Beleidslijn intrekking omgevingsvergunningen (activiteit bouwen)

Z-2014/003772 D-2014/016163

 

Tekstplaatsing

Deze beleidslijn is opgenomen in het Uitvoeringsprogramma Toezicht en Handhaving 2014 en niet eerder bekendgemaakt.

Beleidslijn intrekking omgevingsvergunningen (activiteit bouwen)

In 2013 zijn 70 bouwvergunningen (omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen) ingetrokken. Deze intrekkingen vormen een groot aandeel van de werkzaamheden van de bouwinspecteurs. Het is wenselijk om duidelijkheid te geven over de manier waarop wij uitvoering geven aan de intrekkingsbevoegdheid zodat voor alle betrokken partijen en belanghebbenden duidelijk is wanneer een niet uitgevoerde bouwvergunning wordt ingetrokken en welke procedure hierbij van toepassing is. Om deze reden hebben wij een beleidslijn opgesteld. Deze wordt hieronder toegelicht.

 

Bevoegdheid tot intrekking

Als na het onherroepelijk worden van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen of slopen gedurende 26 weken geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning, kan het college de vergunning intrekken (art. 2.33 lid 2 onder a Wabo). Dit is geen verplichting maar een bevoegdheid waarbij het college beleidsvrijheid heeft.

 

Belangenafweging

Bij de intrekking worden alle relevante belangen geïnventariseerd en afgewogen. De belangen van de vergunninghouder zijn over het algemeen financiële belangen, denk aan de kosten die zijn gemaakt voor het verkrijgen van de vergunning (waaronder leges). Ook bij de eventuele verkoop van een pand of stuk grond kan de aanwezigheid van een vergunning waardeverhogend zijn. Als er een nieuwe vergunning moet worden aangevraagd, moeten er opnieuw kosten worden gemaakt. Daarnaast kan er inmiddels sprake zijn van gewijzigde wet- en regelgeving of een gewijzigd bestemmingsplan, hetgeen gevolgen kan hebben voor de bouwplannen. Bovendien hebben belanghebbenden de mogelijkheid om bij de aanvraag van een nieuwe vergunning bezwaar te maken. Deze belangen worden opnieuw betrokken bij de besluitvorming. Het feit dat eerder een vergunning is verleend, biedt dus niet de garantie dat een nieuwe aanvraag wederom leidt tot verlening van de vergunning.

 

Volgens vaste jurisprudentie wordt bij de belangenafweging ook gekeken naar de vraag of het niet tijdig gebruik maken van de vergunning aan de vergunninghouder is toe te rekenen. Als de vergunninghouder niet aannemelijk kan maken dat hij alsnog binnen korte termijn van de vergunning gebruik zal maken, is dat een grond voor intrekking van de vergunning. Het feit dat niet kan worden gestart met de bouwwerkzaamheden door de economische crisis, leidt er niet toe dat intrekking van de vergunning onredelijk is, aldus recente jurisprudentie van de Raad van State.

 

De belangen van de vergunninghouder worden afgewogen tegen de belangen van de gemeente. De gemeente Amstelveen hecht aan een actief intrekkingsbeleid om te voorkomen dat alsnog uitvoering wordt gegeven aan verouderde bouwplannen. Reden hiervoor is dat oude bouwplannen niet voldoen aan de actuele eisen op het gebied van onder meer brandveiligheid, energiezuinigheid en constructieve veiligheid. Daarnaast moet worden voorkomen dat (nieuwe) planologische en stedenbouwkundige inzichten worden doorkruist door bouwplannen die in het verleden zijn vergund, maar nog niet zijn gerealiseerd. Met het oog op de rechtszekerheid voor de omwonenden is het van belang dat zij niet geconfronteerd worden met oude bouwrechten, waartegen zij geen rechtsmiddelen meer kunnen aanwenden. Tot slot is het ook vanuit administratief oogpunt gewenst dat de Basisadministratie Gebouwen en Adressen overeenkomt met de feitelijke situatie buiten.

 

Procedure

Het intrekken van verleende maar niet ten uitvoer gebrachte bouwvergunningen komt in de praktijk vaak voor. Over het algemeen wordt de wettelijke termijn van 26 weken te kort geacht om over te gaan tot intrekking. Daarom past het college deze bevoegdheid in beginsel pas toe nadat 1 jaar is verstreken na het onherroepelijk worden van de vergunning (het college behoudt echter in alle gevallen de bevoegdheid om dit eerder te doen). De vergunninghouder ontvangt dan het voornemen tot intrekking van de vergunning, waarop de vergunninghouder een zienswijze kan geven. Als de vergunninghouder daarop concreet aangeeft wanneer met de werkzaamheden wordt gestart en dit binnen een redelijke termijn is, leidt dit ertoe dat (tijdelijk) wordt afgezien van de intrekking van de vergunning. Mocht vervolgens blijken dat de werkzaamheden toch niet worden gestart binnen de door de vergunninghouder aangegeven termijn, dan wordt alsnog tot intrekking overgegaan.

Naar boven