimuleren tot zelfredzaamheid/ zelfzorg eventueel met domotica, informatica, hulpmiddelen in de breedste zin van het woord.

Thuis wonen kan echt veel vaker maar dan moeten we wel mogelijkheden onderzoeken om dat waar te maken. Bijvoorbeeld door een nachtopvang te realiseren bij dementerenden, domotica toe te laten, cliënten ervaringen op te laten doen met domotica, informatica enz.

Aandachtspunten

Voorzichtigheid geboden rondom ontnemen regie, aandacht voor welke zaken door familie gedaan kan worden, welke beter door ‘onafhankelijke derde’ (vrijwillig/professioneel) en zoveel mogelijk met de persoon zelf.

Samenhang 1e, 2e lijn en begeleiding. Vaak zorg vanuit andere disciplines, zoals huisarts, ziekenhuis, verpleging en verzorging.

Steunsysteem een zeer belangrijke rol (inzet, ontlasting).

Risico’s van over en onderschatting

 

Ondersteuning

Diverse ondersteuningstypen:

  • 1.

    Langdurig (blijvende beperking)

  • 2.

    Intensieve ondersteuning en trajectbegeleiding (ook voor systeem)

  • 3.

    Respijtzorg

  • 4.

    Tijdelijke huisvesting

  • 5.

    Specialistische inzet

  • 6.

    Groepsbegeleiding

  • 7.

    Mantelzorg

  • 8.

    Zorg op afstand

Inzet: algemeen en specifiek beeld

Het traject is langdurig en specialistisch van aard.

 

Coördinatie: Er is vaak zorg vanuit verschillende disciplines. Regie en coördinatie op gehele zorgaanbod noodzakelijk. Ondersteuning in de vorm van informele hulp van mantelzorg, vrijwilligers en ander informele zorg samen met professionele hulp kunnen goed gecombineerd worden. Nodig is dat er inzicht is wie welke taken op zich kan nemen op welke momenten (dubbellingen voorkomen). In de 1e lijn spelen de huisarts POH en wijkverpleegkundige een zeer belangrijke rol voor cliënt en systeem, waar nodig met ondersteuning door andere professionals.

 

Intensiteit: De ondersteuning is langdurig van aard. Van belang is snel inzetbare zorg/ hulp/ vrijwilligers aan te kunnen bieden op momenten dat de cliënt en mantelzorger vastlopen. Hun het vertrouwen geven dat er dan ook snel hulp kan komen en niet maanden moeten wachten op een plekje intramuraal.

 

Samenhang verschillende typen ondersteuning: zie coördinatie. Balans van het systeem/mantelzorg en de cliënt is altijd onder de aandacht.

 

Op- en afschalen: De start en vaak het gehele traject heeft een specialistisch en intensief karakter. Afschalen kan alleen op een moment van “goede dagen/ weken/ maanden” afhankelijk van de onderliggende problemen. Opschalen bij deze doelgroep zal echter vaker aanwezig zijn, intensiteit zal wel kunnen fluctueren daarom is een flexibele inzet gewenst. Op goede dagen cliënt in zijn kracht zetten.

 

Specifiek op leefdomeinen

In gevallen kan de ondersteuning gericht zijn op oefenen met praktische vaardigheden een aspect en het leren omgaan met de beperking. De begeleiding op de leefdomeinen heeft een integraal karakter. Begeleiding op de leefdomeinen kan zijn ‘overnemen’, ‘toezicht’, ‘hulp en ondersteuning’, ‘stimuleren en aanleren vaardigheden’

 

Resultaten

  • Persoon kan langer thuis wonen en mantelzorgers raken niet overbelast, kunnen grenzen aangeven en weten hulp en steun in te schakelen.

  • Persoon participeert en integreert met behoud van - of vinden het van een geschikte dagbesteding

  • Persoon zijn/haar leefsituatie blijft zolang mogelijk behouden en verbeterd

  • Persoon zijn/haar leefsituatie is veilig

  • Persoon zijn/haar netwerk is gegroeid en verstevigd en heeft een balans tussen draagkracht en draaglast

  • Persoon heeft op eigen tempo en behoeften de laatste fase bereikt.

  • Persoon heeft gevoel van eigenwaarde

  • Persoon houdt zover mogelijk eigen regie en autonomie.

 

Voorbeelden van ondersteuning op leefdomeinen

Financiën

   

Ondersteuning steunsysteem in de veranderingen op financieel gebied (o.a. in de mogelijkheden die er zijn i.v.m. toeslagen en tegemoetkomingen).

Ondersteuning in de vorm van kantongerecht mentorschap en bewindvoering door een professionele organisatie.

Signalering.

Praktische ondersteuning bij financieel beheer en in contacten met instanties. …

Dagbesteding/werk:

   

Dagopvang op bijvoorbeeld zorgboerderij (activiteiten ten behoeve van ontlasting mantelzorg, maar ook praktisch gericht op de beperking).

Ondersteunen bij plannen en structureren van het dag- en weekritme

Wegwijs maken in de mogelijkheden van dagbesteding.

Ondersteuning bij het vinden/behouden van een geschikte werkplek wanneer dit tot de mogelijkheden behoort (door middel van een individueel trajectplan een (onbetaalde)baan voor de cliënt verwerven/behouden).

Vervoer van en naar dagbesteding.

Huisvesting

   

Logeerfuncties, respijtopvang in beschermende woonvorm

Wegwijs maken in de mogelijkheden van huisvesting (meedenken en uitvoeren aanpassingen).

Praktische ondersteuning door informele hulp voor toezicht en ondersteuning dagelijkse gang van zaken.

Aanpassingen in woning (zoals domotica, zorgcirkels, veiligheid in huis)

Huiselijke relaties

   

Ontwikkelen en ondersteunen van steunsysteem.

Ontlasten steunsysteem.

Aanleren van vaardigheden (verandering relaties onderling)

Activeren steunsysteem.

Ondersteuning ten behoeve van het behouden en /of verbeteren van een vertrouwde thuissituatie, oude structuren blijven behouden en men behoudt zelf regie over het eigen leven ondanks alle beperkingen en ontregelingen ten gevolge van beperking.

Geestelijke gezondheid

   

Ondersteuning mantelzorger, psycho-educatie, voorlichting over problematiek en hoe hiermee om te gaan, onderlinge contacten overbelaste mantelzorgers.

Ondersteuning in omgaan met veranderingen in functioneren, omgaan met acceptatie en verlies vaardigheden.

Steunnetwerk informeren, stimuleren en ondersteunen. Ondersteuning op sociaal en emotioneel vlak

Lichamelijke gezondheid:

   

Ondersteuning in gebruik van medicatie.

Ondersteuning van informele hulp voor uitvoering vaardigheden (rondom hygiëne, (gezond) koken en eten)

Ondersteuning bij vermindering mobiliteit.

Coördinatie en toezicht.

Voorlichting en preventie en het op tijd signaleren van lichamelijke achteruitgang (tijdig inzetten specialistische zorg)

Ondersteunen bij het behouden/verbeteren dan wel compenseren van lichamelijke vaardigheden.

Verslaving

 

Ondersteuning bij verslaving

Signalering en ontwikkelfunctie primaire milieu

ADL

   

Ondersteuning bij het zelf kunnen uitvoeren en organiseren van ADL-activiteiten of door systeem.

Stimuleren zelfzorg

Signaleren en observeren (tijdig inzetten bij uitval)

Domotica/ informatica waar mogelijk.

Sociaal netwerk

   

Organiseren en ontwikkelen steunsysteem, activeren tot participatie, omgang met veranderingen, onderhouden van contacten en informeren omgeving.

Ondersteuning bij persoonlijke aspecten in het contact met anderen (schaamte, isolement, achteruitgang/ verandering).

Toezicht en coördinatie bij informele ondersteuning.

Maatschappelijke participatie

Organiseren en ontwikkelen steunsysteem, activeren tot participatie, omgang met veranderingen, onderhouden van contacten en informeren omgeving.

Zie ook dagbesteding en werk

Justitie

   

Ondersteuning in het omgaan met overheidsinstellingen en instanties

Directe actie ondernemen en doorzetten naar zorg: opvangmogelijkheden of oppashulp kunnen inroepen.

Signaleren en traceren door middel van domotica.

Samenwerken (bijvoorbeeld veiligheid, politie, nachtsignalering)

 

 

Verandering en groei

Doel

Persoon (en omgeving) leert (leren) vaardigheden om voldoende te participeren, dagelijkse levensverrichtingen uit te voeren en het persoonlijk leven te structureren en daar zoveel mogelijk regie over te voeren. Het participatieniveau wordt ontwikkeld, verhoogd en behouden op hoogste niveau (zelfstandigheid)

Korte omschrijving vraag en achtergrond

Algemeen: Er is sprake van onvoldoende vaardigheden en mogelijkheden om in verschillende situaties of in ontstane situaties (op gewenst niveau) te participeren, eigen regie te creëren en te behouden. Daarbij is de opgave breder dan alleen de betreffende burger (ook omgeving speelt een belangrijke rol in het realiseren van gewenste participatie). De aard van de vraag kan voortkomen uit een aandoening dat gekenmerkt wordt door een fluctuerende intensiteit van ernst, de persoon kan ‘goede’ en ‘slechte’ periodes hebben. In goede periodes kan de persoon relatief goed zelfstandig functioneren, in de slechtere periodes kan de persoon dit zelf minder goed organiseren. Ook kan er sprake zijn van een grotere afstand tot de reguliere samenleving door tijdelijke/langdurige onttrekking aan deze samenleving. Daarnaast kan het zijn dan door omstandigheden of door beperkte vaardigheden iemand onvoldoende in staat is om maatschappelijk te participeren, een sociaal netwerk op te bouwen of een vorm van dagbesteding te organiseren. De persoon heeft begeleiding nodig om (weer) zelfredzaam te worden en de kansen op participatie te verhogen.

 

Kenmerken:

  • Cognitieve/intellectuele beperkingen en vaak gecombineerd met gedragsproblematiek en/of beperkte sociale vaardigheden

  • Gebrek aan stabiliteit, participatie en structuur

  • Persoon heeft onvoldoende vaardigheden, netwerk of inzicht in de mogelijkheden om te participeren.

  • Iemand kan in staat gesteld worden om zelf de regie te voeren. 

Achtergrond vraag (o.a.):

De vragen in dit profiel kenmerken zich door een verschil in intensiteit en complexiteit en de achtergronden zijn dan ook divers. Te denken valt aan LVG, psychiatrie (bijvoorbeeld autisme, ADHD, persoonlijkheidsproblematiek), LVG+, VG met gedragsproblematiek personen met een afstand tot reguliere samenleving (o.a. ex-gedetineerden mogelijk in combinatie met beperkte vaardigheden) en cliënten in GGZ-behandeling/net uitbehandelde GGZ-cliënten. In de lichtere variant kan gedacht worden aan een oudere zonder netwerk, iemand die is gescheiden en waarbij de inkomenspositie is beïnvloed, iemand die zelf ziek is of een familielid (partner of kinderen) heeft die ziek is waardoor iemand onvoldoende kan participeren. Maar kan ook gaan om verlies van grip op huisvesting, werkloosheid en geen inkomen.

Domeinen

De zelfredzaamheid is minimaal op één domein laag/onvoldoende en zal in veel gevallen op meerdere leefdomeinen laag/onvoldoende zijn. Mogelijk is er sprake van acute vraag en/of zeer lage zelfredzaamheid. Scores op de domeinen hangen vaak samen (bijvoorbeeld invloed geestelijke gezondheid op maatschappelijke participatie of financiën of invloed dagbesteding/werk op geestelijke gezondheid). Mogelijkheden om toename van zelfredzaamheid te realiseren en deze te behouden op verschillende domeinen.

Aandachtspunten

Het vergroten van de eigen kracht kan bij deze personen veel positief effect hebben op alle domeinen.

Het is van belang bij aanvang het uiteindelijk doel goed in kaart te brengen en prioritering aan te brengen. Doelen zijn gericht op verbetering en stabiliseren van de haalbare situaties voor de individuele cliënt. Helder bepalen welk domein prioriteit moet krijgen om de participatie te vergroten en wat het gewenste effect is op de andere domeinen.

Signaleringsfunctie en het vroegtijdig aanpakken

Het steunsysteem is erg belangrijk, maar de dreiging voor overbelasting zal hier snel op de loer liggen. Hier dient de professional steeds aandacht voor te hebben, dus de begeleiding van de professional zal ook veel gericht zijn op het steunsysteem (aanleren vaardigheden in de omgang van de problematiek, maar vooral ook leren in de grens zoeken van draagkracht en draaglast).

Samenhang aanwezige behandeling/samenhang behandelplan

Levensfase: puber vs. volwassenen (verschillende aanpak), overgangssituaties (bijvoorbeeld school/werk of werk/werk of verhuizing)

Kwetsbaarheid personen – aandacht voor juiste beoordeling participatiekansen, eigen verantwoordelijkheid/regie en zelfredzaamheid

 

Ondersteuning

Diverse ondersteuningstypen:

  • 1.

    Specialistisch en intensieve begeleiding

  • 2.

    Praktische begeleiding en activering

  • 3.

    Inzet van mantelzorger en informele ondersteuning

  • 4.

    Langdurig en coördinatie: monitoren en onderhouden, door en voor systeem/netwerk/informele ondersteuning/welzijn

  • 5.

    Tijdelijke huisvesting

  • 6.

    Zorg op afstand

Inzet: algemeen en specifiek beeld

Inzet is praktische van aard en eenvoudig waar mogelijk. De inzet richt zich op het verwerven van nieuw gedrag en het oefenen met nieuwe rollen en vaardigheden, gericht op verandering en toename van zelfredzaamheid.

 

Coördinatie: Er is vaak sprake van ondersteuning van diverse disciplines. Coördinatie en overleg is noodzakelijk om multidisciplinaire ondersteuning en samenwerking effectief te laten verlopen, en vanwege moeilijk te voorspellen en te prognosticeren ondersteuningsvraag/verloop). Periodieke evaluatiemomenten door begeleider zijn hierin van belang.

 

Intensiteit: Specialistische ondersteuning kan nodig zijn in opmaat naar specialistische zorg, geleverd buiten de gemeentelijke verantwoordelijkheden en is nodig voor de ondersteuning gericht op de groei. De ondersteuning wordt gecombineerd met praktische ondersteuning en informele hulp. Van belang om het informele netwerk en/of potentieel netwerk in kaart te brengen. In de loop van de tijd kunnen deeltaken overgenomen worden door informeel systeem/netwerk/mantelzorg

 

Samenhang verschillende typen ondersteuning: continue afstemming en samenhangende ondersteuning informele en formele ondersteuning, integrale begeleiding op leefdomeinen. Informele inzet en het zelf uitvoeren van vrijwilligerswerk kan bij uitstek bij deze personen een positief effect hebben op de zelfredzaamheid. Preventie en toezicht nauw verbonden en daarvoor korte lijnen steunsysteem en sociale (ook werk) systeem rondom persoon (breder dan gezin, ook school/werk (regulier/SW), buurt, UWV etc.).

 

Op- en afschalen: De intensiviteit van de professional kan op en af geschaald worden. Vaak is in het begin de ondersteuning van intensieve aard, voor het aanleren van vaardigheden en ook in acute situaties (waarbij direct beschikbaar). Begeleiding blijft van relatief intensieve aard, vanwege complexiteit en fluctuerende karakter, na verloop van tijd is afschaling van specialistische begeleiding mogelijk en wenselijk door groei regie bij cliënt en systeem. 

   

Specifiek op leefdomeinen

De vragen kunnen zich op alle leefdomeinen en in verschillende combinaties voordoen. De begeleiding op de leefdomeinen heeft een integraal karakter. Begeleiding op de leefdomeinen kan zijn ‘hulp en ondersteuning’, ‘stimuleren en aanleren vaardigheden’

 

Resultaten

De persoon functioneert naar eigen tevredenheid en met succes (door de ogen van voor hem/haar belangrijke anderen) in zijn omgeving (woon, (vrijwilligers)werk, opleiding, buurt) met een zo groot mogelijke zelfstandigheid en met de noodzakelijke aanpassingen en hulpbronnen op maat. Vaardigheden en talenten om op die plekken te functioneren zijn ontwikkeld en persoon weet steun zelf te gebruiken, erom te vragen als dat nodig is

De persoon kan in relatief korte tijd zelfstandig verder, op alle gebieden van de ZRM.

 

Concrete resultaten:

  • Persoon heeft een eigen betaalbare woonruimte

  • Persoon woont zelfstandig en slechts onderbroken door tijdige interventies waarbij huisvesting niet in gevaar komt.

  • Persoon is financieel stabiel (al dan niet met inkomensbeheer/bewindvoering) en heeft een overzicht van de eigen in en uitgave en kan (verantwoorde) keuzes maken zonder in de schulden te komen

  • Persoon heeft een sociaal netwerk waar hij op terug kan vallen

  • Persoon herkent problematiek bij zichzelf (op ieder domein) en kan hierdoor adequaat reageren (hulp inroepen)

  • Steunsysteem zet zich in, maar blijft ook zorgdragen voor zichzelf (balans draagkracht en draaglast)

  • Persoon heeft een dagbesteding (parttime/fulltime) en is tevreden met zijn/haar dagbesteding.

  • Persoon zijn/ haar geestelijke en lichamelijke toestand is stabiel is, eventuele verslaving is onder controle.

  • Persoon heeft zelden contact met justitie

  • Persoon houdt zelfstandig het huishouden bij;

  • Persoon heeft structuur in zijn dag: huishouden, boodschappen, maaltijden, dag- nachtritme, enz..

 

Voorbeelden van ondersteuning op leefdomeinen

Financiën

   

Ondersteuning (bij ordenen, structuren, verantwoorde keuzes), toezicht en signalerende functie.

Ondersteuning bij administratie (bijvoorbeeld post openen, post leren lezen, onderscheid maken in urgentie, onderscheid maken in de te nemen acties, planning maken voor acties, totaal overzicht krijgen in inkomsten/uitgave en evt. schulden, beschrijven uitgavepatronen, op de hoogte zijn van wet- en regelgeving, contacten leggen en onderhouden met instanties/schuldeisers, verantwoorde financiële keuzes maken, bijhouden van administratie, budgetbeheer, budgetbegeleiding, bewust boodschappen doen.

Ondersteuning bij contacten/ contacten leggen met belangrijke organisatie (zoals ISD) en informatie achterhalen.

Toezicht in de vorm van bewindvoering of schuldsanering, budgetbeheer.

Fondsen werven (bijvoorbeeld nieuwe levenskracht, Rabo Welzijnsfonds (Bladel), stichting leergelden, kledingbank, tweedehands goederen van particulieren/kringloopwinkels t.b.v. inrichten woning)

Dagbesteding/werk:

   

Ondersteuning bij dag- en nachtritme, planning en plannen, balans in activiteiten en vinden en behouden van structuur.

Stimuleren tot activiteiten, ondersteuning bij vinden van talenten en juiste organisaties om deze in te zetten (werkplek, dagbesteding, UWV).

Aanleren benodigde vaardigheden.

Ondersteuning in bestaande situaties, behouden van situatie en functioneren verbeteren (bijv. in school, (vrijwilligers)werk, dagbesteding).

Toekomstige wensen en talenten inventariseren en zoeken naar mogelijkheden, benaderen van werkgevers, hulp bij vinden van (vrijwilligers)werk en bij het behouden ervan (job coaching)

Ondersteuning en begeleiding bij dagbestedingsactiviteiten (bijvoorbeeld op zorgboerderij of in de vorm van inloop),

Ondersteuning bij (vrijwilligers)werk, arbeidsleertrajecten en opleiding.

Vervoer van en naar dagbesteding.

Huisvesting

   

Acute ondersteuning bij dreigende/ werkelijke uithuiszetting, dakloosheid, achterstanden in betalingen.

Ondersteuning bij onderhouden van het huis (zoals huishoudelijke werkzaamheden, kleine klusjes, grotere klussen, inschakelen van vakmensen, opruimen woning).

Praktische ondersteuning in de vorm van toezicht en ondersteuning dagelijkse gang van zaken.

Inschatting geschiktheid woning.

Relatie woningbouwvereniging m.b.t. vinden van huisvesting bij uitstroom uit Beschermende Woonvorm. c.q. instelling, contact buren en buurt, overlast aanpakken. Woningstichting is belangrijke signaleerder en partner.

Huurtoeslag en contact over onderhoud is belangrijk.

Huiselijke relaties

   

Intensieve en specialistische hulp voor aanleren van vaardigheden (grenzen, verantwoordelijkheid, betrokkenheid, sociale vaardigheden) en ontwikkelen en behouden van steunsysteem.

Signalering van gedrag dat mogelijk wijst op geweld, veiligheid met cliënt en systeem bewaken (indien nodig zorgmelding).

Ondersteuning bij omgangsvormen met overige huisgenoten, maken van afspraken, gedragsregels, inzicht in gedrag/gevoel van anderen, rol in de samenlevingsvorm.

Praktische inzet/ ondersteuning in relaties.

Coördinatie en toezicht door professional (structureel contact met cliënt en systeem). Aandacht voor overbelasting van het systeem en waar nodig zoeken en inzetten naar mogelijkheden ter ontlasting.

Bieden van handvatten voor sociale netwerk om, om te kunnen omgaan met cliënt met haar/zijn beperkingen (bijvoorbeeld thema-avonden, lotgenotencontact)

Geestelijke gezondheid

   

Signaleringsplan.

Ondersteunen bij leren om hulp te vragen, inzicht in omgaan met beperkingen, feedback op functioneren, uitleg over gevolgen aandoening, bijsturen gedrag, bespreken gedrag, oefenen en aanleren vaardigheden, omgaan medicatie en bijwerkingen.

Begeleiding bij opbouwen eigen regie en zelfvertrouwen.

Herstelverhaal als uitgangspunt en eigen ervaringen en oplossingen. Aandacht voor verhaal en ervaringen van eigen netwerk (familie en vrienden), zodat netwerk behouden en/of uitgebreid kan worden.

Relatie met behandelaar. En contacten met behandelaren en verhogen regie.

Steunnetwerk informeren, stimuleren en ondersteunen. Intensiviteit van inzet verhogen/ verlagen wanneer nodig.

Ondersteunen bij verkrijgen noodzakelijke specialistische ondersteuning.

Lichamelijke gezondheid:

   

Ondersteuning bij aanleren vaardigheden bij het goed zorgen voor je lichaam (hygiëne/verzorgen/eten/drinken, bewegen) beperkingen door lichamelijke klachten/ziektes als dan niet chronisch.

Ondersteuning bij medicatie en bijwerkingen, relatie met (huis)arts

Organiseren van activiteiten passend bij cliënt.

Coördinatie, signalering en toezicht (escalatie indien nodig).

Verslaving

   

Ondersteuning bij en stimuleren van erkennen van verslaving, mate van verslaving, consequenties van de verslaving.

Samenwerking met verslavingszorg, motiveren om specialistische hulp te accepteren, motiveren tot gedragsverandering, aanmelden specialistische zorg.

Casuïstiekoverleg.

ADL

   

Ondersteuning bij aanleren vaardigheden lichaamsverzorging, koken, boodschappen doen, contacten met anderen/instanties.

Ondersteuning bij planning en uitvoering, orde op zaken stellen, hulp bij zelfzorg, zorg voor huislijke omgeving, ondersteuning bij voeren van huishouden (thuiszorg inschakelen of woonbegeleiding)

Vaardigheden generaliseren.

Ondersteuning bij mobiliteitsproblemen.

Coördinatie/ toezicht en bij acute problematiek opschalen.

Sociaal netwerk

   

Ondersteuning bij contacten onderhouden (familie/vrienden/kennissen), onderzoeken welke mogelijkheden netwerk biedt (voor cliënt: bij wie kan ik voor wat terecht).

Ondersteuning bij contacten aangaan, vinden van plek waar persoon zich thuis voelt en welkom is. Ondersteuning bij persoonlijke aspecten in het contact met anderen (schaamte, isolement, keuzes foute vrienden).

Later overname steunsysteem, onder toezicht en coördinatie van professional (waken voor overbelasting).

Organiseren lotgenotencontact.

Activeren tot participatie, aanleren sociale vaardigheden, onderhouden van contacten en informeren omgeving.

Maatschappelijke participatie

Ondersteuning bij omgang met instanties en kennis van instanties (wat, waar, hoe, wet- en regelgeving)

Zie ook domeinen dagbesteding, werk, sociaal netwerk (stimuleren, activeren, aanleren – sociale- vaardigheden).

Justitie

   

Ondersteuning bij (financiële) consequenties schulden, in aanraking komen met justitie (bijvoorbeeld door verslaving, agressie)

Ondersteuning bij justitiële contacten, frequentie van justitieel contact en consequenties daarvan.

Afstemming/contact met politie/reclassering, grenzen stellen, handhaving regels, delict-gevaar signaleren.

 

 

Bijlage 3 Zelfredzaamheidmatrix

 

 

 

Naar boven