Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2019

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen,

 

gelet op Hoofdstuk 2, paragraaf 1, 2 en 3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, en op hoofdstuk 2, artikelen 2.1, 2.3 en 2.9 van de Jeugdwet;

gelet op het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap;

gelet op het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind;

 

besluit vast te stellen de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2019 Gemeente Nijmegen

 

Inhoudsopgave:

*

Hoofdstuk 1. Inleiding

1.1 Algemeen

De Wmo 2015 en Jeugdwet leggen de nadruk op de eigen kracht en samenredzaamheid. Mensen komen zelf tot oplossingen op basis waarvan wordt bepaald op welke punten aanvullend een maatwerkvoorziening nodig is (zie par. 1.4).

Waar een burger niet meer in staat is om zelf of samen met het sociale netwerk te voorzien in zijn of haar zelfredzaamheid en participatie, kan hij of zij een beroep doen op een Wmo-maatwerk- of Jeugdhulpvoorziening. Hierbij wordt eerst gekeken naar de mogelijkheden van de cliënt, de mogelijkheden van het netwerk rond de cliënt of om een vrijwilliger in te zetten, de beschikbaarheid van algemene voorzieningen, de mogelijkheid om gebruik te maken van voorzieningen in zijn buurt, zoals het consultatiebureau, een maaltijdservice, een boodschappendienst of klussendienst of van overige voorzieningen die het college ter beschikking stelt.

Hierbij hoort verantwoordelijkheid nemen voor je eigen leven, wat bijvoorbeeld betekent dat iedere burger ervoor moet zorgen dat hij voldoende is verzekerd. Tevens zal een burger zich rekenschap moeten geven van en anticiperen op wat vaak inherent is aan nieuwe levensfases. Bij iedere levensfase horen bijvoorbeeld andere wensen ten aanzien van de toegankelijkheid van de woning, de grootte van de woning, de bereikbaarheid van winkels en voorzieningen. Een burger moet hierop anticiperen door tijdig maatregelen te nemen om voorbereid te zijn op een nieuwe levensfase. Ook zal hij bereid moeten zijn zelf te investeren in bepaalde hulpmiddelen die hij kan kopen in een gewone winkel of bijvoorbeeld een thuiszorgwinkel, zoals een sta-op stoel, een wandelstok of een rollator. Dit zijn hulpmiddelen die de Rijksoverheid in het verleden bewust uit het hulpmiddelenpakket van de Zorgverzekeringswet heeft gehaald, omdat zij betaalbaar zijn, veel gebruikt worden of passen binnen een bepaalde levensfase, net als een kinderwagen bij jonge mensen. Feitelijk hebben deze hulpmiddelen hiermee een algemeen gebruikelijk karakter gekregen.

1.2 Begeleiding, dagbesteding en Jeugdhulp

Nieuw in de Wmo 2015 en Jeugdwet is dat de gemeenten ook verantwoordelijk zijn voor de functie Begeleiding en beschermd wonen GGZ. Tot 1 januari 2015 was Begeleiding (ambulante begeleiding en dagbesteding) een functie in de AWBZ voor kinderen en volwassenen. Volgens het Besluit zorgaanspraken AWBZ kon een verzekerde met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap die matige, of zware beperkingen heeft op het terrein van: sociale zelfredzaamheid, bewegen en verplaatsen, psychisch functioneren, geheugen en oriëntatie of matig of zwaar probleemgedrag vertonen, aanspraak doen op de functie Begeleiding. Wanneer er een zogenaamde AWBZ-grondslag was vastgesteld, kon de functie Begeleiding (en het aantal uren of dagdelen dat nodig werd geacht) worden geïndiceerd. Hoewel bij het CIZ ruime ervaring is opgedaan bij het indiceren van Begeleiding, is het niet mogelijk en wenselijk om de door hen ontwikkelde indicatieprotocollen over te nemen. De reden hiervoor is tweeledig:

  • 1.

    De AWBZ-indicatie was gebaseerd op een grondslag . De Wmo kent geen grondslagen. In de Wmo en Jeugdwet is de diagnose niet leidend. Er wordt vastgesteld wat de beperkingen zijn, en vervolgens wordt via het zogenaamde trechtermodel beoordeeld wat de aanvrager zelf of met hulp van de eigen omgeving kan oplossen, wat met algemene voorzieningen kan worden opgelost en tenslotte waarvoor maatwerkvoorzieningen of individuele voorzieningen noodzakelijk zijn.

  • 2.

    De taken zijn niet alleen overgeheveld van de AWBZ naar de Wmo 2015 en Jeugdwet; er moet ook daadwerkelijk een transformatie plaats vinden. De opdracht aan gemeenten is om te onderzoeken hoe de bestaande vormen van Begeleiding, anders, dichterbij de cliënt kunnen worden georganiseerd en nieuwe vormen van hulp en ondersteuning voor de diverse doelgroepen te ontwikkelen.

In de Jeugdwet is de verantwoordelijkheid van de gemeenten uitgebreid met de voorheen provinciale (geïndiceerde) jeugdzorg, de gesloten jeugdzorg, geestelijke gezondheidzorg voor kinderen en jongeren (jeugd-ggz), zorg voor jeugd met een lichte verstandelijke, somatische/lichamelijke en/of zintuiglijke beperking (voormalige AWBZ) , en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.

Wanneer een jeugdige of een ouder een hulpvraag heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen , wordt vastgesteld wat de behoeften zijn, en vervolgens wordt net zoals in de Wmo beoordeeld wat de aanvrager zelf of met hulp van de eigen omgeving kan oplossen, wat met algemene voorzieningen kan worden opgelost en tenslotte waarvoor individuele voorzieningen noodzakelijk zijn. Doel van het inzetten van een individuele voorziening is de jeugdige in staat te stellen:

  • 1.

    gezond en veilig op te groeien;

  • 2.

    te groeien naar zelfstandigheid, en

  • 3.

    voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren,

  • 4.

    rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.

Voorzieningen op het gebied van jeugdhulp omvatten voor zover noodzakelijk in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid, het vervoer van een jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden.

Inhoudelijke huiswerkbegeleiding wordt nooit vergoed vanuit de Jeugdwet, dit is de verantwoordelijkheid van ouders en school.

In sommige gevallen valt begeleiding bij planning en structuren wel onder de Jeugdwet, namelijk bij jeugdigen met een somatische of psychiatrische aandoening  of een verstandelijke of zintuigelijke beperking. Deze begeleiding is dan gekoppeld  aan concrete doelen en tijdsperiode met als resultaat betere zelfredzaamheid en participatie van de jeugdige.

Deze beleidsregels betreffen alleen vrijwillige jeugdhulp. Voor gedwongen jeugdhulp gelden andere werkprocessen, die zijn vastgelegd in documenten en contractafspraken met de Gecertificeerde Instellingen.

1.3 Mantelzorgondersteuning

Mantelzorgers dragen vaak in belangrijke mate bij aan de zelfredzaamheid en participatie van burgers en aan de mate waarin hun naasten nog in hun vertrouwde omgeving kunnen blijven wonen. De mantelzorger is vertrouwd voor de cliënt die ondersteuning behoeft en daardoor wordt deze vaak beter geaccepteerd dan professionele ondersteuning.

Een groot risico is dat mantelzorgers worden overbelast. Om dat te voorkomen kan ondersteuning aan de mantelzorger worden geboden. Bijvoorbeeld door de cliënt voor 1 of meer dagdelen per week naar de dagbesteding te laten gaan, zodat de mantelzorger even iets voor zichzelf kan doen. Ook respijtzorg is mogelijk, bijvoorbeeld als de mantelzorger op

vakantie gaat. In dat geval wordt de mantelzorg tijdelijk overgenomen door een professionele

hulpverlener. In het algemeen kan het Coördinatiepunt Mantelzorgondersteuning van Swon informatie geven over de mogelijkheden om mantelzorgers te ondersteunen.

Onder voorwaarden kan een cliënt ook één of meer etmalen per week worden opgenomen in een instelling. De belangrijkste voorwaarde daarbij is dat de cliënt ’s nachts toezicht nodig heeft en niet alleen gelaten kan worden. In dat geval kan het overigens ook zo zijn dat de cliënt in aanmerking komt voor de Wlz.

In onderstaand schema staat welke vormen van kortdurende opname/verblijf er zijn en onder welke wet deze vallen (zie ook de Informatiekaart spoedzorg d.d. juli 2015 van de VNG):

 

Wet

Wmo 2015/ Jeugdwet

Wlz (mensen die met een Wlz-indicatie thuis wonen)

Zvw

Benaming

Respijtzorg/logeeropvang

Logeeropvang als onderdeel van de Wlz-indicatie

Kortdurend eerstelijns verblijf

Voor wie

Mensen met Wmo 2015 of Jeugdzorg ten behoeve van het ontlasten van de mantelzorg

Mensen met Wlz indicatie die thuis wonen (incl. groep ‘Wlz indiceerbaren’)

Mensen met tijdelijke behoefte aan medisch noodzakelijk verblijf

Aandachtspunten

Kortdurend verblijf en dagbesteding zijn mogelijkheden om mantelzorgers tijdelijk te ontlasten

Maximaal 2 etmalen per week. In PGB alleen in te kopen bij toegelaten instellingen

 

 

Om de mantelzorger daar waar nodig te ontlasten en de ruimte te geven om een andere – mogelijk zwaardere of intensievere - ondersteuningstaak op te pakken of om te voorkomen dat de mantelzorgers overbelast raken, kunnen mantelzorgers in aanmerking komen voor de Toelage Hulp bij het Huishouden (HHT). Dit geldt ook voor mantelzorgers die te maken hebben met de Jeugdwet en door de zorg voor kinderen een ondersteuningsbehoefte hebben bij de huishoudelijke ondersteuning.

Mantelzorgers kunnen met behulp van de HHT maximaal 6 uur per periode hulp bij het huishouden inkopen bij de door de gemeente gecontracteerde aanbieders. Vanuit de HHT wordt een bijdrage verstrekt, waarbij de mantelzorger zelf nog € 8 per uur moet bijbetalen.

 

Lokaal mantelzorgcompliment

In de verordening is ook opgenomen dat het college zal zorgdragen voor een passende jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorger. Mantelzorgontvangers kunnen voor hun mantelzorgers die zich langdurig inzetten voor een cliënt kunnen via het digitale loket van gemeente Nijmegen een verzoek doen voor een mantelzorgcompliment. Het geldbedrag wordt uitbetaald aan de zorgvrager waarbij jaarlijks één compliment per cliënt kan worden uitgekeerd. De criteria voor het mantelzorgcompliment zijn:

  • De mantelzorg betreft boven-gebruikelijke hulp (zie bijlage 1 wat betreft hulp bij het huishouden);

  • Meer dan 8 uur per week mantelzorg volgens artikel 1.1.1. Wmo;

  • Er is sprake van een langdurige zorgsituatie van minimaal een periode van een jaar;

  • Er is geen sprake van vrijwillige keus.

1.4 Sociale Wijkteams

De Nijmeegse situatie kenmerkt zich door het gegeven dat de coördinerende werkzaamheden binnen de Wmo 2015 en Jeugdwet worden uitgevoerd in de multidisciplinaire Sociale Wijkteams (SWT). Sinds 1 januari 2015 zijn deze wijkteams in geheel Nijmegen actief. De wijkteams bieden kortdurende ondersteuning en voeren indien nodig onderzoek uit naar de behoefte aan een maatwerkvoorziening. Een belangrijk onderdeel van het onderzoek is het voeren van (een) gesprek met de cliënt en zijn of haar netwerk, waarvan de uitkomst wordt opgenomen in het onderzoeksverslag. Ook de regieteams en het Veiligheidshuis zijn aangewezen om het onderzoek in het kader van een aanvraag voor een maatwerk- of jeugdhulpvoorziening uit te voeren. Het onderzoeksverslag vormt de basis voor de aanvraag van een maatwerkvoorziening.

1.5 Het gesprek(ken)

Bij “het gesprek”, waarvoor in de praktijk ook meerdere gesprekken nodig kunnen zijn, ligt het accent op zorgvuldigheid en transparantie en het heeft als doel:

 

  • Het helder maken welke keuzes zijn gemaakt aan de hand van de onderwerpen die in het gesprek en onderzoeksverslag aan bod moeten komen: uit het onderzoeksverslag moet duidelijk worden in hoeverre de behoeften en gewenst resultaten beantwoord kunnen worden met ‘eigen kracht’, algemeen gebruikelijke voorzieningen, mantelzorgers, algemene voorzieningen, behoefte aan mantelzorgondersteuning of voorzieningen uit de Zvw. Vervolgens blijft over op welke punten een maatwerk- of jeugdhulpvoorziening nodig is.

 

Bij het gesprek volgen de Sociale Wijkteams de volgende werkwijze:

  • Als er sprake is van het aflopen van de periode waarvoor zorg is toegekend, dan dient de cliënt minimaal acht weken voor afloop van de zorgperiode een melding te doen bij het Sociaal Wijkteam.

  • Het door de cliënt eventueel ingediende persoonlijk plan (voorafgaand aan het onderzoek) maakt deel uit van het gesprek.

  • Voor het in kaart brengen van behoeften wordt een integrale lijst met alle leefgebieden gebruikt als hulpmiddel en checklist (in Nijmegen de Easycarevragenlijst) waaraan acties gekoppeld kunnen worden en ook de mate van zelfredzaamheid per leefgebied. De vragenlijst wordt flexibel gebruikt in aansluiting op de situatie van de cliënt; welke leefgebieden in het gesprek aan bod komen, de volgorde en de toepassing (invulling achteraf of doorlopen aan het einde van het gesprek bijvoorbeeld).

  • Voor het bepalen van de eigen kracht en de bijdrage van het netwerk (gebruikelijke hulp, mantelzorg en verdere inzet van het sociale netwerk) passen wijkteamleden sociale netwerkstrategieën (Sonestra) toe, waarin Sociale Wijkteamleden zijn getraind. Bij Sonestra worden mensen met hun netwerk ondersteund om zelf hun oplossingen te bepalen en op te nemen in ‘mijn plan’, waarin aangegeven wordt wie wat doet. De cliënt maakt zijn eigen keuzes, samen met zijn naasten/mensen die hij/zij vertrouwt. De professional ondersteunt in dit proces. De Sonestramethodiek noemt hier de term Actieteam. Samen komt men tot een plan. De professional vraagt naar de feitelijke situatie, wat wensen en ideeën zijn (gewenste situatie), wat goed gaat en werkt, wat niet of onvoldoende werkt en hoe om te gaan met zorgen en vragen: de aanpak en de rol van het gezin/netwerk en professionals. Aan het plan dat hieruit komt worden doelen gekoppeld per (relevant) leefgebied.

  • Voor de bepaling van de omvang van de professionele ondersteuning (duur, aantal uren/dagdelen, etc.) wordt gekeken naar de activiteiten die in het ondersteuningsplan zijn gekoppeld aan de doelen. Hierbij wordt ingeschat hoeveel tijd deze activiteit wekelijks of dagelijks kosten. Is er ondersteuning noodzakelijk in het kader van Hulp bij het huishouden (HH), dan geldt dat het aantal dagdelen/uren/minuten niet langer wordt vastgesteld, maar dat er wordt gekeken of de cliënt recht heeft op de maatwerkvoorziening HH (de ‘wat-vraag’). In dat geval wordt het resultaat ‘een schoon en leefbaar huis’ toegekend. De samenstelling, omvang en frequentie van de werkzaamheden wordt vervolgens vastgelegd in een plan van aanpak, dat door de cliënt en de zorgaanbieder gezamenlijk wordt opgesteld en ondertekend (de ‘hoe-vraag’).

  • Sonestra sluit naadloos aan bij de voorwaarden die zijn opgenomen in de Jeugdwet omtrent het opstellen van een familiegroepsplan. Jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen zijn wettelijk verplicht bij het starten van de hulpverlening de mogelijkheid te bieden een familiegroepsplan op te stellen.

  • Cliënten kunnen voor de gesprekken een beroep doen op gratis, professionele, onafhankelijke cliëntondersteuning van o.a. het Zelfregiecentrum en MEE.

  • Bij dwang- en drangtrajecten die de regieteams inzetten, geldt een ander traject: op basis van de uitkomst van een casusoverleg wordt een begeleidingsplan opgesteld.

  • Sociale Wijkteams, regieteams en Veiligheidshuis kunnen consultatie & advies inschakelen via door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieders of huisartsen.

Voor antwoord op de vraag of reguliere begeleiding of specialistische begeleiding (Wmo en Jeugdhulp) nodig is, zijn Nadere criteria (bijlage 8) opgesteld. Daarnaast geldt dat specialistische begeleiding in beginsel maximaal 1 jaar wordt ingezet. In begeleidingsplannen wordt toegewerkt naar beëindiging van het traject na 1 jaar of naar het overzetten naar reguliere begeleiding na 1 jaar. Hiervan kan alleen goed gemotiveerd afgeweken worden; maatwerk blijft altijd mogelijk.

Hoofdstuk 2. Afwegingsproces per leefgebied

2.1 Inleiding

Het plan (‘mijn plan’) van de cliënt en het netwerk leidt mogelijk tot een rol voor een welzijn- of zorgorganisatie in de vorm van een algemene of maatwerkvoorziening (Wmo of Jeugdhulp). Deze beleidsregels zijn bedoeld ter ondersteuning van de bepaling of en welke voorziening nodig is. Hiertoe beschrijven we het afwegingsproces per leefgebied toegespitst op Wmo- en Jeugdhulpvoorzieningen voor zelfstandig wonende Nijmegenaren. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op beschermd wonen Wmo, waar hoofdstuk 3 over gaat.

In dit afwegingsproces komen steeds de elementen terug die conform artikel 5.1 van de Verordening Wmo en Jeugdhulp gemeente Nijmegen 2019 in het gesprek onderzocht moeten worden:

a) Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

b) Gewenst resultaat;

c) Eigen kracht, gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen;

d) Rol mantelzorger(s) en sociaal netwerk;

d) Mantelzorgondersteuning;

f) en g) Algemene voorzieningen: m.n. algemene voorzieningen Wmo 2015 en overige voorzieningen Jeugdwet, Zorgverzekeringswet en Wlz;

h) Maatwerkvoorzieningen Wmo en individuele voorzieningen Jeugdwet; waar maatwerkvoorzieningen staat in deze beleidsregels, doelen we tevens op individuele voorzieningen in het kader van de Jeugdwet.

Ad c) Wat gebruikelijke hulp bij Hulp bij het Huishouden (HH) is, is te lezen in bijlage 1. Ook voor de toepassing van het protocol gebruikelijke hulp geldt dat er altijd van afgeweken kan worden met het oog op het bieden van maatwerk.

Er is geen complete lijst van voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn, maar voorbeelden zijn:

  • 1.

    fiets met lage instap, ligfiets

  • 2.

    spartamet/tandemmet

  • 3.

    rollator

  • 4.

    elektrische fiets/tandem (al dan niet met lage instap) voor een persoon van 16 jaar en ouder

  • 5.

    bakfiets, fietskar, aanhangfiets

  • 6.

    personenauto en de gebruikskosten die daaraan verbonden zijn

  • 7.

    autoaccessoires: airconditioning, stuurbekrachtiging, elektrisch bedienbare ruiten,

  • 8.

    trekhaak

  • 9.

    eenhendelmengkranen

  • 10.

    thermostatische kranen

  • 11.

    keramische- of inductiekookplaat

  • 12.

    verhoogd toilet of toiletverhoger

  • 13.

    tweede toilet/sanibroyeur

  • 14.

    standaard douchestoel

  • 15.

    renovatie van badkamer en keuken*

  • 16.

    antislipvloer/coating

  • 17.

    wandbeugels

  • 18.

    zonwering (inclusief elektrische bediening)

  • 19.

    ophogen tuin/bestrating bij verzakking

* Bij de Wmo wordt ervan uit gegaan dat elke badkamer of keuken eens in de zoveel jaar vernieuwd wordt. Bij een aanvraag voor een woningaanpassing van een badkamer of keuken wordt rekening gehouden met de leeftijd van de badkamer of keuken. Als een keuken of badkamer ouder is, wordt de bijdrage vanuit de Wmo 2015 lager. Als de badkamer of keuken 20 jaar is of ouder, wordt deze geacht te zijn afgeschreven. Op dat moment ligt renovatie voor de hand en hoeft geen vergoeding vanuit de Wmo plaats te vinden. Dit kan anders zijn op het moment dat de badkamer nog volledig functioneel is en het niet voor de hand ligt dat iemand zonder beperking de badkamer zal renoveren.

Onder algemeen gebruikelijke voorzieningen hoort ook algemeen gebruikelijk onderhoud. Dit zijn situaties waarbij de kosten voor onderhoud en reparatie als algemeen gebruikelijk kunnen worden beschouwd oftewel hetgeen naar in het maatschappelijk verkeer geldende opvattingen als gangbaar onderhoud of als een gangbare uitgave voor onderhoud wordt aangemerkt.

Ad f) en g) Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn:

  • 1.

    Kinderopvang

  • 2.

    Consultatiebureau en jeugdverpleegkundigen/jeugdarts (GGD)

  • 3.

    Welzijnswerk, zoals Activiteitenplein bij Brede Scholen en opvoedhulp (Homestart bijvoorbeeld)

  • 4.

    (School)maatschappelijk werk

  • 5.

    Boodschappendiensten supermarkten

  • 6.

    Glazenwasser

  • 7.

    Tuinonderhoud

  • 8.

    Commercieel sportaanbod

  • 9.

    Gemaksdiensten van de zorgverzekeraar

Algemene voorzieningen Wmo

De ondersteuning via de Wmo 2015 wordt begrensd door de ondersteuning en zorg die kan worden geboden op grond van de Jeugdwet, de Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg. Een persoon die qua leeftijd tot de doelgroep van de Jeugdwet behoort, kan geen beroep doen op de Wmo 2015, tenzij het gaat om voorzieningen die de wetgever expliciet onder de Wmo 2015 laat vallen, zoals woningaanpassingen en hulpmiddelen. Zorg die valt onder de Zorgverzekeringswet, zoals wijkverpleging, wordt niet geleverd via de Wmo 2015. Een combinatie van zorg via de Zorgverzekeringswet en ondersteuning via de Wmo 2015 is wel mogelijk.

Cliënten met een Wlz-indicatie hoeven niet per definitie intramurale zorg te krijgen. Ze kunnen ook een volledig pakket thuis (VPT), een modulair pakket thuis (MPT) of een pgb krijgen. De hulpmiddelen en woningaanpassingen voor mensen met een Wlz-indicatie (PGB, VPT en MPT) die nog thuis wonen vallen vooralsnog onder de Wmo 2015.

Afbakening Jeugdwet

Voor jeugdhulp geldt dat gemeenten geen voorzieningen hoeven te treffen als er aanspraak mogelijk is op de Wlz, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen of een recht op zorg als bedoeld bij of krachtens de zorgverzekeringswet.

Indien er meerdere oorzaken ten grondslag liggen aan de problematiek en daardoor zowel een vorm van zorg op grond van de Wlz of de Zorgverzekeringswet, als een soortgelijke voorziening op grond van de Jeugdwet kan worden verkregen, moet een voorziening op grond van de Jeugdwet getroffen worden.

Het college moet de jeugdhulp inzetten die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of een machtiging uithuisplaatsing. Ook zet het college de jeugdhulp in die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële jeugdinrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van jeugdreclassering.

Wanneer het college gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de cliënt een recht op zorg als bedoeld bij of krachtens de Wet langdurige zorg of een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet heeft, dan wel weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande. kan het college een voorziening weigeren.

In onderstaand schema wordt de afbakening tussen de wetten weergegeven.

Voor de overgang van 18- naar 18+ geldt dat:

  • a.

    de gemeente niet meer jeugdhulpplichtig is als de zorg vanaf 18 jaar op grond van een andere wet (Zvw, Wlz of Wmo) kan worden verleend.

  • b.

    de gemeente wél verantwoordelijk is voor het voortzetten van de jeugdhulp tot 23 jaar als het om een vorm van jeugdhulp gaat die voor meerderjarigen niet op grond van een andere wet kan worden voortgezet (met name jeugd- en opvoedhulp, niet zijnde jeugd- GGZ of jeugd-LVG).

In bijlage 4 staat een overzicht van de verdeling over de wetten in 2017 wat betreft hulpmiddelen en fysieke voorzieningen voor alle leeftijden.

Wonen en zorg

In artikel 9a van de Verordening is een verbod opgenomen voor gemengde huur-/ondersteuningsovereenkomsten, als verblijf geen onderdeel is van de indicatie. De cliënt wordt met dergelijke overeenkomsten in een afhankelijkheidsrelatie gebracht die niet in overeenstemming is met de wet. De cliënt zal immers moeten vrezen zijn huisvesting te verliezen als hij wisselt van aanbieder of derde (in geval van pgb), dan wel als hij partijen aanspreekt op bijvoorbeeld de kwaliteit van de ondersteuning. Het is een cliënt wel toegestaan om bij de aanbieder of derde (in geval van pgb) woonruimte te huren, mits dit in een zelfstandige huurovereenkomst geregeld wordt. Op die manier leidt het wegvallen of wijzigen van ondersteuning, niet automatisch tot het wegvallen van huisvesting. De cliënt is huurder en hij geniet huurbescherming.

2.2 Onderzoek per leefgebied1

Per onderdeel worden vragen en voorbeelden genoemd waar in ‘het gesprek’ aan gedacht kan worden (niet uitputtend). De leefgebieden en voorbeelden die worden genoemd kunnen worden beschouwd als een checklist. In alle gevallen is met name de invulling van b t/m e afhankelijk van de situatie en de uitkomst van ‘mijn plan’.

 

Onderstaande elf leefgebieden komen overeen met de leefgebieden van de Zelfredzaamheid-Matrix 2013, conform de volgorde van de leefgebieden van de landelijke Zelfredzaamheid-Matrix. In de Easycarevragenlijst van de Sociale Wijkteams zijn hieraan nog twee leefgebieden toegevoegd. In het WIZ-portaal, het registratiesysteem van de Sociale Wijkteams in Nijmegen, zijn deze leefgebieden eveneens opgenomen.

2.2.1 Financiën

a) Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt

Samenstelling inkomen, beheer financiën (hoe?), schulden, gebruik inkomensondersteuning (toeslagen, bijzondere bijstand, kwijtschelding gemeentelijke lasten), coaching nodig bij het voorkomen van schulden (in het bijzonder bij jongeren en jongvolwassenen)?

b) Gewenst resultaat

Bijvoorbeeld: op orde brengen financiële administratie, inkomsten en uitgaven met elkaar in overeenstemming brengen, borging vaste lasten bij niet-regelbare schulden en schuldsanering/stabiliseren schulden.

c) Eigen kracht, gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen

Bijvoorbeeld: deelname van de cliënt aan een cursus budgetbeheer.

d) Rol mantelzorger(s) en sociaal netwerk

Bijvoorbeeld: overname administratie door familielid, eventueel budgetbeheer, bewindvoering of onder curatelestelling door familielid of vriend.

e) Mantelzorgondersteuning

Ontlasting mantelzorger door overname administratie door ander familielid of vrijwilligersorganisatie.

f) en g) Algemene voorzieningen

Vrijwilligersorganisatie voor thuisadministratie (bijvoorbeeld: thuisadministratie Humanitas, Fibon, Schuldhulpmaatje Diaconie), Formulierenbrigade en Papierwinkel bij het Bindkracht 10 (o.a. voorzieningencheck inkomensondersteunende maatregelen), budgetbeheer en –coaching bij F!X (samenwerking het Bindkracht 10 en Bureau Schuldhulpverlening), stabilisatietrajecten schuldhulpverlening (werkcorporatie Maatschappelijke dienstverlening bij het Bindkracht 10) en Sociaal Raadslieden bij complexe financieel-juridische situaties, doorbetaling vaste lasten (bij uitkeringsgerechtigden), schuldsanering (via bureau Schuldhulpverlening van gemeente Nijmegen) en bewindvoering. In Nijmegen wordt in aansluiting op de Stips een regiefunctie instroom/toeleiding schuldhulpverlening (financieel experts) ingericht om met de genoemde algemene voorzieningen hulpvraag en aanbod goed af te stemmen.

h) Maatwerkvoorziening

Een maatwerkvoorziening kan nodig zijn als algemeen gebruikelijke of algemene voorzieningen (nog) onvoldoende zijn toegesneden op jongeren en volwassenen met een verstandelijke en/of psychiatrische, psychogeriatrische of zintuiglijke beperking. Dan kan er (tijdelijk) professionele begeleiding (individueel of in groepsverband) nodig zijn om te zorgen dat mensen met deze beperking(en) samen met hun netwerk zelfstandig de financiën kunnen beheren, bij voorkeur in combinatie met algemene/algemene voorzieningen middels expertiseoverdracht van gespecialiseerde zorgaanbieders naar algemene voorzieningen. Na afloop van dit ‘leertraject’ wordt eventueel waakvlambegeleiding ingezet om vinger aan de pols te houden.

2.2.2 Dagbesteding

a) Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt

Hoe verloopt doorsnee dag? Vorm van dagbesteding (vrijwilligerswerk, hobby’s, opleiding, dagbesteding, begeleid/beschut werk, re-integratietraject, tijdelijk werk, betaald werk) of geen dagbesteding? Tevreden met dagprogramma, welke opleiding voorheen? Gaan de kinderen naar school/kinderopvang/peuterspeelzaal en wat is de vrijetijdsbesteding van kinderen na school ?

b) Gewenst resultaat

Bijvoorbeeld wensen voor deelname aan georganiseerde activiteiten, als vrijwilliger en/of toeleiding naar dagbesteding/begeleid werk door het regionale Werkbedrijf.

c) Eigen kracht, gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen

Bijvoorbeeld: de cliënt meldt zich aan als vrijwilliger

 

d) Rol mantelzorger(s) en sociaal netwerk

Bijvoorbeeld: familie/vrienden nemen cliënt mee naar een vereniging of buurtactiviteit.

e) Mantelzorgondersteuning

Om mantelzorger(s) te ontlasten kan de cliënt worden aangemeld voor ontwikkelingsgerichte of arbeidsmatige dagbesteding (maatwerkvoorziening) of basis dagbesteding voor ouderen (algemene voorziening) en bij kinderen met een beperking bij dagbesteding voor kinderen, bij voorkeur in combinatie met passende kinderopvang.

f)en g) Algemene voorzieningen

Betaald werk, re-integratietraject, vrijwilligerswerk, dagbesteding voor ouderen, deelname aan algemene voorzieningen zoals cursusaanbod of hobbycentra, zie www.wegwijzer 024.nl. Ook zijn er apps beschikbaar om mensen te ondersteunen bij het structureren van de dagindeling. Bij kinderen: Activiteitenpleinen bij Brede Scholen, kinderopvang, sportverenigingen, etc.

h) Maatwerkvoorziening

Als er voor een cliënt in aanvulling op de deelname aan diverse activiteiten (vrijwilligerswerk, deelname aan buurtactiviteiten of verenigingen, etc.) gestructureerde dagbesteding nodig is, al dan niet ter ontlasting van mantelzorger(s), dan kan een maatwerkvoorziening voor ontwikkelingsgerichte of arbeidsmatige dagbesteding worden ingezet. Dit zal met name nodig zijn voor mensen met een psychiatrische, verstandelijke, psychogeriatrische of ernstige fysieke beperking voor wie programmatische (vast dag- of weekprogramma volgens bepaalde methodiek met een welomschreven doel) dagbesteding noodzakelijk is voor het behoud of de verbetering van vaardigheden. Ter ontlasting van mantelzorgers ’s nachts is via de Wmo 2015 en de Jeugdwet ook kortdurend verblijf mogelijk met overnachting.

Er zijn 2 vormen van dagbesteding: ontwikkelingsgerichte dagbesteding (regulier, extra, specialistisch, zie het bouwstenenoverzicht) en arbeidsmatige dagbesteding. Voor ontwikkelingsgerichte dagbesteding stellen het wijk- of regieteam het onderzoeksverslag op ten hoeve van de gemeentelijke backoffice en voor arbeidsmatige dagbesteding meldt het wijk- of regieteam cliënten aan bij het Werkbedrijf Rijk van Nijmegen (WBRN).

Voor kinderen tot 4 jaar en kinderen met ernstige meervoudige beperkingen zijn verschillende vormen van dagbesteding en dagbehandeling mogelijk. Bij kinderen met beperkingen die naar school gaan, is soms is naschoolse dagbesteding of dagbehandeling gewenst, waarover we in de contracten met aanbieders met het oog op inclusie hebben afgesproken deze ondersteuningsvormen zoveel mogelijk te combineren met reguliere (naschoolse) kinderopvang (passende opvang).

2.2.3 Huisvesting

a) Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt

Type huis, tevreden met huis, aanpassingen gewenst, veilig in de woning en de buurt, onderhoud, hulp (nodig) bij zelfstandig wonen of bij het zoeken naar huisvesting/kamer voor jongere, contact met de buren, betaalbaarheid woning?

b) Gewenst resultaat

Bijvoorbeeld: cliënt kan zelfstandig en naar tevredenheid blijven wonen in de woning; cliënt voelt zich veilig in en om de woning.

c) Eigen kracht, gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen

Zie lijst algemeen gebruikelijke voorzieningen in par. 2.1.

d) Rol mantelzorger(s) en sociaal netwerk

Bijvoorbeeld: eenvoudige goedkope woonaanpassingen zoals muurbeugels, kunnen met hulp van familieleden, vrienden of buren worden aangebracht.

e) Mantelzorgondersteuning

Bijvoorbeeld: geven van informatie over de diverse mogelijkheden om prettig zelfstandig te wonen.

f)en g Algemene voorzieningen

Mocht er niemand in het netwerk zijn die eenvoudige woonaanpassingen kan uitvoeren, dan is het mogelijk om een beroep te doen op een klussendienst, zoals de Klus Service van Sterker. Daarnaast zijn er diverse algemene voorzieningen gericht op zelfstandig en veilig wonen, zoals personenalarmering van Sterker en de diensten van 123 Comfort van ZZG Zorggroep.

h) Maatwerkvoorziening

Bij de toekenning van een maatwerkvoorziening voor woonaanpassingen of woonvoorzieningen dienen de volgende punten meegenomen te worden in de afweging:

  • 1.

    De mogelijkheid om te verhuizen

Voor woonaanpassingen boven een bedrag van € 6.000,- zal worden bekeken of een verhuizing wellicht een meer adequate oplossing voor het probleem kan zijn. Als een verhuizing geen reële mogelijkheid is, kan een maatwerkvoorziening verstrekt worden. Bij de mogelijkheid van verhuizing moet in ieder geval beoordeeld worden:

  • a.

    de aanwezigheid van aangepaste of eenvoudig aan te passen woningen binnen de gemeente Nijmegen;

  • b.

    kostenvergelijking;

  • c.

    de snelheid waarmee het woonprobleem opgelost kan worden;

  • d.

    sociale omstandigheden;

  • e.

    integrale afweging verschillende Wmo-voorzieningen: wonen, vervoer, rolstoelen;

  • f.

    de woonlastenconsequenties.

2) Elementaire woonfuncties

Het normaal gebruik kunnen maken van de woning is waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben. Dit geldt ten aanzien van de woonruimtes die de cliënt daadwerkelijk in gebruik heeft of gaat nemen. Een verder strekkende behoefte dient door de cliënt te worden aangetoond.

3) Logeerbaar maken woonruimte

Met behulp van een eenmalige tegemoetkoming voor meerkosten kan alleen een woonvoorziening getroffen worden voor het logeerbaar maken van één woonruimte indien (geldt ook voor 18-):

  • a.

    De cliënt woont in een Wlz-instelling in de gemeente Nijmegen;

  • b.

    De woning die logeerbaar gemaakt wordt, ligt in de gemeente Nijmegen indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een Wlz-instelling.

4) Voorzienbaarheid

Een woonaanpassing of woonvoorziening kan worden geweigerd als de cliënt voor het eerst verhuist naar een zelfstandige woonruimte. Er moet daarbij altijd ook naar de concrete omstandigheden van de cliënt worden gekeken.

5) Mantelzorgwoning

Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren en te plaatsen op het terrein nabij de woning van de mantelzorger(s). Daarbij is uitgangspunt dat de huisvestingslasten (voor huur of hypotheek, energie, etc.) die de verzorgde(n) had(den) voor de verhuizing naar de mantelzorgwoning, besteed kunnen worden aan de kosten voor de mantelzorgwoning.

2.2.4 Huiselijke relaties

a) Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt

Samenstelling gezin, verdeling van taken, onderlinge relatie, eventuele kinderwens, opvoeding en ontwikkeling kinderen, naar welke school gaan de kinderen en gaat dit goed, seksualiteit, eerder hulp betrokken geweest bij huishouden of gezin, is er sprake van huiselijk geweld, verwaarlozing, seksueel misbruik of ouderenmishandeling?

 

b) Gewenst resultaat

Bijvoorbeeld: verbetering van bijvoorbeeld de huiselijke sfeer, onderlinge huiselijke relaties en het opvoedklimaat.

c) Eigen kracht, gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen

Bijvoorbeeld: vaardigheden meegeven om onderling binnen het gezin problemen en vragen beter bespreekbaar te maken.

d) Rol mantelzorger(s) en sociaal netwerk

Bijvoorbeeld: mantelzorger(s) en netwerkleden kunnen een rol hebben bij het aanleren van nieuwe (opvoed)vaardigheden (bijvoorbeeld meekijken en meedenken).

e) Mantelzorgondersteuning

Bijvoorbeeld: mantelzorger(s) kunnen ontlast worden door meer mensen uit het netwerk te betrekken bij de situatie (zie d).

f)en g) Algemene voorzieningen

Er zijn diverse algemene voorzieningen die ondersteuning kunnen bieden bij relationele problemen, zoals kortdurende ondersteuning van het Sociaal Wijkteam, inschakeling maatschappelijk werk en opvoedondersteuning (bijvoorbeeld videohometraining) van de GGD.

h) Maatwerkvoorziening

Begeleiding bij de verbetering van onderlinge relaties of van het opvoedklimaat kan onderdeel zijn van een individueel begeleidingstraject als specifieke expertise van een beperking noodzakelijk is.

2.2.5 Geestelijke gezondheid

a) Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt

Is er sprake van stressvolle gebeurtenissen (onlangs), hoe gaat het slapen (van de evt. kinderen), is er sprake van psychisch welbevinden (bijvoorbeeld gelukkig, angstig, somber of ongeïnteresseerd), omgaan met stress, wat zijn positieve of negatieve punten in het karakter, zelfvertrouwen, problemen met denken, geheugen, de weg vinden, bediening van apparaten?

b) Gewenst resultaat

Vermindering van de ervaren stress, verbetering van het slaapritme, vermindering angst waardoor kind weer naar school gaat, etc.

c) Eigen kracht, gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen

De cliënt past vaardigheden en tips toe om de psychische gesteldheid te verbeteren met behulp van familie en vrienden.

d) Rol mantelzorger(s) en sociaal netwerk

Bijvoorbeeld: familie en vrienden stimuleren de cliënt om de vaardigheden en tips toe te passen. Hoe is draaglast bij overige gezinsleden, inclusief kinderen?

e) Mantelzorgondersteuning

Bijvoorbeeld: kennisoverdracht over GGZ-problematiek, lotgenotencontact en mantelzorger(s) kunnen ontlast worden door meer mensen uit het netwerk te betrekken bij de situatie.

f)en g) Algemene voorzieningen

Algemene voorzieningen in dit verband betreffen vrijwilligersorganisaties (luisterend oor, o.a. telefonische hulpdienst Sensoor (Luisterlijn), COiL, maatjesprojecten) kortdurende ondersteuning van het Sociale Wijkteam en maatschappelijk werk en specifiek voor kinderen opvoedhulp (via bijv. Sterker, jeugdgezondheidszorg van de GGD of Indigo) en Integrale Vroeghulp bij kinderen. Daarnaast is behandeling, zoals (peuter/kinder-)revalidatie en fysio- of ergotherapie (kinderen en volwassenen), behandeling door een psychiater of psycho-educatie (alleen bij volwassenen) via de Zorgverzekeringswet in principe voorliggend als verbetering van het functioneren mogelijk is.

h) Maatwerkvoorziening

Begeleiding bij de verbetering van onderlinge relaties of van het opvoedklimaat kan onderdeel zijn van een individueel begeleidingstraject als specifieke expertise van een beperking noodzakelijk is. Het kan zinvol zijn om begeleiding te combineren tijdens een behandeltraject om de vaardigheden in de praktijk te oefenen middels nauwe samenwerking tussen behandelaar en begeleider.

2.2.6. Lichamelijke gezondheid

a) Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt

Lichamelijke aandoening (lichamelijke beperking, chronische ziekte, hoe redt men zich), behandeling voor de lichamelijke aandoening, medicijngebruik, leefstijl (hoeveel beweging, roken, alcoholgebruik), conditie, gewicht (schommelingen?), pijn, incontinentie?

b) Gewenst resultaat

Bijvoorbeeld: cliënt voelt zich beter (minder pijn), de gezondheid verbetert of cliënt heeft een gezondere leefstijl.

c) Eigen kracht, gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen

Bijvoorbeeld: cliënt neemt zelf initiatief om lid te worden van een sportvereniging.

d) Rol mantelzorger(s) en sociaal netwerk

Bijvoorbeeld: cliënt gaat samen met vrienden een keer in de week wandelen of de partner houdt in de gaten of de medicijnen worden in genomen. Bij kinderen dragen de ouders in beginsel verantwoordelijkheid voor de dagelijkse zorg. Wanneer ouders overbelast (dreigen te) raken als gevolg van beperkingen, kunnen zij jeugdhulp ontvangen ter ontlasting van de zorg.

e) Mantelzorgondersteuning

Zie leefgebied Activiteiten dagelijks leven.

f)en g) Algemene voorzieningen

Afstemming eventuele acties met behandeling door huisarts of betrokken specialisten.

Vrijwilligersorganisatie of wijkactiviteiten: via de Hulpdienst een beweegmaatje koppelen aan de cliënt (wandelen met een vrijwilliger), lid worden van een sportvoorziening, aansluiten bij een wandelgroep in de wijk opstarten wandelgroep in de wijk, jeugdgezondheidszorg (GGD), cursussen Indigo en Integrale Vroeghulp (MEE); aanmelding cursus ‘stoppen met roken’ (doorverwijzing via huisarts: Zorgverzekeringswet). Via de zorgverzekeringswet (indicatie door wijkverpleegkundige of huisarts is (peuter/kinder-)revalidatie en fysio- of ergotherapie en inzet van verpleging en verzorging thuis mogelijk voor mensen (18+) met (risico op) behoefte aan geneeskundige zorg.

h) Maatwerkvoorziening Indien sprake is van een maatwerkvoorziening voor een begeleidingstraject of voor dagbesteding, dan dient in deze trajecten rekening gehouden te worden met de lichamelijke aandoening en aandacht te zijn voor bevordering van een gezonde leefstijl. Persoonlijke verzorging voor mensen met een verstandelijke, zintuiglijke en/of psychiatrische beperking (geen behoefte aan geneeskundige zorg) valt onder de Wmo en hiervoor kan een Wmo-maatwerkvoorziening worden aangevraagd.

Voor persoonlijke verzorging aan jeugdigen geldt dat:

  • a.

    Persoonlijke verzorging die gericht is op het versterken van de zelfredzaamheid van de jeugdige valt onder de Jeugdwet.

  • b.

    Persoonlijke verzorging voor jeugdigen die verband houdt met de behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop valt vanaf 2018 onder de Zorgverzekeringswet.

2.2.7. Verslaving

a) Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt

Rookt de cliënt, alcoholgebruik, druggebruik (hard- of softdrugs), gebruik verslavende medicijnen (zoals slaapmiddelen), sexverslaving of veel bezig met gokken of gamen?

b) Gewenst resultaat

Beëindiging of beheersing verslaving.

c) Eigen kracht, gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen

Bij matige verslaving is het afhankelijk van de situatie mogelijk om op eigen kracht de verslaving te beëindigen, al dan niet met behulp van lichte professionele ondersteuning (eventueel digitale ondersteuning) en het netwerk.

d) Rol mantelzorger(s) en sociaal netwerk

Zie c)

 

e) Mantelzorgondersteuning

Bij ernstige verslaving is expliciet aandacht nodig voor ondersteuning van het netwerk.

f)en g) Algemene voorzieningen

- Behandeling van de verslaving valt bij volwassenen onder de Zorgverzekeringswet (voor jongeren valt behandeling van de verslaving onder de Jeugdwet, zie maatwerkvoorziening).

- Afhankelijk van de problemen die voortvloeien uit de verslaving kunnen de algemene voorzieningen van toepassing zijn die zijn genoemd bij de andere leefgebieden, met name de leefgebieden financiën en dagbesteding.

- Verslavingspreventie-activiteiten via GGD, IrisZorg, jongerenwerk en op scholen.

h) Maatwerkvoorziening

Afhankelijk van de ernst van de verslaving en de daaruit voortkomende problematiek kan individuele begeleiding of dagbesteding deel uitmaken van het afgesproken plan.

Voor jongeren tot 18 jaar is er behandeling van de verslaving mogelijk binnen de Jeugdwet in een Verslavingskliniek in Tiel van Iriszorg (detoxing).

2.2.8 Activiteiten dagelijks leven

a) Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt

In staat tot zelfstandig aankleden, wassen/douchen, naar het toilet gaan, verzorging tanden/huid/nagels, eten, drinken, hulpmiddelen (prothese, steunkousen, etc.) aanbrengen; zelfstandig eten bereiden, boodschappen doen, de was doen klussen in/rond huis, licht of zwaar huishoudelijk werk (schoonmaken o.a.), het huishouden organiseren en de tuin onderhouden.

b) Gewenst resultaat

(Langer) zelfstandig functioneren en (blijven) wonen.

c) Eigen kracht, gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen

Bepalen wat mensen zelf kunnen (bijvoorbeeld hulpmiddel om steunkousen aan te trekken). Als mensen voorheen op eigen kosten iemand inhuurden voor het verrichten van huishoudelijke taken en er geen inkomenswijziging of aantoonbare meerkosten ontstaan in relatie tot de beperking, is geen compensatie nodig.

Voor gebruikelijke hulp (wat mag verwacht worden van huisgenoten in het huishouden), zie bijlage 1 protocol gebruikelijke hulp voor Hulp bij het Huishouden.

d) Rol mantelzorger(s) en sociaal netwerk

Mantelzorger(s) en mensen uit het netwerk geven zelf aan wat ze naast de gebruikelijke hulp kunnen en willen betekenen in het huishouden (bijvoorbeeld boodschappen doen), rondom huis, het brengen en/of halen van kinderen bij opvang of wat betreft de zorg voor de cliënt. Wanneer ouders overbelast (dreigen te) raken als gevolg van beperkingen, kunnen zij Jeugdhulp of Wmo-ondersteuning ontvangen ter ontlasting van de zorg, zie maatwerkvoorziening.

e) Mantelzorgondersteuning

Bespreken met mantelzorger(s), aan welke ondersteuning ze behoefte hebben en of ontlasting nodig is door de inzet van respijtzorg (bijvoorbeeld dagbesteding) of gedeeltelijke vervanging van de mantelzorg door professionele hulp (zoals verzorging via de Zorgverzekeringswet). Specifiek ter ontlasting van mantelzorgers is het mogelijk om gebruik te maken van de Toelage Hulp bij het Huishouden (HHT), zie bijlage 3.

f)en g) Algemene voorzieningen

Bij algemene voorzieningen kan gedacht worden aan: technische hulpmiddelen (o.a. wasdroger of afwasmachine), boodschappenbezorgdienst (supermarkt, vrijwilligersorganisaties), kant-en-klaarmaaltijden, maaltijdservice of klusservice van Swon, boodschappenhulp van Swon of de Hulpdienst en kinderopvang (in relatie tot verzorging van kinderen/Hulp bij het Huishouden 2).

Persoonlijke verzorging en verpleging zijn vanaf 2015 grotendeels onderdeel van de Zorgverzekeringswet die wordt geïndiceerd door de wijkverpleegkundige of de huisarts, waarmee afgestemd wordt: verpleging en verzorging thuis (wijkverpleging) voor volwassenen (18+) met (risico op) behoefte aan geneeskundige zorg valt onder de Zorgverzekeringswet.

 

h) Maatwerkvoorziening

Persoonlijke verzorging

Persoonlijke verzorging voor mensen met een verstandelijke, zintuiglijke en/of psychiatrische beperking (geen behoefte aan geneeskundige zorg) valt onder de Wmo en hiervoor kan een Wmo-maatwerkvoorziening worden aangevraagd.

Voor persoonlijke verzorging aan jeugdigen geldt dat:

  • a.

    Persoonlijke verzorging die gericht is op het versterken van de zelfredzaamheid van de jeugdige valt onder de Jeugdwet.

  • b.

    Persoonlijke verzorging voor jeugdigen die verband houdt met de behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop valt vanaf 2018 onder de Zorgverzekeringswet

Hulp bij het Huishouden

1. Voor de resterende taken kan via de Wmo Hulp bij het Huishouden 1 (licht en zwaar huishoudelijk werk, maaltijdvoorziening en wassen en strijken) of Hulp bij het Huishouden 2 (HH1 plus regie op het huishouden en de verzorging van kinderen) worden aangevraagd. Het Sociaal Wijkteam bepaalt vervolgens tijdens het gesprek of de inzet van de maatwerkvoorziening noodzakelijk is en of het gaat om HH1 of HH2. De cliënt wordt vervolgens ‘een schoon en leefbaar huis’ toegekend. De cliënt stelt dan samen met de zorgaanbieder het plan van aanpak op, waarin de samenstelling, frequentie en omvang van de werkzaamheden wordt vastgelegd. Zie voor de uitwerking van het resultaat bijlage 2.

2. Voor zover op dit leefgebied maatwerkvoorzieningen in de vorm van woningaanpassingen worden verstrekt geldt het volgende. Aanpassingen worden slechts verricht in de woning waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben. Dit geldt ten aanzien van de woonruimtes die de cliënt daadwerkelijk in gebruik heeft of gaat nemen voor de elementaire woonfuncties. Een verder strekkende behoefte dient door de cliënt te worden aangetoond.

3. Voor woonvoorzieningen en -aanpassingen zie paragraaf 2.2.3.

2.2.9 Sociaal netwerk

a) Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt

Hoe ziet het sociale netwerk er uit, tevreden over het sociale netwerk, wat is de betekenis van het netwerk voor de cliënt (praktische hulp, emotionele steun, etc.) en op welke manier is de cliënt van betekenis voor het netwerk, eenzaamheidsgevoelens (nooit, soms, vaak), behoefte aan meer contact met mensen van uw eigen of een andere cultuur of de eigen of een andere levensbeschouwing/godsdienst? Bij kinderen: hoe is het contact met de ouders en de rest van de familie, heeft het kind vriendschappen, speelt het regelmatig met andere kinderen, heeft het kind vertrouwenspersonen?

b) Gewenst resultaat

Bijvoorbeeld: voldoende steun van familie en vrienden, geen/weinig contact met 'foute' vrienden.

c) Eigen kracht, gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen

Onderzoeken in hoeverre het gewenst is dat de cliënt ondersteund wordt bij het versterken of uitbreiden van het sociale netwerk.

d) Rol mantelzorger(s) en sociaal netwerk

Bij alle andere leefgebieden komt aan de orde hoe het sociale netwerk is samengesteld en hoe de relaties zijn, wat men van elkaar verwacht en zou wensen, wat mantelzorger(s) en andere mensen uit het sociale netwerk willen en kunnen betekenen voor de cliënt. Daarnaast ook bespreken wat de cliënt voor het sociale netwerk betekent of kan betekenen.

e) Mantelzorgondersteuning

Bij alle leefgebieden is het van belang om oog te hebben voor eventuele overbelasting van mantelzorger(s) en te bezien in hoeverre het mogelijk is om de ondersteuning met meer mensen uit het sociale netwerk te delen.

f)en g) Algemene voorzieningen

Er zijn diverse methodes om het sociale netwerk te vergroten (zoals Brugproject Humanitas, Cirkelmethode Hulpdienst, Informele netwerkondersteuning MEE en Gewoon meedoen van Bindkracht/MEE) en diverse maatjesprojecten bij welzijn- en zorgorganisaties. Voor kinderen: in contact komen met andere kinderen via maatjesprojecten, wijkactiviteiten, sportverenigingen, muziekverenigingen, dansactiviteiten, scouting, Activiteitenpleinen Brede Scholen, etc, zie www.wegwijzer024.nl. Daarnaast bieden veel scholen sociale vaardigheids- en weerbaarheidstrainingen aan.

h) Maatwerkvoorziening

Onderdeel van een Wmo-begeleidingstraject kan zijn het versterken of uitbreiden van het sociale netwerk als er specifieke expertise nodig is van een beperking.

Jeugdhulpvoorzieningen zijn mogelijk bij isolement in de vorm van sociale vaardigheidstrainingen ( in combinatie met) therapie voor de aanpak van sociale angst of trainingen in groepen op (speciaal) onderwijs, weerbaarheidstrainingen e.d. van jeugd- en opvoedhulpen Jeugd-GGZ.

2.2.10 Maatschappelijke participatie

a) Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt

Deelnemer van een maatschappelijke groep (bijvoorbeeld kerk of adviesraad), doen van vrijwilligerswerk, deelname aan georganiseerde activiteiten (sport, hobby's, cursus, etc.), op de hoogte van voorzieningen/activiteiten in de buurt, betrokken bij activiteiten in de buurt?

b) Gewenst resultaat

Vergroting van maatschappelijke participatie indien de cliënt dat wenst.

c) Eigen kracht, gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen

Bijvoorbeeld: de cliënt kan zelf met beperkte aansporing initiatief nemen om activiteiten te ondernemen, lid te worden van een vereniging, jongere kan vrijwilligerswerk gaan doen, etc.

d) Rol mantelzorger(s) en sociaal netwerk

Bijvoorbeeld: (tijdelijke) begeleiding door mantelzorger(s) of anderen uit het netwerk bij de (eerste stappen richting) deelname aan activiteiten.

e) Mantelzorgondersteuning

Uitbreiding van de maatschappelijke participatie kan mantelzorger(s) ontlasten.

f)en g) Algemene voorzieningen

Er is een breed aanbod van vrijetijdsbesteding: van sportverenigingen, scouting, fitnesscentra, hobbycentra, cursussen (bijvoorbeeld cursusaanbod van Sterker en de Lindenberg), activiteiten ouderenbonden, amateurkunst (theater- en muziekverenigingen, koren) tot buurtactiviteiten, Trias en het GVO. Zie www.wegwijzer024.nl.

h) Maatwerkvoorziening

- In principe kan het Sociaal Wijkteam toeleiden naar de algemene voorzieningen, maar soms kan (tijdelijk) een begeleidingstraject nodig zijn om de deelname aan algemene voorzieningen te begeleiden en expertise over te dragen aan de organisatie van de algemene voorziening.

- Specifiek voor sportdeelname is het mogelijk om eenmalige tegemoetkoming voor meerkosten te ontvangen voor een sportvoorziening voor recreatief sportgebruik.

- Ondersteuning vindt slechts plaats waar het betreft een aanvaardbare mate van participatie in de directe woon- en leefomgeving. Hiervoor wordt de grens van 25 kilometer die ook onder de Wmo (uit 2007) gebruikelijk was, gehandhaafd.

- Mensen met een beperking willen ook graag op vakantie en kunnen daar beperkingen hebben in de zelfredzaamheid of participatie. Denk dan bijvoorbeeld aan begeleiding van kinderen, jongeren of volwassenen met een autistische beperking of hulp bij algemeen dagelijkse levensverrichtingen (adl), zoals wassen, aan-/uitkleden en eten/drinken (verzorging, met name bij kinderen; bij volwassenen komt verzorging in de meeste gevallen uit de Zvw).

Ook hier is maatwerk de oplossing met de volgende aandachtspunten:

1. In principe worden alleen de (extra) begeleiding en/of verzorging vergoed uit de Wmo of Jeugdwet, niet de vakantiekosten zelf. Een indicatie voor de vraag of extra begeleiding/verzorging op vakantie nodig is, is of mensen thuis ook professionele begeleiding of verzorging hebben. In dat geval kunnen ze de begeleiding/verzorging ‘meenemen’ op vakantie, via PGB (afsluiten van zorgovereenkomst met de vakantieorganisatie) of bij Zorg in Natura via onderaannemerschap (de vakantieorganisatie regelt e.e.a. dan met de zorgorganisatie die de begeleiding/verzorging thuis biedt). In dit geval is er dus geen extra indicatie nodig voor vakantie.

2. Als de vakantie is bedoeld om ouders/gezinnen/mantelzorgers te ontlasten, dan is er sprake van respijtzorg. Dan kan de vakantie onder de noemer ‘kortdurend verblijf’ toegekend worden, althans, als de begeleiding/verzorging niet ‘meegenomen’ kan worden (punt 1).

3. Kijk in alle gevallen (ook in het geval van respijtzorg) of er voorliggende voorzieningen zijn, zoals de Speelweek van het Gespecialiceerd Vormings- en Ontspanningswerk (GVO), een vrijwilligersorganisatie die vrijetijdsbesteding organiseert voor mensen met een verstandelijke beperking.

4. In alle gevallen moet de vakantie (ook) bijdragen aan de doelen uit het begeleidingsplan die gericht zijn op vergroting van de zelf- en samenredzaamheid en participatie.

5. Zie voor een overzicht met mogelijkheden voor vakanties voor kinderen en volwassenen met een beperking de blauwe gids: http://www.deblauwegids.nl/

2.2.11 Justitie

a) Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt

Is de cliënt wel eens in aanraking geweest met politie, Jeugdreclassering, Bureau Halt , leerplicht of justitie (regelmatig/maandelijks, incidenteel/eens per jaar of zelfden tot nooit)?

b) Gewenst resultaat

Bijvoorbeeld: voorkomen van recidive.

c) Eigen kracht, gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen

Zie andere leefgebieden, is afhankelijk van de situatie.

d) Rol mantelzorger(s) en sociaal netwerk

Zie andere leefgebieden, is afhankelijk van de situatie.

e) Mantelzorgondersteuning

Zie andere leefgebieden, is afhankelijk van de situatie.

f)en g) Algemene of algemene voorzieningen

Zie andere leefgebieden, is afhankelijk van de situatie.

h) Maatwerkvoorziening

In het kader van het nazorgtraject van gedetineerden kan een begeleidingstraject nodig zijn met het oog op de re-integratie in de samenleving. Op het onderscheid tussen Wmo 2015 en de forensische zorg (geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg of VG-zorg die verleend wordt in een strafrechtelijk kader) is het volgende van toepassing:

  • a.

    De indicatie van een verzekerde die al een Wmo-indicatie heeft, blijft van kracht als deze verzekerde forensische zorg opgelegd krijgt.

  • b.

    Het college indiceert niet voor Wmo-ondersteuning bij wie forensische zorg is opgelegd en die tijdens de tenuitvoerlegging van de forensische zorg een aanvraag doet voor Wmo-ondersteuning. De forensische zorg voorziet in de zorgbehoefte.

Bij een jeugdreclasseringmaatregel kan ook jeugdhulp (bijvoorbeeld jeugd-ggz) worden ingezet. In een aantal gevallen vloeit de jeugdhulp direct voort uit de strafrechtelijke beslissing. Ook kan de gecertificeerde instelling bepalen dat (aanvullende) jeugdhulp nodig is. De gemeente en de gecertificeerde instelling hebben hierover overleg

2.2.12 Verplaatsen en vervoer

a) Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt

Zelfstandig verplaatsen binnenshuis: in/uit bed komen, opstaan uit stoel, lopen, traplopen, in/uit huis gaan, frequentie vallen, gebruik loophulpmiddel? Buitenshuis lokaal verplaatsen: buiten wandelen, fietsen, reizen met openbaar vervoer, naar school, instanties of familie gaan, parkeren bij huis of winkels, frequentie vallen, gebruik loophulpmiddel, zelfstandig autorijden, gebruik vervoersregelingen?

b) Gewenst resultaat

Afhankelijk van de vervoersbehoefte in relatie tot de activiteiten die de cliënt wil ondernemen, zo zelfstandig mogelijk verplaatsen binnens- en buitenshuis.

c) Eigen kracht, gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen

Afhankelijk van de cliëntsituatie zelf zorgdragen voor het vervoer al dan niet met behulp van het sociale netwerk. Specifiek bij kinderen verwachten we van ouders dat ze zelf hun kind brengen en ophalen:

  • 1.

    Wanneer het vervoer niet langdurig noodzakelijk is of het vervoer slechts een geringe intensiteit heeft (beperkt aantal keren per maand). Hieronder vallen de meeste vormen van ambulante behandeling of begeleiding.

  • 2.

    Wanneer er een eigen oplossing is voor vervoer of een oplossing vanuit het eigen netwerk, met vrijwilligers of maatjes.

  • 3.

    Bij vervoer van en naar kortdurend verblijf of bij inzet logeerfunctie.

  • 4.

    De locatie binnen 4 tot 6 kilometer (afhankelijk van het type onderwijs) van huis ligt. Hiermee trekken we één lijn met leerlingenvervoer, waarvoor dezelfde richtlijn geldt.

d) Rol mantelzorger(s) en sociaal netwerk

Bijvoorbeeld: bespreken in hoeverre mantelzorger(s) of mensen uit het sociale netwerk de cliënt wil wegbrengen en/of ophalen.

e) Mantelzorgondersteuning

Bijvoorbeeld: mantelzorger(s) ontlasten door meer mensen uit het netwerk te vragen om te helpen bij het vervoer.

f)en g) Algemene/voorliggende voorzieningen

- Bij kinderen en jongeren: leerlingenvervoer van en naar school inclusief kinderopvang.

- Vrijwilligersorganisaties, zoals de Hulpdienst, die mensen kunnen begeleiden bij gebruik van het openbaar vervoer.

- Op een beperkt aantal plekken in de stad is een scootmobielpool ingericht (o.a. bij het Oud Burgeren Gasthuis).

- Het openbaar vervoer is in de regio Nijmegen in principe rolstoel- en rollatortoegankelijk voor mensen met een fysieke beperking: gemeente Nijmegen heeft geïnvesteerd in het toegankelijk maken van bushaltes en bussen, zodat deze voor een zo groot mogelijk publiek bereikbaar zijn. Daardoor wordt verwacht dat het grootste deel van de inwoners van Nijmegen in staat is om gebruik te maken van het openbaar vervoer, ook wanneer iemand rolstoelafhankelijk is. Het openbaar vervoer geldt dan ook expliciet als algemene voorziening (primaat openbaar vervoer) op een aanspraak op vervoersvoorzieningen op grond van de Wmo 2015. Dat is ook wenselijk omdat het openbaar vervoer mensen een relatief grote vorm van verplaatsingsvrijheid biedt.

- Daarnaast is er de mogelijkheid van collectief vervoer via de Regiotaxi met een Wmo-vervoerspas. Mocht het openbaar vervoer niet adequaat zijn, dan wordt gekeken naar de Regiotaxi. De Regiotaxi is een collectief vervoerssysteem. Voor de bepaling of de Regiotaxi geschikt is voor de cliënt, zie bijlage 6.

h) Maatwerkvoorziening

Wmo sociaal vervoer

Mensen die voor het “vervoer van alledag” (boodschappen, familiebezoek etc.) als gevolg van hun beperking geen gebruik kunnen maken van de het openbaar vervoer of de Regiotaxi, komen in aanmerking voor een individuele vervoersvoorziening (maatwerkvoorziening) in de vorm van een persoonsgebonden budget voor het gebruik van de eigen auto of een (reguliere) taxi of rolstoeltaxi. Voor nadere criteria, zie bijlage 6.

Vervoer van/naar Wmo-dagbesteding en Jeugdhulpvoorzieningen

Indien vervoer van en naar dagbestedingsvoorzieningen op eigen kracht, met behulp van het netwerk of met het openbaar of collectief vervoer niet mogelijk is, is een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 of de Jeugdwet aangewezen. Hiervoor dient in aanvulling op de bouwsteen voor dagbesteding of jeugdhulp, de bouwsteen vervoer aangevraagd te worden. Nadere criteria en het werkproces hiervoor zijn specifiek uitgewerkt in bijlage 7.

2.2.13 Communicatie

a) Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt

Hoe gaat het lezen, spreken en schrijven, gebruik computer en telefoon, Nederlands of andere taal, problemen met zien of horen, iets duidelijk maken, problemen om andere mensen te begrijpen?

b) Gewenst resultaat

Afhankelijk van de wensen van de cliënt verbetering van de communicatie op bepaalde gebieden.

c) Eigen kracht, gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen

Afhankelijk van de cliëntsituatie.

d) Rol mantelzorger(s) en sociaal netwerk

Afhankelijk van de cliëntsituatie en de mogelijkheden en wensen van het sociale netwerk.

e) Mantelzorgondersteuning

Afhankelijk van de situatie.

f) en g) Algemene voorzieningen

- Hulpmiddelen (bril, gehoorapparaat, etc.) via Zorgverzekeringswet, hulpmiddelen ten behoeve van opleiding of werk (via UWV en Participatiewet).

- Doventolk: landelijke voorziening.

- Bij LVG- en Jeugd-GGZ (autisme e.d.)- aanbieders is veel kennis m.b.t. pictogrammen etc.

h) Maatwerkvoorziening

Het oefenen van vaardigheden om de communicatie te verbeteren kan onderdeel zijn van een begeleidingstraject.

Hoofdstuk 3 Beschermd wonen Wmo

3.1 Inleiding

Vanaf 1 januari 2015 is beschermd wonen van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) overgeheveld naar de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015). De centrumgemeente is verantwoordelijk voor een deel van beschermd wonen voor mensen met psychische problemen. Het gaat hier om beschermd wonen met het zorgzwaartepakket GGZ-C dat gericht is op begeleiding. Zorgzwaartepakket B dat gericht is op behandeling, is niet naar de gemeente gegaan, maar valt nu onder de Wet langdurige zorg (Wlz). Er zijn ook jeugdigen met een GGZ-C indicatie onder de 18 jaar. Deze jeugdigen vallen onder de Jeugdwet.

Beschermd wonen is in de Wmo 2015 als volgt gedefinieerd: ‘wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorend toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving’ (artikel 1.1.1 Wmo).

Daarnaast is iedere gemeente verantwoordelijk voor tijdelijk beschermd wonen voor volwassenen met een licht verstandelijke beperking (lvb 18+) die niet in aanmerking komen voor beschermd/intramuraal wonen vanuit de Wlz, omdat er vooralsnog geen sprake lijkt van levenslange behoefte aan beschermd wonen.

Beschermd wonen is een passende maatwerkvoorziening voor mensen die als gevolg van ernstige psychische problemen niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. De ondersteuning vanuit een beschermde woonvorm is de aller zwaarste vorm van ondersteuning welke ingezet kan worden als maatwerkvoorziening door de gemeente. Het is de enige vorm van intramurale ondersteuning die binnen de Wmo valt. Beschermd wonen wordt alleen ingezet als alle voorliggende mogelijkheden ontoereikend zijn, waaronder:

  • 1.

    oplossingen vanuit eigen kracht en/of eigen netwerk;

  • 2.

    algemene voorzieningen;

  • 3.

    maatwerkvoorzieningen in de vorm van ambulante begeleiding en/of dagbesteding;

  • 4.

    behandeling (tenzij behandeling ontoereikend is gebleken).

Deze beleidsregels vormen een nadere uitwerking van wet- en regelgeving en vormen het juridische afwegingskader voor de toekenning van maatwerkvoorzieningen beschermd wonen. Binnen het afwegingskader van deze beleidsregels is er ruimte voor maatwerk.

3.1.1 Overgangsrecht beschermd wonen

Voor iedereen die voorafgaand aan 1 januari 2015 een indicatie had voor beschermd wonen (ZZP GGZ, categorie C), geldt een overgangsrecht van vijf jaar of korter als de indicatie eerder eindigt. Cliënten behouden tijdens dit overgangsrecht het recht op beschermd wonen tenzij betrokkene instemt met een ander passend Wmo-aanbod. Het overgangsrecht geldt voor de aanspraak op zorg, niet voor de leveringsvorm van die zorg. Voor de verstrekkings vorm persoonsgebonden budget (pgb) bestond een overgangsrecht van een jaar tot 1 januari 2016.

3.2 Centrumgemeente Nijmegen

Beschermd wonen is een taak die (voorlopig) bij centrumgemeenten is ondergebracht. Op grond van de Wmo 2015 is de gemeente Nijmegen als centrumgemeente verantwoordelijk voor het bieden van beschermd wonen GGZ in de regio Rijk van Nijmegen en Rivierenland. De gemeente Nijmegen koopt beschermd wonen in en draagt zorg voor de toegang voor de inwoners van de regiogemeenten. Hierbij is het uitgangspunt dat alle samenwerkende gemeenten, en niet alleen de centrumgemeente, de verantwoordelijkheid dragen en met elkaar samenwerken.

Voor (tijdelijk) beschermd wonen lvb 18+ zijn de individuele gemeenten verantwoordelijk.

3.2.1 Landelijke toegankelijkheid

In de wet is bepaald dat voor beschermd wonen en voor maatschappelijke opvang geldt dat mensen zich in alle gemeenten in Nederland kunnen melden als zij aanspraak willen maken op beschermd wonen of maatschappelijke opvang. Zij moeten de mogelijkheid krijgen om hun eigen woonplaats te kiezen: beschermd wonen is landelijk toegankelijk. Dit houdt in dat (potentiele) cliënten zich tot elke gemeente kunnen wenden voor beschermd wonen. De centrumgemeente van aanmelding behandelt deze aanmelding conform de handreiking Landelijke toegang beschermd wonen. Deze handreiking bevat model-beleidsregels die de centrumgemeente dienen te hanteren bij het bepalen van de plaats waar een cliënt het meest aangewezen is op beschermd wonen. Landelijke toegankelijkheid betekent niet dat iemand ook altijd beschermd kan wonen waar hij wil wonen. Dat kan om te beginnen alleen als en wanneer er een passende plek beschikbaar is. Ook is het niet de bedoeling dat verhuizen beschermd wonen juist noodzakelijk maakt. Bijvoorbeeld wanneer een cliënt vanwege een sterk sociaal steunsysteem nog zelfstandig kon wonen met ondersteuning.

Centrumgemeenten nemen kennis van de wens van een bewoner en beoordelen vervolgens op basis van zorginhoudelijke en participatiecriteria waar de aanvrager de beste ondersteuning kan vinden, voor de korte en langere termijn. Idealiter komt de gemeente aan de keuze van de cliënt voor een plek/instelling tegemoet. Het is echter de beoordelende gemeente die in overleg met de cliënt de eindverantwoordelijkheid draagt en een besluit neemt, op basis van onderstaande punten, genoemde zorginhoudelijke en participatiecriteria (criteria die betrekking hebben op de voorwaarden voor een succesvol traject):

a. wat is de beste omgeving waarin aan participatie gewerkt kan worden? Hierbij is de aanwezigheid van een positief sociaal netwerk (familie en vrienden) van belang om:

- beschermd wonen te voorkomen (inzet van andere vormen van beschermende woonvormen);

- uitstroom naar vormen van zelfstandig wonen te bevorderen.

b. voorwaarden voor succesvolle trajecten, zoals:

- (reeds ingezette) actieve schuldhulpverlening,

- een bestaande relatie met GGZ of andere vormen van hulpverlening

- reeds ingezette scholing, (vrijwilligers) werk, of passende dagbesteding,

- eventueel aanwezige (veiligheids)risico’s op de huidige woonplek,

- de behoefte aan een specifieke aanpak of een specifieke voorziening

c. gegronde redenen om tegemoet te komen aan de wens van een cliënt, anders dan de hierboven genoemde voorwaarden.

d. wachtlijst: indien er niet direct toegang is tot de geschikte plek, dan komt de aanvrager op een wachtlijst.

De wenscentrumgemeente, waar de persoon zich meldt voor een beschermde woonvoorziening, overleg met de centrumgemeente van herkomst, om een goed beeld van de cliënt te krijgen en zo tot een passend besluit te komen. Dit contact vindt plaats vanuit de ‘’toegang’’. Dit onderzoek naar beste plaatsing wordt binnen zes weken afgerond.

3.3 Type voorzieningen

Beschermd wonen GGZ betreft een totaalpakket bestaand uit: verblijf, begeleiding, persoonlijke verzorging, verpleging en eventueel dagbesteding. Dit pakket is in verschillende zorgzwaartepakketten (ZZP) onderverdeeld door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Naargelang de zorgbehoefte van de cliënt, bieden deze pakketten steeds intensievere zorg. Er zijn een viertal pakketten die differentiëren naar zorgzwaarte:

 

ZZP 3: beschermd wonen met intensieve begeleiding

Deze cliënten hebben vanwege een psychiatrische aandoening intensieve begeleiding nodig. Zij hebben een veilige, weinig eisende en prikkelarme woonomgeving nodig die bescherming, stabiliteit en structuur biedt. De begeleiding is met name gericht op het omgaan met de door de diagnose veroorzaakte beperkingen. De zorgverlening is volgens afspraak en direct oproepbaar te leveren.

Doelen van de begeleiding

- stabilisatie en continuering van de situatie, mogelijk ontwikkelingsgericht

- er kan sprake zijn van begeleiding bij achteruitgang

ZZP 4: gestructureerd beschermd wonen met intensieve begeleiding

Deze cliënten hebben een complexe psychiatrische aandoening en daardoor intensieve begeleiding nodig. Zij hebben een structuur en toezicht biedende beschermende woonomgeving nodig, die deels een besloten karakter kan hebben (gecontroleerde in- en uitgang). Er is ondersteuning van taken op het merendeel van de levensterreinen nodig inclusief hulp vanwege (somatische) gezondheidsbeperkingen. De zorgverlening is voortdurend in de nabijheid te leveren en ‘nachts direct oproepbaar te leveren.

Doelen van de begeleiding

- stabilisatie en continuering van de situatie, mogelijk ontwikkelingsgericht

- beheersbaar houden van gedragsproblematiek en het omgaan met defecten

- er kan sprake zijn van begeleiding bij achteruitgang

ZZP 5: beschermd wonen met intensieve begeleiding en gedragsregulering

Deze cliënten hebben door een complexe psychiatrische aandoening intensieve zorg en intensieve begeleiding nodig. De woonomgeving moet veel structuur, veiligheid en bescherming bieden, deels gecontroleerde in- en uitgang. Er is ondersteuning en soms overname van taken op alle levensterreinen nodig. Cliënten zijn nauwelijks in staat sociale relaties te onderhouden en de dag in te vullen. Tot deelname aan het maatschappelijk leven is men niet in staat, noch geïnteresseerd. Geen besluit- en oplossingsvaardigheden. Initiëren en uitvoeren van eenvoudige en complexe taken moet vaak worden overgenomen. De zorgverlening is voortdurend in de nabijheid te leveren en ‘nachts minimaal direct oproepbaar te leveren. In voorkomende gevallen is 24 uurs aanwezigheid nodig. Indien van toepassing gecontroleerd gebruik van middelen en intensieve begeleiding.

Doelen van de begeleiding

- stabilisatie en continuering van de situatie, mogelijk ontwikkelingsgericht.

- de problematiek wordt getracht onder controle te houden met medicijnen.

- er kan sprake zijn van begeleiding in achteruitgang

ZZP 6: beschermd wonen met intensieve begeleiding en intensieve verpleging en verzorging

De cliënten hebben vanwege een complexe psychiatrische aandoening, in combinatie met een somatische aandoening, lichamelijke handicap of verstandelijke beperking, intensieve begeleiding en zorg nodig. De woonomgeving moet veel structuur, veiligheid en bescherming bieden en zijn aangepast aan de beperkingen van de cliënten (b.v. rolstoelgebruik). Er is veelal overname van taken op alle levensterreinen nodig. De cliënten hebben ten aanzien van hun sociale redzaamheid dagelijks intensieve begeleiding nodig, die voortdurende nabij is, met daarnaast een sterk gestructureerde dagindeling. Cliënten zijn nauwelijks in staat sociale relaties te onderhouden en de dag in te vullen. Tot deelname aan het maatschappelijk leven is men niet in staat, noch geïnteresseerd. Geen besluit- en oplossingsvaardigheden. Initiëren en uitvoeren van eenvoudige en complexe taken moet vaak worden overgenomen.

Doelen van de begeleiding:

- stabilisatie en continuering van de situatie;

- begeleiding bij achteruitgang;

- beheersbaar houden van gedragsproblematiek;

- psychiatrische problematiek onder controle houden met medicijnen en intensieve begeleiding.

Overbruggingszorg

Wanneer intramuraal verblijf niet (direct) nodig of  beschikbaar is, dan is de centrumgemeente verantwoordelijk voor het bieden van een passend alternatief in de vorm van individuele ambulante begeleiding. Voor cliënten waarvoor de meest passende plek wonen in een accommodatie van een instelling is, noemen we dat overbruggingszorg.

Volledig Pakket Thuis

Met een ‘Volledig pakket thuis’ kan een cliënt thuis de benodigde ondersteuning ontvangen, die hij ook in een instelling zou krijgen. Er dient sprake te zijn van 24 uurs toezicht in de nabijheid. Het wooncomponent valt buiten het volledig pakket thuis: kosten van huur of hypotheek zijn voor rekening cliënt. Zoals in de begripsbepaling is aangegeven geldt het ‘Volledig pakket thuis’ alleen voor levering in natura.

Bij een ‘Volledig pakket thuis’ ontvangt de cliënt een compleet zorgpakket thuis van één aanbieder.

Het ‘Volledig pakket thuis’ bevat bijna alle zorg die een cliënt ook in een instelling zou krijgen, maar dan thuis. Dat houdt in:

  • 1.

    verpleging

  • 2.

    persoonlijke verzorging

  • 3.

    begeleiding (individueel en/of dagbesteding)

  • 4.

    vervoer naar behandeling en/of dagbesteding;

  • 5.

    maaltijden (eten en drinken);

  • 6.

    hulp bij het huishouden.

Tijdelijk beschermd wonen lvb 18+: 2 bouwstenen

We onderscheiden 2 vormen van tijdelijk beschermd wonen lvb 18+:

1. Beschermd wonen met begeleiding en evt. verzorging – gemiddeld aantal uren per week: 5-15;

2. Beschermd wonen met intensieve begeleiding en verzorging en/of gedragsregulering: gemiddeld aantal uren per week: 15-25;

Beide vormen kunnen met en zonder huisvestingscomponent worden geleverd.

Dagbesteding betreft een aparte bouwsteen die separaat van de 2 bouwstenen voor tijdelijk beschermd wonen lvb 18+ kan worden geleverd.

 

3.4 Doelgroep

Binnen de Wmo is beschermd wonen GGZ bedoeld voor volwassenen met een ernstige psychische beperkingen (GGZ-C) die ten gevolge hiervan tijdelijk niet zelfstandig kunnen wonen en die 24 uur per dag in de nabijheid toezicht of begeleiding nodig hebben. Deze mensen zijn (nog) niet in staat of hebben (nog) onvoldoende regie om alle organisatorische en financiële aspecten rondom het bewonen van een eigen woning te verzorgen. De ondersteuning is gericht op het leren functioneren met deze (blijvende) beperking, met als doelstelling om zo veel mogelijk zelfredzaamheid en participatie in de maatschappij te bereiken. Voor een deel van de cliënten is doorstroom naar een zelfstandig bestaan mogelijk, voor een ander deel van de cliënten (vaak met meervoudige beperkingen) is de begeleiding in combinatie met de beschermende woonomgeving langdurig nodig om hun situatie stabiel te houden. Er moet sprake zijn van een diagnose en/of een advies van een specialist op het gebied van GGZ2. Er kan sprake zijn van meerdere diagnoses tegelijkertijd zoals psychiatrische diagnose en daarnaast verslaving, verstandelijke beperking en/of somatische problematiek. Bij beschermd wonen gaat het om mensen bij wie psychiatrie de 'dominante grondslag' is.

De doelgroep voor tijdelijk beschermd wonen lvb betreft (jong)volwassenen met een (licht) verstandelijke beperking (lvb) die op termijn (naar verwachting) zelfstandig kunnen wonen, maar in de aanloop naar deze zelfstandigheid nog een aantal jaren na het 18e levensjaar een beschermde woonomgeving nodig hebben. Het gaat met name om (jong)volwassenen met een licht verstandelijke beperking in combinatie met (ernstig) probleemgedrag en om ouders met een licht verstandelijke beperking die om moeten leren gaan met de opvoeding van hun kind(eren).3

 

Zeer kwetsbaar

Beschermd wonen is bedoeld voor ‘zeer kwetsbare burgers’ die onvoldoende hulpbronnen hebben om op eigen kracht bepaalde moeilijkheden en tegenslagen te overwinnen en om hun leven op de door hen gewenste manier vorm te geven. Burgers kunnen worden ingedeeld in de groep zeer kwetsbaar als er sprake is van samenhang in of risico’s op de volgende aspecten:

  • 1.

    een beperkte sociale steunstructuur (weinig betekenisvolle sociale relaties).

  • 2.

    weinig veerkracht (de draaglast is groter dan de draagkracht).

  • 3.

    gering vermogen tot eigen regie voeren (in beperkte mate eigen wensen en behoeften duidelijk kunnen maken).

Deze definitie betekent dat de mate van kwetsbaarheid sterk afhangt van de persoonlijke omstandigheden van een cliënt en zijn huishouden. Het legt daardoor de nadruk op een individuele beoordeling. Het bepalen of een cliënt in de categorie ‘zeer kwetsbaar’ valt, wordt door de GGD beoordeeld in het onderzoek.

3.5 Beoogd resultaat

Beschermd wonen moet leiden tot een situatie waarin de cliënt weer in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving of wanneer dit niet mogelijk is, een situatie waarin de cliënt zoveel mogelijk zelfredzaam is en kan participeren in de samenleving. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen twee hoofddoelen:

  • a.

    herstel en stabiliteit;

  • b.

    herstel en uitstroom.

Onder deze twee hoofddoelen vallen verschillende subdoelen:

  • a.

    het bevorderen en herstel van zelfredzaamheid en participatie;

  • b.

    het bevorderen van het psychisch functioneren;

  • c.

    stabilisatie van het psychiatrisch ziektebeeld;

  • d.

    voorkomen van opname;

  • e.

    het bieden van een veilige woonomgeving;

  • f.

    voorkomen van terugval in de problematiek;

  • g.

    voorkomen van verwaarlozing, maatschappelijke overlast en het afwenden van gevaar voor de cliënt of voor anderen.

3.6 Procedure: Melding, onderzoek en aanvraag

Melding

De melding is het startpunt van het onderzoek naar de behoefte aan maatwerkvoorziening beschermd wonen. Een melding kan door of namens de cliënt worden gedaan. Een melding kan worden gedaan bij de GGD (beschermd wonen GGZ) of het Sociaal Wijkteam (Tijdelijk Verblijf LVB lvb). Dit kan in principe schriftelijk, via het meldingsformulier. Nadat iemand zich heeft gemeld wordt in eerste instantie door de medewerker van de GGD of het Sociaal Wijkteam bezien of er echt sprake is van een melding. Een informatie- of adviesvraag wordt niet als een melding aangemerkt. Een ontvangstbevestiging wordt maximaal binnen een week na de formele melding verstuurd.

Informatieplicht over cliëntondersteuning

De GGD of het Sociaal Wijkteam wijst voor de start van het onderzoek de inwoner en zijn mantelzorger(s) op de mogelijkheid om gebruik te maken van cliëntondersteuning via het Zelfregiecentrum of MEE. Cliëntondersteuning houdt in dat cliënten recht hebben op ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning.

Persoonlijk plan en pgb-plan

Na de melding en voordat het onderzoek van start gaat, kan de aanvrager een persoonlijk plan indienen bij de GGD of het Sociaal Wijkteam waarin hij de omstandigheden beschrijft zoals genoemd in artikel 2.3.2 lid 4 van de Wet en aangeeft waarom beschermd wonen naar zijn mening het meest is aangewezen. De GGD moet dit plan betrekken bij het onderzoek. Indien cliënt wenst gebruik te maken van het pgb moet hij/zij in aanvulling van het aanmeldingsformulier een pgb-plan opstellen waaruit onder andere moet blijken waarvoor het pgb wordt gebruikt, waarom de aanvrager een pgb wil, wie de pgb gaat beheren, bij wie de zorg ingekocht zal worden en hoe de kwaliteit en veiligheid is gewaarborgd.

Onderzoek (gesprek)

Het onderzoek vindt plaats aan de hand van de elementen uit artikel 5van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Nijmegen 2018 .

T oelatingscriteria beschermd wonen GGZ

De GGD stelt allereerst vast of de cliënt tot de doelgroep behoort waarvoor de maatwerkvoorziening beschermd wonen is. Dit vindt plaats op basis van de navolgende criteria (aan te halen als toelatingscriteria beschermd wonen). De toekenning tot beschermd wonen is aan de orde wanneer alle volgende criteria van toepassing zijn:

  • a.

    leeftijd: cliënt is 18 jaar of ouder en heeft de Nederlandse nationaliteit of verblijft legaal in Nederland;

  • b.

    aantoonbare psychische problematiek: psychische problematiek is vastgesteld door een ter zake kundige4. Daarbij kan sprake zijn van verstandelijke -, lichamelijke - of zintuiglijke problematiek, echter de psychische problemen staan op de voorgrond. Voorgaande betekent dat er geen beschermd wonen plaatsen bezet kunnen worden door personen waarbij andere problemen op de voorgrond staan;

  • c.

    als gevolg van psychische problematiek onder b niet in staat is om zelfstandig te wonen;

  • d.

    geen behandeling: intramurale behandeling voor de psychiatrische aandoening/beperking is afgerond of staat niet (meer) op de voorgrond. Gebaseerd op de mogelijkheden van de cliënt staat de op participatie gerichte ondersteuning vanuit de beschermende woonomgeving op de voorgrond;

  • e.

    acute situatie: Er is geen sprake van een acute (crisis)situatie in de geestelijke gezondheid en/of op andere levensdomeinen en als gevolg hiervan mogelijkheden zijn voor crisisopvang/opname in de Zvw;

  • f.

    noodzaak tot verblijf in een 24-uurs setting: noodzakelijk voor de cliënt is verblijf in een instelling met de daarbij behorende zorg door middel van 24-uurs toezicht;

  • g.

    ongeplande zorgmomenten: er doen zich dagelijks meerdere ongeplande zorgmomenten voor omdat er sprake is van hoge mate van onvoorspelbaarheid en/of hoge intensiteit van zorg;

  • h.

    cliënt accepteert een begeleiding/ontwikkelingstraject dat met inachtneming van zijn mogelijkheden gericht is op het realiseren van een situatie waarin hij in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving;

  • i.

    veiligheid: de veiligheid van de cliënt of zijn omgeving is in het geding. Onder cliëntveiligheid wordt verstaan afwezigheid van onaanvaardbare risico’s voor de cliënt op lichamelijke en/of psychisch he en/of sociale schade. Hierbij valt te denken aan ernstige gedragsproblematiek die voortdurend moet worden gereguleerd, verbale en/of lichamelijke agressie of sterk manipulatief gedrag.

De cliënt, die in aanmerking komt voor beschermd wonen, komt niet in aanmerking voor een aparte maatwerkvoorziening gericht op ondersteuning bij het huishouden.

Toelatingscriteria Tijdelijk Verblijf licht verstandelijke beperking (LVB) 18+

I. Zelfredzaamheidmatrix (ZRM)

Voor een integrale analyse worden de leefgebieden van de ZRM gebruikt om een analyse te maken van de situatie van de cliënt (zie hoofdstuk 2).

II. Algemene criteria

Tijdelijk Verblijf LVB 18+ wordt alleen ingezet als alle voorliggende mogelijkheden ontoereikend zijn, die per ZRM-leefgebied (voor zover nodig) in kaart worden gebracht:

1. oplossingen vanuit eigen kracht en/of eigen netwerk;

2. algemene voorzieningen;

3. maatwerkvoorzieningen in de vorm van begeleiding en/of dagbesteding;

4. behandeling (tenzij behandeling ontoereikend is gebleken); als behandeling nodig is, kan deze geregeld worden via de verlengde Jeugdwet of de Wlz. Begeleiding en het leren omgaan met de beperkingen staat voorop bij het verbeteren van het functioneren. Intramurale behandeling voor de psychiatrische aandoening/beperking is afgerond of staat niet (meer) op de voorgrond. Gebaseerd op de mogelijkheden van de cliënt staat de op participatie gerichte ondersteuning vanuit de beschermende woonomgeving op de voorgrond.

III. Specifieke criteria

De toekenning tot Tijdelijk Verblijf lvb 18+ is aan de orde wanneer alle volgende criteria van toepassing zijn:

- Cliënt heeft een IQ tussen 50 en 85 in combinatie met (ernstige) gedragsproblematiek.

- Leeftijd: cliënt is 18 jaar of ouder en heeft de Nederlandse nationaliteit of verblijft legaal in Nederland.

- Noodzaak tot verblijf in een 24-uurs setting: noodzakelijk voor de cliënt is verblijf in een instelling met de daarbij behorende zorg door middel van 24-uurs toezicht. Zorg in de nabijheid is noodzakelijk, iemand kan zelf niet risico’s inschatten en adequaat en op tijd om hulp vragen met als gevolg risico op (zelf)verwaarlozing of overlast.

- De inschatting is dat cliënt op termijn in staat is tot zelfstandig (begeleid) wonen met behulp van zelfstandigheidstraining; onderlegger hiervoor is een afwijzing op een Wlz-aanvraag.

- Aanvrager heeft intensieve ondersteuning nodig bij het dagelijks functioneren op verschillende leefgebieden, gericht op de ontwikkeling en zelfstandigheid (zelfstandig wonen) van de cliënt.

- Het toezicht en de intensieve ondersteuning kan niet geleverd worden door ambulante ondersteuners.

- Cliënt accepteert een begeleidings-/ontwikkelingstraject dat met inachtneming van zijn mogelijkheden gericht is op het zo snel mogelijk zelfstandig gaan wonen, al dan niet met behulp van ambulante begeleiding.

- Acute situatie: er is geen sprake van een acute (crisis)situatie in de geestelijke gezondheid; in dat geval is crisisopvang meer voor de hand liggend.

- Het (feitelijk) dakloos zijn of slachtoffer zijn van huiselijk geweld is op zichzelf geen grond voor de toegang tot Tijdelijk Verblijf.

 

IV. Trajectplan – intensiteit begeleiding

Het trajectplan/Zorgplan van in principe maximaal 3 jaar is gericht op zelfstandig wonen en bevat doelen per leefgebied en de daaraan gekoppelde activiteiten die halfjaarlijks worden geëvalueerd. In elk traject/Zorgplan zijn in ieder geval doelen opgenomen gericht op opleiding, werk en/of zinvolle dagbesteding. Op basis van het trajectplan/Zorgplan wordt bepaald hoeveel uren begeleiding en daaraan gekoppeld welke bouwsteen (Tijdelijk verblijf met reguliere of intensieve begeleiding) nodig (zie par. 3.3).

Geen Tijdelijk Verblijf

Bij de afweging of er een maatwerkvoorziening Tijdelijk Verblijf noodzakelijk is moet er rekening mee gehouden worden dat er veel algemeen beschikbare en redelijke oplossingen voorhanden zijn die algemeen gebruikelijk kunnen zijn en die een inwoner zelf kan aanschaffen of inzetten. Tijdelijk Verblijf wordt niet toegekend wanneer de problemen die de cliënt ondervindt in het zich zelfstandig handhaven in de samenleving op te lossen zijn door:

  • 1.

    eigen kracht of de inzet van algemene voorzieningen: in eerste instantie wordt gekeken of de problematiek opgelost/verminderd kan worden binnen de eigen mogelijkheden en eigen kracht van de cliënt en/of door inzet van algemene voorzieningen. Een algemene voorziening is voorliggend op een maatwerkvoorziening. Het betreft voorzieningen waar iedereen, zonder indicatie of andere vorm van toegang, gebruik van kan maken.

  • 2.

    gebruikelijke hulp: ook bij Tijdelijk Verblijf wordt het begrip gebruikelijke hulp gehanteerd. Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse zorg, die partners, ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden, omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden. Alleen wanneer sprake is van een situatie waarbij de begeleiding de gebruikelijke hulp substantieel overschrijdt is Tijdelijk Verblijf van toepassing.

  • 3.

    andere of algemene voorzieningen: het is mogelijk dat andere voorzieningen meer passend zijn. Er is een afbakening met zowel lichtere als zwaardere vormen:

  • a.

    de ambulante maatwerkvoorzieningen in de Wmo 2105, m.n. begeleiding;

  • b.

    de maatschappelijke opvang (Wmo);

  • c.

    extramurale GGZ-behandeling of persoonlijke verzorging (Zvw);

  • d.

    intramurale GGZ-behandeling (Zvw);

  • e.

    langdurige intramurale zorg (Wlz);

  • f.

    beschermd wonen op forensische titel (Wet forensische zorg).

  • 4.

    dakloos: het (feitelijk) dakloos zijn of slachtoffer zijn van huiselijk geweld is op zichzelf geen grond voor de toegang tot beschermd wonen.

Onderzoeksverslag

Het college verstrekt de cliënt of diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het gesprek en het onderzoek. Feitelijk is dit het verslag van het gesprek met de cliënt. In het verslag staat een ondersteuningsadvies dat passend is bij de zorgvraag. Als uit het onderzoek blijkt dat beschermd wonen niet de juiste vorm van ondersteuning is, wordt een passend advies gegeven en zorgt de GGD of het Sociaal Wijkteam voor een goede overdracht. Voor beschermd wonen wordt aangegeven voor hoelang de bewoner welke vorm van ondersteuning en (indien bekend) bij welke zorgaanbieder ontvangt.

Aanvraag

Indien na het gesprek blijkt dat een maatwerkvoorziening beschermd wonen nodig is, dient deze officieel te worden aangevraagd. De aanvraag voor beschermd wonen wordt door de GGD gedaan namens de bewoner (of gemachtigde/wettelijk vertegenwoordiger). Pas na verstrekking van een verslag kan een aanvraag voor de maatwerkvoorziening beschermd wonen worden gedaan (artikel 2.3.2. lid 9 Wmo), tenzij:

  • 1.

    het onderzoek niet is uitgevoerd binnen 6 weken;

  • 2.

    er naar het oordeel van de GGD sprake is van een spoedeisende situatie (bijv. na klinische opname/ziekenhuisopname).

De aanvraag moet schriftelijk ingediend worden bij het college van Nijmegen. De afhandelingstermijn voor de aanvraag bedraagt 2 weken.

Verstrekkingsvorm

Als ondersteuning via de maatwerkvoorziening beschermd wonen noodzakelijk is kan deze worden verstrekt in de vorm van zorg in natura door een van de gecontracteerde zorgaanbieders waarmee de centrumgemeente afspraken heeft gemaakt. Beschermd wonen kan ook in pgb worden verstrekt. Hier zijn wel voorwaarden aan verbonden (zie hoofdstuk 5). Tijdens het onderzoek wordt aan de cliënt of diens vertegenwoordiger medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget.

Duur toekenning

De decentralisatie van beschermd wonen, GGZ-cliëntgroep, heeft onder andere tot doel mensen niet langer dan nodig institutioneel en beschermd te laten wonen. Door het stimuleren van de eigen kracht en het uitgaan van de eigen mogelijkheden van de cliënt kan de huidige gemiddelde verblijfsduur mogelijk worden bekort. Het stellen van een geldigheidsduur van de toekenning op beschermd wonen voor maximaal 3 jaar ligt in de rede. Dit om sturing te geven aan het structureel begeleiden van mensen in beschermd wonen en daar waar het kan mensen daadwerkelijk de kans te geven door te stromen. Daarnaast is een geldigheidsduur die te overzien is van belang in verband met de Wlz die op termijn toegankelijk wordt voor de ZZP GGZ C-groep. Voor de zorgverstrekking in pgb hanteren we een duur van maximaal 2 jaar.

Hoofdstuk 4 Beleidsregels maatschappelijke opvang en vrouwenopvang

4.1 Inleiding

De maatschappelijke opvang en vrouwenopvang hebben als taak het bieden van tijdelijk en veilig verblijf aan mensen zonder dak boven hun hoofd. De kerntaak van de opvang richt zich op het bieden van een vangnet en een stuk nazorg. Nijmegen is als centrumgemeente verantwoordelijk voor de maatschappelijke- en vrouwenopvang in de regio Rijk van Nijmegen en Rivierenland. Opvang kan bestaan uit verschillende fasen: preventie, opvang en herstel. In de fasen van preventie en herstel wordt meestal intensieve, maar wel extramurale ambulante begeleiding geboden aan mensen die zelfstandig wonen. Het gaat hierbij om een kwetsbare groep mensen. Het zijn vaak mensen die bijvoorbeeld dreigen dakloos te worden of sterk afglijden. Het kunnen ook mensen zijn die dakloos geweest zijn of in de opvang hebben gezeten, en nu weer de stap maken naar zelfstandig wonen met begeleiding. Bij de vrouwenopvang gaat het om mensen die opvang nodig hebben omdat er sprake is van huiselijk geweld en/of geweld in afhankelijkheidsrelatie en er een veilig onderdak nodig is.

4.2  

-Vervallen-

4.3 Doelgroep

Maatschappelijke opvang is bij uitstek de voorziening voor mensen met complexe psychische of psychosociale en/of verslavingsproblemen die zo ernstig zijn dat zij geen dak (meer) boven hun hoofd hebben en niet in staat zijn zelf, of met hulp vanuit hun netwerk of lichtere vormen van voorzieningen, hun situatie weer zo ver op orde te brengen dat zij zich weer kunnen redden in de samenleving. Het kan gaan om mensen met ernstige psychosociale problemen, die naast een dak boven hun hoofd, vooral behoefte hebben aan intensieve vormen van begeleiding. Daarbij gaat het om verschillende leefgebieden zoals financiën, wonen, sociale relaties, justitie e.d. en om de weg terug te vinden naar een meer zelfstandig bestaan.

Vrouwenopvang is bij uitstek een voorziening voor mensen waarbij sprake is van een onveilige thuissituatie en/of er sprake is van machtsmisbruik in een afhankelijkheidsrelatie, waardoor enkel door opvang veiligheid kan worden geboden.

Zorgmijders

Een specifieke groep binnen de maatschappelijke opvang zijn ‘zorgmijders.’ Hierbij gaat het om mensen met ernstige psychosociale problemen en/of ernstige verslaving en/of een (licht) verstandelijke beperking die niet om zorg vragen, geen zorg accepteren en zorginstellingen mijden. Naast het voorzien in de eerste levensbehoeften en in kaart brengen van de problematiek heeft opvang ook als functie om vertrouwen te winnen en op basis van een diagnose de persoon toe te leiden naar passende zorg.

Beoogd resultaat

Maatschappelijke opvang is altijd gericht op een tijdelijk verblijf, met als doelstelling om iemand weer in staat te stellen zich zelfstandig of met lichte ondersteuning te redden in de samenleving:

  • a.

    De maatwerkvoorziening opvang gaat om een 24-uursverblijf.

  • b.

    Tijdelijk verblijf voor personen die dakloos of thuisloos zijn en omvat onderdak, slaapgelegenheid, begeleiding op diverse aspecten en eventueel voeding.

  • c.

    De begeleiding is gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie binnen de kaders van de ondersteuningsbehoefte voor zover haalbaar voor de doelgroep. In het kader van opvang in verband met huiselijk geweld kan dit bijvoorbeeld betekenen dat de participatie laag is vanwege het gebruik van een geheim adres en (dreigend) gevaar voor de eigen veiligheid.

  • d.

    Bij de Vrouwenopvang is de begeleiding gericht op het stopzetten van geweld, ook na opvang.

Wanneer de cliënt een zorgondersteuning heeft waarbij opvang wordt aangemerkt als een passende maatwerkvoorziening dan heeft het verblijf de volgende doelstellingen:

  • a.

    Het bevordert de zelfredzaamheid en participatie.

  • b.

    Het voorkomt verwaarlozing of maatschappelijke overlast.

  • c.

    Het wendt gevaar af voor de cliënt en/of anderen.

In het geval van opvang in verband met huiselijk geweld staat de veiligheid van de cliënt voorop.

4.4 Toegang

De opvangvoorzieningen in de regio zijn van belang voor cliënten die in een (dreigende) situatie van dak- of thuisloosheid verkeren. Het college heeft het onderzoek voor opvang gemandateerd aan de (opvang)instellingen. Cliënten kunnen zich rechtstreeks tot de opvanginstellingen wenden waarmee Nijmegen als centrumgemeente afspraken heeft. In de regio rijk van Nijmegen en Rivierenland werken we conform de regels zoals benoemd in de model-beleidsregels landelijke toegankelijkheid van de maatschappelijke opvang voor ingezetenen van Nederland 2019’. De algemene principes van de Wmo, zoals gebruik maken van eigen kracht, het sociale netwerk, rekening houden met voorzienbare omstandigheden e.d. zijn ook hier van toepassing. Als iemand bijvoorbeeld zijn woning verloren heeft, maar bij familie of vrienden kan overnachten, is opvang niet nodig. Opvang is tevens geen hostel voor mensen die bijvoorbeeld op reis zijn en een goedkope overnachtingsplek zoeken.

 

4.4.1 Algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen

Binnen de opvang kan onderscheid worden gemaakt naar algemene en maatwerkvoorzieningen. Onder algemene voorzieningen vallen de dag- en nachtopvang en bemoeizorg. Onder maatwerkvoorzieningen vallen alle vormen van voltijdopvang, de crisisopvang en vrouwenopvang en begeleidingstrajecten tijdens (bijv. budgetbeheer) of na opvang (bijv. woonbegeleiding). De algemene voorzieningen in de gemeente zijn in principe toegankelijk voor iedereen met (dreigende) dak- of thuisloosheid, een lichte toegangstoets wordt door de zorgaanbieders uitgevoerd. De toets bestaat uit het nagaan of de cliënt tot de doelgroep, namelijk (dreigend) dak- of thuisloos, behoort. De algemene voorzieningen zijn voorliggend op maatwerkvoorzieningen.

4.4.2 Beoordeling – melding en (eerste) opvang

In de kern is de maatschappelijke opvang bedoeld voor mensen die nergens anders terecht kunnen en die gebaat zijn bij tijdelijke ondersteuning voor het zoeken naar een duurzame oplossing op alle leefgebieden (ZRM-domeinen). Het is de taak om mogelijke uitval/terugval vroegtijdig te signaleren (preventie) en om gevonden oplossingen te helpen waarborgen (nazorg). Eerst wordt beoordeeld of iemand in aanmerking komt voor maatschappelijke opvang. Die beoordeling vindt plaats op basis van toelatingscriteria:

  • 1.

    De persoon heeft de Nederlandse nationaliteit, of houdt als vreemdeling rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000;

  •  

  • Toelichting: In uitzonderlijke situaties wordt ook aan ‘niet rechthebbenden’ tijdelijk toegang verleend tot de maatschappelijke opvang. Het gaat om situaties die mensonterend zijn, of waarbij zonder opvang kinderen (jonger dan 18 jaar) op straat zouden moeten verblijven. Grondslag hiervoor is de werking van de internationale mensenrechtenverdragen, met name artikel 8 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM);

  • 2.

    De persoon is feitelijk of residentieel dakloos, al dan niet voorafgaand aan opname in (psychiatrisch) kliniek, of aan detentie;

  • 3.

    De persoon is beperkt zelfredzaam op meerdere door het college aan te wijzen leefgebieden, en

  • 4.

    De persoon beschikt niet over alternatieven die de situatie van feitelijke of residentiele dakloosheid op kunnen heffen;

  • 5.

    In die situaties waarin terstond maatschappelijke opvang noodzakelijk is, beslist het college onverwijld tot verstrekking van een voorziening maatschappelijke opvang in afwachting van de uitkomst van het onderzoek en de aanvraag van de cliënt;

  • 6.

    Indien het college niet onverwijld maatschappelijke opvang kan bieden waar dit wel terstond noodzakelijk is, treft het college maatregelen om onverwijld op een andere wijze of in een andere gemeente of regio tijdig te voorzien in de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke opvang.

  •  

Toelichting: Om vast te kunnen stellen of iemand feitelijk dan wel residentieel dakloos is wordt de woongeschiedenis van de persoon in beeld gebracht met behulp van de zogenoemde Zelfredzaamheidsmatrix (ZRM). Met de ZRM kan een triagist een gestandaardiseerde beoordeling geven van de zelfredzaamheid van een persoon. Onder zelfredzaamheid wordt daarbij verstaan: het vermogen om zich te kunnen redden in de huidige situatie op het gespecificeerde levensdomein. Het betreft daarbij de volgende levensdomeinen: inkomen, dagbesteding, huisvesting, gezinsrelaties, geestelijke gezondheid, fysieke gezondheid, verslaving, ADL vaardigheden, sociaal netwerk, maatschappelijke participatie en justitie.

 

Als een persoon voldoet aan bovenstaande criteria, wordt vervolgens beoordeeld in welke gemeente of regio een traject in de maatschappelijke opvang de grootste kans van slagen heeft, dat wil zeggen het meeste kan bijdragen aan de zelfredzaamheid en participatie (en daarmee het duurzaam herstel) van de cliënt. Als de regio Nijmegen de aangewezen plek voor opvang is, wordt vervolgens bij de plaatsing altijd voor de lichtst mogelijke oplossing gekozen, passend bij de mogelijkheden van de persoon. Om te bepalen in welke regio de kans op een succesvol traject voor de persoon het grootst is, wordt gekeken naar de volgende feiten en omstandigheden:

  • 1.

    De aanwezigheid van een positief sociaal netwerk (familie en vrienden). Er kunnen ook redenen zijn om de persoon uit zijn oude sociale netwerk te halen;

  • 2.

    Woonplaatsbeginsel: primair wordt gekeken wat de woonplaats was van de cliënt voor het ontstaan van dakloosheid. De woonplaats is hierbij de gemeente waarvan de cliënt ingezetene is in de zin van de Wet basisregistratie personen dan wel de woonplaats waarvan de cliënt onmiddellijk voorafgaande aan de melding ingezetene was in de zin van de Wet basisregistratie personen. Ingeval de woonplaats niet op grond van de onderdelen wet basisregistratie personen kan worden vastgesteld wordt de plaats van het werkelijke verblijf van de cliënt op het moment van de melding gehanteerd als ‘woonplaats’. De plaats waar de cliënt eerder gebruikt heeft gemaakt van ondersteuning;

  • 3.

    Indien wordt vastgesteld wat de woonplaats was van de cliënt vóór het ontstaan van dakloosheid, wordt de uitvoering van het onderzoek in beginsel overgedragen aan deze gemeente van herkomst (dan wel het regionaal samenwerkingsverband maatschappelijke opvang waartoe de gemeente van herkomst behoort). Tot aan het moment van daadwerkelijke overdracht van de client blijft het college maatschappelijke opvang bieden, dan wel blijft het college andere maatregelen treffen om op een andere wijze te voorzien in de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke opvang;

  • 4.

    Bekendheid bij de hulpverlening, zorginstellingen, en/of maatschappelijke opvang-instellingen;

  • 5.

    De voorkeur van de burger: gegronde redenen om tegemoet te komen aan de wens van de burger om in een bepaalde gemeente/regio te worden opgevangen.

Deze criteria zijn niet sluitend, noch limitatief. Ze zijn richtinggevend.

 

Toelichting: Indien gedurende het onderzoek, blijkt dat een traject in de maatschappelijke opvang mogelijk of waarschijnlijk in een andere gemeente of regio de grootse kans van slagen heeft, dan betrekt het college deze gemeente bij het onderzoek. Het college maakt met de andere gemeente of regio en de cliënt voorts concrete afspraken over: de datum van overdracht; welke aanbieder de cliënt maatschappelijke opvang, dan wel andere ondersteuning die in de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke opvang voorziet, zal bieden in de andere gemeente of regio; hoe het vervoer van de cliënt en eventuele reisbegeleiding plaatsvindt. Indien de cliënt weigert medewerking te verlenen aan de bedoelde overdracht, kan het college overgaan tot weigering van de aanvraag tot een voorziening maatschappelijke opvang

 

Bij verschil van mening tussen het college en de andere gemeente of regio over de vraag welke gemeente of regio verantwoordelijk is voor het bieden van maatschappelijke opvang aan de cliënt spant het college zich maximaal in om tot een oplossing te komen. Indien het college én de andere gemeente of regio niet tot een oplossing komen, kan het college het geschil voorleggen aan de commissie geschillen landelijke toegankelijkheid. In afwachting van het oordeel van de commissie blijft het college een voorziening maatschappelijke opvang bieden, dan wel op andere wijze voorzien in de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke opvang. Het college volgt in het geschil het oordeel van de in het tweede lid genoemde commissie

 

4.4.3 Weigeringsgronden

Toegang tot een opvangvoorziening kan worden geweigerd wanneer:

  • a.

    Een cliënt zich (na toegang tot de opvangvoorziening) niet houdt aan de huisregels (bijv. bij vertoon van geweld en agressief gedrag);

  • b.

    Een cliënt onveiligheid en overlast veroorzaakt;

  • c.

    Een cliënt niet bereid is om mee te werken aan een passend ondersteuningstraject;

  • d.

    Er sprake is van tegenstellende indicaties waardoor een opvangtraject geen geschikte vorm van maatschappelijke ondersteuning voor belanghebbende is (bijv. vanwege ernstige verslaving of acute psychische problematiek, waarvoor behandeling met opname in een instelling of kliniek noodzakelijk is);

  • e.

    De cliënt zich ernstig misdraagt jegens andere cliënten in de opvang of richting medewerkers van de opvanginstelling;

  • f.

    De eigen bijdrage (na veelvuldige waarschuwingen) niet betaald wordt;

  • g.

    Bij vrouwenopvang geldt daarnaast een weigeringsgrond als er geen sprake is van huiselijk geweld en/of geweld in een afhankelijkheidsrelatie.

4.4.4 Aanbod

Het aanbod maatschappelijke opvang is gericht op het (weer) zelfstandig kunnen wonen. Indien burgers toch in de opvangvoorziening geplaatst worden, is het van belang de verblijfsduur zo kort mogelijk te laten zijn. Daarom wordt er bij plaatsing niet alleen ‘bed, bad en brood’ geboden, maar ook een trajectplan opgesteld. Hierin worden afspraken gemaakt over zorg en ondersteuning door betrokken professionals en de verantwoordelijkheid van de cliënt gedurende het traject en daarna. Dit trajectplan is erop gericht de cliënt zo snel als mogelijk weer de regie over zijn of haar eigen leven te laten krijgen. Bij de uitplaatsing is het belangrijk om te komen tot een soepele overname van zorg en ondersteuning door het lokale netwerk.

4.4.5 Verstrekking

Opvang betreft een voorziening (deels algemeen en deels maatwerk) voor dak- en thuisloze burgers in nood. De voorziening is voor iedereen in natura toegankelijk die voldoet aan de genoemde criteria. Een persoonsgebonden budget is niet mogelijk voor opvang. In de eerste plaats is er bij opvang veelal sprake van een crisissituatie waarbij directe opvang noodzakelijk is. Daarnaast zijn er uit oogpunt van doelmatigheid bezwaren tegen het verstrekken van een pgb voor opvang vanwege de lage zelfredzaamheid van de doelgroep.

4.4.6 Eigen bijdrage

Cliënten betalen voor het gebruik van algemene voorzieningen in 2019 geen inkomensafhankelijke eigen bijdrage. Voor de algemene voorzieningen kan in 2019 door de instelling een bijdrage geheven worden die niet hoger is dan de kostprijs (bijvoorbeeld bijdrage voor maaltijden, beddengoed, douchen, wasmachine etc.).

Voor de maatwerkvoorzieningen geldt dat burgers wel een inkomensafhankelijke eigen bijdrage betalen. De eigen bijdrage is inkomensafhankelijk. Daarbij dient de burger altijd minimaal de zak- en kleedgeldnorm uit de Participatiewet te ontvangen.

De bijdrage wordt geïnd door de gemeente waar de burger in een voorziening verblijft indien de betreffende burger gebruik maakt van een uitkering in het kader van de Participatiewet. De eigen bijdragen worden overgemaakt naar de instellingen. Indien de burger een andere vorm van inkomsten heeft wordt de bijdrage door de instelling voor maatwerkvoorzieningen, namens de gemeente, voor opvang geïnd.

Hoofdstuk 5 Criteria persoonsgebonden budget (pgb)

 

In de Verordening Wmo en Jeugd 2018 van de gemeente Nijmegen zijn de hoofdlijnen voor het verstrekken van een pgb vastgelegd. Ook is hierin bepaald dat het college nadere regels kan stellen onder welke voorwaarden een pgb wordt verstrekt en over de wijze waarop de hoogte van een pgb wordt vastgesteld. In deze regels is dit verder uitgewerkt.

Op grond van de Wmo 2015 en de Jeugdwet kunnen cliënten onder voorwaarden kiezen voor een pgb in plaats van zorg in natura. Een pgb kan een geschikt instrument zijn voor de cliënt om zijn leven naar eigen wensen en behoeften in te vullen. Het is een verstrekkingsvorm die bij uitstek geschikt is voor mensen die zelf en/of met behulp van een vertegenwoordiger de regie over hun leven kunnen voeren.

Voor de doelgroep van maatwerkvoorzieningen Wmo en individuele voorzieningen Jeugdhulp geldt in een aantal gevallen, en bij beschermd wonen vaak, dat zij voor het adequaat beheren en correct besteden van een pgb niet altijd zelf over de daarvoor benodigde kennis en vaardigheden beschikken. Het gaat immers om een zeer kwetsbare groep burgers, die (vaak) onvoldoende in staat zijn om de regie te voeren over de inkoop van passende ondersteund en doorgaans niet vertrouwd zijn met de details van de regelgeving. Daarom verstrekken we alleen een maatwerkvoorziening in de vorm van pgb, als uit het onderzoek blijkt dat cliënt (evt. met ondersteuning van een vertegenwoordiger) bewust voor een pgb kiest en voldoende bekwaam is om de aan de pgb verbonden taken op een verantwoorde wijze uit te voeren.

5.1 Eigen regie

Binnen het pgb geldt als voorwaarde dat de cliënt in staat moet zijn regie te voeren over de situatie (inclusief beheer pgb). Het ‘regie voeren’ houdt in dat mensen een plan moeten kunnen opstellen, kunnen motiveren waarom zij een pgb willen en dat zij in staat zijn om opdrachtgever/werkgever te zijn. In het plan zal dan ook moeten worden aangegeven wie de regie voert en hoe dit wordt vormgegeven.

Of iemand in staat is tot regievoering hangt af van de aard en mate van de beperking. Het is aan de professional om deze beoordeling te doen. De GGD of het sociaal wijk- of regieteam zal in haar onderzoek moeten beoordelen of het verantwoord is om een pgb te verstrekken. Dit hangt af van de mogelijkheden van de cliënt om (zelf of met behulp van anderen) de daaraan verbonden taken goed uit te voeren. Oftewel, als een cliënt aangeeft dat hij zorg wil inkopen via een pgb dan vindt er een toets plaats op de regie van cliënt en of er het vertrouwen is dat de door cliënt voorgestelde invulling van voldoende kwaliteit is en tot de beoogde resultaten leidt.

Dit kan ertoe leiden dat in sommige situaties toch geen ondersteuning in de vorm een pgb wordt verstrekt. De uitkomst van de weging kan van persoon tot persoon verschillen, het is altijd een individuele weging. Waarbij het in essentie draait om de vraag of geborgd is dat het budget ten goede komt aan de gewenste ondersteuning en aan de kwetsbare persoon die ondersteuning nodig heeft.

 

Informatieplicht aanvragers

Het is van belang dat burgers vooraf goed weten wat het pgb inhoudt en welke verantwoordelijkheden ze daarbij hebben. Naast dat burgers worden ingelicht over de mogelijkheid van een pgb, wordt de burger vooraf volledig ingelicht over de gevolgen van de keuze voor een pgb en de voorwaarden die hieraan verbonden zijn.

5.2 Voorwaarden

Het kiezen voor een pgb dient altijd een bewuste en vrijwillige keuze van de aanvrager te zijn. Uitgangspunt is dat een pgb alleen wordt verstrekt, indien de cliënt voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • 1.

    cliënt kan zelf of met hulp van zijn netwerk/vertegenwoordiger (niet zijnde zorgverlener) zijn pgb beheren;

  • 2.

    cliënt kan zelf of met hulp van zijn netwerk/vertegenwoordiger (niet zijnde zorgverlener) zijn belangen behartigen;

  • 3.

    cliënt kan zelf of met hulp van zijn netwerk/vertegenwoordiger (niet zijnde zorgverlener) passende zorg inkopen;

  • 4.

    cliënt kan zelf of met hulp van zijn netwerk/vertegenwoordiger (niet zijnde zorgverlener) een zorg- en budgetplan opstellen ter ondersteuning van de aanvraag voor een pgb;

  • 5.

    de zorg die wordt ingekocht met het pgb voldoet aan de kwaliteitseisen zoals die ook voor de gecontracteerde aanbieders geldt.

Voor de beoordeling van deze voorwaarden hanteert het college de volgende richtlijnen, die worden getoetst in het gesprek. De GGD (beschermd wonen Wmo) of het sociaal wijk- of regieteam (overige Wmo-maatwerkvoorzieningen en jeugdhulp) voert de beoordeling uit op basis van het pgb-plan.

Ad 1: Bekwaamheid van de aanvrager

Om na te gaan of cliënt, op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger, op een verantwoorde wijze kan omgaan met een pgb wordt de bekwaamheid vooraf beoordeeld door de GGD of het sociaal wijk- of regieteam. De beoordelingscriteria zijn:

  • a.

    aanvrager is voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van zijn belangen ten aanzien van de ondersteuningsvraag: een persoon moet duidelijk kunnen maken welke problemen hij heeft, hoe deze zijn ontstaan en bij welke ondersteuning hij gebaat zou zijn;

  • b.

    aanvrager moet goed op de hoogte zijn van de rechten en plichten die horen bij het beheer;

  • c.

    aanvrager moet in staat zijn om de opdrachtgevers-/werkgeverstaak op zich te nemen: bijvoorbeeld het kiezen van de juiste zorgverlener, het aangaan van een zorgovereenkomst, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener en het bijhouden van een correcte administratie.

De bekwaamheid voor het hebben van een pgb wordt in samenspraak met de aanvrager getoetst, maar het oordeel van de GGD of het sociaal wijk-/regieteam is leidend. Mocht de professional van oordeel zijn dat de aanvrager niet (voldoende) bekwaam is voor het houden van een pgb, dan wordt het pgb geweigerd. Bij twijfel rondom de bekwaamheid van de pgb-houder om zelf zorg in te kopen of indien er sprake is van een niet-stabiel ziektebeeld, kan door het gebruik van een korte looptijd van de indicatie op korte termijn worden bekeken of de pgb-houder over de vaardigheden beschikt om een pgb te beheren en of dat het pgb nog voldoende voorziet in de ondersteuningsbehoefte van de cliënt.

Ad 2 Vaardigheden en kwaliteiten van de aanvrager

De pgb-houder is zowel opdrachtgever, werkgever als ontvanger van zorg. Het beheren van een pgb doet een groter beroep op de zelfredzaamheid en eigen kracht (regie) van de cliënt. De cliënt of zijn/haar vertegenwoordiger moet op verschillende terreinen over een aantal vaardigheden en kwaliteiten beschikken wil er sprake zijn van adequate zelfregie:

  • 1.

    Een bewuste keuze:

    • a.

      voldoende ziekte-inzicht;

    • b.

      kan hulpvraag goed verwoorden;

    • c.

      weet wat hij/zij nodig heeft;

  • 2.

    overeenkomsten af kunnen sluiten met zorgverleners op basis van een pgb-plan;

    • a.

      kan hulpverleners aansturen;

    • b.

      kan hulpverleners aanspreken op hun functioneren;

  • 3.

    zelf zorgverleners kunnen selecteren;

  • 4.

    administratie bij kunnen houden;

  • 5.

    een begroting op kunnen stellen;

  • 6.

    een budgetplan kunnen maken.

Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de vragenlijst ‘bekwaamheid pgb’ (bijlage 5). Daarnaast heeft Per Saldo een pgb-test voor cliënten ontwikkeld. Cliënten kunnen de zelftest op internet invullen en krijgen aan de hand van een aantal vragen inzicht in de vaardigheden die nodig zijn voor het beheren van een pgb en de mate waarin zij zelf reeds over deze vaardigheden beschikkingen. Aanvullend op de eigen informatievoorziening van de gemeente, worden mensen op deze zelftest gewezen. Zie ook de website van Per Saldo, www.pgb-test.nl.

Ad 3 Gemotiveerde keuze pgb

Wmo

De keuze voor pgb kan blijken uit de wijze waarop aanvrager zijn verzoek om pgb motiveert. Het gaat om de keuze van aanvrager en niet van de in te huren ondersteuner of aanbieder. Wel kan iemand uit het eigen sociale netwerk of een onafhankelijke cliëntondersteuner ondersteunen bij het motiveren van de aanvraag.

Jeugdwet

Volgens de Jeugdwet dient de aanvrager te motiveren dat het bestaande aanbod van zorg in natura niet passend is en hij daarom een pgb wenst. Hierbij gaat het om de argumenten van een persoon (de jeugdige of zijn (wettelijk) vertegenwoordiger) om aan te geven dat de voorziening in natura die door de gemeente is voorgesteld niet passend is, waardoor de aanvrager gebruik wenst te maken van een pgb.

Met deze argumentatie moet duidelijk worden dat de aanvrager zich voldoende heeft georiënteerd op de voorziening in natura. Wanneer de aanvrager de onderbouwing in redelijkheid heeft beargumenteerd mag de gemeente de aanvraag niet weigeren. Er zijn enkele concrete voorbeelden te noemen die de aanvrager redelijkerwijs kan aanvoeren om te motiveren dat pgb passend is:

  • 1.

    de benodigde ondersteuning is niet goed vooraf in te plannen;

  • 2.

    de benodigde ondersteuning moet op ongebruikelijke tijd geleverd worden;

  • 3.

    de benodigde ondersteuning moet op veel korte momenten per dag geboden worden;

  • 4.

    de benodigde ondersteuning moet op verschillende locaties geleverd worden;

  • 5.

    als het noodzakelijk is om 24 uur ondersteuning op afroep te organiseren;

  • 6.

    als de ondersteuning door de aard van de beperking (bijvoorbeeld autisme) door een vaste hulpverlener moet worden geboden.

Pgb-plan

De maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt alleen verstrekt indien de cliënt dit motiveert, aan de hand van een onderbouwd pgb-plan. Het SWT/de GGD beoordeelt of dit plan voldoet. Door het opstellen van een gemotiveerd pgb-plan wordt de cliënt gestimuleerd na te denken over zijn zorgvraag, deze uit te werken en te concretiseren, en tevens het doelbereik en daarmee de kwaliteit van de zorg te evalueren. Uit het plan moet ten minste blijken:

  • a.

    wat de motivatie is om een aanvraag voor een pgb in te dienen;

  • b.

    waarom de zorg van deze specifieke aanbieder de meest geschikte vorm van zorg is;

  • c.

    wat het beoogde resultaat van de ondersteuning is;

  • d.

    hoe de kwaliteit van de ondersteuning is gewaarborgd (o.a. kwalificatie van de zorgverlener(s));

  • e.

    hoe de veiligheid is gewaarborgd;

  • f.

    wat de verwachte duur en omvang van de ondersteuning is; hoe hij/zij de achtervang bij vakantie en ziekte regelt (bij inzet sociaal netwerk)

  • g.

    hoe de ondersteuning is afgestemd op de cliënt;

  • h.

    hoe en wanneer wordt geëvalueerd;

  • i.

    Een begroting (o.a. wat de zorg kost en hoe deze kosten zijn berekend)

Wanneer de aanvrager bij het opstellen van een plan, hulp ontvangt van een curator of mentor dient deze persoon het pgb-plan mede te ondertekenen. Bij zowel Wmo-maatwerkvoorzieningen als Jeugdhulp dient een pgb-plan opgesteld te worden. Echter, enkel de motivatie voor een pgb vormt bij de Wmo geen afwijzingsgrond, bij Jeugdhulp kan dat wel het geval zijn.

Ad 4 Kwaliteitseisen

De kwaliteit van de zorg die ingezet wordt met een pgb moet van vergelijkbare kwaliteit zijn als de dienstverlening in zorg in natura. In het pgb-plan dient aangetoond te worden op welke wijze deze kwaliteit geborgd is.

Een pgb-houder is in eerste instantie zelf, of samen met diens vertegenwoordiger, verantwoordelijk voor de kwaliteit van de zorg die hij inkoopt. Immers, niet de gemeente, maar de pgb-houder zelf kiest de aanbieder en maakt de afspraken. De pgb-houder zelf is hiermee opdrachtgever of werkgever voor de door hem ingehuurde ondersteuning. Het Sociaal Wijkteam/GGD moet formeel toetsen of de kwaliteit voldoende geborgd is en beoordelen of de ingekochte hulp veilig, doeltreffend en cliëntgericht is. Hierbij weegt mee of de diensten, hulpmiddelen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt. Deze eisen worden vooraf aan de cliënt kenbaar gemaakt. Wanneer de ingekochte hulp niet voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen kan het Sociaal Wijkteam/GGD het college adviseren geen pgb te verstrekken of het pgb te beëindigen en eventueel terug te vorderen. De kwaliteit en effectiviteit van de ondersteuning zal gemonitord worden. Denk hierbij aan periodieke gesprekken met cliënten, steekproefsgewijze controles en het reageren op signalen van de SVB of anderen binnen of buiten de gemeente. De controle op de kwaliteit van de hulp en ondersteuning blijft primair liggen bij de pgb-houder.

5.3 Pgb beheer door vertegenwoordiger

Bij cliënten die niet in staat zijn volledig de eigen regie te voeren, kan een vertegenwoordiger uit naam van de cliënt de regie voeren. Vertegenwoordigers kunnen zijn wettelijke vertegenwoordigers (mentor, curator) of overige vertegenwoordigers (hulp van derden, netwerk). Aangezien de cliënt gedeeltelijk in de rol van pgb-houder wordt vervangen door een vertegenwoordiger, toetst het college laatstgenoemde persoon op dezelfde aspecten als de cliënt. Daarnaast gelden nog enkele aanvullende voorwaarden (zie Artikel 14 van de Verordening Wmo en Jeugd 2018).

5.4 Criteria pgb en sociaal netwerk

Wettelijk bestaat de mogelijkheid om een pgb ook te besteden binnen het eigen netwerk. Er zijn voorwaarden voor het inzetten van een pgb voor hulp door een persoon uit het sociale netwerk. Tot het sociale netwerk worden personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt, zoals familieleden, buren, vrienden, kennissen, etc. Uit het onderzoek moet blijken wat het sociale netwerk kan en wil doen (inclusief toepassing van het protocol gebruikelijke hulp bij hulp in het huishouden) en voor welk onderdeel een maatwerkvoorziening nodig is. Aan de hand van een aantal aspecten (zie Artikel 13 lid 4 van de Verordening WMO en Jeugd 2019) wordt beoordeeld of sprake is van hulp die het sociale netwerk zonder betaling kan bieden en of bij wijze van uitzondering de inzet van het sociale netwerk met een pgb betaald kan worden.

 

Voorafgaand aan de vraag of er een maatwerkvoorziening nodig is, is al besproken wat het netwerk zelf kan en wil doen. Ook bij bestaande klanten is het de bedoeling om in principe eerst (opnieuw) te bespreken wat mensen uit het netwerk kunnen en willen oppakken en hoe het zit met de belastbaarheid van het netwerk. Als er sprake is van overbelasting van het eigen netwerk is het van belang om de opties voor respijtzorg te bezien ter ontlasting van de mantelzorger(s) (bijv. m.b.v. een iemand uit de buurt, een vrijwilliger van de Hulpdienst of welzijnswerk, dagbesteding of kortdurend verblijf).

Verstrekking in de vorm van persoonsgebonden budget vindt niet of niet langer plaats als:

  • a.

    op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

  • b.

    er sprake is van vastgesteld oneigenlijk gebruik of misbruik van een persoonsgebonden budget in het verleden;

  • c.

    er naar het oordeel van het college andere, zwaarwegende, bezwaren bestaan tegen de verstrekking.

In de Verordening Wmo en Jeugd 2018 van de gemeente Nijmegen staan nog drie aanvullende punten waarmee rekening gehouden moet worden bij het aanvragen of toewijzen/afwijzen van een pgb voor hulp uit het sociale netwerk (Artikel 13 lid 5).

5.5 Redenen om geen pgb toe te kennen

In de volgende gevallen wordt geen pgb toegekend :

  • 1.

    Indien blijkt dat de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid.

  • 2.

    Indien de cliënt niet (meer) voldoet aan de aan het toekennen van een pgb verbonden voorwaarden.

  • 3.

    Als de maatwerkvoorziening in zorg in natura of het pgb niet meer toereikend is te achten.

  • 4.

    Als de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 5.

    Als er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie, zolang het onderzoek voor een maatwerkvoorziening nog niet is afgerond en er op basis hiervan nog geen besluit is genomen over de noodzaak, aard en omvang van de maatwerkvoorziening.

  • 6.

    Als de kosten van het pgb hoger zijn dan ondersteuning in natura, tenzij cliënt het mogelijke surplus zelf bijbetaalt.

  • 7.

    Als een cliënt in de schuldsanering zit en/of onder bewindvoering is gesteld. Van bewindvoering is vaak sprake, evenals van mentorschap, juist om de cliënt te behoeden voor (financiële) problemen. In sommige gevallen is dat een al jaren bestaande situatie. Voor deze groep geldt dit uitsluitingscriterium niet.

  • 8.

    Indien er sprake is van spoedeisende zorg is het niet mogelijk om een pgb te ontvangen, aangezien er geen tijd is om een plan op te stellen en een (arbeids)overeenkomst te sluiten met een hulpverlener/zorgaanbieder. Bovendien moet de ondersteuning voldoen aan kwaliteitseisen.

  • 9.

    Als op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een pgb. De situaties waarbij het risico groot is dat het pgb niet besteedt wordt aan het daarvoor bestemde doel zijn onder andere:

    • a.

      De belanghebbende is handelingsonbekwaam.

    • b.

      De belanghebbende heeft als gevolg van een verstandelijke handicap of ernstige

  • psychische problemen onvoldoende inzicht in de eigen situatie.

    • c.

      Er is sprake van verslavingsproblematiek.

    • d.

      Er is sprake van schuldenproblematiek.

    • e.

      Er is eerder misbruik gemaakt van een pgb.

    • f.

      Er is eerder sprake geweest van fraude.

Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen anders situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een pgb niet gewenst is. Deze situaties vereisen altijd een individuele afweging. In deze situaties kan een pgb worden geweigerd.

5.6 Duur pgb-indicatie

Een pgb wordt voor maximaal 2 jaar afgegeven. De gemeente kan een pgb met een kortere looptijd afgeven:

  • a.

    als de beoogde resultaten eerder kunnen worden behaald;

  • b.

    bij twijfel rondom bekwaamheid van de pgb-houder om zelf zorg in te kopen, maar Waarbij die twijfel onvoldoende is om het pgb gelijk af te wijzen;

  • c.

    indien er sprake is van een niet-stabiel ziektebeeld of een verwachte wisselende ondersteuningsbehoefte;

  • d.

    in andere gevallen die aanleiding geven tot het afgeven van een pgb voor een kortere periode.

5.7 Besteding pgb

Pgb budgethouders mogen vanuit het budget de volgende uitgaven wel doen:

  • a.

    alle bijkomende kosten voor de zorgverleners, zoals de werkgeverslasten voor zorgverleners met een arbeidsovereenkomst en wettelijk toegestane vergoedingen, zoals reiskosten, vervanging tijdens vakantie en verzekeringen;

  • b.

    vervoerskosten, maar alleen als er een beschikking is voor begeleiding in dagdelen (dagopvang), samen met een indicatie voor vervoer van en naar de plek waar die begeleiding geboden wordt.

In de Verordening WMO en Jeugd 2018 is een lijst te vinden van uitgaven die pgb budgethouders vanuit het budget in ieder geval niet mogen doen (Artikel 11 lid 4).

5.8 Betaling – trekkingsrecht

In de Wmo 2015 en Jeugdwet is de verplichting opgenomen dat gemeenten pgb’s uitbetalen in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het pgb niet op de bankrekening van de pgb-houder stort, maar op rekening van het servicecentrum pgb van de SVB. De SVB verricht de betalingen namens de pgb-houder aan de zorgverleners. De pgb-houder moet de SVB opdracht geven voor betaling van hun zorgverleners. De pgb-houder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren hulp zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens, na controle van de factuur of declaratie, voor uitbetaling van de zorgverlener. De niet bestede pgb bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente.

 

Rol van de SVB

Om pgb via trekkingsrecht te kunnen uitvoeren, moet de pgb-houder een zorgovereenkomst hebben met de zorgverlener. Deze moet hij indienen bij de SVB, waarna de SVB deze overeenkomst arbeidsrechtelijk toetst en de gemeente deze zorginhoudelijk moet goedkeuren. Als de SVB geen zorgovereenkomst heeft, kan de zorgverlener niet worden betaald. Bij elke betaalopdracht controleert de SVB of de betaling klopt met deze zorgovereenkomst. De pgb-houder is verantwoordelijk voor het in de gaten houden van de betalingen uit het pgb. De pgb-houder ontvangt elke maand een budgetoverzicht van de SVB, welke ook digitaal te raadplegen is.

De aanvrager is verplicht zich te houden aan de door de SVB gestelde bepalingen rondom het trekkingsrecht. Niet voldoen aan de bepalingen van de SVB t.a.v. het trekkingsrecht kan tot gevolg hebben dat het pgb wordt ingetrokken.

Verantwoording en controle pgb

Ter aanvulling op het trekkingsrecht zal de gemeente gedurende het jaar via steekproeven bij de pgb-beheerder door een huisbezoek en/of een administratieve controle nagaan of het pgb besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is (rechtmatigheid) en de inhoudelijke zorgverlening en ondersteuningsvraag met de pgb-beheerder bespreken (doelmatigheid).

Als tijdens de huisbezoeken onrechtmatigheden of ondoelmatig gebruik van het pgb wordt geconstateerd kan het college besluiten om voorwaarden te stellen aan voortzetting van het pgb of het verstrekken van de pgb te heroverwegen en eventueel te beëindigen.

In een steekproef kunnen daarnaast jaarlijks een aantal dossiers worden onderworpen aan een intensieve controle. De budgethouder moet hieraan meewerken en alle gevraagde stukken indienen bij de gemeente. Het niet of niet volledig indienen van gevraagde stukken kan leiden tot geheel of gedeeltelijke terugvordering.

5.9 Periodieke evaluatie

Op grond van artikel 2.3.9 van de Wmo 2015 moet periodiek worden onderzocht of er aanleiding is de beslissing tot een maatwerkvoorziening, waaronder pgb’s, te heroverwegen. Deze evaluatiemomenten worden in het pgb-plan vastgelegd (ten minste een keer per jaar bij beschermd wonen Wmo). Samen kijken de GGD of het wijk- of regieteam en de pgb-houder aan de hand van het pgb-plan of de pgb-houder tevreden is over de geleverde ondersteuning en of de ondersteuning bijdraagt aan de beoogde doelen (zelfredzaamheid en participatie). Bij de heroverweging wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen twee aspecten:

  • a.

    passendheid: de beschikking wordt inhoudelijk opnieuw bekeken om te bepalen of de gegeven ondersteuning (nog steeds) goed aansluit bij de behoefte van de cliënt, en of deze ondersteuning efficiënt is. De GGD doet dit voor beschermd wonen Wmo door geen langlopende indicaties af te geven maar voor een periode van maximaal 2 jaar. Hiermee wordt periodiek bezien of de indicatie die iemand heeft – en daarmee zijn pgb- nog past bij zijn individuele situatie.

  • b.

    handhaving: het periodiek heroverwegen van de beschikking is ook een middel om fraude en oneigenlijk gebruik tegen te gaan. Zo kan het zijn dat een cliënt bewust of onbewust het budget heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het pgb is afgegeven.

Waar noodzakelijk wordt het plan bijgesteld aan de nieuwe situatie en/of opnieuw vastgesteld welke zorg/ondersteuning nodig is om de actuele zorgbehoefte te beantwoorden. Bij signalen van oneigenlijk gebruik heeft de gemeente de mogelijk om een pgb terug te vorderen.

5.10 Verantwoording pgb

De pgb-houder dient het college te allen tijde op de hoogte te stellen van gewijzigde feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het recht op maatschappelijke ondersteuning. Het kan bijvoorbeeld gaan om een verbetering of verslechtering van de gezondheidssituatie, gezinsuitbreiding of bijvoorbeeld een verhuizing.

Artikel 2.3.10 lid 1 van de Wmo en artikel 19 van de Verordening WMO en Jeugd 2018 van de gemeente Nijmegen bepalen wanneer een reeds toegekende voorziening kan worden herzien of ingetrokken. Het college heeft als gevolg hiervan ook bevoegdheden tot terugvordering, zie artikel 2.4.1 van de Wmo en artikel 19 van de Verordening WMO en Jeugd 2018 van de gemeente Nijmegen.

 

Hoofdstuk 6 Inwerkingtreding

 

De beleidsregels treden in werking op: 1 januari 2019.

De beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2018 Gemeente Nijmegen worden per gelijke datum ingetrokken.

Aldus vastgesteld in de vergadering van : 22 Januari 2019

 

De Gemeentesecretaris,

mr. drs. A.H. van Hout

De Burgemeester;

drs. H.M.F. Bruls

Naar boven