Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Nieuwegein houdende regels omtrent leerlingenvervoer Verordening leerlingenvervoer Gemeente Nieuwegein 2019

De raad van de gemeente Nieuwegein;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 maart 2019;

 

gelet op artikel 4 van de Wet op het Primair Onderwijs, de Wet op de Expertisecentra en de Wet op het Voortgezet Onderwijs en de Algemene wet bestuursrecht;

 

besluit:

 

vast te stellen

 

Verordening Leerlingenvervoer gemeente Nieuwegein 2019

 

Paragraaf 1 ALGEMENE BEPALINGEN

 

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    school:

    • -

      een basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs;

    • -

      een school voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra;

    • -

      een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs ;

  • b.

    aanvrager: de ouders, voogden of verzorgers (ook pleegouders) van de leerling of de leerling zelf indien deze meerderjarig is en handelingsbekwaam;

  • c.

    leerling: een leerling van een school als bedoeld onder a;

  • d.

    woning: de plaats(en) waar de leerling structureel en feitelijk verblijft;

  • e.

    afstand: de afstand tussen de woning en de school, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg;

  • f.

    (leerlingen)vervoer: openbaar vervoer, aangepast vervoer of eigen vervoer tussen de woning dan wel de opstapplaats en de school dat plaatsvindt in aansluiting op het begin en het einde van de schooldag volgens de schoolgids, tenzij de structurele handicap van een kwalificatie-/ leerplichtige leerling die aansluiting onmogelijk maakt;

  • g.

    openbaar vervoer: voor een ieder openstaand personenvervoer per trein, tram, bus, (regio)taxi of veerdienst;

  • h.

    aangepast vervoer: door de gemeente georganiseerd vervoer per taxi(bus);

  • i.

    eigen vervoer: vervoer per eigen motorvoertuig of (brom)fiets;

  • j.

    reistijd: de totale tijdsduur die ligt tussen het verlaten van de woning en de aanvang van de schooldag volgens de schoolgids, minus maximaal 10 minuten wanneer en voor zover de leerling het schoolgebouw met bijbehorend terrein gewoonlijk eerder bereikt dan de schoolgids aangeeft, dan wel de totale tijdsduur die ligt tussen het einde van de schooldag volgens de schoolgidsen de aankomst bij de woning, plus een eventuele wachttijd voor het openbaar vervoer of maximaal 10 minuten bij gebruikmaking van aangepast vervoer;

  • k.

    toegankelijke school: een school als bedoeld onder a. van de soort waarop de leerling is aangewezen met de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel openbaar.

  • l.

    inkomen: Inkomensgegevens als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder e, van de Algemene wet Rijksbelastingen, in het peiljaar, bedoeld in artikel 4, zevende lid, van de Wet op het primair onderwijs.

  • m.

    opstapplaats: plaats aangewezen door het college, vanaf waar de leerling gebruik kan maken van het aangepast vervoer;

  • n.

    commissie voor de begeleiding: commissie als bedoeld in artikel 40b van de Wet op de expertisecentra. ;

  • o.

    regionale verwijzingscommissie: commissie als bedoeld in artikel 10g van de Wet op het voortgezet onderwijs.

  • p.

    commissie van onderzoek: commissie als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra;

  • q.

    vervoersvoorziening:

    • -

      bekostiging van de goedkoopst mogelijke wijze van openbaar vervoer voor de leerling en zo nodig diens begeleider;

    • -

      aanbieding van aangepast vervoer;

    • -

      gehele of gedeeltelijke bekostiging van de door het college noodzakelijk geachte vervoerskosten van de leerling en zo nodig diens begeleider (EV).

  • r.

    samenwerkingsverband:

    • -

      voor het primair onderwijs: het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, tweede en vijftiende lid, van de Wet op het primair onderwijs;

    • -

      voor het voortgezet onderwijs: het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 17a, tweede en zestiende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • s.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein.

  • t.

    begeleider: ouder of persoon die door de ouders wordt ingezet om de leerling tijdens het (leerlingen)vervoer te begeleiden;

  • u.

    ondersteuningsplan:

    • -

      voor het primair onderwijs: ondersteuningsplan als bedoeld in artikel 18a, zevende tot en met tiende lid, van de Wet op het primair onderwijs;

    • -

      voor het voortgezet onderwijs: ondersteuningsplan als bedoeld in artikel 17a, zevende tot en met tiende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

Artikel 2 Aanspraak op een vervoersvoorziening

  • 1.

    Voor het schoolbezoek kent het college aan de aanvrager leerlingenvervoer toe met inachtneming van het bepaalde in deze verordening.

  • 2.

    Wanneer het college leerlingenververvoer toekent, verlangt zij van de aanvrager aan wie slechts een gedeeltelijke bekostiging van de vervoerskosten toekomt, betaling van een bijdrage tot ten hoogste het bedrag dat de aanvrager volgens het bepaalde in deze verordening moet bijdragen aan de kosten van het vervoer. Weigering tot of nalatigheid in de betaling van de in de vorige volzin bedoelde bijdrage doet de aanspraak op de vervoersvoorziening vervallen.

  • 3.

    De aanspraak op een toelage, voor zover die voor de betreffende leerling betrekking heeft op reiskosten, wordt op een bekostiging in mindering gebracht, dan wel als eigen bijdrage in rekening gebracht. De aanvrager wordt hierover schriftelijk geïnformeerd.

  • 4.

    De bepalingen in deze verordening laten onverlet de verantwoordelijkheid van de aanvrager voor het schoolbezoek van de leerling.

Artikel 3 Aanvraagprocedure

  • 1.

    Een aanvraag voor een vervoersvoorziening wordt gedaan door bij het college een volledig ingevuld en ondertekend formulier hiervoor in te dienen, voorzien van de op het formulier vermelde gegevens.

  • 2.

    Om een vervoersvoorziening bij aanvang van een schooljaar te kunnen garanderen, moeten aanvragen volledig minimaal 8 weken voorafgaand aan dat schooljaar worden ingediend.

  • 3.

    Indien dit voor een juiste beoordeling van de aanvraag noodzakelijk is, kan het college de aanvrager verzoeken aanvullende gegevens te verstrekken.

  • 4.

    Het college besluit op de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 5.

    Het college kan het in het vorige lid bedoelde besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het stelt de aanvrager hiervan schriftelijk en gemotiveerd in kennis.

  • 6.

    Indien een vervoersvoorziening wordt toegekend, gaat deze in:

    • a.

      met ingang van het nieuwe schooljaar wanneer voldaan is aan de voorwaarde zoals gesteld in het tweede lid;

    • b.

      met ingang van de door de aanvrager verzochte datum als het een aanvraag gedurende het schooljaar betreft, met dien verstande dat de datum waarop de vervoersvoorziening wordt verstrekt niet ligt vóór de datum van ontvangst van de volledige aanvraag door het college.

Artikel 4 Toekennen van een vervoersvoorziening

Het college bepaalt bij het toekennen van een vervoersvoorziening de wijze van verstrekking, de ingangsdatum van verstrekking en de tijdsduur van de toegekende vervoersvoorziening.

Artikel 5 Doorgeven van wijzigingen

  • 1.

    De aanvrager is verplicht wijzigingen die van invloed kunnen zijn op de toegekende vervoersvoorziening, onder vermelding van de datum van wijziging, direct schriftelijk of per e-mail mede te delen aan het college.

  • 2.

    Indien sprake is van een wijziging die van invloed is op de toegekende vervoersvoorziening, vervalt de aanspraak daarop en kent het college al dan niet opnieuw een vervoersvoorziening toe.

  • 3.

    Indien de aanvrager niet voldoet aan het bepaalde in het eerste lid, en het college een wijziging als bedoeld in het tweede lid vaststelt, waardoor blijkt dat ten onrechte een vervoersvoorziening is verstrekt, vervalt de aanspraak op deze vervoersvoorziening onmiddellijk en kent het college al dan niet opnieuw een vervoersvoorziening toe. Het college deelt zijn besluit schriftelijk mee aan de aanvrager.

  • 4.

    Ten onrechte genoten bekostiging kan van de aanvrager worden teruggevorderd, dan wel worden verrekend bij een eventuele nieuwe toekenning van een vervoersvoorziening.

Artikel 6 De dichtstbijzijnde toegankelijke school

  • 1.

    Een vervoersvoorziening wordt toegekend voor de afstand tussen de woning dan wel de opstapplaats en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, tenzij vervoer naar een verder weggelegen school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen en de aanvrager met het vervoer naar die school schriftelijk instemt.

  • 2.

    Indien de aanvrager een vervoersvoorziening aanvraagt voor het bezoeken van een school die op grotere afstand van de woning is gelegen dan een andere school van dezelfde onderwijssoort, ontstaat slechts aanspraak op een vervoersvoorziening naar de eerstgenoemde school als de aanvrager schriftelijk verklaart overwegende bezwaren te hebben tegen het openbaar onderwijs dan wel tegen de richting van het onderwijs van alle bijzondere scholen, van de soort waarop de leerling is aangewezen, die dichterbij de woning zijn gelegen.

  • 3.

    Het college betrekt bij de beoordeling van de aanvraag van een vervoersvoorziening het ondersteuningsplan, zoals dat is vastgesteld door het samenwerkingsverband na overleg met het college.

     

Paragraaf 2 BEPALINGEN OMTRENT HET VERVOER VAN LEERLINGEN VAN SCHOLEN VOOR PRIMAIR ONDERWIJS

 

Artikel 7 Algemene bepalingen primair onderwijs

  • 1.

    In deze paragraaf wordt verstaan onder school:

    • a.

      een basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs;

    • b.

      een school voor speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra.

  • 2.

    Deze paragraaf is niet van toepassing op leerlingen van scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs die voortgezet onderwijs volgen.

  • 3.

    Met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 wordt een vervoersvoorziening verstrekt voor de afstand tussen de woning dan wel de opstapplaats en:

    • a.

      de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband van de basisschool waarvan de leerling afkomstig is, of;

    • b.

      een andere speciale school voor basisonderwijs in het onder a. bedoelde samenwerkingsverband, wanneer het vervoer naar die school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen dan het vervoer naar de speciale school voor basisonderwijs als bedoeld onder a.

  • 4.

    Het college kan bij de beoordeling van de aanvraag voor leerlingenvervoer (vervoers)adviezen van deskundigen betrekken die voor de beoordeling van die aanvraag van belang zijn.

Artikel 8 Een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer en vervoer per fiets

  • 1.

    Het college verstrekt aan de aanvrager van leerlingenvervoer voor een leerling die een school zoals bedoeld in artikel 7 lid 1 onder a. bezoekt een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoerwanneer de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school meer dan zes km bedraagt.

  • 2.

    Het college verstrekt aan de aanvrager van leerlingenvervoer voor een leerling die een school zoals bedoeld in artikel 7 lid 1 onder b. bezoekt een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer wanneer de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school meer dan vier km bedraagt.

  • 3.

    Indien aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening zoals bedoeld in het eerste of tweede lid en de leerling naar het oordeel van het college, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets, bekostigt het college aan de aanvrager een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de fiets, afgeleid van de Reisregeling Binnenland.

Artikel 9 Een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer met begeleiding of vervoer per fiets met begeleiding

  • 1.

    Het college verstrekt aan de aanvrager van leerlingenvervoer voor een leerling die een school zoals bedoeld in artikel 7 bezoekt en een begeleider een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer of vervoer per fiets, wanneer:

    • a.

      aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 8 en de leerling op 1 augustus van het betreffende schooljaar jonger dan 9 jaar is;

    • b.

      aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 8 en de leerling op 1 augustus van het betreffende schooljaar 9 jaar of ouder is én door de aanvrager ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat de leerling niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik te maken;

    • c.

      de leerling door een structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap niet zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik kan maken.

  • 2.

    Indien een begeleider meer dan één leerling tegelijk begeleidt, komen slechts de kosten van het vervoer ten behoeve van één begeleider voor bekostiging in aanmerking.

Artikel 10 Een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer

  • 1.

    Het college verstrekt aan de aanvrager van leerlingenvervoer voor de leerling die een school zoals bedoeld in artikel 7 bezoekt een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer, wanneer:

    • a.

      aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 8 of 9 en de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht;

    • b.

      aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 8 of 9 en openbaar vervoer ontbreekt, tenzij de leerling naar het oordeel van het college al dan niet onder begeleiding gebruik kan maken van het vervoer per fiets;

    • c.

      aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 9 en door de aanvrager ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat begeleiding van de leerling in het openbaar vervoer of bij het vervoer per fiets door henzelf of anderen onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is;

    • d.

      de leerling, naar het oordeel van het college, gelet op zijn structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap niet in staat is - ook niet onder begeleiding - van openbaar vervoer gebruik te maken.

  • 2.

    Indien begeleiding in het aangepast vervoer vereist is, vergoedt het college geen andere kosten dan de vervoerskosten die verbonden zijn aan de begeleiding van de leerling in het aangepast vervoer.

Artikel 11 Een vervoersvoorziening in de vorm van eigen vervoer

  • 1.

    Indien aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, kan het college de aanvrager op verzoek toestaan één of meer leerlingen zelf te vervoeren of te laten vervoeren.

  • 2.

    Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de aanvrager is verleend, bekostigt het college aan de aanvrager die een leerling zelf vervoert, dan wel laat vervoeren:

    • a.

      een bedrag op basis van de kosten van het openbaar vervoer wanneer aanspraak zou bestaan op een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer, behoudens het bepaalde in het vijfde lid;

    • b.

      een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto afgeleid van de Reisregeling Binnenland wanneer aanspraak zou bestaan op een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer, behoudens het bepaalde in het vierde lid.

  • 3.

    Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de aanvrager is verleend, wordt aan de aanvrager die meer dan één leerling tegelijk zelf vervoert, dan wel laat vervoeren, een bedrag verstrekt op basis van een kilometervergoeding voor de auto afgeleid van de Reisregeling Binnenland, behoudens het bepaalde in het vierde lid.

  • 4.

    Aan de aanvrager die één of meer leerlingen laat vervoeren door een andere aanvrager die van gemeentewege voor het vervoer van één of meer leerlingen bekostiging ontvangt, afgeleid van de Reisregeling Binnenland, wordt door het college geen bekostiging verstrekt.

  • 5.

    Indien aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening en het college desgewenst toestaat, dan wel van oordeel is, dat de leerling – al dan niet onder begeleiding - gebruik kan maken van vervoer per fiets, bekostigt het college aan de aanvrager ten behoeve van de leerling en indien van toepassing diens begeleider, een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de fiets, afgeleid van de Reisregeling Binnenland.

Artikel 12 Drempelbedrag

  • 1.

    Aan de aanvrager van leerlingenvervoer voor een leerling die een school zoals bedoeld in artikel 7 lid 1 onder a bezoekt, van wie het inkomen meer bedraagt dan € 26.100,-, wordt slechts bekostiging verstrekt voor zover de kosten van het vervoer van die leerling de kosten van het openbaar vervoer over de in artikel 8 bepaalde afstand te boven gaan.

  • 2.

    Indien het college een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer verstrekt, betaalt de aanvrager van leerlingenvervoer voor een leerling die een school als bedoeld in artikel 7 lid 1 onder a bezoekt, per leerling per schooljaar een eigen bijdrage die gelijk is aan de kosten van het openbaar vervoer over de in artikel 8 bepaalde afstand wanneer het inkomen van de aanvrager meer bedraagt dan € 26.100,-.

  • 3.

    De kosten voor openbaar vervoer, genoemd in het eerste en tweede lid, betreffen de kosten van openbaar vervoer die bij gebruik van de OV-chipkaart of een andere binnen de gemeente geldende OV-betaalmogelijkheid voor de in artikel 8 bepaalde afstand redelijkerwijs zouden worden gemaakt, ongeacht de aanwezigheid van openbaar vervoer of het daadwerkelijk gebruik ervan. Bij het bepalen van de kosten wordt rekening gehouden met de kortingen die voor de leerling binnen het systeem kunnen gelden.

  • 4.

    Het bedrag van € 26.100,-, genoemd in het eerste en tweede lid, wordt vanaf 1 januari 2019 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van het voorafgaande jaar en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 450,-. Het aangepaste bedrag treedt in plaats van het in het eerste en tweede lid genoemde bedrag van € 26.100,-.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing op leerlingen die als gevolg van hun structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken.

Artikel 13 Financiële draagkracht afhankelijk(e) bedrag of bijdrage

  • 1.

    Indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor basisonderwijs (zoals bedoeld in de Wet op het primair onderwijs) meer dan 20 km bedraagt, wordt de vastgestelde bekostiging verminderd met een van de financiële draagkracht van de aanvrager afhankelijk bedrag.

  • 2.

    Indien het college een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer verstrekt en de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor basisonderwijs meer dan 20 km bedraagt, betaalt de aanvrager een van de financiële draagkracht afhankelijke bijdrage tot ten hoogste het bedrag van de kosten van het vervoer.

  • 3.

    De hoogte van het bedrag als bedoeld in het eerste lid en de bijdrage als bedoeld in het tweede lid worden berekend per gezin en zijn afhankelijk van de hoogte van inkomen van de aanvrager. De bedragen zijn:

     

Inkomen in euro’s

Financiële draagkracht afhankelijk(e) bedrag of bijdrage in euro’s

0 - 34.500

Nihil

34.500 - 41.500

145

41.500 - 48.000

615

48.000 - 54.500

1145

54.500 - 62.000

1675

62.000 - 68.000

2205

68.000 en verder

Voor elke extra € 5.500: € 540 erbij

  •  

  • 3.

    De inkomensbedragen, genoemd in het derde lid, worden vanaf 1 januari 2019 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar, en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 500,-.

  • 4.

    De bedragen van de eigen bijdrage, bedoeld in het derde lid, worden vanaf 1 januari 2019 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het consumentenprijsindexcijfer van de reeks alle huishoudens op het onderdeel vervoersdiensten heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar, en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 5,-.

  • 6.

    Dit artikel is niet van toepassing op leerlingen die als gevolg van hun structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken.

     

Paragraaf 3 BEPALINGEN OMTRENT HET VERVOER VAN LEERLINGEN VAN SCHOLEN VOOR VOORTGEZET ONDERWIJS

 

Artikel 14 Algemene bepalingen voortgezet onderwijs

  • 1.

    In deze paragraaf wordt verstaan onder school:

    • a.

      een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • b.

      een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra.

  • 2.

    Het college betrekt bij de beoordeling van de aanvraag voor leerlingenvervoer eventuele (vervoers)adviezen van deskundigen die voor de beoordeling van die aanvraag van belang zijn.

Artikel 15 Een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer of vervoer per (brom)fiets

  • 1.

    Het college verstrekt aan de aanvrager van leerlingenvervoer voor een leerling die een school zoals bedoeld in artikel 14 lid 1 onder b. bezoekt, een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer wanneer de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school meer dan vier kilometer bedraagt.

  • 2.

    Indien aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening zoals bedoeld in het eerste lid en de leerling naar het oordeel van het college, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per (brom)fiets, bekostigt het college aan de aanvrager een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de (brom)fiets, afgeleid van de Reisregeling Binnenland.

Artikel 16 Een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer met begeleiding of vervoer per (brom)fiets met begeleiding

  • 1.

    Het college verstrekt aan de aanvrager van leerlingenvervoer voor een leerling die een school zoals bedoeld in artikel 14 bezoekt en een begeleider een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer of vervoer per (brom)fiets, wanneer:

    • a.

      aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 15 en door de aanvrager ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat de leerling niet in staat is zelfstandig van openbaar of vervoer per (brom)fiets gebruik te maken;

    • b.

      de leerling door een structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap niet zelfstandig van het openbaar vervoer of de (brom)fiets gebruik kan maken.

  • 2.

    Indien een begeleider meer dan één leerling tegelijk begeleidt, komen slechts de kosten van het vervoer ten behoeve van één begeleider voor bekostiging in aanmerking.

Artikel 17 Een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer

  • 1.

    Het college verstrekt aan de aanvrager van leerlingenvervoer voor de leerling die een school zoals bedoeld in artikel 14 bezoekt een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer, wanneer:

    • a.

      aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 15 of 16 en de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht;

    • b.

      aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 15 of 16 en openbaar vervoer ontbreekt, tenzij de leerling naar het oordeel van het college onder begeleiding gebruik kan maken van het vervoer per (brom)fiets;

    • c.

      aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 16 en door de aanvrager ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat begeleiding van de leerling in het openbaar vervoer of bij het vervoer per (brom)fiets door henzelf of anderen onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is;

    • d.

      de leerling, naar het oordeel van het college, gelet op zijn structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap niet in staat is - ook niet onder begeleiding - van openbaar vervoer of vervoer per (brom)fiets gebruik te maken.

  • 2.

    Indien begeleiding in het aangepast vervoer vereist is, vergoedt het college geen andere kosten dan de vervoerskosten die verbonden zijn aan de begeleiding van de leerling in het aangepast vervoer.

Artikel 18 Een vervoersvoorziening in de vorm van eigen vervoer

  • 1.

    Indien aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, kan het college de aanvrager op verzoek toestaan één of meer leerlingen zelf te vervoeren of te laten vervoeren.

  • 2.

    Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de aanvrager is verleend, bekostigt het college aan de aanvrager die een leerling zelf vervoert, dan wel laat vervoeren:

    • a.

      een bedrag op basis van de kosten van het openbaar vervoer wanneer aanspraak zou bestaan op een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer, behoudens het bepaalde in het vijfde lid;

    • b.

      een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto afgeleid van de Reisregeling Binnenland wanneer aanspraak zou bestaan op een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer, behoudens het bepaalde in het vierde lid.

  • 3.

    Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de aanvrager is verleend, wordt aan de aanvrager die meer dan één leerling tegelijk zelf vervoert, dan wel laat vervoeren, een bedrag verstrekt op basis van een kilometervergoeding voor de auto afgeleid van de Reisregeling Binnenland, behoudens het bepaalde in het vierde lid.

  • 4.

    Aan de aanvrager die één of meer leerlingen laat vervoeren door een andere aanvrager die van gemeentewege voor het vervoer van één of meer leerlingen bekostiging ontvangt, afgeleid van de Reisregeling Binnenland, wordt door het college geen bekostiging verstrekt.

  • 5.

    Indien aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening en het college desgewenst toestaat, dan wel van oordeel is, dat de leerling - al dan niet onder begeleiding - gebruik kan maken van vervoer per (brom)fiets, bekostigt het college aan de aanvrager ten behoeve van de leerling en indien van toepassing diens begeleider, een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de (brom)fiets, afgeleid van de Reisregeling Binnenland.

     

Paragraaf 4 BEPALINGEN OVER WEEKEINDE- EN VAKANTIEVERVOER

 

Artikel 19 Een vervoersvoorziening voor het weekeinde- en vakantievervoer aan de in de gemeente wonende aanvrager

  • 1.

    Met inachtneming van artikel 6 kent het college desgewenst een vervoersvoorziening voor het weekeinde- en vakantievervoer toe aan de in de gemeente wonende aanvrager van de leerling die, met het oog op het volgen van voor hem passend (voortgezet) speciaal onderwijs in een internaat of pleeggezin verblijft, volgens het bepaalde in dit artikel.

  • 2.

    Het college kent aan de aanvrager een vervoersvoorziening toe voor het weekeindevervoer van de leerling voor de, eenmaal per weekeinde gemaakte, reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft, naar de woning van de aanvrager en terug, voor zover de weekenden niet vallen binnen de in het derde lid bedoelde schoolvakanties.

  • 3.

    Het college kent aan de aanvrager een vervoersvoorziening toe voor het vakantievervoer van de leerling voor de, eenmaal per schoolvakantie van twee dagen of meer, gemaakte reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft, naar de woning van de ouders en terug, voor zover de vakantie voorkomt in de schoolgids van de school die de leerling bezoekt.

  • 4.

    Paragraaf 2 en 3 van deze verordening zijn van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a.

     

Paragraaf 5 SLOTBEPALINGEN

 

Artikel 20 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen in deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 21 Intrekking oude regeling en overgangsregeling

  • 1.

    De Verordening leerlingenvervoer Gemeente Nieuwegein 2009 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Aanvragen die zijn ingediend op grond van de Verordening leerlingenvervoer Gemeente Nieuwegein 2009 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 3.

    Op bezwaarschriften gericht tegen een beschikking op een aanvraag leerlingenvervoer krachtens de Verordening leerlingenvervoer Gemeente Nieuwegein 2009, wordt beslist met toepassing van die verordening.

Artikel 22 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na de datum van de openbare bekendmaking.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als Verordening leerlingenvervoer Gemeente Nieuwegein 2019.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 25 april 2019,

de griffier

Jolien Houtman

de voorzitter

Frans Backhuijs

TOELICHTING

 

ALGEMEEN

Ieder kind heeft recht op passend onderwijs. In sommige gevallen is de afstand naar de school groot of kan een kind wegens zijn structurele handicap niet zelfstandig naar school. Ouders kunnen dan een beroep doen op de verordening Leerlingenvervoer.

 

Wettelijke plicht

De gemeenteraad heeft de wettelijke plicht een regeling vast te stellen voor het leerlingenvervoer. In artikel 4, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs (hierna WPO), artikel 4, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna: WVO) en artikel 4, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra (hierna: WEC), heet het ‘de bekostiging van de door het college noodzakelijk te achten vervoerskosten ten behoeve van het schoolbezoek’. Het gaat hierbij zowel om scholen voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs en regulier voortgezet onderwijs die zijn aangesloten bij samenwerkingsverbanden primair of voortgezet onderwijs, als om instellingen voor cluster 1 en cluster 2. De verordening geeft uitvoering aan de taakstelling van het gemeentebestuur.

 

Inhoud en indeling van de verordening

Naast voorschriften voor de wijze waarop ouders de aanvraag kunnen indienen, bevat deze verordening criteria aan de hand waarvan ouders aanspraak kunnen maken op een vervoersvoorziening. Uitgangspunt daarbij is dat de verantwoordelijkheid voor het schoolbezoek van de leerling bij de ouders blijft. De verordening volgt de indeling van de samenwerkingsverbanden passend onderwijs: primair onderwijs en voortgezet onderwijs.

 

Vervoersvoorziening

In de verordening wordt het begrip ‘ vervoersvoorziening’ gehanteerd. Dat houdt in dat er niet altijd sprake is van een kostendekkende betaling. Zo is ook een voorziening mogelijk in de vorm van aangepast vervoer, dat de gemeente verzorgt of doet verzorgen.

Het college bepaalt in welke vorm leerlingenvervoer wordt verstrekt. Het vervoer dient echter ten allen tijde passend te zijn.

Uitgangspunt van de regeling is bekostiging van het openbaar vervoer. Wanneer de leerling door zijn structurele handicap geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer, zelfs niet met begeleiding, komt hij in aanmerking voor aangepast vervoer.

Als ouders aangeven hun kind zelf te willen vervoeren dienen ze hiervoor toestemming te vragen aan het college. De bekostiging van het vervoer is vervolgens gebaseerd op de vervoersvoorziening waar de ouders voor in aanmerking komen. Het college kan toestemming weigeren op grond van de kosten.

 

Drempelbedrag en draagkrachtafhankelijke bijdrage

De gemeente kan ouders van een leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt een drempelbedrag in rekening brengen. De ouderlijke bijdrage is hierbij gekoppeld aan de door de gemeente vastgestelde kilometergrens, dat wil zeggen de afstand van de woning tot de school waarboven aanspraak kan bestaan op leerlingenvervoer.

In de verordening is deze voor het primair onderwijs vastgesteld op zes kilometer. De ouderlijke bijdrage is dan gelijk aan de kosten van het openbaar vervoer over deze afstand. Het drempelbedrag wordt per leerling in rekening gebracht.

Daarnaast kan de gemeente een bijdrage vragen aan ouders van leerlingen die een school voor basisonderwijs bezoeken die meer dan 20 kilometer van de woning is gelegen. Deze bijdrage is afhankelijk van de draagkracht en wordt per gezin geheven.

Artikelsgewijze toelichting op de Verordening Leerlingenvervoer gemeente Nieuwegein

 

Paragraaf 1 ALGEMENE BEPALINGEN

 

Artikel 1 Begripsomschrijving

In artikel 1 van de verordening is een aantal begrippen nader gedefinieerd, die regelmatig gebruikt worden in de verordening.

 

a. School

Speciale school voor basisonderwijs

De Wet op het primair onderwijs (WPO), die op 1 augustus 1998 in werking is getreden, voorziet in de samenvoeging van het basisonderwijs en het onderwijs voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden (lom), moeilijk lerende kinderen (mlk) en in hun ontwikkeling bedreigde kleuters (iobk) in een wet. De scholen voor lom, mlk en iobk heten onder de WPO ‘speciale scholen voor basisonderwijs’.

 

School voor voortgezet onderwijs

Onder een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de WVO, vallen het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (hierna: vwo), het hoger algemeen voortgezet onderwijs (hierna: havo) en het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (hierna: vmbo) en praktijkonderwijs. Leerwegondersteunend onderwijs is geen aparte schoolsoort, maar betreft extra ondersteuning aan leerlingen in het vmbo.

 

Speciaal onderwijs (WEC)

De Wet op de expertisecentra (WEC) omvat al het overig speciaal en voortgezet speciaal onderwijs. Het gaat om onderwijs voor dove en slechthorende kinderen, kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden, visueel gehandicapte kinderen, lichamelijk gehandicapte kinderen, , langdurig zieke kinderen, zeer moeilijk lerende kinderen, zeer moeilijk opvoedbare kinderen, meervoudig gehandicapte kinderen en kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten.

De WEC onderscheidt de volgende clusters:

  • -

    Cluster 1: onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met deze handicap;

  • -

    Cluster 2: onderwijs aan dove kinderen, slechthorende kinderen en kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden dan wel meervoudige gehandicapte kinderen met een van deze handicaps;

  • -

    Cluster 3: onderwijs aan langdurige zieke kinderen met een lichamelijke handicap, lichamelijk gehandicapte kinderen en zeer moeilijk lerende kinderen dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met een van deze handicaps;

     

  • -

    Cluster 4: onderwijs aan langdurig zieke kinderen anders dan met een lichamelijke

  • handicap, zeer moeilijk opvoedbare kinderen en kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten.

 

Het onderwijs van cluster 1 en cluster 2 wordt gegeven in instellingen. Deze instellingen vallen ook onder het begrip ‘ school’ .

 

Dislocaties en nevenvestigingen

Als een school die een leerling bezoekt meer dan een locatie heeft, rijst de vraag of slechts de hoofdvestiging dan wel alle onderwijslocaties als school in de zin van de verordening moeten worden beschouwd.

Aansluitend bij de regelgeving inzake de huisvesting en materiele instandhouding geldt dat de feitelijke locatie die door de leerling wordt bezocht, wordt aangemerkt als ‘school’.

 

Symbiose

Een leerling van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs kan gedurende ten minste 180 minuten per week onderwijs volgen op een basisschool, een speciale school voor basisonderwijs of een school voor voortgezet onderwijs. Er is dan sprake van symbiose (artikel 24 van de WEC en Titel IV van het Onderwijskundig besluit WEC). Daarvoor moet wel een overeenkomst tussen de scholen gesloten zijn. De leerling volgt in dat geval onderwijs op twee verschillende locaties. Komt de leerling in aanmerking voor leerlingenvervoer, dan bestaat er in beginsel ook aanspraak op leerlingenvervoer naar de school waar een symbioseovereenkomst mee gesloten is, voor zover deze reis voldoet aan de voorwaarden van de verordening. Het gaat dan om vervoer in aansluiting op het begin en einde van de schooldag.

 

Stage

Een stage kan deel uitmaken van het onderwijsprogramma van scholen voor voortgezet onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs. In het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel van het voortgezet onderwijs is voor leerlingen vanaf 14 jaar minstens één stage op ten hoogste vier dagen per week zelfs verplicht (artikel 17, eerste lid van de WEC). Wanneer de stage is opgenomen in de schoolgids is het stageadres aan ter merken als ‘school’. Wanneer de leerling in aanmerking komt voor leerlingenvervoer naar de school waar hij staat ingeschreven, dan bestaat er in beginsel ook aanspraak op leerlingenvervoer naar het stageadres.

 

b. Aanvrager

De omschrijving volgt de begripsbepalingen van de WPO en de WEC. Ook pleegouders zijn aan te merken als verzorgers en vallen daarmee onder begrip ‘ aanvrager’ .

 

c. Leerling

Voor basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs geldt dat kinderen de leeftijd van vier jaar moeten hebben bereikt om als leerlingen te worden toegelaten (artikel 39, eerste lid, van de WPO). In het derde lid van artikel 39 van de WPO is bepaald dat kinderen vanaf drie jaar en tien maanden ten hoogste vijf dagen (schoolgewenningsdagen) de basisschool mogen bezoeken. Deze kinderen zijn echter geen leerlingen in de zin van de wet, en de ouders kunnen dan ook geen aanspraak maken op het leerlingenvervoer.

 

Voor het (voortgezet) speciaal en voortgezet onderwijs geldt dat ouders van leerlingen die zijn toegelaten tot scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs aanspraak kunnen maken op leerlingenvervoer wanneer wordt voldaan aan de voorwaarden van de gemeentelijke verordening Leerlingenvervoer. De leeftijd van de leerling is hierbij niet van belang. Een belangrijke uitzondering vormen leerlingen die rijdende scholen bezoeken voor kinderen van kermisexploitanten of van circusmedewerkers (Titel B van het Besluit trekkende bevolking WPO). Aanvragers van leerlingenvervoer voor leerlingen die deze scholen bezoeken kunnen geen aanspraak maken op leerlingenvervoer. De kosten voor noodzakelijk vervoer van deze leerlingen ten behoeve van het schoolbezoek vormen onderdeel van de materiele instandhouding van die scholen.

 

d. Woning

Onder ‘woning’ wordt in de verordening de plaats verstaan waar de leerling structureel en feitelijk verblijft en van waaruit het kind de school bezoekt. Het is niet relevant in welke gemeente de aanvrager en/of het kind staan ingeschreven.

Structureel houdt in, dat het verblijf niet veroorzaakt wordt door toevallige of tijdelijke omstandigheden.

 

Er kunnen zich omstandigheden voordoen dat een kind twee woningen heeft in de zin van deze verordening. Zo`n situatie kan zich voordoen wanneer een kind in verband met co-ouderschap een woning bij moeder en bij vader heeft. Er is dan sprake van structureel en feitelijk verblijf op twee adressen. In de beleidsregels wordt vastgelegd hoe gehandeld wordt wanneer een kind twee woningen heeft. Vakantie van de aanvrager geldt overigens niet als reden voor noodzakelijke opvang van de leerling elders.

 

e. Afstand

De afstand wordt consequent gemeten aan de hand van één routeplanner. In de beleidsregels wordt vastgelegd welke routeplanner wordt gehanteerd. De route hoeft overigens niet in alle gevallen toegankelijk te zijn voor gemotoriseerd verkeer, volgens een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvs) van 12 juni 1995, nr. R03.93.5575). Ook kan de route – en daarmee de afstand – op de heenweg verschillen van die van de terugweg, volgens een uitspraak van de ABRvS (27 december 1989, nr R03.88.7309).

 

f. (Leerlingen)vervoer

Ter verduidelijking is in deze definitie opgenomen dat het vervoer alleen plaatsvindt in aansluiting op het begin en einde van de schooldag, zoals aangegeven in de schoolgids. Alleen wanneer de structurele handicap van een kwalificatie- en/of leerplichtige leerling noodzaakt tot het volgen van slechts een deel van het onderwijsprogramma, wordt in voorkomend geval wel tijdens de schooltijd vervoerd. Sociale omstandigheden, lichamelijke problemen van tijdelijke aard of leeftijd zijn geen reden voor het vervoeren tijdens schooltijd. Met afwijkende roosters, zoals deze voorkomen in het voortgezet onderwijs, kan in beginsel geen rekening worden gehouden. De vervoerskosten lopen dan te hoog op. Soms zijn, in overleg met leerlingen, ouders en de school, bepaalde vervoersarrangementen en –combinaties mogelijk, waarbij dan de leerlingen beurtelings een bepaalde tijd moeten wachten op het vervoer.

 

g. Openbaar vervoer

Bij de definiëring van het begrip ‘openbaar vervoer’ is aangesloten bij de begripsomschrijving zoals deze is vastgelegd in artikel 1 van de Wet personenvervoer 2000, met uitzondering van de zinsnede ‘ volgens een dienstregeling’; zodoende wordt ook de regiotaxi als een vorm van openbaar vervoer beschouwd.

 

j. Reistijd

De omschrijving van het begrip ‘ reistijd’ is van belang om de tijd die een leerling met het openbaar vervoer onderweg is te kunnen vergelijken met de tijd die nodig is om diezelfde leerling met aangepast vervoer naar en van school te vervoeren. Immers, wanneer de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht, komt de leerling in aanmerking voor aangepast vervoer.

 

De praktijk leert dat leerlingen, ongeacht de manier waarop zij de afstand naar school overbruggen, zo’n tien minuten voor de aanvang van de lessen op het schoolplein aankomen. Daarom wordt deze tijd uitgesloten van de reistijd.

De eventuele wachttijd voor het openbaar vervoer aan het einde van de schooldag wordt wel meegerekend. Wanneer een leerling met aangepast vervoer wordt vervoerd, is er tijd nodig de school te verlaten en in de taxi(bus) te stappen.

Daarvoor wordt tien minuten opgeteld bij de berekende duur van de rit. Deze periode (10 minuten) vond ook de ABRvS redelijk (5 oktober 1990, nr R03.90.6236/86538).

 

k. Toegankelijke school

In de WPO is bepaald dat het samenwerkingsverband primair onderwijs beoordeelt of een leerling toelaatbaar is tot een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs van cluster 3 en cluster 4 (artikel 18a, zesde lid, van de WPO). Het samenwerkingsverband laat zich daarbij adviseren door deskundigen.

 

De WVO kent een soortgelijke bepaling: het samenwerkingsverband voortgezet onderwijs beoordeelt of een leerling toelaatbaar is tot het voortgezet speciaal onderwijs (artikel 17a, zesde lid, van de WVO). Ook hier geldt dat het samenwerkingsverband zich daarbij laat adviseren door deskundigen.

 

Voor instellingen voor cluster 1 en cluster 2 geldt een afwijkende procedure. In de WEC is bepaald dat de commissie van onderzoek beoordeelt of een leerling in aanmerking komt voor het onderwijs op de instelling ‘of op begeleiding vanuit de instelling, waarbij de leerling dan is ingeschreven op een andere school (artikel 41, tweede lid, van de WEC).

 

l. Inkomen

Onder inkomen wordt verstaan: het inkomensgegeven, zoals bedoeld in artikel 21, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in het peiljaar. Als peiljaar voor het inkomen moet op grond van de WPO (artikel 4, zevende lid) worden aangemerkt het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar, waarvoor leerlingenvervoer wordt aangevraagd, begint.

 

m. Opstapplaats

Een opstapplaats is een centrale plaats van waar de leerlingen met de taxibus (aangepast vervoer) worden vervoerd. De leerlingen worden dan niet bij de woning opgehaald, maar dienen zich, al dan niet onder begeleiding, te begeven naar de door de gemeente aangewezen opstapplaats. Een reistijd naar de opstapplaats van dertig minuten acht de ABRvS alleszins redelijk (26 februari 1992, nr. R03.89.0419/83-107).

 

p. Commissie van onderzoek

Voor instellingen voor cluster 1 en cluster 2 geldt dat de instelling of de reguliere school waar de leerling is aangemeld of staat ingeschreven de toelaatbaarheid tot een instelling aanvraagt bij de commissie van onderzoek. Deze commissie beoordeelt aan de hand van criteria of een leerling is aangewezen op onderwijs op de instelling of op begeleiding vanuit de instelling. Als de leerling niet toelaatbaar is tot de instelling, kunnen ouders hun kind inschrijven bij een reguliere school of, als daar reden voor is, bij een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs. De ouders kiezen zelf voor een school, maar kunnen daarbij advies krijgen van de commissie van onderzoek van de instelling. Bepaalt deze commissie dat de leerling extra ondersteuning nodig heeft op een reguliere school, dan krijgt de leerling begeleiding vanuit de instelling.

 

q. Vervoersvoorziening

De wet bepaalt dat de gemeenten het vervoer zelf kunnen verzorgen, dan wel doen verzorgen. In de begripsbepaling ‘vervoersvoorziening’ is dit nader uitgewerkt.

 

 

s. Samenwerkingsverband

Onder 1: Een samenwerkingsverband primair onderwijs omvat volgens artikel 18a van de WPO

alle binnen een bepaald aaneengesloten gebied gelegen vestigingen van basisscholen, speciale scholen voor basisonderwijs, scholen voor speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor zover daaraan speciaal onderwijs wordt verzorgd, behorend tot cluster 3 en cluster 4. Een uitzondering vormen vestigingen van scholen waarvoor het bestuur is aangesloten bij een landelijk samenwerkingsverband.

 

Scholen voor speciaal onderwijs of scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 en cluster 4 die geen vestigingen hebben in het gebied van het samenwerkingsverband, kunnen toch deelnemen aan dit samenwerkingsverband.

 

Instellingen behorende tot cluster 1 en cluster 2 behoren niet tot het samenwerkingsverband.

 

Onder 2: Een samenwerkingsverband voortgezet onderwijs omvat volgens artikel 17a van de

WVO alle binnen een bepaald aaneengesloten gebied gelegen vestigingen van scholen voor voortgezet onderwijs, scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor zover daaraan voortgezet speciaal onderwijs wordt verzorgd, behorend tot cluster 3 en cluster 4. Een uitzondering vormen vestigingen van scholen waarvoor het bestuur is aangesloten bij een landelijk samenwerkingsverband.

 

 

Scholen voor voortgezet speciaal onderwijs of scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 en cluster 4, die geen vestigingen hebben in het gebied van het samenwerkingsverband, kunnen toch deelnemen aan dit samenwerkingsverband.

 

Instellingen behorende tot cluster 1 en cluster 2 behoren niet tot het samenwerkingsverband.

 

u. Ondersteuningsplan

Het ondersteuningsplan speelt in het passend onderwijs een belangrijke rol. Het plan dient te verwezenlijken dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelproces kunnen doormaken en dat leerlingen die extra ondersteuning behoeven een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen. Ook wordt het basisondersteuningsniveau aangegeven, dat voor elke school geldt. Het ondersteuningsplan omvat onder meer de procedure en criteria voor de verdeling, besteding en toewijzing van de ondersteuningsmiddelen en –voorzieningen aan de scholen. Ook moeten de procedure en de criteria voor de plaatsing van leerlingen op speciale scholen voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband en op scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs in het plaan worden opgenomen, evenals de procedure en criteria voor terug- en overplaatsing naar reguliere scholen.

 

Het samenwerkingsverband stelt het ondersteuningsplan vast, maar met de gemeenten die binnen het gebeid van het samenwerkingsverband zijn gelegen (artikel 18a, negende lid, van de WPO en artikel 17a, negende lid van de WVO) moet op overeenstemmingsgericht overleg (hierna: OOGO) gevoerd worden over het concept.

 

Artikel 2 Aanspraak op een vervoersvoorziening

Lid 1:In de verordening worden de aanspraken van de aanvrager op een vervoersvoorziening voor het dagelijks vervoer van leerlingen naar scholen voor basisonderwijs, speciale scholen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs vastgelegd.

 

Lid 2: Het college kan van de aanvrager verlangen een eigen bijdrage te betalen voor het vervoer van hun leerlingen. De hoogte van deze eigen bijdrage, die slechts van toepassing is op ouders van leerlingen die scholen voor basisonderwijs of speciale scholen voor basisonderwijs bezoeken, is afhankelijk van het inkomen van de aanvrager en de afstand tussen de woning en de te bezoeken school. Wanneer de aanvrager weigert tot of nalatig is in de betaling, leidt dit tot het vervallen van de aanspraak op de vervoersvoorziening. In het tweede lid komt ook tot uitdrukking dat het drempelbedrag en de inkomensafhankelijke bijdrage nooit hoger kunnen zijn dan de werkelijke kosten van het vervoer.

 

Lid 3: Wanneer kan worden aangetoond dat een aanvrager van leerlingenvervoer via een andere weg (bijvoorbeeld via de werkgever) vergoeding ontvangt voor de kosten van het vervoer naar school, wordt die vergoeding afgetrokken van de bekostiging die de aanvrager zou hebben gekregen op basis van de verordening leerlingenvervoer. Ook is het mogelijk deze vergoeding als bijdrage in rekening te brengen wanneer een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer is toegekend.

 

 

 

Het bovenstaande geldt echter niet voor vergoedingen die -op aanvraag- aan ouders van schoolgaande kinderen in het voortgezet onderwijs worden verstrekt op basis van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Deze vergoeding is opgebouwd uit verschillende componenten, zoals lesgeld en is niet uitsluitend bestemd voor reiskosten. Daarom wordt deze vergoeding niet verrekend met de vervoersvoorziening.

 

Lid 4: De verantwoordelijkheid voor het schoolbezoek blijft ingevolge de Leerplichtwet in alle gevallen bij de aanvrager liggen. In het vierde lid van artikel 2 is deze verantwoordelijkheid nog eens expliciet vastgelegd. Deze verantwoordelijkheid kan door de aanvrager niet op- of overgedragen worden aan de gemeente. De wettelijke regeling, noch de gemeentelijke verordening beperkt deze verantwoordelijkheid van de aanvrager.

 

Artikel 3 Aanvraagprocedure

Wanneer een aanvrager denkt voor leerlingenvervoer in aanmerking te komen, dient hij/zij hiertoe een aanvraag Leerlingenvervoer in te dienen bij het college. De gemeente stelt hiervoor een digitaal aanvraagformulier beschikbaar. In artikel 3 van de verordening zijn nadere bepalingen opgenomen voor wat betreft de aanvraag voor leerlingenvervoer.

 

Lid 1: De aanvrager is op grond van artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hier: Awb) verplicht de in dit lid bedoelde gegevens te overleggen wanneer deze van belang zijn voor een juiste beoordeling van de aanvraag. Onder gegevens wordt ook de toevoeging van verklaringen (bewijsstukken) verstaan: Bijvoorbeeld een medische verklaring, werkgeversverklaring, verklaring van de rijksinspecteur der belasting of een verklaring van overwegende bezwaren.

 

Het aanvraagformulier en de gegevens dienen juist en volledig ingevuld te zijn. Het college bepaalt welke gegevens van belang zijn voor een juiste beoordeling van de aanvraag en beoordeelt of de gegevens juist en volledig zijn ingevuld.

 

Lid 2: De ingangsdatum van de vervoersvoorziening kan principe op twee momenten plaatsvinden: 1. Bij aanvang van het nieuwe schooljaar, 2. gedurende het schooljaar. Om het vervoer bij aanvang van het nieuwe schooljaar te kunnen garanderen, is in dit lid bepaald dat de aanvraag juist en volledig (voorzien van alle benodigde gegevens) minimaal 8 weken voorafgaand aan het nieuwe schooljaar moet worden ingediend.

 

Lid 3: Als het aanvraagformulier aangevuld of gecorrigeerd moet worden, informeert het college de aanvrager hierover per brief. De aanvrager wordt dan in de gelegenheid gesteld om de verlangde gegevens binnen een door het college te bepalen termijn (bijvoorbeeld 2 weken) aan te vullen of te verbeteren. Als hier geen gebruik van wordt gemaakt, bepaalt het college of de aanvraag in behandeling wordt genomen. Wanneer de aanvraag niet in behandeling wordt genomen, wordt de aanvrager hierover schriftelijk geïnformeerd.

 

Lid 4: In dit lid is bepaald dat het college over een aanvraag besluit binnen de wettelijk toegestane beslistermijn van acht weken (gebaseerd op artikel 4:13 Awb). Artikel 4.15 van de Awb bepaalt dat de beslistermijn wordt opgeschort tot de dag waarop de aanvraag met de ontbrekende gegevens is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

 

In lid 4 is daarom bepaald dat het college binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens een beslissing neemt.

 

Lid 5: Het kan gebeuren dat de gestelde afwikkelingstermijn niet haalbaar is voor de gemeente. Bijvoorbeeld wanneer het gevraagde oordeel van deskundigen uitblijft of wanneer er sprake is van een bijzondere situatie. In die gevallen kan het college de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen. Dit is vastgelegd in lid 5.

 

Lid 6 onder b: Wanneer een aanvraag gedurende het schooljaar aan het college wordt gericht, zal de ingangsdatum van het leerlingenvervoer samenvallen met de in het aanvraagformulier verzochte datum mits deze niet voor de datum van aanvraag ligt (de datum van ontvangst).

 

De termijnen in lid 4 en 5 van artikel 3 zijn inclusief de tijd die het college nodig heeft om een genomen besluit aan de aanvrager bekend te maken. Als de termijnen zoals verwoord in lid 4 en lid 5 van artikel 3 overschreden worden, kan de aanvrager op basis van artikel 6:2 van de Awb daartegen bezwaar maken en beroep instellen. In dit geval is het bezwaar en beroep niet aan een termijn gebonden (artikel 6:21, eerste lid van de Awb).

 

Artikel 4 Verstrekken van een vervoersvoorziening

In artikel 4 is bepaald dat het college bij de verstrekking van de vervoersvoorziening de wijze, de ingangsdatum en de tijdsduur van de voorziening bepaalt. Zij legt dit vast in de beschikking.

 

Artikel 5 Doorgeven van wijzigingen

Lid 1: Dit lid regelt dat de aanvrager verplicht is wijzigingen door te geven aan het college, die van directe invloed zijn op de verstrekte vervoersvoorziening. Zij dienen dergelijke wijzigingen direct schriftelijk of per e-mail (leerlingzaken@nieuwegein.nl) mede te delen aan het college. Te denken valt aan een wijziging in het woonadres, adres van de school, wijziging van school(tijden), de reistijd of wijzigingen in de gezinssituatie die bijvoorbeeld van invloed zijn op het begeleiden van leerlingen.

 

Lid 2: Indien de wijziging daartoe aanleiding geeft vervalt de aanspraak op de verstrekte vervoersvoorziening en verstrekt het college al dan niet opnieuw een vervoersvoorziening. Wanneer de wijziging geen invloed op de vervoersvoorziening heeft, gebeurt dit uiteraard niet.

Een wijziging in het inkomen van de aanvrager die op grond van artikel 12 en 13 in deze verordening een bijdrage in de kosten van het vervoer verschuldigd is, heeft in principe geen invloed op de bekostiging van de vervoerskosten voor datzelfde jaar. Indien echter sprake is van een structurele daling in het inkomen van de aanvrager, kan het college vooruitlopend op een komend schooljaar de bekostiging aanpassen.

 

Lid 3 : Wanneer het college, zonder hiervan door de aanvrager per direct op de hoogte te zijn gesteld, zelf wijzigingen vaststelt die van invloed kunnen zijn op de aanspraak op de vervoersvoorziening, kan het zijn dat de aanvrager ten onrechte een vervoersvoorziening heeft ontvangen. Op grond van lid 3 van artikel 5 in de verordening kan de ten onrechte genoten bekostiging teruggevorderd worden of in mindering worden gebracht bij eventueel nieuw te verstrekken bekostiging. De beslissing wordt aan de aanvrager bekend gemaakt.

 

Artikel 6 De dichtstbijzijnde toegankelijke school

In de artikelen 4 van de WPO, WVO en de WEC is bepaald dat de gemeenteraad bij het vaststellen van de verordening en het college bij de uitvoering daarvan de op godsdienst of levensbeschouwing van de aanvrager berustende keuze voor een school dient te eerbiedigen. Ook is in genoemde artikelen bepaald dat in de verordening geen onderscheid wordt gemaakt tussen openbaar en bijzonder onderwijs. Als toegankelijke school is dan aan te merken de school van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school. Daar komt een tweede criterium bij, namelijk de school van de soort waarop de leerling is aangewezen op grond van zijn lichamelijke of geestelijke beperking. In de verordening is dit verankerd in artikel 6.

 

Lid 1: Een vervoersvoorziening wordt verstrekt over de afstand tussen de woning/ opstapplaats van de leerling en de dichtstbijzijnde voor hem/haar toegankelijke school. Als dichtstbijzijnde school wordt aangemerkt: de school die naar afstand het dichtst bij de woning gelegen is, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende (meest) begaanbare, veilige weg.

 

Wanneer een leerling een school bezoekt die, met voorbijgaan van een vergelijkbare school van dezelfde gewenste richting, verder van de woning van de leerling is verwijderd, blijft de aanspraak in principe beperkt tot de kosten verbonden aan het vervoer naar en van de dichtst bij de woning gelegen school. Het college is echter niet verplicht in dat geval deze kosten te vergoeden. Het college kan besluiten om in het geheel geen bekostiging te verstrekken, als vervoer aanwezig is waarvan de kosten voor de gemeente gelijk blijven, ongeacht het feit of de leerling van dat vervoer gebruik maakt. Bijvoorbeeld wanneer de gemeente met het georganiseerd vervoer leerlingen vervoert naar de dichtstbij gelegen school.

 

Wanneer de situatie zich voordoet dat vervoer naar een verder van de woning van de leerling gelegen school van dezelfde richting voor de gemeente goedkoper is (of niet meer kosten met zich meebrengt), kan het college de aanvrager vragen ermee in te stemmen dat de leerling naar die school wordt vervoerd. Voor een openbare school geldt hetzelfde.

 

Richting

Het Rijk heeft een aantal richtingen erkend binnen het bijzonder onderwijs. De erkende richtingen binnen het bijzonder onderwijs op dit moment zijn: het (rooms) katholiek onderwijs, protestants-christelijk onderwijs (gereformeerd, hervormd), onderwijs naar de leer van de gereformeerde kerk (vrijgemaakt), reformatorisch onderwijs en het evangelisch onderwijs; voor het joods onderwijs, (orthodox) islamitisch onderwijs en het hindoe onderwijs, en tenslotte het algemeen bijzonder of neutraal bijzonder onderwijs en het onderwijs op antroposofische grondslag (vrijescholen). Een bepaalde onderwijskundige methode wordt niet tot het begrip ‘richting’ gerekend. Hiermee worden onder andere bedoeld: Jenaplanscholen, Montessorischolen, Iederwijsscholen etc.

 

Lid 2: Op grond van dit lid dient de aanvrager van leerlingenvervoer voor een leerling die een school bezoekt die op grote afstand is gelegen, terwijl zich dichterbij andere, ook voor de leerling passende scholen bevinden, bij de aanvraag van leerlingenvervoer schriftelijk te verklaren dat zij overwegende bezwaren heeft tegen het openbaar onderwijs dan wel de richting van de dichterbij gelegen bijzondere scholen.

Deze verklaring van bezwaar dient zich te richten tegen de richting van het bijzonder onderwijs dan wel tegen het openbaar onderwijs en niet tegen de onderwijskundige methode die op de school gehanteerd wordt. Het college is niet gerechtigd de bezwaren van ouders tegen een bepaalde richting inhoudelijk te verifiëren.

 

Lid 3: Het samenwerkingsverband Passend Onderwijs stelt een ondersteuningsplan op waarin – onder meer- wordt aangegeven welk niveau van basisondersteuning voor elke school geldt, hoe de scholen met elkaar een samenhangend geheel aan ondersteuningsvoorzieningen hebben gecreëerd, op welke wijze verwijzing naar het (voortgezet) speciaal onderwijs plaatsvindt en hoe zij ouders informeren. Uit het ondersteuningsplan blijkt welke scholen bepaalde ondersteuning kunnen bieden.

 

Omdat de inhoud van het ondersteuningsplan Passend Onderwijs van invloed kan zijn op het gemeentelijke leerlingenvervoer beleid en visa versa, voeren de gemeente en het samenwerkingsverband Passend Onderwijs OOGO. Het is dan ook niet meer dan logisch dat de gemeente bij de beoordeling van een aanvraag leerlingenvervoer het ondersteuningsplan Passend Onderwijs betrekt.

 

Paragraaf 2 BEPALINGEN OMTRENT HET VERVOER VAN LEERLINGEN VAN SCHOLEN

VOOR PRIMAIR ONDERWIJS

 

Paragraaf 2 heeft betrekking op leerlingen van scholen die zijn aangesloten bij een samenwerkingsverband primair onderwijs en leerlingen van instellingen voor cluster 1 en cluster 2 die primair onderwijs volgen.

 

Artikel 7 Algemene bepalingen primair onderwijs

Lid 3: Dit lid is een aanvulling op artikel 6. Voor alle onderwijssoorten geldt de hoofdregel van artikel 6, eerste lid: een vervoersvoorziening wordt toegekend naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school. Volgens artikel 4, vijfde lid van de WPO moet echter, wanneer het gaat om speciale scholen voor basisonderwijs, een vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde school in het samenwerkingsverband worden toegekend. Dat hoeft niet per se de dichtstbijzijnde toegankelijke school van zijn soort te zijn. Het is mogelijk dat een speciale school voor basisonderwijs buiten het samenwerkingsverband dichterbij de woning is gelegen.

 

In het derde lid van artikel 7 wordt verder gesproken van de basisschool waarvan de leerling afkomstig is. Dit is op grond van artikel 6 de dichtstbijzijnde toegankelijke basisschool. In dat geval is artikel 7 van toepassing. Daarnaast geldt, als gevolg van de verwijzing naar artikel 6, bij toepassing van artikel 7, derde lid, aanhef en onderdeel b, ook hier het vereiste van schriftelijke instemming van de ouders.

 

Lid 4: Om te kunnen beoordelen of een leerling in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening en, als dat het geval is, voor welke type voorziening de leerling dan in aanmerking komt, is in een aantal gevallen advies van deskundigen nodig.

 

 

 

Veelal gaat het om de vraag of een leerling door zijn handicap in het geheel niet van openbaar vervoer gebruik kan maken, of alleen onder begeleiding daarvan gebruik kan maken, of wellicht – al dan niet onder begeleiding – naar school kan fietsen. Adviezen kunnen worden gegeven door:

  • -

    de commissie voor de begeleiding, ingesteld door een of meer scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs van cluster 3 en cluster 4;

  • -

    de commissie van onderzoek, ingesteld door een of meer instellingen van cluster 1 en cluster 2;

  • -

    de ambulante begeleider van de leerling;

  • -

    de directeur van de school;

  • -

    het samenwerkingsverband.

 

Deze personen/ instanties staan immers, na de aanvrager, het dichtst bij de leerling.

Om een zo objectief mogelijk advies te verkrijgen, zullen gerichte vragen worden gesteld en zal worden gevraagd het antwoord te motiveren. Wanneer de specifieke handicap van de leerling daarom vraagt, kan advies worden ingewonnen bij:

  • -

    de huisarts van de leerling;

  • -

    de jeugdgezondheidszorg

  • -

    de geneeskundige dienst,

  • -

    een sociaal-medische advies dienst;

  • -

    een medicus gespecialiseerd in de betreffende handicap;

  • -

    een orthopedagoog;

  • -

    een kinderpsycholoog;

  • -

    etc.

 

Soms is een onafhankelijk onderzoek noodzakelijk. De kosten hiervan komen voor rekening van de gemeente.

 

Wanneer advies nodig is over deelaspecten van het vervoer, bijvoorbeeld of een bepaald deel van de route veilig is, kan dit worden ingewonnen bij deskundigen op het terrein van het desbetreffende deelaspect, bijvoorbeeld de (verkeers)politie of een verkeerskundige.

 

Artikel 8 Een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer en vervoer per fiets

In artikel 8 zijn de minimumvoorwaarden vastgelegd waaronder aanvragers voor leerlingen die scholen bezoeken die onder paragraaf 2 vallen, aanspraak kunnen maken op leerlingenvervoer.

Hierbij geldt als uitgangspunt: een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer dan wel vervoer per fiets.

 

Lid 1: In lid 1 is bepaald dat de aanvrager van leerlingenvervoer voor een leerling die een school zoals bedoeld in artikel 7 lid 1 onder a. bedoeld in aanmerking kan komen voor een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer wanneer de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school meer dan zes km bedraagt. Dit betekent dat bij 6,0 km geen recht op leerlingenvervoer bestaat en bij 6,1 km wel. Deze afstand van 6 km is als bovengrens in artikel 4, zevende lid van de WPO vastgelegd en wordt ook in de modelverordening van de VNG als afstandscriterium gehanteerd. De afstand moet per route, zowel voor de heen- als voor de terugweg, worden bepaald.

De wijze waarop deze afstand wordt gemeten, is vastgelegd in de beleidsregels. Ook is daarin vastgesteld hoe wordt omgegaan met de situatie wanneer de afstand voor de heenreis wel meer dan 6,0 km is en voor de terugreis niet en omgekeerd.

 

De gemeente bekostigt de goedkoopst mogelijke wijze van openbaar vervoer. Het gaat hierbij om de kosten die met de OV-chipkaart (of eventueel een andere, binnen de gemeente of regio geldende betaalmogelijkheid) worden gemaakt, rekening houdend met kortingen die voor de leerling binnen het systeem kunnen gelden.

 

Lid 2: In lid 2 is bepaald dat de aanvrager van leerlingenvervoer voor een leerling die een school zoals bedoeld in artikel 7 lid 1 onder b. bedoeld in aanmerking kan komen voor een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer wanneer de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school meer dan vier km bedraagt.

 

Hierbij dient echter rekening te worden gehouden met het bepaalde in artikel 9 lid 1 onder c. en artikel 10 lid 1 onder d. van de verordening. In deze bepalingen staat dat als de leerling als gevolg van zijn structurele handicap niet of niet zelfstandig met het openbaar vervoer of de fiets kan reizen, toch een vervoersvoorziening moet worden verstrekt. Dit geldt ongeacht de afstand tussen de woning en de school. Het gaat om een vervoersvoorziening in de vorm van OV met begeleiding of vervoer per fiets met begeleiding, wanneer de leerling als gevolg van zijn structurele handicap niet zelfstandig, maar wel onder begeleiding met OV of de fiets kan reizen. Een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer wordt toegekend als de leerling als gevolg van zijn structurele handicap ook niet onder begeleiding met OV of de fiets kan reizen.

 

Lid 3: Het derde lid van artikel 8 bepaalt dat ook een fietsvergoeding als vervoersvoorziening kan worden verstrekt. Het college dient dan van oordeel te zijn dat de leerling - al dan niet onder begeleiding - gebruik kan maken van het vervoer per fiets. Hierbij worden factoren als leeftijd, eventuele handicap, de veiligheid van de route en de afstand in overweging genomen. Het is mogelijk een fietsvergoeding voor de zomermaanden te verstrekken en een andere vervoersvoorziening voor de overige maanden.

 

Artikel 9 Een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer met begeleiding of vervoer per fiets met begeleiding

Soms blijkt het voor de leerling niet mogelijk om zelfstandig met het openbaar vervoer of de fiets te reizen.

 

Lid 1 onder a. en b.: In artikel 8 is bepaald dat de aanvrager van leerlingenvervoer voor een leerling die een school zoals bedoeld in artikel 7 bezoekt in aanmerking komt voor leerlingenvervoer als de afstand van de woning naar de school meer dan zes kilometer is. Als daarbij de leerling jonger dan negen jaar is, komt de aanvrager in aanmerking voor een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer met begeleiding of vervoer per fiets met begeleiding.

 

Een dergelijke voorziening met begeleiding wordt ook toegekend, wanneer de leerling 9 jaar of ouders is én de aanvrager op een voor het college bevredigende wijze kan aantonen dat het kind niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik te maken.

Gedacht kan worden aan de volgende situaties:

  • -

    de leerling moet een of meerdere malen overstappen;

  • -

    de route van het uitstappunt van de bus naar de school kent gevaarlijke punten;

 

Wanneer de leerling op 1 augustus van het schooljaar acht jaar is, geldt voor het hele schooljaar dat de leerling als acht jaar wordt aangemerkt, ook al wordt de leerling in de loop van het schooljaar negen jaar.

 

De grens van negen jaar is gebaseerd op onderzoek (2001). Over het algemeen, zo bleek, kan een kind van negen jaar zonder begeleiding alleen met de fiets over straat.

 

Lid 1 onder c.: Wanneer een leerling door zijn/ haar structurele handicap niet zelfstandig met het openbaar vervoer of de fiets kan reizen, wordt ook een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer met begeleiding of vervoer per fiets met begeleiding toegekend. Dit geldt ongeacht de afstand tussen de woning en de school.

 

Het college bepaalt op grond van de documenten die de aanvrager bij de aanvraag van leerlingenvervoer overhandigt of de leerling door zijn/haar handicap niet zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets kan gebruik kan maken. Het college kan hierbij advies van (onafhankelijke) deskundigen inwinnen (zie ook toelichting artikel 7).

 

Lid 2: Begeleiding in het vervoer is primair de taak van de aanvrager. Als de aanvrager niet in staat is het kind te begeleiden, dient de aanvrager daar zelf een oplossing voor te vinden.

 

Zo kan ook een familielid, een kennis, een oppas, een van de buren, een ouder van een andere leerling of een klassen assistent de leerling begeleiden. Met de begeleiding van een jongere leerling door een oudere leerling moet uiteraard omzichtig worden omgegaan. Rekening dient te worden gehouden met de leeftijden, verkeerssituaties etc. Wie de leerling ook begeleidt, de vervoersvoorziening met begeleiding zoals bedoeld in dit artikel wordt toegekend aan de aanvrager. Als een begeleider meer dan een leerling tegelijk begeleidt, wordt de begeleider slechts één maal bekostigd.

 

Artikel 10 Een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer

In artikel 10 van de verordening is vastgelegd wanneer een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer wordt verstrekt. Deze vervoersvoorziening wordt in principe slechts in uitzonderinggevallen verstrekt.

 

Lid 1, onderdeel a: Wanneer de leerling met gebruikmaking van het openbaar vervoer, meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht, wordt een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer toegekend. Van belang is hier de omschrijving van het begrip ‘reistijd’. Zie hiervoor de toelichting op artikel 1. De praktijk leert dat leerlingen, ongeacht de manier waarop zij de afstand naar school overbruggen, zo’n tien minuten vóór de aanvang van de lessen op het schoolplein aankomen. Deze tijd wordt daarom uitgesloten van de reistijd. De eventuele wachttijd voor het openbaar vervoer aan het einde van de schooldag wordt wel meegerekend.

Wanneer een leerling met aangepast vervoer wordt, is er tijd nodig de school te verlaten en in de taxi(bus) te stappen. Er wordt daarom tien minuten opgeteld bij de berekende duur van de rit. Volgens de ABRvs is tien minuten in dit geval een redelijke tijd (ABRvS, 5 oktober 1990, nr. R03.90.6236/86538).

 

Het kan voorkomen dat voor de heenreis (woning-school) de reistijd met het openbaar vervoer overschreden wordt, terwijl dit voor de terugreis niet het geval is (of visa versa). In een dergelijk geval kan voor de heenreis aangepast vervoer worden toegekend en voor de terugreis een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer, al dan niet met begeleiding. Overigens is het niet zo dat de aanvrager, wanneer op basis van het criterium reistijd een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer wordt toegekend, van het college kan eisen dat de reistijd ook daadwerkelijk tot 50% of minder wordt teruggebracht (in het geval dat het college het vervoer zelf organiseert). Wanneer een taxibusje meer leerlingen vervoert, kan dit tijdscriterium overschreden worden.

 

Het is enkel van belang dat via individuele meting de conclusie wordt getrokken, dat de reisduur van die leerling met het openbaar vervoer meer dan anderhalf uur bedraagt en deze met het aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht.

 

Lid 1, onderdeel b: In een aantal gemeenten komt het voor dat openbaar vervoer geheel ontbreekt of zo weinig frequent rijdt dat leerlingen daar gebruik van kunnen maken voor het vervoer van de woning naar school of terug. In principe wordt dan een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer toegekend.

 

Overigens biedt artikel 10, eerste lid, aanhef en onderdeel b, het college de mogelijkheid om te beoordelen of de leerling in staat is met de fiets naar school te gaan.

 

Lid 1, onderdeel c: De aanvrager dient op een voor de gemeente bevredigende wijze aan te tonen dat het voor hem/haar onmogelijk is om de leerling in het openbaar vervoer te begeleiden of dat deze begeleiding tot ernstige benadeling van het gezin zou leiden. Ook mag van de aanvrager worden verwacht dat hij allereerst zelf een oplossing voor het (laten) begeleiden van de leerling zoekt, wanneer dat nodig is. Zie ook de toelichting op artikel 9 lid 2.

 

Lid 1, onderdeel d: Als de leerling door zijn/haar structurele handicap niet in staat is, ook niet onder begeleiding, van het openbaar vervoer gebruik te maken, kent het college een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer toe. Dit geldt ongeacht de afstand tussen de woning en de school. Zie ook de toelichting bij artikel 9 lid 1 onder c.

 

Lid 2: Soms is begeleiding in het aangepast vervoer noodzakelijk. Bijvoorbeeld wanneer een leerling verzorging nodig heeft of in het geval een leerling bepaald onwenselijk gedrag vertoont. In dit geval worden alleen de kosten van het vervoer die aan deze begeleiding verbonden zijn, vergoed. Ook kan de gemeente een plaats beschikbaar stellen in het aangepast vervoer. Salariskosten worden niet vergoed. Voor medische begeleiding tijdens het vervoer is de gemeente niet verantwoordelijk.

 

Artikel 11 Een vervoersvoorziening in de vorm van eigen vervoer

Artikel 11 van de verordening geeft nadere regels bij de verstrekking van een vervoersvoorziening in de vorm van eigen vervoer. Hiervan is sprake wanneer de aanvrager de leerling zelf naar school vervoert of laat vervoeren met een eigen vervoermiddel (auto/bromfiets etc.) of wanneer een leerling gebruikmaakt van de fiets.

 

Lid 1: Als aanvrager de leerling zelf wenst te (laten) vervoeren, is toestemming van het college noodzakelijk. Een belangrijke maatstaf voor toestemming is dat het toekennen van een vervoersvoorziening in de vorm van eigen vervoer voor de gemeente goedkoper is. Ook kunnen aspecten als de zelfredzaamheid van de leerling meespelen bij de beoordeling van het college of de leerling zelf of onder begeleiding gebruik kan maken van het vervoer per fiets.

 

 

Lid 2: De bekostiging van het eigen vervoer is gerelateerd aan de voorziening waar de aanvrager in principe op basis van de bepalingen in de verordening voor in aanmerking komt:

  • a.

    Openbaar vervoer

  • Als aanvrager in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer en de leerling, met toestemming van het college, zelf vervoert, dan keert het college bekostiging uit op basis van de kosten van het openbaar vervoer.

  •  

  • Het college gaat na wat voor de te overbruggen afstand betaald zou worden wanneer de leerling gebruik zou maken van het openbaar vervoer. Hierbij wordt het meest goedkope tarief als uitgangspunt genomen.

  • b.

    Aangepast vervoer

  • Als aanvrager in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer en de leerling, met toestemming van het college zelf vervoert, wordt een vergoeding per kilometer verstrekt. De hoogte van deze kilometervergoeding is afgeleid van de Reisregeling Binnenland. Het volledige bedrag wordt uitgekeerd voor de kilometers die de leerling aflegt. Wanneer zowel de heen- als de terugreis tweemaal worden vergoed, rekent de gemeente met het gehalveerde bedrag. Voor het vervoeren van de leerling tussen de middag wordt geen vergoeding verstrekt.

 

Lid 3 en 4: Het derde lid bepaalt dat aanvrager in aanmerking komt voor bekostiging op basis van een kilometervergoeding, wanneer hij – na toestemming van het college – meer dan één leerling tegelijk vervoert. Dit geldt ook wanneer de aanvrager in principe slechts aanspraak maakt op bekostiging op basis van de kosten van openbaar vervoer. De kilometervergoeding geldt voor de auto en wordt niet per leerling verstrekt. Wanneer aanvrager toestemming vraagt meerdere kinderen met een eigen busje te vervoeren, kan het college bij wijze van uitzondering op grond van artikel 21 een andere bekostiging vaststellen. Dit vervoer kan goedkoper zijn dan aangepast vervoer per leerling. Aan de aanvrager die één of meer leerlingen laat vervoeren door andere (pleeg)ouders/ voogden of verzorgers, wordt geen bekostiging verstrekt (vierde lid).

 

Lid 5: Ten slotte bepaalt artikel 11, vijfde lid, van de verordening dat het college bekostiging verstrekt op basis van het aantal kilometers fietsvervoer (Reisregeling Binnenland) wanneer de leerling gebruik maakt van het vervoer per fiets. Hiervan is sprake als:

 

  • a.

    het college van oordeel is dat de leerling al dan niet onder begeleiding gebruik kan maken van het vervoer per fiets;

  • b.

    de aanvrager dit wenst, bijvoorbeeld in het kader van de bevordering van de zelfredzaamheid, en het college hiervoor toestemming geeft.

 

Op welke wijze de afstand voor de berekening van de hoogte van de vergoeding wordt bepaald, is vastgelegd in de beleidsregels.

 

Artikel 12 Drempelbedrag

Dit artikel heeft tot doel de aanvrager verantwoordelijk te laten zijn voor een bepaald deel van de (werkelijk gemaakte) kosten van het vervoer; de zogenaamde drempel. Het bedrag wordt per leerling in rekening gebracht. Wanneer een leerling slechts een deel van het schooljaar gebruik maakt van het leerlingenvervoer, wordt het drempelbedrag naar evenredigheid in rekening gebracht. Dit geldt ook wanneer alleen voor de heen- of de terugreis een vervoersvoorziening wordt toegekend, of voor enkele dagen per week.

 

Lid 1 en lid 2: Bij het drempelbedrag is de ouderlijke bijdrage gekoppeld aan de door de gemeente vastgestelde kilometergrens, dat wil zeggen de afstand van de woning tot de school waarboven aanspraak kan bestaan op leerlingenvervoer.

 

Invoering van het drempelbedrag houdt in, dat de kosten van het openbaar vervoer tot aan deze kilometergrens voor rekening van de aanvrager komen. Ook wanneer het college een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer toekent.

 

In de verordening is de kilometergrens voor leerlingen die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoeken gesteld op 6 kilometer als bovengrens (artikel 8).

 

Lid 3: Voor de berekening van de hoogte van het drempelbedrag is de gemeente gebonden aan de wet. Er kan niet worden gewerkt met een fictief bedrag; de kosten van het openbaar vervoer dienen te worden bepaald op basis van de zone-indeling. Dit betekent dat bij een aanvraag voor leerlingenvervoer moet worden nagegaan hoeveel zones gereisd moet worden om de afstand tot aan de door de gemeente vastgestelde kilometergrens te overbruggen. Het drempelbedrag bedraagt dan de kosten van een jeugdjaarkaart voor dit aantal te reizen zones.

 

Bij de vaststelling van de hoogte van het drempelbedrag is het niet van belang of de leerling daadwerkelijk gebruikmaakt van het openbaar vervoer.

 

Ook wanneer de leerling gebruikmaakt van aangepast vervoer of wanneer er geen openbaar vervoer aanwezig is, dient de aanvrager de kosten van het openbaar vervoer over de afstand tot aan de door de gemeente gestelde kilometergrens zelf te dragen. In dat geval dient te worden uitgegaan van de kortste meest gangbare, voor de leerling toegankelijke route.

 

Lid 4: Het begrip inkomen is gedefinieerd in artikel 1. Als grenswaarde wordt in de wet (artikel 4, zevende lid van de WPO) een gezamenlijk inkomen genoemd van € 17.700,- voor het schooljaar 1998-1999. Dit bedrag moet per 1 januari 1999 jaarlijks worden geïndexeerd op een voorgeschreven wijze.

In deze verordening is de grenswaarde van het gezamenlijk inkomen voor het heffen van een drempelbedrag voor het schooljaar 2018/2019 (dus voor het peiljaar 2016) vastgesteld op € 26.100,-.

 

Lid 5: De doelgroep voor het drempelbedrag bestaat uit leerlingen die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoeken en waarvan de aanvrager een inkomen heeft dat boven een bepaalde grens uitkomt.

 

Uitgezonderd zijn leerlingen die vanwege hun structurele handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen of vanwege hun handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken. Aan de aanvrager van leerlingenvervoer ten behoeve van deze leerlingen mag geen drempelbedrag gevraagd worden. Voor deze leerlingen geldt ook geen kilometergrens als voorwaarde voor een vervoersvoorziening. Aan de aanvrager van leerlingenvervoer voor een leerling die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bezoekt, kan geen drempelbedrag worden opgelegd omdat de WEC deze mogelijkheid niet biedt.

 

Als het gezamenlijk inkomen van het peiljaar nog niet bekend is, kan het derde jaar voorafgaande aan het desbetreffende schooljaar als voorlopig uitgangspunt worden gehanteerd. In een later stadium, als het inkomen van het peiljaar bekend is, kan een definitieve berekening worden gemaakt.

 

Als het gezamenlijk inkomen van de betrokken ouders in de periode die ligt tussen het peiljaar en het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend op een structurele wijze gedaald is, is het redelijk om in het voordeel van de ouders een later peiljaar te kiezen door gebruik te maken van de afwijkingsmogelijkheid van artikel 23. Om te bepalen in welk geval het redelijk is van de peildatum af te wijken, kan artikel 6.12 van de Wet studiefinanciering als richtsnoer dienen.

 

Artikel 13 Financiële draagkracht afhankelijk(e) bedrag of bijdrage

Lid 1 en 2: Artikel 13 van de verordening bepaalt dat aan de aanvrager van leerlingenvervoer voor een leerling die een school voor regulier basisonderwijs bezoekt en van wie de school ten minste 20 kilometer van de woning is verwijderd, een van de draagkracht afhankelijke bijdrage gevraagd wordt in de kosten van het vervoer (max. de kosten van het vervoer). Deze inkomensafhankelijke bijdrage wordt per gezin geheven (in tegenstelling tot het drempelbedrag dat per leerling in rekening wordt gebracht) en kan dus alleen bij het reguliere basisonderwijs worden gevraagd.

 

Lid 3, 4 en 5: Er is gekozen voor een systeem waarin met een aantal inkomensblokken wordt gewerkt, waaraan een vooraf vastgestelde draagkrachtafhankelijke ouderlijke bijdrage is gekoppeld. Zowel de bedragen van de inkomensblokken als van de verschuldigde bijdrage worden geïndexeerd vastgesteld op een wijze die aansluit bij artikel 4 van de WPO.

 

Lid 6: Er wordt geen financiële draagkracht afhankelijke bijdrage gevraagd wanneer het gaat om een leerling die wegens zijn/haar structurele handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer is aangewezen of vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van het vervoer gebruik kan maken.

 

Paragraaf 3 BEPALINGEN OMTRENT HET VERVOER VAN LEERLINGEN VAN SCHOLEN VOOR VOORTGEZET ONDERWIJS

 

De artikelen in deze paragraaf betreffen leerlingen van scholen die zijn aangesloten bij een samenwerkingsverband voortgezet onderwijs en leerlingen van instellingen voor cluster 1 en cluster 2 die voortgezet onderwijs volgen.

 

Artikel 14 Algemene bepalingen voortgezet onderwijs

Lid 2: Artikel 14, tweede lid, is identiek aan artikel 7, vierde lid. Zie voor een toelichting daarom de toelichting op artikel 7 lid 2.

 

Artikel 15 Een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer of vervoer per (brom)fiets

Volgens artikel 4, het vierde lid van de WEC en artikel 4, eerste lid van de WVO komen leerlingen slechts voor leerlingenvervoer in aanmerking als zij wegens hun structurele handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege hun handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken. Dit betreft een ondergrens. Het staat gemeenten vrij om leerlingenvervoer toe te kennen aan de aanvrager ten behoeve van het schoolbezoek van leerlingen zoals bedoeld in artikel 14 lid 1 onder b. die zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken.

 

In artikel 15 staan de minimum voorwaarden beschreven waaronder de aanvrager van leerlingenvervoer voor een leerling die een school als bedoeld in artikel 14 lid 1 onder b. bezoekt, aanspraak kan maken op een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer dan wel vervoer per (brom)fiets.

 

Lid 1: Artikel 4, zevende lid van de WEC stelt dat de gemeentelijke regeling kan bepalen dat geen aanspraak op bekostiging bestaat op grond van de afstand. Een afstand van zes kilometer geldt daarbij als bovengrens. In artikel 15 lid 1 wordt een grens van 4 kilometer gehanteerd.

 

De aanvrager van leerlingenvervoer voor een leerling die een school als bedoeld in artikel 14 lid 1 onder b. bezoekt, komt in aanmerking voor een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer wanneer de afstand tussen de woning en de dichtstbijzijnde toegankelijke school meer dan vier kilometer bedraagt.

 

Hierbij dient echter rekening te worden gehouden met het bepaalde in artikel 16 lid 1 onder b. en artikel 17 lid 1 onder d. van de verordening. In deze bepalingen staat dat als de leerling als gevolg van zijn structurele handicap niet of niet zelfstandig met het openbaar vervoer of de (brom)fiets kan reizen, toch een vervoersvoorziening moet worden verstrekt. Dit geldt ongeacht de afstand tussen de woning en de school. Het gaat om een vervoersvoorziening in de vorm van OV met begeleiding of vervoer per (brom)fiets met begeleiding, wanneer de leerling als gevolg van zijn structurele handicap niet zelfstandig maar wel onder begeleiding met OV of de (brom)fiets kan reizen. Een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer wordt toegekend als de leerling als gevolg van zijn structurele handicap ook niet onder begeleiding met OV of de (brom)fiets kan reizen.

 

De gemeente bekostigt de goedkoopst mogelijke wijze van openbaar vervoer. Het gaat hierbij om de kosten die met de OV-chipkaart (of eventueel een andere, binnen de gemeente of regio geldende betaalmogelijkheid) worden gemaakt, rekening houdend met kortingen die voor de leerling binnen het systeem kunnen gelden.

 

Lid 2: Het tweede lid van artikel 15 bepaalt dat in plaats van een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer een (brom)fietsvergoeding kan worden verstrekt. Het college dient dan van oordeel te zijn dat de leerling gebruik kan maken van het vervoer per (brom)fiets. Hierbij worden factoren als de ondersteuningsbehoefte, de veiligheid van de route en de afstand in overweging genomen. Het is mogelijk een (brom)fietsvergoeding voor de zomermaanden te verstrekken en een andere vervoersvoorziening voor de overige maanden toe te kennen.

 

Artikel 16 Een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer met begeleiding of vervoer per (brom)fiets met begeleiding

Lid 1: In artikel 16, lid 1 is bepaald dat een aanvrager van leerlingenvervoer voor een leerling die een school zoals bedoeld in artikel 14 bezoekt, in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening voor de leerling én voor een begeleider, wanneer:

  • -

    Aanspraak op leerlingenvervoer bestaat op grond van artikel 15 en door de aanvrager ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat de leerling niet in staat is zelfstandig van openbaar vervoer of vervoer per (brom)fiets gebruik te maken;

  • -

    De leerling door zijn/haar structurele handicap niet zelfstandig met het openbaar vervoer kan reizen. Dit geldt ongeacht de afstand tussen de woning en de school.

De vervoersvoorziening waarop aanspraak bestaat is een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer of een (brom)fietsvergoeding.

 

Lid 2: Begeleiding in het vervoer is primair de taak van de aanvrager. Als de aanvrager niet in staat is het kind te begeleiden, dient de aanvrager daar zelf een oplossing voor te vinden. Zo kan ook een familielid, een kennis, een oppas, een van de buren, een ouder van een andere leerling of een klassen assistent de leerling begeleiden. Zie ook de toelichting op lid 2, artikel 9.

 

Artikel 17 Een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer

Een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer wordt in principe slechts in uitzonderingsgevallen verstrekt. Deze uitzonderingen zijn in artikel 17 vastgelegd. Artikel 17 is identiek aan artikel 10, dat geldt voor leerlingen van scholen voor primair onderwijs.

Zie voor een toelichting op artikel 17 daarom de toelichting op artikel 10. Daar waar ‘artikel 10’ staat, dient in dit geval ‘artikel 17’ te worden gelezen.

 

Artikel 18 Een vervoersvoorziening in de vorm van eigen vervoer

Artikel 18 is identiek aan artikel 11, dat geldt voor leerlingen van scholen voor primair onderwijs. Zie voor een toelichting op artikel 18 daarom de toelichting op artikel 11. Daar waar ‘artikel 11’ staat, dient in dit geval ‘artikel 18’ te worden gelezen.

 

Paragraaf 4 BEPALINGEN OMTRENT WEEKEINDE- EN VAKANTIEVERVOER

 

Artikel 19 Een vervoersvoorziening voor het weekeinde- en vakantievervoer aan de in de

gemeente wonende aanvrager

Op basis van artikel 4, zesde lid, van de WEC staan in paragraaf 4 van deze verordening bepalingen voor het weekeinde- en vakantievervoer.

Artikel 19 bevat twee belangrijke componenten:

  • 1.

    Een vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie wordt alleen verstrekt als het verblijf van de leerling in een internaat of een pleeggezin noodzakelijk is met het oog op het volgen van passend (voortgezet) speciaal onderwijs. Zo is bepaald in de WEC. Doorslaggevend is de directe relatie tussen het verblijf in een internaat of pleeggezin en het volgen van passend onderwijs op een school die ver van de woning is gelegen. Dit betekent dat het college geen vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie toekent als de leerling passend onderwijs kan volgen op een school die redelijkerwijs met dagelijks vervoer vanuit het ouderlijk huis bereikt kan worden. Ook betekent dit dat er geen vervoersvoorziening van en naar de woning van de aanvrager wordt verstrekt als de leerling om medische of sociale redenen in een internaat of pleeggezin verblijft en daar in de buurt een school bezoekt. Het is dus belangrijk op welke gronden een leerling op een internet of bij een pleeggezin is geplaatst.

  •  

  • Aanvragers van leerlingenvervoer voor leerlingen die een school voor regulier en speciaal basisonderwijs en regulier voortgezet onderwijs bezoeken, komen niet in aanmerking voor een vervoersvoorziening voor het weekeinde of de vakantie.

  •  

  • 2.

    Het college van de gemeente waar de aanvrager woont verstrekt de vervoersvoorziening voor het weekeinde- en vakantievervoer als de aanvrager daarvoor in aanmerking komt. Zo is bepaald in de WEC. Het college van de gemeente waar de leerling in een internaat of pleeggezin verblijft heeft hierin geen rol. Wanneer de leerling in aanmerking komt voor dagelijks vervoer van het internet of pleeggezin naar school en terug, verstrekt het college van de gemeente waar de leerling in het internaat of het pleeggezin verblijft deze voorziening.

 

Lid 2 en 3: Het tweede en derde lid van artikel 19 van de verordening bepalen welke bekostiging maximaal wordt verleend, namelijk ten behoeve van:

  • 1.

    de reis van het internaat of pleeggezin naar het woonadres van de aanvrager en terug in elk weekeinde, voor zover de weekeinden niet vallen binnen de schoolvakanties;

 

  • 2.

    de reis van het internaat of het pleeggezin naar het woonadres van de aanvrager en terug in elke vakantie van twee of meer schooldagen, voor zover deze vakantie is opgenomen in de schoolgids van de school die de leerling bezoekt.

 

Welke vervoersvoorziening wordt verstrekt, bepaalt het college van de gemeente waar de aanvrager woont.

 

Lid 4: Het vierde lid van artikel 19 van de verordening geeft aan dat de bepalingen van paragraaf 2 en 3 van de verordening van overeenkomstige toepassing zijn op de toekenning van een vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie op enkele uitzonderingen na zoals beschreven in dit artikel. Zie voor verdere toelichting de betreffende artikelen.

 

De algemene bepalingen van paragraaf 1 van de verordening zijn uiteraard ook van toepassing, evenals de slotbepalingen van paragraaf 5.

 

Paragraaf 5 SLOTBEPALINGEN

 

Artikel 20 Hardheidsclausule

Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen in de verordening. Dit houdt in, dat het college slechts in voor de aanvrager voordelige zin kan afwijken van de verordening. Met deze bepaling wordt aangesloten bij artikel 4, twaalfde lid van de WPO, artikel 4, zevende lid van de WVO en artikel 4, tiende lid van de WEC.

 

Er moet op worden toegezien dat ter voorkoming van - ongewenste - precedentenwerking de toepassing van de hardheidsclausule wordt onderbouwd met op de specifieke, concrete situatie van de aanvrager betrekking hebbende argumenten. De aanvrager dient aan te tonen dat er sprake is van een bijzondere situatie.

 

Het college kan zo nodig advies van deskundigen ter zake vragen. Zie hiervoor ook de toelichting op artikel 7 lid 4.

 

Artikel 21 Intrekking oude regeling en overgangsregeling

In artikel 21 wordt geen tijdstip vermeld waarop de oude verordening wordt ingetrokken. Dat is ook niet nodig. De datum waarop de oude regeling vervalt, is de datum waarop de nieuwe verordening in werking treedt.

Naar boven