Gemeenteblad van Maasdriel
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Maasdriel | Gemeenteblad 2019, 124978 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Maasdriel | Gemeenteblad 2019, 124978 | Beleidsregels |
Beleidsregels terugvordering Participatiewet 2019 Bommelerwaard
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 2. Afzien van (volledige) terugvordering
Van dringende redenen als bedoeld in artikel 58 lid 8 Participatiewet is sprake als (volledige of gedeeltelijke) terugvordering voor de belanghebbende gelet op bijzondere omstandigheden in het individuele geval leidt tot onaanvaardbare gevolgen op financieel en sociaal-maatschappelijk gebied.
Hoofdstuk 2 Kwijtschelding van niet fraudevorderingen
Artikel 4. Afzien van terugvordering of van verdere terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting
Hoofdstuk 3 Kwijtschelding van fraudevorderingen
Artikel 6. Kwijtschelding na het voldoen aan de betalingsverplichting
Het college hanteert de voorwaarden voor kwijtschelding, dat op verzoek van de belanghebbende is gedaan, zoals genoemd in artikel 58 lid 7 van de Participatiewet zowel ten aanzien van fraudevorderingen die zijn ontstaan na 1 januari 2013 als ten aanzien van fraudevorderingen die zijn ontstaan voor 1 januari 2013.
Paragraaf 4.1 De betalingsverplichting
Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de Participatiewet en ongeacht de in artikel 8 genoemde betalingstermijn gaat het college, indien mogelijk, meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op bijstand.
Artikel 10. Uitstel van betaling
Onverminderd het bepaalde in het tweede lid verbindt het college, indien het een fraudevordering betreft, aan de verlening van (verder) uitstel de extra voorwaarde dat belanghebbende indien hij over vermogen beschikt dan wel komt te beschikken, dit vermogen - voor zover dit meer bedraagt dan de voor hem geldende bijstandsnorm - aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.
Artikel 11. Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij belanghebbenden met een uitkering
Voor de hoogte van het aflossingsbedrag voor de belanghebbende met inkomen op bijstandsniveau wordt aangesloten bij het bedrag dat op basis van wet- en regelgeving maximaal mogelijk is. Indien er sprake is van een lening in het kader van een inrichtingskrediet betreft de aflossing 7% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm (inclusief vakantietoeslag).
In geval van beslaglegging door een derde (dat wil zeggen een andere schuldeiser dan het college), kan de aflossingsverplichting ingevolge de bovengenoemde leden voor alle vorderingen worden bepaald op de volledige beslagruimte zoals aangegeven in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Artikel 12. Vaststelling van de duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitstroom uit de Participatiewet, IOAW of IOAZ en bij debiteuren die geen recht hebben op algemene bijstand krachtens de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ
De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij beëindiging of intrekking van de uitkering kan gedurende zes maanden na de verzenddatum van dit besluit, worden gesteld op het bedrag dat belanghebbende maandelijks reeds afloste tijdens de bijstandsperiode of periode waarin een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ is ontvangen.
Na afloop van de termijn van zes maanden wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 12, eerste lid, vermeerderd met 50% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld en maximale toeslag, dan wel IOAW- of IOAZ-grondslag inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.
Paragraaf 4.2 Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingsverplichting
Paragraaf 4.3 Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting
Artikel 16. Niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting
Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingbesluit ten uitvoer gelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 Awb, nadat de per omgaande gestarte betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen als bedoeld in artikel 4:117 Awb.
Op grond van artikel 58 van de Participatiewet kan het college dat de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvorderen. Terugvordering is in dat kader een aan het Dagelijks Bestuur toekomende bevoegdheid en het Dagelijks Bestuur kan deze bevoegdheid dan ook nader inkaderen door middel van beleidsregels.
Met inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetten (Wet aanscherping) wordt de bevoegdheid tot terugvordering gedeeltelijk omgezet in een wettelijke verplichting. Meer specifiek gaat het om vorderingen die het gevolg zijn van ten onrechte ontvangen uitkering in verband met schending van de inlichtingenplicht. De verplichting tot terugvordering komt daarbij mede tot uiting in:
De verplichting tot terugvordering geldt alleen voor vorderingen die zijn ontstaan na inwerkingtreding van de Wet aanscherping (1 januari 2013). Dat geldt ook voor de hierboven onder a en b genoemde verplichtingen. Is het besluit tot terugvordering voor 1 januari 2013 afgegeven dan blijft ook voor de vordering als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, een en ander een bevoegdheid.
Naast de bevoegdheid tot terugvordering is in de wet ook een drietal andere (gerelateerde) bevoegdheden opgenomen:
Ook deze bevoegdheden worden – zij het soms indirect - aangetast door de Wet aanscherping.
met betrekking tot de bevoegdheid tot intrekking of herziening moge duidelijk zijn dat vrij rigoureuze beleidskeuzes in dit kader (waarbij in meer algemene zin van intrekking/herziening over bepaalde periodes wordt afgezien) op zeer gespannen voet staan met het uitgangspunt van de Wet aanscherping, dat fraude te allen tijde niet mag lonen. Er lijkt echter – tot op dit moment – juridisch gezien wel ruimte voor beleidskeuzes die gebaseerd zijn op effectiviteitoverwegingen (denk aan: beperking onderzoek naar fraude en daarmee indirect ook de periode van intrekking/herziening, voor zover dit de slagkracht van de handhaving niet ten goede komt);
met betrekking tot de wijze van invordering heeft het college in wezen volledige vrijheid in de keuze van middelen en de mate waarin zij – met inachtneming van de regelgeving rond de beslagvrije voet – middelen bij de berekening van de draagkracht betrekt. De Wet aanscherping stelt enkel daar waar het een fraudevordering of de daarmee samenhangende boete betreft verrekening – indien mogelijk – verplicht verrekening (artikel 60, vierde lid van de Participatiewet).
met betrekking tot brutering is de Participatiewet na inwerkingtreding van de Wet aanscherping niet gewijzigd. Daar artikel 58, eerste lid van de Participatiewet het college echter verplicht tot terugvordering van de kosten van bijstand en tot deze kosten eveneens de eventueel afgedragen belasting en premies behoren, heeft het college op dit vlak niet de vrijheid om (gedeeltelijk) van brutering af te zien indien verrekening niet mogelijk blijkt.
Dit artikel geeft een definitiebepaling. In verband met de Wet aanscherping is het belangrijk om een onderscheid te maken tussen vorderingen waarvan terugvordering een wettelijke plicht is (de fraudevorderingen) en vorderingen waarbij het met betrekking tot terugvordering om een bevoegdheid gaat. Deze beleidsregels zien enkel op deze laatste groep. Voor zover deze nuance niet in de beleidsregels is verwerkt, zijn de in deze beleidsregels opgenomen bepalingen voor fraudevorderingen onverbindend.
In dit artikel geeft het college aan onder welke voorwaarden medewerking wordt verleend aan een eventuele schuldregeling.
Wettelijk is bepaald dat geen medewerking aan de totstandkoming van een schuldregeling kan worden verleend indien het een na 1 januari 2013 ontstane fraudevordering betreft of de daarmee samenhangende boete. Dit artikel ziet daarom niet op deze vorderingen. Voor vorderingen die het gevolg zijn van schending inlichtingenplicht geldt het bepaalde in artikel 60c Participatiewet.
(Gedeeltelijk) afzien van terugvordering
In hoofdstuk II wordt nader uitgewerkt onder welke omstandigheden het college geheel of gedeeltelijk afziet van terugvordering.
In verband met de invoering van de Wet aanscherping komen fraudevorderingen enkel in de bij wet geregelde situaties (artikel 58, zevende lid van de Participatiewet) voor kwijtschelding in aanmerking. Het bepaalde in hoofdstuk II is daarom niet van toepassing op fraudevorderingen.
De mogelijkheid tot kwijtschelding bestaat niet indien:
De Participatiewet regelt in artikel 58 lid 7 in welke gevallen kan worden afgezien van terugvordering of van verdere terugvordering indien het fraudevorderingen betreft. Het bepaalde in lid 7 laat ruimte voor nadere voorwaarden. Het college heeft in dat kader besloten dat slechts kan worden afgezien van terugvordering of verdere terugvordering indien 75% van de vordering in de situaties van a, b en d uit lid 7 is afgelost.
Voor 1 januari 2013 was terugvordering een bevoegdheid en was het kwijtscheldingsbeleid een kan-bepaling. Om willekeur te voorkomen is in de Beleidsregels terugvordering bepaald om de fraudevorderingen van voor én na 1 januari 2013 gelijk te behandelen.
Bij toepassing van artikel 58 lid 7 onder d kan het college in individuele gevallen akkoord gaan met een afkooppercentage van 50%, zonder dat er is voldaan aan de eis dat 75% van de hoofdsom moet zijn afgelost. Hierbij dient dan een afweging te worden gemaakt over de terugvorderingskosten en de inbaarheid van de vordering.
De mogelijkheid tot kwijtschelding bestaat niet indien:
In hoofdstuk 4 wordt een uitwerking gegeven van de wijze waarop de vordering wordt ingevorderd. De bepalingen binnen dit hoofdstuk zien op (a) de betalingsverplichting, (b) de controle op de hoogte van de betalingsverplichting en (c) de gevolgen bij niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting.
Voor zover belanghebbende na afgifte van het terugvorderingbesluit een uitkering ontvangt in het kader van de Participatiewet is het college bevoegd om tot verrekening van de vordering over te gaan. Het college kan daarbij ervoor kiezen om direct tot verrekening over te gaan of om bijvoorbeeld te wachten totdat het besluit tot invordering in kracht van gewijsde is getreden (6 weken na afgifte, hetgeen ook in beginsel het einde van de betalingstermijn inhoudt).
Voor fraudevorderingen ontstaan na 1 januari 2013 en de daarmee samenhangende boete geldt een verrekeningsplicht. Dit artikel ziet daarom niet op deze vorderingen.
In beginsel rust op belanghebbende de verplichting om de gehele vordering binnen de geboden betalingstermijn te voldoen. Het college is echter bevoegd om belanghebbende uitstel van betaling te verlenen en daaraan voorwaarden te verbinden.
Daarbij dient te worden bedacht dat de weigering van (verder) uitstel van betaling tot gevolg heeft dat (indien de betalingstermijn verstrijkt/is verstreken) belanghebbende in verzuim verkeert, wat betekent dat belanghebbende over de openstaande schuld wettelijke rente verschuldigd is en eventueel ook kan worden geconfronteerd met kosten in het kader van aanmaning en het uitvaardigen van een dwangbevel.
Wanneer het college uitstel van betaling verleent onder de voorwaarde dat belanghebbende maandelijks een aflossing verricht, heeft het college voorts de beleidskeuze om de hoogte van de maandelijkse betalingsverplichting te bepalen, waarbij wel of geen rekening wordt gehouden met:
In beginsel gaat de wettelijke rente lopen vanaf het moment dat de voorgeschreven betalingstermijn is verstreken, zonder dat finale kwijting heeft plaatsgevonden. Ook wanneer uitstel van betaling wordt verleend is belanghebbende in beginsel daarom wettelijke rente verschuldigd. Bij verlening van uitstel kan echter worden bepaald dat over de termijn van uitstel geen wettelijke rente wordt berekend. Het Dagelijks Bestuur heeft in dit kader de mogelijkheid om te bepalen in welke situaties zij afziet van het in rekening brengen van wettelijke rente indien zij uitstel verleent.
Wanneer het college akkoord gaat met uitstel van betaling onder de voorwaarde dat belanghebbende maandelijks een aflossing verricht, staat het college vervolgens voor de beleidskeuze om wel of niet te bepalen:
Niet alleen het college heeft de bevoegdheid tot wijziging van de voorwaarden waaronder uitstel van betaling is verleend, ook een belanghebbende kan daartoe een verzoek indienen bij het college. Het college kan in beleid criteria vastleggen wanneer een dergelijk verzoek in beginsel wel of juist niet (bij voorbeeld bij het aangaan van nieuwe schuldverplichtingen) wordt toegekend alsmede welke procedurele eisen hiervoor gelden.
Wanneer een schuldenaar zijn betalingsverplichting niet nakomt of de voorwaarden waaronder uitstel van betaling is verleend schendt en de oorspronkelijke betalingstermijn is verstreken, is belanghebbende in verzuim als bedoeld in artikel 4:97 Awb. Artikel 4:112 e.v. Awb bepaalt dan de verdere invorderingprocedure, te weten de invordering door middel van aanmaning en dwangbevel.
De Awb beschrijft slechts de procedure. Zij geeft niet aan binnen welke termijn het college tot aanmaning dan wel uitvaardiging van een dwangbevel dient over te gaan. Het college beschikt in dit kader over beleidsvrijheid. (In de onderhavige bepaling wordt de hoofdregel beschreven).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2019-124978.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.