Gemeenteblad van Texel
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Texel | Gemeenteblad 2019, 150708 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Texel | Gemeenteblad 2019, 150708 | Verordeningen |
Verordening maatschappelijke ondersteuning Texel 2019
De raad van de gemeente Texel;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 9 april 2019;
gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
gezien het advies van raadscommissie;
1. dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;
2. dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;
3. dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving, onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;
4. dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning;
5. dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en openbare ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;
Vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning Texel 2019
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Voor het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.
de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of aan beschermd wonen of opvang;
Artikel 8 Criteria voor een maatwerkvoorziening
indien de cliënt naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen in staat is tot zelfredzaamheid of participatie. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, of
indien de cliënt naar het oordeel van het college niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen te handhaven in de samenleving en psychische of psychosociale problemen heeft dan wel de thuissituatie heeft verlaten. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag van een maatwerkvoorziening.
in plaats van hulp in natura kan een cliënt een pgb krijgen als het om Wmo-hulp gaat en voldaan is aan de voorwaarden die de Wmo stelt. De cliënt moet gemotiveerd aangeven waarom hij een pgb wil ontvangen in plaats van zorg in natura. Hierbij moet de cliënt alle informatie aan de gemeente geven die nodig is. Hieronder valt bijvoorbeeld het doorgeven wie namens de cliënt zijn belangen behartigt of op welke wijze de kwaliteit van de voorziening is gewaarborgd. De cliënt doet dit in een persoonlijk plan. Hierin staat hoe hoog de kosten van de dienst of het product zijn en de berekening waarop dit is gebaseerd, de aard van de activiteiten of het product, het tarief, de tijd en indien van toepassing de frequentie van de zorg, en tenslotte de effecten die de cliënt wil bereiken.
Bij zorg-op-maat in de vorm van beschermd wonen is de hoogte van het pgb afhankelijk van de zorg die de cliënt ontvangt. Het pgb bedraagt maximaal de zorg in natura voor beschermd wonen zonder wooncomponent. De prijs is lager dan de hulp in natura prijs omdat bij een pgb voor beschermd wonen de inwoner zelf de huur van de accommodatie betaalt, terwijl bij zorg in natura de zorgaanbieder de huur voor de accommodatie betaalt.
Het pgb-tarief voor een (maatwerk)vervoersvoorziening (inclusief scootmobiel) is –als de aanvrager het hulpmiddel zelf aanschaft- maximaal de bruto consumentenprijs minus de korting van de gemeente bij de aanbieder. Voor onderhoud, verzekering, etc. wordt jaarlijks 5% van het pgb-bedrag voor gemotoriseerde hulpmiddelen vergoed en 7% van het pgb-bedrag op basis van het standaard hulpmiddel vergoed (voor de duur van 7 jaar). Op basis van het indicatieadvies, het passingsverslag of de offerte wordt de categorie waarbinnen het hulpmiddel valt, vastgesteld.
De hoogte van een pgb voor een zaak (bijvoorbeeld vervoersvoorziening, woningaanpassing) wordt bepaald op ten hoogste de kostprijs van de zaak die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt. Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering. Als de naturaverstrekking een nieuwe voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering.
Een autoaanpassing wordt vergoed indien een cliënt is aangewezen op een eigen auto om verplaatsingen te maken in de leefomgeving en op grond van een medisch advies dat een andere vervoersvoorziening niet voldoet. Een pgb voor een autoaanpassing dient te leiden tot een langdurige adequate oplossing. Verandering in de medische situatie kan aanleiding zijn tot aanpassing van het pgb.
Een pgb voor woningaanpassingen wordt aan een inwoner met beperkingen verstrekt van maximaal € 3.000. De woningaanpassing is alleen gericht op de essentiële woonruimten. Een pgb wordt verstrekt indien een verhuizing niet te realiseren is, of niet de goedkoopst adequate oplossing is en ook een algemene voorziening geen oplossing kan bieden.
Het pgb-tarief voor aanschaf, onderhoud en reparatie van een rolstoel c.q. sportrolstoel: is op basis van de laagste prijs en het laagste tarief die hiervoor zouden worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde leverancier. Het maximum pgb-tarief voor een sportrolstoel is € 4.000,00 voor een periode van 3 jaar.
Ingeval het gebruik van de voorziening welke met een pgb is aangeschaft, is beëindigd en de gebruiksduur van de voorziening niet geheel is verstreken, is de cliënt verplicht de voorziening te retourneren dan wel de restwaarde, onder verrekening van eventueel ingebrachte eigen middelen, aan de gemeente te vergoeden.
Artikel 12 Regels voor eigen bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen, algemene voorzieningen
De bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen is gelijk tot aan ten hoogste de wettelijk vastgestelde eigen bijdrage per bijdrageperiode voor de cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4, derde lid, van de wet Maatschappelijke Ondersteuning (of hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, of het volgende lid) geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.
Als een bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd, is de bijdrage verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.
Artikel 14 Nieuwe feiten en omstandigheden, opschorting, herziening, intrekking of terugvordering
Als het college een beslissing op grond van artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, van de wet, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.
Artikel 15 Jaarlijkse waardering mantelzorgers
Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit het jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.
Artikel 16 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
Artikel 19 Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Het college stelt ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering 29 mei 2019
De griffier, De voorzitter
M. de Porto, M.C. Uitdehaag
Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning Texel 2019
Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015). De Wmo 2015 maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en – met toepassing van een budgetkorting – financiële decentralisatie naar gemeenten van een aantal taken uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ). Deze taken worden toegevoegd aan het takenpakket dat al bij gemeenten lag onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning. Hierbij wordt deels voortgeborduurd op de weg die met die wet al was ingezet. Er wordt bekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de cliënt en zijn sociaal netwerk, vervolgens zal waar nodig de gemeente in aanvulling hierop hem in staat stellen gebruik te maken van een algemene voorziening of – als dat niet volstaat – een maatwerkvoorziening waarmee een bijdrage wordt geleverd aan zijn mogelijkheden om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig te functioneren in de maatschappij.
Er dient telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen te worden om de hulpvraag van de cliënt, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen, om te achterhalen wat de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren, om te bepalen of zo nodig met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan, of dat een maatwerkvoorziening nodig is, en of sprake is van een voorliggende of andere voorziening die niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt. De Wmo 2015 en deze verordening leggen deze toegangsprocedure daarom in hoofdlijnen vast. Want waar het recht op compensatie dat bestond onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning is komen te vervallen, wordt een recht op een zorgvuldige, tweezijdige procedure daartegenover gesteld. Een dergelijke procedure die bovendien goed wordt uitgevoerd, zal telkens tot een juist eindoordeel moeten leiden; ondersteuning waar ondersteuning nodig is.
Indien de cliënt van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt of dat de maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de zelfredzaamheid of participatie, of dat hem opvang of beschermd wonen ten onrechte wordt onthouden, kan betrokkene daartegen vanzelfsprekend bezwaar maken en daarna eventueel in beroep gaan tegen de beslissing op zijn bezwaar. De rechter zal toetsen of de gemeente zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures, het onderzoek naar de omstandigheden van betrokkene op adequate wijze heeft verricht en of de ondersteuning een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
De Wmo 2015 en deze verordening leggen veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan zal echter in de regel namens het college gedaan worden (in mandaat) door deskundige medewerkers van het Sociaal Team of bijvoorbeeld aanbieders. Waar in deze verordening en in de wet ‘het college’ staat, kan het college deze bevoegdheid namelijk mandateren aan ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb. Op grond van artikel 2.6.3 van de wet kan het college de vaststelling van rechten en plichten van de cliënt echter alleen mandateren aan een aanbieder. Zie voor de definitie van ‘aanbieder’ artikel 1. Deze beperking geldt alleen voor mandatering aan niet-ondergeschikten. Het college kan de vaststelling van rechten en plichten ook aan ondergeschikten mandateren.
Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan, dat de raad op grond van artikel 2.1.2 van de Wmo 2015 heeft vastgesteld.
In dit artikel is een aantal begrippen opgenomen welke reeds in de wet zijn gedefinieerd. Omdat de begrippen ook in deze verordening een belangrijke rol spelen, zijn ze opgenomen in artikel 1. Hierbij is steeds gebruik gemaakt van de definitie uit de wet.
Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal (definitie)bepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid): een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen, en ‘beschikking’ (artikel 1:2).
De melding kan ‘door of namens de cliënt’ worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene de melding doen. Er dient in dat geval altijd geverifieerd te worden of de klant op de hoogte is dat er contact wordt opgenomen met het ST.
Aangezien het onderzoek na een melding maximaal zes weken mag beslaan (zie artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet), is registratie en ontvangstbevestiging van de melding ook in het kader van deze termijn van belang.
Bij verwerking van de melding wordt direct een ontvangstbevestiging gestuurd.In het derde lid is overeenkomstig artikel 2.3.3 van de wet een uitzondering vervat voor spoedeisende gevallen. Het college is op grond van de wet verplicht in dergelijke gevallen een passende tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek dat volgt na de melding.
Het eerste lid is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college. De bepaling uit de wet is in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven. Hierbij is benadrukt dat de cliëntondersteuning op grond van de wet voor de cliënt kosteloos is. Gemeenten hebben de opdracht in ieder geval een algemene voorziening voor cliëntondersteuning te realiseren, waar burgers informatie en advies over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan kunnen krijgen. Ook uitgebreide vraagverheldering alsmede kortdurende en kort cyclische ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen maken daarvan deel uit.
In het tweede lid is bepaald dat het college de betrokkene na de melding van de hulpvraag inlicht over de mogelijkheid van gratis cliëntondersteuning.
Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Het eerste lid dient ter ambtelijke voorbereiding van het gesprek op basis van de melding waarbij in samenspraak met de cliënt bekende gegevens in kaart worden gebracht en cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn. Deze inventarisatie kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook het in samenspraak met de belanghebbende afspreken van een datum, tijd en plaats voor het gesprek. Tijdens het gesprek kunnen op basis van deze inventarisatie ook al wat concrete vragen worden gesteld of aan de cliënt worden verzocht om nog een aantal stukken over te leggen.
In het tweede lid staat dat de cliënt een identificatiedocument verstrekt ter inzage. In het kader van de rechtmatigheid is het in ieder geval verplicht om de identiteit van de cliënt vast te stellen. Bij een aanvraag voor een maatwerkvoorziening is de cliënt ook verplicht dat document ter inzage te geven. Bij de gegevensverzameling op grond van het eerste en tweede lid zullen de grenzen van de Wet bescherming persoonsgegevens in acht genomen moeten worden.
Op grond van het derde lid kan worden afgezien van de inventarisatie indien dat een onnodige herhaling van zetten zou betekenen.
In het vierde lid is de verplichting voor het college opgenomen om informatie te verschaffen over de mogelijkheid voor de cliënt om een persoonlijk plan op te stellen en deze aan het college te overhandigen. Zie ook artikel 5, tweede lid.
Artikel 5 slaat op de onderzoeksfase in het traject tot een mogelijke aanvraag. Voor een zorgvuldig onderzoek zal veelal sprake zijn van enige vorm van persoonlijk contact met betrokkene of een vertegenwoordiger van betrokkene, aangezien daardoor een adequaat totaalbeeld van de betrokkene en zijn situatie verkregen kan worden. Het eerste lid bepaalt daarom dat het onderzoek moet plaatsvinden in samenspraak met betrokkene. De vorm van het onderzoek is vrij.
In het eerste lid is verder benadrukt dat het gesprek met de cliënt wordt gevoerd door deskundigen (namens het college). Het gesprek vindt zo mogelijk bij de cliënt thuis plaats. Indien woningaanpassingen nodig zijn, is dat zeker essentieel om de thuissituatie goed te kunnen beoordelen en doeltreffende oplossingen te vinden.
In onderdeel b is als onderwerp van gesprek ‘het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning’ opgenomen. Dit is belangrijk omdat de ultieme toetssteen of de maatschappelijke ondersteuning effectief is geweest, ligt in de beantwoording van de vraag of de cliënt zelf vindt dat de verleende maatschappelijke ondersteuning heeft bijgedragen aan een verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie. In het wetsvoorstel Wmo 2015 staat het bereiken van dit resultaat centraal.
Het gesprek is hoofdregel en hoeft uiteraard niet plaats te vinden als dit niet nodig is (zie het vierde lid). Het kan bijvoorbeeld om een cliënt gaan die al bekend is bij de gemeente en een eenvoudige ‘vervolgvraag’ heeft.
Het eerste lid borgt dat altijd een ondersteuningsplan wordt opgemaakt. De invulling van de verplichting om een ondersteuningsplan te maken is vormvrij. De gemeente verstrekt aan de cliënt een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Deze schriftelijke weergave bevat ook een verslag van het gesprek – als dit heeft plaatsgevonden. Dit ondersteuningsplan maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Desgewenst kan de gemeente de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de cliënt overeengekomen plan (arrangement) voor het bevorderen van zijn zelfredzaamheid en participatie waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de cliënt dit plan ondertekenen. Indien een persoonlijk plan is overhandigd, wordt dit plan ook opgenomen of toegevoegd aan het ondersteuningsplan.
In het eerste lid is aangegeven dat naast de cliënt alleen een daartoe door hem gemachtigd persoon of een vertegenwoordiger (zie voor een definitie van vertegenwoordiger artikel 1) een aanvraag kan indienen. Dit is minder ruim dan de kring van personen rond de cliënt die een melding kan doen. Aangezien het hier gaat om de formele aanvraag om een beschikking in de zin van de Awb, is hier de formele eis van machtiging of vertegenwoordiging gesteld.
Artikel 8 Criteria voor een maatwerkvoorziening
Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening komt het aan op maatwerk. Gemeentelijke vrijheid is nodig omdat de behoeften van inwoners per gemeente kunnen verschillen en de sociale en fysieke infrastructuur per gemeente anders is. Ook het aanbod van algemene voorzieningen is niet in iedere gemeente gelijk. Het is daarom niet mogelijk of wenselijk dat in de verordening limitatief wordt geregeld welke maatwerkvoorzieningen zullen worden verstrekt. De gemeente moet wel aan de hand van geschikte en toepasbare criteria meer in detail en concreet nader afbakenen in welke gevallen iemand een maatwerkvoorziening kan krijgen. In dit artikel is deze verplichting uitgewerkt.
Toegevoegd aan dit artikel is de aanvulling dat een maatwerkvoorziening geweigerd kan worden als een
cliënt al een passende voorziening heeft getroffen.1
Het is bij de adviesaanvraag van belang dat hierbij een heldere vraag of afgebakende opdracht wordt verstrekt, zodat duidelijk is voor de cliënt en de adviseur welk aanvullend onderzoek nog nodig is. Er is sprake van een medewerkingsplicht. De cliënt is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is.
Uitgangspunt van de wet is dat de cliënt een maatwerkvoorziening in ‘natura’ krijgt. Indien gewenst door de cliënt bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een budget.
Tweede lid, onder a, en derde lid, onder a: het beoogde resultaat is bijvoorbeeld ‘mobiliteit’ en niet ‘een scootmobiel’. Zie ook de toelichting op artikel 5, eerste lid, onder b.
Tweede, onder b, en derde lid, onder d: onder ‘duur’ valt ook de termijn waarop een voorziening technisch is afgeschreven.
Het vierde lid dient uitsluitend ter informatie aan de cliënt. Het college neemt niet de hoogte van de bijdrage in de kosten in de beschikking op. Dat loopt immers via het CAK, evenals de mogelijkheid van bezwaar en beroep daartegen. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget, met uitzondering van die voor opvang, wordt door het CAK vastgesteld en voor de gemeente geïnd.
Het college kan op grond van artikel 2.3.6 van de wet een pgb verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden tot het verstrekken van een pgb is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken. Van belang is dat een pgb alleen wordt verstrekt indien de cliënt dit gemotiveerd vraagt. Deze motivatie-eis borgt dat duidelijk is dat het de beslissing van de aanvrager zelf is om een pgb aan te vragen.
De gemeente heeft de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het pgb. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners.
Bij het bepalen van de tarieven van de pgb voor zorg in natura wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de tarieven van de meest adequate maatwerkvoorziening. Bij het bepalen van de tarieven van de pgb voor professionals, en personen uit het sociaal netwerk, zijn kostprijsonderzoeken betrokken van de VNG. Daarbij is de hoofdlijn dat geen overhead behoeft te worden meegenomen zoals deze onderdeel uitmaakt van gecontracteerde zorgaanbieders.
Het tarief voor het pgb is opgesteld op basis van het gemiddelde percentage van de overhead bij de zorg in natura voorzieningen.
Bij de kwaliteitseisen wordt aangesloten bij de bepalingen in de overeenkomst met de gecontracteerde aanbieders. Hierin zijn bepalingen opgenomen over onder meer het vereiste van een Verklaring Omtrent Gedrag van het in te zetten personeel en de relevante protocollen en kwaliteitsstandaarden.
Onder het sociale netwerk kunnen ook mantelzorgers vallen; mantelzorg zelf echter behoort tot een andere vorm van hulp waarvoor de gemeente onder meer mantelzorgcompliment en andere ondersteuning verstrekt. Wanneer mantelzorgers door de cliënt worden ingeschakeld om onder de regels zoals deze in de verordening zorg en hulp te verlenen gelden voor hen de pgb werkwijze en tarieven.
Artikel 12 Regels voor bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen, algemene voorzieningen
De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen mag de gemeente bepalen en dit mag kostendekkend zijn. In de gemeente Texel wordt geen bijdrage gevraagd voor algemene voorzieningen. Er is bij de gemeente Texel geen sprake van een algemene voorziening in de zin van huishoudelijke hulp, waarbij de gemeente de eigen bijdrage vaststelt en int. Iets anders is dat er een bijdrage gevraagd kan worden voor een algemene voorziening als een activiteit of bijeenkomst, daarvoor kan een organisator een bijdrage vragen.
De bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen dan wel pgb’s zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening. In het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 zijn regels vastgesteld met betrekking tot deze bijdragen.
Op grond van het Besluit verlaging eigen bijdrage Wlz zorg en maatschappelijke ondersteuning (Kamerstukken II 2017/18, 34 104, nr. 225) gaan vanaf 1 januari 2019 alle cliënten die gebruik maken van één of meer Wmo maatwerkvoorzieningen, met uitzondering van degenen die gebruik maken van beschermd wonen zorg in natura of maatschappelijke opvang, ongeacht inkomen en vermogen, een maximale periodebijdrage betalen.2
Cliënten die gebruik maken van beschermd wonen zorg in natura of maatschappelijke opvang blijven de huidige inkomensafhankelijke eigen bijdrage betalen, met dien verstande dat de vermogensinkomensbijtelling van 8% naar 4% gaat.
De maximale periodebijdrage geldt niet voor niet AOW-gerechtigde meerpersoonshuishoudens (artikel 3.8 lid vier, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015).
Als een bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd, is de bijdrage verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, hierbij wordt het volgende toegelicht: als belanghebbende 18 wordt, dient alsnog een eigen bijdrage te worden betaald als de voorziening nog steeds gebruikt wordt en niet afgeschreven is.
De eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening wordt door het CAK geind. Het CAK ziet toe op het niet overschrijden van de kostprijs, bedoeld in artikel 2.1.4, derde lid, van de wet bij het vaststellen van de eigen bijdrage. Het is in een enkel geval mogelijk dat de kostprijs van de maatwerkvoorziening lager is dan de periodebijdrage.
Voor de woonvoorzieningen doucherolstoel en tillift wordt op Texel geen eigen bijdrage gevraagd omdat deze voorzieningen noodzakelijk zijn voor zware medische problematiek onder een (kleine) groep inwoners. Er wordt verder geen eigen bijdrage geheven voor km/taxivergoeding omdat de administratieve inspanningen hiervoor niet in verhouding staan tot de opbrengsten voor de gemeente.
Artikel 13 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning.
In het eerste lid zijn een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt. Het in het derde lid genoemde jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is wettelijk verplicht.
Aanbieders moeten actief de landelijke meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling volgen.
Artikel 14 Nieuwe feiten en omstandigheden, opschorting, herziening, intrekking of terugvordering
De inlichtingenplicht wordt ook standaard opgenomen in de beschikking op de aanvraag.
De wet bepaalt dat in de verordening regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening in het algemeen of een pgb in het bijzonder, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
Een pgb wordt verstrekt met de bedoeling dat men daarmee een voorziening treft. Als binnen zes maanden na de beschikking van het pgb nog geen voorziening is getroffen, heeft het college de bevoegdheid om de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken.
Het college heeft de bevoegdheid om een ten onrechte verstrekte maatwerkvoorziening of pgb terug te vorderen. Dit kan door het bedrag bij dwangbevel in te vorderen. Als maatwerkvoorziening al is genoten, is niet direct een bedrag terug te vorderen. In dat geval kan het college de waarde van de genoten maatwerkvoorziening uitdrukken in een bedrag dat voor terugvordering in aanmerking komt. Dit geldt ook voor in eigendom en in bruikleen verstrekte voorzieningen.
Artikel 15 Jaarlijkse waardering mantelzorgers
In de wet is opgenomen dat bij verordening wordt bepaald op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.
De wet definieert een cliënt als een persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening, maatwerkvoorziening of pgb, of door of namens wie een melding is gedaan. Dit laatste betekent dat het dus ook gaat om mantelzorgers van cliënten die melding hebben gedaan van een hulpvraag, ook al is daar geen voorziening op basis van deze wet uitgekomen. Voorts is de woonplaats van de cliënt bepalend, zodat het dus ook mantelzorgers kan betreffen die in andere gemeenten wonen.
Artikel 16 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden.
Artikel 17 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder f, van de wet, waarin is bepaald dat in ieder geval moet worden bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn, vereist is.
In dit artikel gaat het dus om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder reeds verwezenlijkt via de cliëntenraad. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten.
In het eerste lid is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een medezeggenschapsregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder b, van de wet).
In het tweede lid zijn een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.
In het eerste lid is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Een dergelijke bepaling is verplicht op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, onder e, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten is vereist. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder a, van de wet).
In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 57-58) staat dat cliënten in beginsel moeten kunnen klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend voelen. De cliënt kan ontevreden zijn over het gedrag van een gemeenteambtenaar, bijvoorbeeld over de wijze waarop een gesprek is gevoerd of over diens (vermeende) gebrek aan deskundigheid. Is de cliënt niet tevreden over een gedraging van de aanbieder, dan kan het ook gaan om bijvoorbeeld de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke ondersteuning (in verband met de deskundigheid van de medewerker of een bepaalde houding of uitlating, gebrekkige communicatie of (on)bereikbaarheid van de aanbieder).
Het ligt voor de hand dat cliënten die zich benadeeld voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder deponeren. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt. Daar waar de afhandeling niet naar wens is, staat de weg naar de gemeente voor het indienen van de klacht open.
In het tweede lid zijn een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.
Artikel 19 Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2.1.3., derde lid, van de wet. Met het derde lid wordt het college de mogelijkheid geboden om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.
Artikel 20 Nadere regels en hardheidsclausule
Het college kan middels dit artikel een uitzondering maken, bijvoorbeeld in terminale of andere schrijnende gevallen. Hiermee kan ook ultiem tegemoet gekomen worden aan de wettelijke plicht tot het leveren van maatwerk. Daarnaast stelt dit het college in de gelegenheid om nadere regels te stellen ten behoeve van het uitvoeren van de verordening.
Artikel 21 Intrekking oude verordening en overgangsrecht
In het tweede lid is overgangsrecht opgenomen voor lopende voorzieningen op basis van de oude verordening.
In de praktijk zullen lopende beschikkingen nog worden uitgevoerd conform de regels van de vorige verordening. Dit houdt tevens in dat lopende bezwaarschriften volgens de oude verordening worden behandeld. Nieuwe aanvragen en nieuwe beschikkingen worden behandeld op grond van de nieuwe verordening.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2019-150708.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.