Gemeenteblad van Weert
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Weert | Gemeenteblad 2019, 103866 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Weert | Gemeenteblad 2019, 103866 | Verordeningen |
Besluit van de gemeenteraad van de gemeente Weert houdende regels omtrent de gemeenteraad Reglement van Orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad van de gemeente Weert 2019
De raad van de gemeente Weert;
Gezien het voorstel van het FVO d.d. 13 februari 2019;
gelet op artikel 16 van de Gemeentewet;
gezien het advies van de raadscommissie Middelen en Bestuur d.d. 4 april 2019;
besluit de volgende verordening vast te stellen:
“Reglement van Orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad van de gemeente Weert 2019”:
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 2. Het fractievoorzittersoverleg (FVO)
Er is een FVO (een commissie ingevolge artikel 84 van de Gemeentewet) dat bestaat uit de voorzitter (tevens voorzitter FVO) en de fractievoorzitters. De vergaderingen van het FVO vinden plaats in openbaarheid, tenzij het noodzakelijk wordt geacht in beslotenheid te vergaderen, op voorstel van de voorzitter bij het opstellen van de agenda. Het FVO beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd.
Het FVO doet aanbevelingen aan de raad inzake de organisatie en het functioneren van de raad, de raadscommissies, de informatiebijeenkomsten en het sprekersplein, alsmede de rekenkamer (aanbevelen kandidaten voor rekenkamer aan raad, onderhouden van contacten met rekenkamer, voeren jaarlijks evaluatiegesprek met voorzitter rekenkamer) en kan vertrouwelijke mededelingen of politiek gevoelige zaken bespreken. Voorts is het FVO belast met het vaststellen van de vergadercyclus en het vergaderschema van de raad, de raadscommissies, de informatiebijeenkomsten en het sprekersplein.
Artikel 4. Beschikbaar stellen stukken FVO en agendacommissie
De stukken voor agendacommissie en FVO worden uiterlijk anderhalve week voor de bijeenkomst van de agendacommissie en het FVO via het BIS beschikbaar gesteld.
Artikel 6. Onderzoek geloofsbrieven en beëdiging raadsleden
Deze onderzoekt de geloofsbrieven en de daarop betrekking hebbende stukken van de nieuw benoemde raadsleden en brengt vervolgens advies uit aan de raad over de toelating van de nieuw benoemde raadsleden tot de raad. Indien van toepassing, wordt van een minderheidsstandpunt melding gemaakt in dit advies.
Artikel 7. Benoeming wethouders
In opdracht van de burgemeester wordt voor de aanvang van iedere ambtstermijn ten behoeve van de wethouder(s) een risicoanalyse integriteit uitgevoerd. De burgemeester brengt over het eindresultaat van deze risicoanalyse bij de geloofsbrieven verslag uit aan de raad. De risicoanalyse en de eindconclusie zijn niet-openbaar.
Hoofdstuk 2. Raadsvergaderingen
De voorzitter stelt ten minste zes dagen voor een raadsvergadering de raadsleden een schriftelijke oproep en de voorlopige agenda met de daarbij behorende stukken beschikbaar in het BIS. De voorzitter stelt de voorlopige agenda op, op basis van de behandeling in de raadscommissies. Per agendapunt worden richttijden gehanteerd.
Artikel 10. Ter inzage leggen van stukken
Stukken die ter toelichting van de onderwerpen of voorstellen op een voorlopige agenda dienen worden gelijktijdig met de schriftelijke oproep beschikbaar gesteld in het BIS en op het gemeentehuis ter inzage gelegd. Als na het beschikbaar stellen in het BIS van de schriftelijke oproep stukken beschikbaar worden gesteld, wordt hiervan mededeling gedaan aan de leden van de raad.
Artikel 13. Opening en sluiting
Aan het begin van de vergadering spreekt de voorzitter de volgende tekst uit: “Aan het begin van deze vergadering, waarin wij samenkomen om de belangen van de gemeente Weert en haar inwoners te dienen, spreken wij de hoop uit, dat onze arbeid vrucht zal dragen. Mogen wij kracht en inspiratie putten uit onze geloofs- en levensovertuiging met juiste waardering voor elkaars mening.”.
Het agendapunt mededelingen is niet bedoeld voor raadsleden of organisaties die gelieerd zijn aan de politiek, maar uitsluitend voor mededelingen die vanuit de gemeente noodzakelijk zijn, dan wel vanuit de samenleving komen, of mededelingen die de orde van de vergadering betreffen en voor het aanbieden van petities door inwoners.
Artikel 15. Schorsing en voortzetting vergadering
Indien het ernaar uitziet, dat de vergadering niet om 23.00 uur beëindigd kan zijn, overlegt de voorzitter om omstreeks 22.30 uur met de raad. Indien blijkt dat de meerderheid van de raad de agenda die avond nog wil afronden, dan wordt doorvergaderd. Besluit de raad de agenda niet af te ronden, dan wordt de vergadering geschorst en in de regel de volgende dag om 19.30 uur voortgezet, tenzij de raad anders beslist.
Na het sluiten van de beraadslaging en voordat de raad tot stemming overgaat, kunnen raadsleden hun voorgenomen stemgedrag toelichten.
Artikel 22. Stemming; procedure hoofdelijke stemming
Als een voorstel zonder hoofdelijke stemming wordt aangenomen kunnen de in de raadsvergadering aanwezige raadsleden aantekening in het verslag vragen, dat zij geacht willen worden te hebben tegengestemd of zich overeenkomstig artikel 28 van de Gemeentewet van deelneming aan de stemming te hebben onthouden.
Bij hoofdelijke stemming roept de voorzitter of griffier de raadsleden bij naam op hun stem uit te brengen. De stemming begint bij het daarvoor bij loting aangewezen raadslid. Vervolgens geschiedt de oproeping naar de volgorde van de presentielijst. Op voorstel van de voorzitter kan de raad besluiten de hoofdelijke stemming bij handopsteken te laten plaatsvinden. In dat geval noemt de voorzitter na de stemming de fracties die voor en tegen het voorstel, het amendement of de motie hebben gestemd, zulks met inachtneming van afwezigen en afwijkend stemgedrag binnen fracties.
Een raadslid dat zich bij het uitbrengen van zijn stem vergist, kan deze vergissing herstellen totdat het volgende raadslid heeft gestemd. Bemerkt het raadslid zijn vergissing pas later, dan kan deze nadat de voorzitter de uitslag van de stemming bekend heeft gemaakt aantekening vragen van zijn vergissing. Dit brengt geen verandering in de uitslag van de stemming.
Artikel 25. Herstemming over personen
Wanneer ook bij deze tweede stemming door niemand de volstrekte meerderheid is verkregen heeft een derde stemming plaats tussen de twee personen die bij de tweede stemming de meeste stemmen op zich hebben verenigd. Zijn bij de tweede stemming de meeste stemmen over meer dan twee personen verdeeld, dan wordt bij een tussenstemming uitgemaakt tussen welke twee personen de derde stemming zal plaatshebben.
Paragraaf 5. Besloten raadsvergaderingen
Artikel 29. Toepassing reglement op besloten vergaderingen
Op besloten raadsvergaderingen is dit reglement van overeenkomstige toepassing voor zover dat niet strijdig is met het besloten karakter van de vergadering.
Artikel 31. Niet bekrachtigen of opheffen geheimhouding
Als de raad op grond van de artikelen 25, derde en vierde lid, 55, tweede en derde lid, of 86, tweede en derde lid, van de Gemeentewet voornemens is de geheimhouding niet te bekrachtigen dan wel op te heffen, wordt, als het orgaan dat geheimhouding heeft opgelegd daarom verzoekt, daarover in een besloten raadsvergadering met het desbetreffende orgaan overleg gevoerd.
Hoofdstuk 3. Bevoegdheden, instrumenten raadsleden
Artikel 36. Initiatiefvoorstel
De voorzitter meldt de ontvangst van het voorstel aan de agendacommissie. De agendacommissie beslist over de agendering van het voorstel voor de raadscommissie en de raad. De voorzitter stelt het college van burgemeester en wethouders op de hoogte van het voorstel. De raad neemt geen besluit over een voorstel dan nadat het college in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van de raad te brengen. Collegeadviezen worden zo spoedig mogelijk naar de raadsleden gezonden.
Een burgerinitiatief dat aan de vereisten van de Verordening op het burgerinitiatief 2004 voldoet, wordt geagendeerd voor de eerstvolgende vergadering van de agendacommissie voorafgaand aan de raadscommissiecyclus, op voorwaarde dat het is ingediend uiterlijk twee weken voor bedoelde agendacommissie.
De agendacommissie plaatst het voorstel op de voorlopige agenda voor de eerstvolgende vergadering van de raadscommissie en op de voorlopige raadsagenda. De burgemeester stelt het college op de hoogte van het voorstel. De raad neemt geen besluit over een voorstel dan nadat het college in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van de raad te brengen. Collegeadviezen worden zo spoedig mogelijk naar de raads- en commissieleden gezonden.
Als het verzoek ten minste 48 uur voor aanvang van een raadsvergadering is ingediend of in naar het oordeel van de voorzitter spoedeisende gevallen, wordt over het behandelen van het verzoek tijdens de eerstvolgende raadsvergadering gestemd. In andere gevallen tijdens de daaropvolgende raadsvergadering.
Artikel 40. Schriftelijke vragen en verzoeken om inlichtingen (artikel 40-vragen)
De vragensteller dan wel verzoeker en de overige leden van de raad kunnen in de eerstvolgende raadsvergadering nadere inlichtingen vragen omtrent het door de burgemeester of door het college gegeven antwoord dan wel de verstrekte inlichtingen en/of hierover het woord voeren, tenzij de raad anders beslist. Behandeling in de raad vindt plaats in één termijn.
In gevallen waarin dit reglement niet voorziet of bij twijfel omtrent de toepassing van het reglement beslist de raad op voorstel van de voorzitter.
Aldus besloten door de raad van de gemeente Weert in zijn openbare vergadering van 17 april 2019.
De griffier,
M.H.R.M. Wolfs-Corten
De voorzitter,
A.A.M.M. Heijmans
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
De burgemeester is voorzitter van de raad. Artikel 9 van de Gemeentewet schrijft dit dwingend voor. In artikel 77, eerste lid, is bepaald dat het langstzittende raadslid het raadsvoorzitterschap waarneemt bij verhindering of ontstentenis van de burgemeester. Als twee raadsleden even lang zitting hebben, is de oudste in jaren degene die het raadsvoorzitterschap waarneemt. Daarnaast heeft de raad altijd de mogelijkheid zelf te kiezen voor een andere waarnemer. De burgemeester heeft het recht op grond van artikel 21 van de Gemeentewet in de vergadering aan de beraadslaging deel te nemen. Als voorzitter zorgt hij onder andere voor de handhaving van de orde in de vergadering.
Het FVO is een commissie in de zin van artikel 84 van de Gemeentewet. Dit is van belang in verband met de mogelijkheid om ingevolge artikel 86 Gemeentewet geheimhouding te kunnen opleggen omtrent het ter vergadering behandelde en omtrent de inhoud van stukken. Ook wordt hiermee het beginsel van de onschendbaarheid van de raadsleden op grond van artikel 22 van de Gemeentewet van toepassing op het FVO.
Het FVO heeft voornamelijk een algemeen adviserende rol (aanbevelingen aan de raad inzake de organisatie en het functioneren van de raad). Diverse gemeenten hebben dit takenpakket uitgebreid met meer inhoudelijke taken. De VNG is van mening dat het FVO voor wat betreft de inhoudelijke aspecten van het raadswerk een ondergeschikte rol dient te vervullen omdat anders het gevaar bestaat dat er binnen de raad een nieuw bestuursorgaan wordt gecreëerd, hetgeen niet strookt met de Grondwet, die het primaat immers expliciet bij de raad legt (artikel 125, eerste lid, van de Grondwet).
Het FVO als zodanig kan niet ook optreden als werkgeverscommissie. De werkgeverscommissie, ingesteld op basis van artikel 83 van de Gemeentewet, bestaat immers enkel uit raadsleden (en dus niet, zoals het FVO, ook de voorzitter van de raad). Het FVO heeft voornamelijk eenprocedurele rol zoals hierboven aangegeven.
Men zou er voor kunnen kiezen de regie van enkele interne/organisatorische kwesties bij het FVO neer te leggen. In artikel 2 is als aanvullende taak opgenomen dat het FVO aanbevelingen doet aan de raad inzake de organisatie van de werkzaamheden van de raad en zijn commissies. Hieronder vallen taken als: het initiëren van een aanpassing van het reglement van orde, het instrueren van de griffier en het bespreken van agenda-technische zaken.
In het FVO heeft elke partij een stem die even zwaar weegt. Op deze wijze wordt de positie van minderheidsfracties in een dualistisch stelsel versterkt. Tevens kan dit de betrokkenheid van alle fracties bij de raadsvergaderingen vergroten.
De griffier is bij elke vergadering van het FVO aanwezig (artikel 5, eerste lid), omdat de griffier voor de ondersteuning van de raad zorgt. Hij moet weten wat er speelt, welke punten besproken worden en kan als eerste adviseur van de raad ook zelf zaken in het FVO aan de orde stellen. De aanwezigheid van de secretaris kan ook gewenst zijn als er in het FVO zaken worden besproken die het college raken.
De agendacommissie vervult een belangrijke (coördinerende) rol bij de agendering van zaken in
informatiebijeenkomsten, het sprekersplein, de raadscommissies en de raad. De agendacommissie heeft het overzicht van alle onderwerpen waar de raad zich mee bezig houdt en zorgt voor de planning. In veel gemeenten wordt gewerkt met jaarschema’s waarbij specifieke vergaderingen lang van te voren bekend zijn. Denk hierbij aan de begroting en jaarrekening.
De mate waarin de raad zijn eigen agenda bepaalt is een belangrijke maatstaf voor de mate waarin de scheiding van taken en bevoegdheden tussen college en raad is voortgeschreden. De raad kan (onder meer via de agendacommissie) actief sturen aan de hand van de beleidskalender, maar ook met eigen initiatieven en prioriteiten. Ook kan de raad (onder meer via de agendacommissie) voorstellen van onvoldoende kwaliteit terugsturen naar het college.
Het is aan de agendacommissie om de planning in te vullen maar ook om deze te bewaken. De agendacommissie stelt de agenda’s van de informatiebijeenkomsten, het sprekersplein en de raadscommissies voorlopig vast. Desgewenst kunnen derden uitgenodigd worden voor een informatiebijeenkomst. Via de voorlopige agenda’s voor de raadscommissies stelt de agendacommissie impliciet ook al de concept-raadsagenda vast. De raadsvoorstellen die in de raadscommissies worden behandeld worden immers vervolgens op de agenda voor de raad geplaatst, voorzien van een advies van de commissie: al dan niet rijp voor behandeling in de raad en, zo ja, behandelen als hamerstuk of bespreekstuk. De agendacommissie bepaalt de behandeltijd per agendapunt welke richtinggevend is. De definitieve vaststelling van de agenda van een informatiebijeenkomst, het sprekersplein, een raadscommissie en de raad geschiedt bij de aanvang van de betreffende vergadering.
In het geval een gemeente deelneemt in een gemeenschappelijke regeling is in deze regeling opgenomen hoe de raad geïnformeerd wordt door de vertegenwoordiger van de gemeente in de gemeenschappelijke regeling en hoe verantwoording wordt afgelegd (artikelen 16 t/m 19 van de Wet gemeenschappelijke regelingen). Van belang is dat de agendacommissie de vergadercyclus van deze besturen kent. Het kan nodig zijn dat de raad voorafgaand aan een vergadering van het bestuur van de gemeenschappelijke regeling de gemeentelijke vertegenwoordiger informatie of opvattingen wil meegeven. Ook de begrotingscyclus van de gemeenschappelijke regeling is relevant voor de agendacommissie zodat de raad tijdig noodzakelijke informatie kan leveren. Het is aan de agendacommissie om de planning in te vullen maar ook om deze te bewaken.
Hetzelfde geldt met betrekking tot andere organisaties waar de gemeente mogelijk in vertegenwoordigd is (stichtingen, vennootschappen). Ook deze vergadercycli kunnen voor een agendacommissie aanleiding zijn om deze te agenderen voor een raads- of commissievergadering, zodat er informatie uitgewisseld kan worden tussen de vertegenwoordiger van de gemeente en de raad.
Ingevolge artikel 17 van de Gemeentewet vergadert de raad zo vaak hij daartoe heeft besloten en voorts indien de burgemeester het nodig oordeelt of indien ten minste een vijfde van het aantal leden van de raad schriftelijk met opgave van redenen daarom vraagt. De voorzitter pleegt in het bepalen van een andere dag en ander aanvangsuur zoveel mogelijk overleg met de agendacommissie. Op deze wijze houdt de agendacommissie ook bij vergaderingen, die niet op het gebruikelijke tijdstip plaatsvinden, invloed op de datum, het tijdstip en de plaats van de vergadering. Het wijzigen van het aanvangsuur is van gemeenschappelijk belang, omdat het merendeel van de raadsleden het raadslidmaatschap combineert met een andere (on)betaalde functie.
Artikel 4. Beschikbaar stellen stukken FVO en agendacommissie
Bij het beschikbaar stellen van de vergaderstukken worden de eisen uit de Europese Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) in acht genomen.
De raad is verplicht een griffier te benoemen (de artikelen 100 en 107 van de Gemeentewet). De griffier is in eerste instantie verantwoordelijk voor de bijstand aan de raad. Hij is in principe in elke vergadering van de raad aanwezig. De Gemeentewet eist dat de raad de vervanging van de griffier regelt (artikel 107d, eerste lid). In het tweede lid is daarover een bepaling opgenomen. In verband met artikel 22 van de Gemeentewet (verschoningsrecht) is in het derde lid een bepaling opgenomen met betrekking tot het deelnemen van de griffier aan de beraadslaging.
Artikel 6. Onderzoek geloofsbrieven en beëdiging raadsleden
Met de geloofsbrief geeft de voorzitter van het centraal stembureau aan de benoemde kennis van zijn benoeming (artikel V 1 van de Kieswet). Voor dit benoemingsbesluit is bij ministeriële regeling een model vastgesteld. De benoemde meldt schriftelijk aan de raad of hij de benoeming aanneemt (artikel V 2 van de Kieswet). Tegelijk met de mededeling dat hij zijn benoeming aanneemt overlegt hij aan de raad stukken waaruit blijkt dat hij voldoet aan de eisen om als lid van de raad toegelaten te worden. Dit omvat de volgende stukken: een ondertekende verklaring met de openbare betrekkingen die hij bekleedt, een uittreksel uit de basisregistratie personen met zijn woonplaats, geboorteplaats en -datum, en (indien niet-Nederlander) stukken waaruit blijkt dat hij voldoet aan de vereisten van artikel 10, tweede lid, van de Gemeentewet (artikel V 3 van de Kieswet). Het onderzoek van de geloofsbrieven en de beslissing over de toelating moeten in een openbare vergadering gebeuren (alleen het rapporteren over het onderzoek, het onderzoek zelf gebeurt liefst voorafgaand aan de raadsvergadering of tijdens de schorsing). Bij het onderzoek zal ook de gedragscode (artikel 15, derde lid, van de Gemeentewet) betrokken worden. In deze code zijn onder meer bepalingen opgenomen over nevenfuncties. De commissie welke de geloofsbrieven onderzoekt brengt verslag uit aan de raad. Dit kan zowel mondeling als schriftelijk.
Ingevolge artikel V 4 van de Kieswet beslist de raad over de toelating van zijn leden. Daarbij is er een verschil in de procedure bij de samenstelling van een nieuwe raad of bij de vervulling van een tussentijdse vacature. Na de raadsverkiezingen beslist de raad in oude samenstelling in zijn laatste vergadering over de toelating van de nieuw gekozen leden. Met ingang van 00:00 uur de volgende dag treedt de nieuwe raad aan (artikel 18 van de wet en artikel C 4, tweede lid, van de Kieswet).
De formulering van het eerste lid benadrukt dat de raad en niet de voorzitter een commissie instelt, die het zogenaamde geloofsbrievenonderzoek verricht nadat de voorzitter van het centraal stembureau nieuwe leden heeft benoemd.
Het onderzoek van het proces verbaal (onderzoek naar het verloop van de verkiezing of de vaststelling van de uitslag) gebeurt door de oude raad vlak voor de eerste samenkomst van de nieuwe raad na de gemeenteraadsverkiezingen. Het onderzoek van het proces-verbaal strekt zich niet uit tot de geldigheid van de kandidatenlijsten en van de lijstverbindingen.
Dit lid ziet op de specifieke taak die de raad heeft na de raadsverkiezingen. Na de gemeenteraadsverkiezingen heeft de commissie voor het geloofsbrievenonderzoek een extra taak, zij adviseert de raad ook over het verloop van de verkiezingen (of dit op wettige wijze is gebeurd) en het vaststellen van de uitslag (of deze juist is vastgesteld). Zij doet dit op basis van het proces-verbaal van het centraal stembureau. De raad dient op basis van dit advies een besluit te nemen over het verloop van de verkiezingen en de vaststelling van de uitslag. Dit besluit is van belang om dat de raad de bevoegdheid heeft om te besluiten tot het hertellen van de stemmen en zelfs de bevoegdheid om te besluiten tot een herstemming, beide eventueel in een deel van de gemeente bij een aantal specifieke stembureaus. Het proces-verbaal vormt de aanleiding tot een besluit tot hertelling of herstemming. Dit dient concrete aanwijzingen te bevatten waarop de raad tot een dergelijk besluit over gaat. Op 28 februari 2014 heeft de minister van BZK een circulaire uitgebracht waarin toegelicht wordt wanneer de raad gebruik kan maken van deze bevoegdheid (Gemeenteraadverkiezingen: hertellingen, kenmerk 2014-0000116196, 28 februari 2014, Ministerie van BZK. Zie: https://vng.nl/files/vng/publicatie_bijlagen/2014/20140319-hertelling-gemraadsverk-bzk2014-0000116196.pdf).
In deze circulaire wordt onder meer uiteengezet wanneer de raad tot hertelling kan besluiten. Het ligt niet voor de hand dat besloten wordt tot een hertelling waarvan tevoren duidelijk is dat deze niet tot een andere samenstelling in de raad kan leiden. Ook een verschil in zetels tussen de voorlopige uitslag en de definitieve uitslag is geen reden om over te gaan tot hertelling.
Ingevolge artikel V 4 van de Kieswet beslist de raad over de toelating van zijn leden. Daarbij is er een verschil in de procedure bij de samenstelling van een nieuwe raad of bij de vervulling van een tussentijdse vacature. Na een raadsverkiezing kunnen de raadsleden op de eerste vergadering van de raad in nieuwe samenstelling als bedoeld in artikel 18 van de Gemeentewet de eed of verklaring en belofte afleggen. De voorzitter zal hen hiervoor oproepen (vierde lid). Bij tussentijdse vacaturevervulling kan de eed of verklaring en belofte aansluitend aan de beslissing van de raad over de toelating van het betrokken raadslid plaatsvinden (vijfde lid). De tekst van de eed of verklaring en belofte die een raadslid bij het aanvaarden van het raadslidmaatschap moet afleggen is in artikel 14 van de Gemeentewet vastgelegd.
Artikel 7. Benoeming wethouders
Dit artikel geeft invulling aan een leemte in de Gemeentewet. Uit de Kieswet vloeit het geloofsbrievenonderzoek van raadsleden voort. Aangezien de wethouder geen gekozen volksvertegenwoordiger is, bevat de Kieswet geen specifieke bepalingen voor wethouders. De wetgever heeft in de Gemeentewet slechts enkele specifieke eisen voor wethouders opgenomen: de benoembaarheids- vereisten (artikelen 36a, 10 en 41a Gemeentewet), de onverenigbare functies (artikelen 36a lid 3, 36b en 46 Gemeentewet), de nevenfuncties (artikel 41b Gemeentewet), de verboden handelingen (artikelen 41c en 15 Gemeentewet) en de gedragscode bestuurlijke integriteit (artikel 41c Gemeentewet). De wet geeft niet aan op welk moment deze eisen getoetst worden. Het ligt voor de hand om voor het benoemen van wethouders ook een commissie voor het onderzoek naar de geloofsbrieven in te stellen (eerste lid). De formele eisen voor het wethouderschap zijn grotendeels vergelijkbaar met de vereisten voor het raadlidmaatschap (artikelen 36a, 36b, 41b en 41c van de wet). De gedragscode integriteit speelt hierbij een rol (zie Model Gedragscode Integriteit volksvertegenwoordigers in gemeenten, provincies en waterschappen 2015). Daarnaast wordt er een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) gevraagd (tweede lid). De VOG kent een screeningsprofiel voor politieke ambtsdragers. Bij dit profiel staat de integriteit van de aspirant bestuurder centraal. Het is mogelijk om deze VOG via een spoedprocedure uit te laten voeren. Na het onderzoek, bedoeld in het tweede lid, brengt de commissie advies uit aan de raad over de benoeming tot wethouder. De kandidaat-wethouders worden in opdracht van de burgemeester voor aanvang van iedere ambtstermijn aan een integriteitstoets onderworpen. De burgemeester brengt over de uitkomsten daarvan verslag uit aan de raad. De uitkomsten van het onderzoek en het verslag zijn niet openbaar (derde lid).
De resultaten van de risicoanalyse spelen zowel een rol vóór de benoeming (preventieve werking), als in de fase van collegevorming en portefeuilleverdeling als tijdens de functie-uitoefening door de wethouder. Wanneer de integriteitsrisico´s in beeld zijn is de kandidaat-wethouder zich bewust van mogelijke belemmeringen voor zijn functievervulling. Ook kunnen er risico beperkende maatregelen worden getroffen. Nadat een bestuurder is benoemd kan de risicoanalyse tevens een handvat zijn om binnen het college integriteit bespreekbaar te houden.
Het is primair een taak van de politieke groeperingen om bij werving en selectie van voor te dragen politieke ambtsdragers toe te zien op de morele geschiktheid van de kandidaten. De politieke partij dient voor het voordragen van een kandidaat-bestuurder zich ervan te vergewissen of een integriteitanalyse tot onoverkomelijke belemmeringen ten aanzien van een benoeming zou kunnen leiden. De risicoanalyse integriteit beoogt een hulpmiddel ten aanzien van het toekomstig functioneren van een bestuurder te zijn en is in eerste instantie niet ontwikkeld om als barrière te dienen. De benoembaarheid van een kandidaat-wethouder is ter beoordeling aan de gemeenteraad. De burgemeester is opdrachtgever van de risicoanalyse vanuit zijn wettelijke taak op het gebied van de bestuurlijke integriteit.
De eindconclusie van de risicoanalyse ter zake van de kandidaat-wethouders wordt onderdeel gemaakt van de benoemingsprocedure doordat de burgemeester deze stukken bij de geloofsbrieven voegt en de raad deze betrekt bij de beslissing omtrent benoeming. Deze eindconclusie begeeft zich op het terrein van de persoonlijke levenssfeer van betrokkene en is daarom niet-openbaar.
Het benoemingsproces ziet er als volgt uit:
-zodra in het kader van de coalitieonderhandelingen duidelijk wordt welke partijen de coalitie gaan vormen en welke personen worden voorgedragen als wethouders kandidaat of, bij tussentijdse benoemingen, zodra duidelijk is wie de beoogd wethouder is, verstrekt de burgemeester de opdracht voor het uitvoeren van een risicoanalyse aan een extern bureau en leveren de betreffende kandidaten een VOG aan;
-het extern bureau levert een vragenformulier aan de kandidaten aan;
-het bureau onderzoekt de aangeleverde gegevens, stelt een open bronnenonderzoek in en stelt per kandidaat een risicoanalyse op;
-het bureau bespreekt in het kader van hoor en wederhoor met de kandidaat-wethouder de bevindingen, de risicoanalyse en de daarin eventuele opgenomen aanbeveling tot risico beperkende maatregelen (de risicoanalyse begeeft zich op het terrein van de privacy van betrokkene en wordt alleen aan de kandidaat verstrekt);
-na dit gesprek ontvangt de burgemeester de eindconclusie m.b.t. de kandidaat. De eindconclusie heeft de vorm van een rapportage met uitsluitend de voor de benoembaarheid relevante bevindingen. In de rapportage wordt aangegeven dat deze is besproken met de kandidaat wethouder en dat hij zich kan vinden in de bevindingen;
-de burgemeester rapporteert aan de raad bij de geloofsbrieven;
-indien de eindconclusie van de risicoanalyse dusdanig is dat de kandidaat zich terugtrekt, rapporteert de burgemeester niet over deze kandidaat aan de raad, maar wordt de procedure herhaald met een andere kandidaat (omwille van de privacy van de eerste kandidaat maken zijn kandidatuur en de bevindingen van de risicoanalyse geen onderdeel meer uit van de procedure).
Dat betekent overigens wel dat de raad in de meeste gevallen alleen kandidaten ter benoeming voorgelegd krijgt waaromtrent geen onaanvaardbare integriteitsrisico’s aangetroffen zijn. Dat is alleen anders in het geval de betreffende kandidaat ondanks onaanvaardbare integriteitsrisico’s zijn kandidatuur toch wenst door te zetten.
Dit artikel is ook van toepassing als er geen wethouder van buiten maar uit de raad wordt benoemd, de incompatibiliteiten en nevenfuncties dienen immers opnieuw beoordeeld te worden.
Een raadslid dat benoemd wordt tot wethouder mag raadslid blijven totdat de geloofsbrieven van zijn opvolger zijn goedgekeurd (artikel 36b, tweede lid, van de Gemeentewet).
De Kieswet en de Gemeentewet kennen het begrip fractie niet. In artikel 33, tweede lid, van de Gemeentewet wordt wel uitgegaan van het bestaan van in de raad vertegenwoordigde groeperingen (recht op fractie-ondersteuning). Vanaf de aanvang van de eerste zitting van de nieuwe raad na de verkiezingen, worden de leden die op dezelfde lijst hebben gestaan, als één fractie beschouwd. Is onder een lijstnummer slechts één lid verkozen, dan wordt dit lid als een afzonderlijke fractie beschouwd. De fractie gebruikt in de vergadering van de raad de aanduiding die zij boven de kandidatenlijst had staan. Op deze wijze is de relatie tussen de fractie in de raad en de fractie op de kandidatenlijst voor de burger duidelijk. Het kan echter voorkomen dat een fractie geen aanduiding boven de kandidatenlijst heeft staan. In een dergelijk geval deelt de fractie in de eerste vergadering de aanduiding mee.
In de loop van een zittingsperiode kan het voorkomen dat leden de fractie verlaten. Als dit het geval is, deelt de fractie dit aan de voorzitter mede. Het raadslid kan als zelfstandige fractie verdergaan of zich aansluiten bij een bestaande fractie. Ook andere wijzigingen zijn mogelijk, bijvoorbeeld een fusie van twee fracties. Een andere (tijdelijke) wisseling in een fractie kan het gevolg zijn van ziekte of zwangerschap van een raadslid. Voor deze gevallen is in de Kieswet een vervangingsregeling opgenomen.
Uitgangspunt van ons kiesstelsel is dat volksvertegenwoordigers op persoonlijke titel worden verkozen en benoemd (dit laatste door de voorzitter van het stembureau). Dit uitgangspunt is gebaseerd op artikel 27 van de Gemeentewet en artikel 129 van de Grondwet, waarin is bepaald dat elk bindend mandaat van een lid van de raad nietig is. De volksvertegenwoordiger handelt naar eigen overtuiging en is bij stemmingen niet gebonden aan een lastgeving. Geen andere persoon of instantie kan hem rechtens bindende instructies opleggen met betrekking tot zijn stemgedrag. Het is de individuele volksvertegenwoordiger die een mandaat van de kiezer heeft gekregen. De volksvertegenwoordiger heeft daardoor ook de mogelijkheid om tussentijds van fractie te veranderen of zelfstandig verder te gaan.
Ook de Kieswet gaat niet uit van politieke partijen, een zetel 'hoort' dan ook niet bij een partij maar is verbonden aan de volksvertegenwoordiger die daardoor ook de mogelijkheid heeft om tussentijds van fractie te veranderen of zelfstandig verder te gaan. Ook kan een fractie besluiten om haar naam te veranderen. Dit staat de fractie vrij om te doen. Op grond van deze bepalingen heeft de raad geen zeggenschap over wijzigingen in de samenstelling, fusies en splitsingen van fracties en de naamvoering. De raad kan hier dus geen besluit over nemen. Een mededeling aan de voorzitter van de raad is voldoende. De raad is gehouden met ingang van de eerstvolgende vergadering nadat hiervan mededeling is gedaan rekening te houden met de nieuwe situatie.
- kandidaten die van een kandidatenlijst deel uitmaken en binnen die lijst/partij een onderlinge schriftelijke (en soms notariële) afspraak maken, bijvoorbeeld dat men onder bepaalde voorwaarden zal afzien van aanvaarding van het raadslidmaatschap, zich dienen te realiseren dat dergelijke afspraken nietig zijn, vanwege strijd met de Gemeentewet en de Kieswet;
- personen die tussentijds van partij veranderen hun raadslidmaatschap niet verliezen;
- als men uit een partij stapt en als eigen partij verder gaat, de verlatende partij geen middelen heeft om het raadslid uit de raad te weren.
Fractieafsplitsing en het ontstaan van een nieuwe fractie kan diverse praktische gevolgen hebben, te denken valt aan: fractievergoedingen en –faciliteiten, fractievoorzitterschap dan wel vertegenwoordiging in het FVO, zo nodig andere zitplaatsen in de raadzaal, bezetting in raadscommissies en eventueel de bezetting in raadscommissies door commissieleden-niet-raadsleden.
Als moet worden voorzien in de vacature van een raadslid dat zich heeft afgesplitst, wordt teruggegrepen op de lijst waarop betrokkene oorspronkelijk was gekozen (artikel P 19 van de Kieswet).
De naam van de fractie dient getoetst te worden aan de afwijzingsgronden uit artikel G 3 lid 4 van de Kieswet. Dit is een logische voorwaarde. Als een politieke groepering zich voor het eerst wil laten registreren gebeurt dit ook. Op grond van artikel G 3, vierde lid, van de Kieswet wordt de naam van de nieuwe fractie onder meer geweigerd als deze in strijd is met de openbare orde of als deze overeenkomt met of erg lijkt op de naam van een politieke groepering die al geregistreerd is voor de Tweede Kamer- of Statenverkiezingen, én daardoor verwarring te duchten is. Voor het overige is de nieuwe fractie vrij in het kiezen van een naam.
Hoofdstuk 2. Raadsvergaderingen
In artikel 19, eerste lid, van de Gemeentewet is bepaald dat de burgemeester de leden van de raad schriftelijk uitnodigt voor de vergadering. Lid 2 van artikel 19 Gemeentewet bepaalt dat de burgemeester tegelijkertijd met de oproeping dag, tijdstip en plaats van de vergadering ter openbare kennis brengt. Agenda en openbare voorstellen worden tegelijkertijd met de oproeping en op een bij de openbare kennisgeving aan te geven wijze ter inzage gelegd. De wijze waarop een gemeente invulling geeft aan artikel 19 Gemeentewet is vrij en geschiedt in het reglement van orde.
Het eerste lid van artikel 9 RvO bepaalt dat de voorzitter een vastgesteld aantal dagen vóór een vergadering de leden een schriftelijke oproep digitaal beschikbaar stelt, waarin de vergadering wordt aangekondigd. In Weert werkt de raad papierloos en met een Bestuurlijk Informatie Systeem dat voor iedereen toegankelijk is. Hierin worden de vergaderingen aangekondigd en worden de agenda’s en vergaderstukken geplaatst. Er worden geen papieren stukken meer verstrekt. Degenen, die niet over computerapparatuur beschikken of daarmee niet kunnen omgaan, kunnen gebruik maken van de computer in de hal van het stadhuis, indien nodig daarbij bijgestaan door een medewerker van de gemeente. Ook is het mogelijk om de stukken op papier op te vragen, onder betaling van legeskosten. Bij het beschikbaar stellen van de vergaderstukken worden de eisen uit de Europese Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) in acht genomen.
De (digitale) oproep vermeldt de dag, tijdstip en plaats van de vergadering. Het eerste lid stelt verplicht dat de voorlopige agenda en de daarbij behorende stukken tegelijkertijd met de oproep aan de leden worden beschikbaar gesteld.
Dit is echter een voorlopige agenda. In de dagelijkse praktijk van de gemeente zal het niet altijd mogelijk zijn om ruim voor de vergadering een agenda op te stellen, die ook zicht heeft op de actualiteiten. In een dergelijke situatie kan de voorzitter na het beschikbaar stellen van de schriftelijke oproep zo nodig een aanvullende agenda en stukken beschikbaar stellen. De raad stelt de agenda bij aanvang van de raadsvergadering vast.
Het vierde lid heeft tot doel om de raad een actievere rol te geven in de opstelling van de raadsagenda. Enerzijds kunnen individuele raadsleden via hun fractievoorzitter in de agendacommissie onderwerpen voor de agenda voordragen. Anderzijds kunnen zij echter ook bij aanvang van de raadsvergadering een voorstel doen om onderwerpen aan de agenda toe te voegen of van de agenda af te voeren. Daarmee kan het individuele raadslid in ieder geval op twee momenten invloed uitoefenen op de vaststelling van de agenda.
Indien er een voorstel wordt gedaan om de agenda aan te passen of een agendapunt door te schuiven naar de volgende raadsvergadering en de stemmen staken, is artikel 32, vierde lid, van de Gemeentewet niet van toepassing. Het betreft een voorstel van orde (artikel 19 RvO).
Artikel 10. Ter inzage leggen van stukken
Geïnteresseerden moeten de mogelijkheid hebben om stukken in te zien. Daarom worden alle stukken gelijktijdig met het beschikbaar stellen van de schriftelijke oproep ter inzage aangeboden.
Naast de fysieke terinzagelegging op het stadhuis worden de stukken doorgaans op elektronische wijze aangeboden. Dit gaat via een digitaal raadsinformatiesysteem. Bij het beschikbaar stellen van de vergaderstukken worden de eisen uit de Europese Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) in acht genomen.
Een stuk is een ‘document’ in de zin van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Een document houdt in: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat. Onder documenten vallen niet alleen de door de overheidsorganen gecreëerde stukken of ander materiaal. Ook alle van buiten komende stukken en ander voor overheidsorganen bestemd materiaal zoals agenda’s, verslagen, (concept-)adviezen, al dan niet in elektronische vorm, verkrijgen de status van document in de zin van de Wob.
Onder de ‘stukken’ als bedoeld in het derde lid worden verstaan: stukken ten aanzien waarvan geheimhouding is opgelegd. Indien het gaat om stukken, waarop geheimhouding is opgelegd door het bestuursorgaan dat het document aanbiedt aan de raad, dient dit duidelijk op het stuk te zijn aangegeven. Hiervan mogen geen kopieën worden gemaakt, omdat het gevaar bestaat dat gekopieerde stukken toch in de openbaarheid komen.
De griffier vervult de secretariaatsfunctie ten dienste van de raad. Daarom worden stukken die betrekking hebben op de agenda en de voorstellen van de raadsvergaderingen die geheim moeten blijven bij hem ter inzage gelegd. Op verzoek van de leden van de raad kan de griffier inzage aan hen verlenen. In Weert worden de geheime stukken in het ‘geheime kastje’ ter inzage gelegd. Alleen de raadsleden hebben een sleutel van dit kastje. Het geheime kastje heeft als voordeel boven ter inzage legging op de kamer van de griffier dat de stukken 24/7 toegankelijk zijn voor de raads- en commissieleden.
Artikel 11. Openbare kennisgeving
Met dit artikel wordt invulling gegeven aan het voorschrift van artikel 19, tweede lid, van de Gemeentewet. Voor wat betreft de wijze van publicatie is aangesloten bij artikel 3:42, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). In artikel 11 wordt vastgelegd op welke wijze raadsvergaderingen worden aangekondigd. Indien de kennisgeving uitsluitend elektronisch plaatsvindt, dient er een grondslag in een verordening te zijn, zie artikel 3:42, tweede lid, juncto artikel 2:14 van de Awb. Het reglement van orde is een verordening.
De verplichting tot het hebben van een presentielijst vloeit voort uit artikel 20 van de Gemeentewet. In dit artikel wordt de procedure vastgelegd. De handtekeningen op de presentielijst zijn bedoeld om formeel vast te stellen dat het vergaderquorum bereikt is. De lijst kan niet dienen om het stemquorum vast te stellen; daarvoor geldt artikel 29 van de Gemeentewet.
Ook kan de presentielijst van belang zijn in het kader van besloten vergaderingen en geheimhouding (het bepalen van de kring van personen die kennis hebben genomen van de geheime informatie).
De griffier geeft de ambtelijke ondersteuning die de raad nodig heeft. Daarom zorgt hij voor het bijhouden van de presentielijst en stelt hij deze samen met de voorzitter vast en ondertekent deze. Deze ondertekening dient te waarborgen dat de lijst volledig is en het quorum aanwezig was.
Artikel 13. Opening en sluiting
In de gemeente Weert was het gebruikelijk, dat de voorzitter bij aanvang en sluiting een gebed uitspreekt. Dit is in veel gemeenten in het katholieke Limburg het geval. Uit respect voor het feit, dat de raad thans ook uit mensen met een andere religieuze achtergrond dan een christelijke bestaat, is ervoor gekozen de opening meer het karakter van een meditatief moment, overweging of bezinning te geven.
Dit artikel is opgenomen om te voorkomen dat het agendapunt mededelingen wordt gebruikt voor zaken die niet thuishoren in de raadsvergadering. Te denken is hierbij aan het onder de aandacht brengen van bepaalde (al dan niet politieke) activiteiten of een goed doel. Daarvoor bestaan andere wegen.
Artikel 15. Schorsing en voortzetting vergadering
Dit artikel bevestigt de positie van de raad bij het bepalen wanneer en tot welk tijdstip er wordt vergaderd. De raad vergadert in de regel op woensdagavond. Indien de agenda dan niet kan worden afgerond, wordt de vergadering geschorst en daags erna, dus op de donderdag, om 19.30 uur voortgezet. De raad kan een andere dag en aanvangstijdstip voor deze voortzetting bepalen.
Het spreekrecht is beperkt gehouden tot geagendeerde onderwerpen, omdat burgers op deze wijze een doelgerichte bijdrage kunnen leveren aan de beraadslagingen in en de besluitvorming door de raad.
In het artikel zijn vijf onderwerpen opgenomen, waar het spreekrecht niet voor geldt. Als een reeds genomen besluit van de raad of het college vatbaar is voor bezwaar en de burger belanghebbende is, kan de burger een bezwaarschrift indienen. Ook kan een burger beroep instellen bij de rechtbank. Het is onwenselijk als dan tevens gebruik kan worden gemaakt van spreekrecht, omdat dan verschillende procedures door elkaar gaan lopen. De gerechtelijke procedures gaan voor het spreekrecht. Dit is anders bij besluiten die nog genomen moeten worden. De burger moet dan de gelegenheid hebben via spreekrecht nog invloed uit te oefenen op de besluitvorming. Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 september 2010 (zaaknummer 200901515/1/R2). Verder zijn de benoemingen, keuzen, voordrachten en aanbevelingen van personen uitgesloten van het spreekrecht van burgers. Omdat inspraak over de benoemingen, keuzen, voordrachten of aanbevelingen van personen – de belangen van – kandidaten al dan niet in de uitoefening van hun ambt of functie kan schaden, kunnen burgers hierover geen uitlatingen doen. Burgers kunnen zich ook niet uitlaten over onderwerpen, waar zij op grond van artikel 9:1 Algemene wet bestuursrecht een klacht over kunnen indienen. Deze procedure gaat voor het spreekrecht van burgers. Er geldt ook geen spreekrecht m.b.t. de besluitenlijst. Door spreekrecht op de besluitenlijst toe te staan zouden alle behandelde onderwerpen telkens opnieuw ter discussie kunnen worden gesteld, hetgeen de besluitvorming zou belemmeren. Een uitzondering op het spreekrecht van burgers vormen ook de aan de raad gerichte brieven. Dit is wenselijk, aangezien de raad zich nog niet over deze stukken uit heeft kunnen laten. Bovendien betreft het in het merendeel van de gevallen een collegebevoegdheid.
Artikel 17. Aantal spreektermijnen
Indien de raad van mening is dat na de tweede termijn verdere beraadslaging nodig is, kan hij daartoe uitdrukkelijk besluiten. Het tweede lid benadrukt dat de voorzitter elke spreektermijn afsluit.
Het stellen van vragen dient ook als een spreektermijn beschouwd te worden. Een verzoek van een raadslid na afloop van de tweede termijn om nog een korte reactie te geven, dient de voorzitter niet te honoreren.
In Weert worden de spreektermijnen als volgt ingevuld:
In de eerste termijn kunnen raadsleden nog technische vragen stellen die niet in de commissie aan de orde zijn geweest, geven de fracties hun opvattingen over het voorstel en dienen zij hun eventuele moties en amendementen in. De portefeuillehouder kan daar vervolgens op reageren.
In de tweede termijn vindt het raadsdebat plaats. De fracties reageren op elkaars opvattingen over het voorstel en de ingediende moties en amendementen. De portefeuillehouder kan ook hierop reageren. Tot slot nodigt de voorzitter de raad uit tot het nemen van een besluit over de amendementen, de moties en het voorstel.
Bovenstaande is de standaard werkwijze voor wat betreft de spreektermijnen. Daarnaast wil de raad als volgt gaan experimenteren: nadat de voorzitter het voorstel aan de orde heeft gesteld krijgt de portefeuillehouder kort de gelegenheid het voorstel in te leiden (desgewenst). Deze inleiding is niet verplicht en vormvrij. De portefeuillehouder zet het voorstel kort neer, kan refereren aan de commissiebehandeling en eventuele actuele ontwikkelingen melden. De inleiding dient kort en bondig te zijn. Vervolgens gaan de beraadslagingen van start in twee termijnen als boven beschreven, te beginnen met eventueel resterende technische vragen.
De beraadslaging over een motie vindt niet plaats in afzonderlijke termijnen, maar gelijktijdig met de beraadslaging over het betreffende, aan de orde zijnde onderwerp (artikel 35 RvO).
Artikel 18. Deelname aan de beraadslaging door anderen
Deze bepaling is noodzakelijk in verband met het in artikel 22 van de Gemeentewet geregelde verschoningsrecht. Het is uiteraard ook mogelijk dat de raad bepaalt dat een bepaalde functionaris in bepaalde gevallen altijd aan de beraadslaging mag deelnemen.
De raad kan op grond van artikel 5 bepalen dat de griffier deelneemt aan de beraadslagingen. De burgemeester en de wethouder(s) hebben het recht (het woord te voeren en) deel te nemen aan de beraadslagingen op grond van artikel 21, eerste en tweede, lid van de Gemeentewet.
Artikel 19. Voorstellen van orde
De voorzitter legt aan de raad ter beslissing voor of er inderdaad sprake is van een voorstel van orde. Over een voorstel van orde wordt direct, zonder beraadslaging, besloten door de raad. Bij staken van stemmen is het voorstel niet aangenomen (omdat het ordevoorstel betrekking heeft op de lopende vergadering is artikel 32, vierde lid, van de wet hierop logischerwijs niet van toepassing). Een voorstel van orde betreft bijvoorbeeld het schorsen van de vergadering voor een pauze. Indien het gaat om een niet geagendeerd voorstel, dient de procedure van een initiatiefvoorstel gevolgd te worden (artikel 36 RvO).
Stemverklaringen zullen kort moeten zijn en mogen niet het karakter krijgen van een derde termijn, als laatste reactie op de vorige spreker. De stemverklaringen worden gegeven vóór de hoofdelijke oproep van de leden dat de stemming begint.
De voorzitter kan de beraadslaging sluiten als hij vaststelt dat een onderwerp voldoende is besproken, tenzij de raad anders beslist. Na het sluiten van de beraadslagingen en voor de besluitvorming over het voorstel vermeldt de voorzitter welke toezeggingen er zijn gedaan met betrekking tot het voorstel. Indien een portefeuillehouder of een raadslid het niet eens met de formulering van de toezegging kan dat worden aangegeven. Door het bereiken van consensus ontstaat er voor raad en college duidelijkheid over bijvoorbeeld het vervolgtraject of de randvoorwaarden, hetgeen van invloed kan zijn op ingediende moties en de besluitvorming over het voorstel. De voorzitter formuleert daarna de te nemen eindbeslissing. Indien geen stemming wordt gevraagd, is het voorstel aangenomen op grond van artikel 32, derde lid, van de Gemeentewet.
Artikel 22. Stemming; procedure hoofdelijke stemming
Indien een lid te kennen geeft een hoofdelijke stemming te wensen, moet de stemming plaatsvinden. De raad heeft niet de bevoegdheid om van deze bepaling van artikel 32 van de Gemeentewet af te wijken. Vraagt niemand stemming, dan wordt het voorstel geacht te zijn aangenomen. Wellicht ten overvloede wordt hierbij nog verwezen naar artikel 209, tweede lid, van de Gemeentewet, welke een hoofdelijke stemming verplicht bij het aangaan van een verplichting voordat de begroting is goedgekeurd.
De regeling in het eerste deel van het tweede lid kan toepassing krijgen, indien de uitkomst van de stemming tevoren duidelijk is en slechts enkele leden zouden tegenstemmen. Een raadslid kan zich alleen onthouden van stemming op grond van artikel 28 van de Gemeentewet. In alle andere gevallen is een raadslid verplicht stelling in te nemen en te stemmen. Stemmingen zijn in principe ook openbaar. Een volksvertegenwoordiger dient duidelijk te zijn in zijn of haar rol. Door de openbaarheid is het voor de achterban (kiezers) duidelijk hoe ze vertegenwoordigd worden.
In de Winsumuitspraak (Raad van State, 7 augustus 2002, uitspraak 200200897/1) is het hoger beroep op artikel 28 van de Gemeentewet afgewezen, maar heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) wel geconcludeerd dat het genomen besluit in strijd is met artikel 2:4 van de Awb omdat de schijn van belangenverstrengeling onvoldoende was vermeden. Naar aanleiding van deze uitspraak zijn er vragen gerezen over de mogelijke gevolgen voor stemprocedures en de verantwoordelijkheden in gemeenteraden.
In deze uitspraak geeft de Afdeling het rechtsbeginsel neergelegd in artikel 2:4 van de Awb voorrang boven hetgeen in artikel 28 van de Gemeentewet is bepaald. Over de mogelijke gevolgen van de uitspraak adviseerde de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties:
"de beslissing over stemonthouding dient voorbehouden te blijven aan het individuele raadslid; bij stemming heeft de raad geen optie dan te waarschuwen dat het te nemen besluit wel eens aanvechtbaar zou kunnen zijn in een bezwaarschriftprocedure of bij de bestuursrechter of in het kader van een spontane vernietiging door de Kroon (artikel 268 van de Gemeentewet); de raad kan in dergelijke gevallen een belangrijke rol spelen door in algemene zin te bespreken dat individuele raadsleden door hun handelen de schijn van belangenverstrengeling kunnen wekken en hoe dat voorkomen kan worden (en dit bijv. opnemen in de gedragscode); uiteraard is de gedragscode in juridische zin niet bindend, dit is tevens niet wenselijk.".
Er is echter inmiddels vervolgjurisprudentie beschikbaar:
-In ABRvS 30 juni 2010, LJN BM9710, AB 2010/310 oordeelde de Afdeling dat in het midden kon blijven of twee raadsleden een persoonlijk belang hadden bij de vaststelling van een bestemmingsplan, omdat het bestemmingsplan met de grootst mogelijke meerderheid door de raad was vastgesteld. Zelfs indien zou worden vastgesteld dat de twee raadsleden een persoonlijk belang hadden bij de planvaststelling, hebben zij geen beslissende stem in de uitkomst gehad.
- In ABRvS 22 juni 2011, LJN BQ8863, AB 2011/261 overwoog de Afdeling dat een raadslid dat woonde en werkte op een bedrijventerrein een persoonlijk belang had bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor dat bedrijventerrein. De Afdeling oordeelde dat in strijd was gehandeld met artikel 2:4 van de Awb omdat naar derden de schijn is gewekt dat het persoonlijke belang van invloed is geweest op de besluitvorming. Daarbij speelde een rol dat het raadslid tijdens de vergadering van de raad veelvuldig het woord heeft gevoerd en namens zijn fractie een aantal amendementen heeft ingediend en voorgelezen die in feite tot gevolg hebben dat een gunstiger woon- en leefklimaat ontstaat ter hoogte van gronden van het betreffende raadslid. De Afdeling achtte niet van belang of het raadslid daadwerkelijk het oogmerk had te bewerkstelligen een plan ten gunste van zijn leefklimaat vast te stellen. Ook indien van de goede trouw van het raadslid kan worden uitgegaan, kan de schijn van belangenverstrengeling zijn gewekt. Ook het gegeven dat het raadslid niet bij alle amendementen een doorslaggevende stem heeft gehad leidt niet een ander oordeel omdat gelet op het feit dat het raadslid veelvuldig het woord heeft gevoerd niet kan worden gesteld dat niet de schijn is gewekt dat hij invloed heeft gehad op de besluitvorming.
-In ABRvS 6 februari 2013, LJN BZ0796 preciseert de ABRvS haar hiervoor vermelde uitspraak van 22 juni 2011. In de zaak die tot de uitspraak van 6 februari 2013 heeft geleid ging het om een besluit van een gemeenteraad om een bestemmingsplan niet vast te stellen. Dat besluit was genomen met de kleinst mogelijke meerderheid, waarbij een raadslid die mogelijk belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb was, tegen de vaststelling van het plan had gestemd. De ABRvS overwoog dat in aanmerking genomen dat het hier gaat om besluitvorming door de gemeenteraad die een belangenafweging vergt waarbij politieke inzichten een belangrijke rol spelen, het in de rede ligt voor de invulling van het begrip ‘persoonlijk belang’ in artikel 2:4, tweede lid, van de Awb aansluiting te zoeken bij artikel 28, eerste lid, onder a, van de Gemeentewet. Deze bepaling dient strikt te worden uitgelegd, nu daarbij het fundamentele recht van een raadslid om deel te nemen aan een stemming wordt ingeperkt. Uit artikel 2:4 van de Awb volgt dus — en de Afdeling preciseert hiermee haar (hiervoor vermelde) uitspraak van 22 juni 2011 — in het algemeen niet dat een persoon die deel uitmaakt van een democratisch gekozen bestuursorgaan zoals de gemeenteraad en die bij een besluit belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, zich zou moeten onthouden van deelname aan de besluitvorming. Dit zou afbreuk doen aan de taak en de fundamentele rechten van een gekozen volksvertegenwoordiger en daarmee aan het democratisch proces.
De ABRvS heeft in haar uitspraak van 6 februari 2013 in aanvulling op het voorgaande overwogen dat er zich evenwel bijkomende omstandigheden kunnen voordoen die maken dat de behartiging van het persoonlijk belang van een raadslid zodanig aan de orde is bij het onderwerp van de besluitvorming dat hij daaraan niet behoort deel te nemen. Weliswaar kan de gemeenteraad niet verhinderen dat een lid deelneemt aan de besluitvorming en aan stemmingen, maar deelname van een lid kan er bij aanwezigheid van zo’n persoonlijk belang wel toe leiden dat de bestuursrechter tot het oordeel moet komen dat het desbetreffende besluit is genomen in strijd met artikel 2:4 van de Awb. De conclusie dat het betrokken bestuursorgaan in strijd met deze bepaling een besluit heeft genomen, kan echter pas worden getrokken wanneer aannemelijk is dat het betrokken raadslid de besluitvorming daadwerkelijk heeft beïnvloed.
Bij staking van stemmen is het bepaalde in artikel 32 van de Gemeentewet van toepassing. Indien de vergadering voltallig is, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. Is de vergadering niet voltallig, dan wordt het nemen van het besluit tot een volgende vergadering uitgesteld. Als ook dan de stemmen staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.
In gemeenten kan een elektronisch stemsysteem gebruikt worden waarbij de openbaarheid gewaarborgd wordt doordat de naam van het raadslid gekoppeld wordt aan het voor of tegen. Dit is te lezen op een scherm, de afdruk ervan wordt meegenomen in de verslaglegging. Deze manier van stemmen is mogelijk op grond van de Gemeentewet.
In het vierde lid wordt ingegaan op de procedure van hoofdelijke stemming. Praktisch gezien verdient het aanbeveling de volgorde van stemmen te bepalen aan het begin van de vergadering; deze volgorde geldt dan voor de gehele vergadering.
In het vijfde lid is de term ‘uitspreken’ vervangen door de term ‘verklaren’, waarmee buiten twijfel staat dat dit artikellid ook van toepassing is op digitale stemmingen.
Artikel 23. Volgorde stemming over amendementen en moties
In dit artikel wordt de volgorde van stemmen bij amendementen en moties weergegeven. Bij een motie over een afzonderlijk onderwerp (een zogenaamde ‘motie vreemd aan de orde van de dag’) is het vierde lid niet van toepassing. De raad kan besluiten af te wijken van de stemvolgorde als neergelegd in dit artikel.
Artikel 24. Stemming over personen
Artikel 31, eerste lid, van de Gemeentewet geeft aan dat de stemming over personen geheim dient
te zijn. Sinds 1 februari 2016 is artikel 31 ook van toepassing op de stemming over de benoeming van een wethouder (artikel 35, eerste lid, van de Gemeentewet). Datzelfde geldt voor de stemming over het ontslag van een wethouder in het geval een motie van wantrouwen niet tot onmiddellijk aftreden leidt (artikel 49 van de Gemeentewet). Ook dat gebeurt schriftelijk en is daarmee geheim. Het is mogelijk om met elektronische stemsystemen te werken maar het reglement van orde gaat vooralsnog uit van een stemming door middel van behoorlijk ingevulde stembriefjes. Een blanco stembriefje wordt niet aangemerkt als een behoorlijk ingevuld stembriefje (Kamerstukken II1985/86, 19 403, nr. 3, blz. 86). In geval van een schriftelijke stemming wordt dan ook geen rekening gehouden met blanco stembriefjes (besluitquorum). Een blanco of verkeerd ingevuld stembriefje telt wel mee bij de bepaling van het stemquorum. De raad oordeelt of een stembriefje behoorlijk is ingevuld. Wat onder een (niet) behoorlijk ingevuld stembriefje moet worden verstaan, is in de wet niet geregeld.
Bij de benoeming van wethouders is er sprake van een vrije stemming. Dat is dus anders dan bij een voordracht, waarbij de keus beperkt is tot twee of meer kandidaten.
Bij een vrije stemming is artikel 28, eerste lid, onder a, en derde lid, van de wet niet van toepassing. Daarin is bepaald dat een raadslid zich van stemming onthoudt wanneer hij “behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt". Zoals vermeld is dat bij de benoeming van wethouders niet aan de orde. Een raadslid kan op het stembriefje de naam van elke kandidaat die zijn voorkeur heeft invullen: die van de voorgestelde perso(o)n(en), of die van een ander. Dat geldt dus ook voor raadsleden die zelf genomineerd zijn; zij kunnen op zichzelf stemmen als ze dat willen.
De wetgever heeft nooit de bedoeling gehad de politieke verhoudingen in de raad te beïnvloeden door middel van een verbod op het meestemmen van de kandidaat-wethouder. Los van de formeel-juridische context pleiten de volgende argumenten nog voor bovenstaande zienswijze:
- een democratisch gekozen vertegenwoordiger mag niet te snel het recht op stemming worden ontnomen. Stel: partij X beveelt meneer Janse en meneer Pieterse aan als wethouders. Als deze personen in de raad zitting hebben en niet mee mogen stemmen houdt dit in, dat de partij ineens twee stemmen in de raad minder heeft. Dat is onaanvaardbaar in het licht van de politieke verhoudingen;
- een aanbeveling is geen voordracht. Het spraakgebruik heeft het vaak over voordracht, maar een persoon nomineren als wethouder staat niet gelijk aan een voordracht.
Artikel 25. Herstemming over personen
Het tweede lid strekt ertoe verwarring over de term ‘herstemming’ in artikel 31 tweede lid van de Gemeentewet te voorkomen.
Artikel 26. Beslissing door het lot
In dit artikel wordt een nadere uitwerking gegeven van hetgeen in artikel 31 derde lid van de Gemeentewet is voorgeschreven.
Paragraaf 4. Verslaglegging; ingekomen stukken
Dit artikel regelt de verslagleggende taak van de griffier en de wijze waarop de besluitenlijst wordt vastgesteld. Het maken van een verslag is niet verplicht. In de Gemeentewet wordt alleen gesproken over de verplichting een besluitenlijst openbaar te maken (artikel 23, vijfde lid, van de Gemeentewet).
De griffier verleent de ambtelijke ondersteuning van de raad. Daarom is de griffier aangewezen om de besluitenlijst op te stellen en deze, tezamen met de voorzitter, te ondertekenen.
De besluitenlijst dient op zo kort mogelijke termijn te worden gepubliceerd. De besluitenlijst geeft een overzicht van (alle) door de raad genomen beslissingen (dus niet alleen besluiten in de zin van de Awb maar ook bijvoorbeeld een afspraak om een werkbezoek af te leggen). Het ligt voor de hand dat de besluitenlijst ook op de gemeentelijke website toegankelijk wordt gemaakt. Bij de vergaderstukken die bij de besluitenlijst worden gevoegd worden de eisen uit de Europese Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) in acht genomen.
Andere vormen van verslaglegging zijn ook mogelijk. In Weert worden naast de besluitenlijst audio- en beeldopnames gemaakt, die onderdeel uitmaken van de besluitenlijst. Voor de privacyaspecten van deze audio- en videoregistraties wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij artikel 33 RvO.
Welk bestuursorgaan bevoegd is om aan de raad gerichte brieven af te doen, vloeit voort uit de toepasselijke wet- en regelgeving. De raad hoeft hierover geen besluit te nemen. Het volstaat als de raad kennis neemt van de ingekomen stukken en de wijze van afhandeling. Daarbij zijn er drie mogelijkheden: voor kennisgeving aannemen door de raad, afdoening door het college en afdoening door de raad aan de hand van een door het college voorbereid raadsvoorstel (conform artikel 160, lid 1, sub b van de Gemeentewet).
Inhoudelijke discussie over de stukken kan de voorzitter buiten de orde verklaren. Wanneer een ingekomen stuk leidt tot inhoudelijke discussie kan het stuk worden geagendeerd voor een vergadering van een raadscommissie.
De lijst van ingekomen stukken en de ingekomen stukken zelf worden aan de raadsleden beschikbaar gesteld met inachtname van de eisen ingevolge de Europese Algemene Verordening Gegevensbescherming. Vanwege deze wetgeving is ook lid 3 van dit artikel opgenomen.
Paragraaf 5. Besloten raadsvergaderingen
Artikel 29. Toepassing reglement op besloten vergaderingen
Dit artikel bepaalt dat de bepalingen van dit reglement van overeenkomstige toepassing zijn op een raadsvergadering achter gesloten deuren. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan de bepalingen omtrent het tijdig verzenden van stukken, het recht van amendement, het recht van motie, het maken van het verslag.
De bepalingen van het reglement zijn echter niet van toepassing, voor zover het toepassen van die bepalingen strijdig is met het besloten karakter van de vergadering. Zo zullen er bijvoorbeeld geen beeld- en geluidsregistraties voor openbaar gebruik gemaakt kunnen worden. Ten aanzien van de stukken die betrekking hebben op een besloten vergadering en het behandelde zal de raad moeten besluiten of geheimhouding als bedoeld in de artikelen 25, 55 en 86 van de Gemeentewet wordt opgelegd dan wel bekrachtigd of opgeheven.
In artikel 23 van de Gemeentewet zijn procedurevoorschriften opgenomen voor 'het sluiten van de deuren', de wijze waarop een vergadering een besloten vergadering wordt.
Artikel 30. Besluitenlijst en beknopt verslag besloten vergadering
In dit artikel wordt uitwerking gegeven aan artikel 23, vierde lid, van de Gemeentewet. In overeenstemming met de bepaling over de besluitenlijst van de raadsvergadering is de griffier ook verantwoordelijk voor de besluitenlijst en beknopt verslag van een besloten vergadering. Deze besluitenlijst en beknopt verslag liggen ter inzage bij de griffier. Van een besloten vergadering wordt in tegenstelling tot een openbare vergadering wel nog een beknopt verslag gemaakt, omdat van een besloten vergadering geen audio- en beeldopnames worden gemaakt.
Artikel 31. Niet bekrachtigen of opheffen geheimhouding
In de in het artikel aangehaalde artikelen wordt aan de raad de mogelijkheid geboden de geheimhouding van stukken niet te bekrachtigen dan wel op te heffen; stukken die niet per se aan hem behoeven te zijn overgelegd. Het kan dus (zie bijvoorbeeld artikel 86, tweede lid, van de Gemeentewet) gaan om de situatie dat de burgemeester geheimhouding heeft opgelegd ten aanzien van stukken die hij aan de raadscommissie heeft overgelegd. De raadscommissie kan dan aan de raad verzoeken de geheimhouding op te heffen (indien de burgemeester daar niet toe bereid is). In het onderhavige artikel is nu ter zake een overlegverplichting opgenomen waardoor recht wordt gedaan aan het principe van hoor en wederhoor.
Op grond van artikel 25 tweede lid van de Gemeentewet kan geheimhouding worden opgelegd door het college, de burgemeester en een commissie, ieder ten aanzien van stukken die zij aan de raad of aan leden van de raad overleggen. Op grond van lid 3 van artikel 25 Gemeentewet vervalt de opgelegde geheimhouding met betrekking tot aan de raad overgelegde stukken indien de raad de oplegging niet in zijn eerstvolgende vergadering die volgens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht, bekrachtigt. Op grond van artikel 25 lid 3 van de Gemeentewet kan de raad de geheimhouding opheffen.
Als de raad niet van plan is de opgelegde geheimhouding te bekrachtigen dan wel deze op grond van artikel 25 lid 4 van de Gemeentewet op te heffen, kan het orgaan dat geheimhouding heeft opgelegd in een besloten vergadering met de raad overleg voeren. Deze besloten vergadering kan dan gaan om de vraag waarom de raad de geheimhouding wil opheffen of niet bekrachtigen.
Als de raad een opgelegde geheimhouding opheft of niet bekrachtigt, wil dat niet zeggen dat de desbetreffende stukken dan “automatisch” openbaar zijn. De Wet openbaarheid van bestuur (Wob) is nog steeds op deze stukken van toepassing. Wanneer om openbaarmaking wordt verzocht moet dat verzoek dus aan de uitzonderingsgronden in de Wob worden getoetst om tot een besluit te komen over het al dan niet openbaar maken van de betreffende documenten. Dan kan uiteraard blijken dat er inmiddels geen grond meer is om openbaarmaking te weigeren.
Paragraaf 6. Toehoorders en pers
Artikel 32. Toehoorders en pers
De hier aangegeven bepalingen worden wat betreft het handhaven van de orde aangevuld door artikel 26 van de Gemeentewet. De voorzitter heeft de bevoegdheid om toehoorders die de orde verstoren te doen vertrekken en bij volharding in hun gedrag de toegang te ontzeggen.
Artikel 33. Geluid- en beeldregistraties
Aangezien de vergaderingen van de raad in principe openbaar zijn, kunnen radio- en tv-stations geluid- en beeldregistraties maken, uitzenden en archiveren. Dit is uiteraard niet het geval als het een besloten vergadering betreft. Wel dient rekening gehouden te worden met de privacy van insprekers of publiek. Raadsleden daarentegen hebben een publieke functie. De eisen in de privacywetgeving, de Europese Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), zijn bij de inwerkingtreding van de AVG aangescherpt.
Radio- en tv-stations zijn zelf verantwoordelijk voor de naleving van deze wetgeving.
De gemeente zelf maakt ook audio- en videoregistraties van vergaderingen. De vergaderingen van de raadscommissies worden live met audio gestreamd en de raadsvergaderingen worden live met video gestreamd. De geluids- en beeldfragmenten worden vervolgens opgeslagen en gearchiveerd. De inwerkingtreding van de Europese Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) roept de vraag op hoe zich dit verhoudt met de privacy van insprekers en publiek.
De VvG (Vereniging van Griffiers) stelt het volgende:
In de Gemeentewet zijn voorschriften opgenomen met betrekking tot de openbaarheid van raadsvergaderingen ( art. 23 Gemeentewet). De gemeenteraad behoort immers als volksvertegenwoordigend orgaan in de openbaarheid te vergaderen. Het maken van camerabeelden teneinde een openbare raadsvergadering via internet live uit te zenden, is conform de privacywetgeving. Het live uitzenden kan als een ‘gerechtvaardigd doel’ in de zin van de AVG worden aangemerkt. Het doel is een toegankelijke, laagdrempelige en transparante lokale politiek. De manier waarop de gegevens worden verwerkt is niet onverenigbaar met dit gerechtvaardigd doel. Het is dan ook niet noodzakelijk om vooraf expliciet toestemming te vragen aan betrokkenen voor het live uitzenden van de beelden of de audiofragmenten. Betrokkenen dienen wel actief geïnformeerd te worden. Dit kan bijvoorbeeld door een duidelijk bord op te hangen bij aanvang van de raadsvergadering of door een mededeling bij de openbare kennisgeving van een vergadering.
In Weert worden voorafgaand aan de vergaderingen van de raadscommissies en van raadsvergaderingen bij de ingang van de vergaderruimten borden opgehangen met een mededeling als hierboven bedoeld door de VNG. Ook bovenaan de uitnodigingen voor deze vergaderingen op de website staat een vermelding van deze registraties.
Raadsleden hebben een publieke functie. Voor hen geldt zoals hierboven vermeld dat zij in openbaarheid vergaderen en deze vergaderingen op een toegankelijke, laagdrempelige en transparante manier ontsluiten voor hun inwoners.
Als iemand heeft aangegeven van een openbare vergadering geluid- of beeldregistraties te willen maken, kan de voorzitter hiervan mededeling doen aan de aanwezigen. Degenen die daartegen eventueel bezwaar hebben kunnen dan besluiten de zaal te verlaten. De voorzitter is niet verplicht mededeling te doen van het maken van geluid- of beeldregistraties door derden. De gemeente is ingevolge de AVG alleen verantwoordelijk voor opnamen die zij zelf maakt en publiceert. Een derde die opnamen maakt is zelf verantwoordelijk voor hetgeen hij/zij daarmee doet.
Hoofdstuk 3. Bevoegdheden, instrumenten raadsleden
Artikel 34. Amendementen en subamendementen
Het recht van amendement is neergelegd in artikel 147b van de Gemeentewet. Dit artikel verplicht de raad nadere regels te stellen. Deze nadere regels staan dit artikel. Op basis van artikel 147bvan de Gemeentewet is de raad verplicht een amendement te behandelen.
Leden van de raad kunnen aan de raad wijzigingen op het voorstel van het college of op initiatiefvoorstellen indienen, de zogenaamde amendementen. Wanneer een amendement is ingediend, kan dit voor een ander raadslid aanleiding zijn, op dit amendement nog weer een wijziging voor te stellen, het subamendement. Een (sub)amendement kan ingediend worden op een voorgesteld besluit, dat aanhangig is. De beraadslaging over het (sub)amendement vindt plaats in ten hoogste twee termijnen. Indien (in uitzonderlijke situaties) een ingediend amendement verdere beraadslaging noodzakelijk maakt, kan de raad besluiten tot een derde termijn (artikel 17 RvO).
Het is praktisch dat een raadslid aanwezig is voor de behandeling van zijn (sub)amendement. Dit omdat doorgaans een (sub)amendement toegelicht wordt door de indiener. Daarom is bepaald dat er alleen wordt beraadslaagd over amendementen en subamendementen die ingediend zijn door raadsleden die de presentielijst getekend hebben.
Het is wenselijk dat fracties hun amendementen al vóór de raadsvergadering kenbaar maken aan hun collega raadsleden en de collegeleden. Op die manier kan iedereen zich er van tevoren op voorbereiden en kan er een goede inhoudelijke discussie worden gevoerd. Interne afspraak is daarom dat amendementen daags vóór de raadsvergadering om uiterlijk 12.00 uur worden ingediend bij de griffier, die deze verspreidt via het BIS.
In het eerste artikel van dit reglement is de definitie van het begrip motie gegeven. Een motie is een voorstel tot het doen van een uitspraak. Het kan gaan om het uitspreken van een wens (van inhoudelijke, politieke, procedurele aard), het uitspreken van instemming dan wel afkeuring over bepaalde ontwikkelingen of om het doen van een verzoek. Een motie betreft dus niet een concreet besluit dat op rechtsgevolg is gericht; een motie heeft geen juridische, maar een politieke betekenis. Daarom zijn burgemeester en wethouders formeel niet aan een motie gebonden of tot uitvoering ervan verplicht. Wel kan het naast zich neerleggen van een motie door het college leiden tot een vertrouwensbreuk tussen raad en college en hieruit kan het college dan zijn consequentie trekken.
Voor wat betreft de besluitvormingsprocedure omtrent een motie wordt opgemerkt dat over een motie een apart besluit wordt genomen. Voor de beraadslaging over een motie over een aanhangig onderwerp geldt dat deze niet plaatsvindt in afzonderlijke termijnen, maar gelijktijdig met de beraadslaging over het onderwerp waarop de motie betrekking heeft.
Een besluit over een motie over een niet op de agenda opgenomen onderwerp vindt aan het einde, van de vergadering plaats. Dergelijke moties benaderen de in artikel 36 RvO geregelde initiatiefvoorstellen. Dualisering veronderstelt versterking van de vertegenwoordigende en controlerende functie van de raadsleden. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties te beschikken over adequate instrumenten. Dat wil zeggen dat het voor een effectief gebruik van deze instrumenten wenselijk is dat ook het individuele raadslid zonder belemmeringen toegang tot het gebruik daarvan heeft. De mogelijkheid om zonder drempelsteun een motie in te dienen staat dan ook ten dienste van een effectieve uitoefening van de inkadering en controle door de raad.
Het is wenselijk dat fracties hun moties al vóór de raadsvergadering kenbaar maken aan hun collega raadsleden en de collegeleden. Op die manier kan iedereen zich er van tevoren op voorbereiden en kan er een goede inhoudelijke discussie worden gevoerd. Interne afspraak is daarom dat moties daags vóór de raadsvergadering om uiterlijk 12.00 uur worden ingediend bij de griffier, die deze verspreidt via het BIS.
In de Gemeentewet wordt één specifieke motie uitgewerkt, nl. in artikel 49. Dit betreft de motie van wantrouwen waarbij de raad uitspreekt het vertrouwen in een wethouder te hebben verloren. Het is een wethouder niet toegestaan om na een aangenomen motie van wantrouwen aan te blijven. Indien hij zelf niet opstapt dient de raad actie te ondernemen.
Artikel 36. Initiatiefvoorstel
Het is de taak van het college aan de raad de nodige voorstellen te doen. Maar raadsleden kunnen ook zelf een voorstel voor een verordening of beslissing ter behandeling bij de raad indienen.
Hiervoor is het recht van initiatief toegekend.
In artikel 147a, eerste lid, van de Gemeentewet is dit uitgewerkt. Hier is bepaald dat een lid van de raad een initiatiefvoorstel kan indienen; met deze formulering wordt tot uitdrukking gebracht dat dit recht aan elk individueel raadslid toekomt, drempelsteun is dus niet vereist (MvT, Kamerstukken II 2000/01, 27751, 3, p. 109).
Het tweede en derde lid van artikel 147a van de Gemeentewet bepalen dat de raad regelt op welke wijze een initiatiefvoorstel voor een verordening of beslissing wordt ingediend en behandeld.
Algemeen uitgangspunt is dat dualisering de versterking van de vertegenwoordigende en controlerende functie van de raadsleden inhoudt. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties te beschikken over adequate instrumenten. Voor een effectief gebruik van deze instrumenten is het wenselijk dat ook het individuele raadslid zonder belemmeringen toegang tot het gebruik daarvan heeft. Het ontbreken van de eis van drempelsteun bij het recht van initiatief staat ten dienste van een effectieve uitoefening van de inkadering en controle door de raad. Ook kleine fracties en individuele raadsleden worden zo in staat gesteld actief deel te nemen aan de controlerende, vertegenwoordigende en budgettaire functie.
Artikel 36 lid 3 geeft de taak aan de agendacommissie bij de agendering van een initiatiefvoorstel weer. Deze is in lijn met het bepaalde in artikel 3 (het vaststellen van de voorlopige agenda’s voor (onder meer) de raadscommissies en de raad).
De Gemeentewet maakt onderscheid tussen initiatiefvoorstellen voor verordeningen en overige initiatiefvoorstellen. Ieder raadslid kan een initiatiefvoorstel voor een verordening indienen. Een dergelijk voorstel moet aanhangig worden gemaakt door het schriftelijk en ondertekend aan de voorzitter te zenden. De verdere wijze van behandeling moet de raad zelf regelen. De raad moet ook regelen op welke wijze en onder welke voorwaarden overige initiatiefvoorstellen (voorstellen die betrekking hebben op iets anders dan een verordening) in behandeling worden genomen. Ook dit initiatiefrecht komt toe aan individuele raadsleden, hetgeen inhoudt dat geen drempels mogen worden opgeworpen. Een initiatiefvoorstel kan alleen de uitoefening van een raadsbevoegdheid betreffen.
In het vierde lid van artikel 147a van de Gemeentewet is sinds 1 februari 2016 bepaald dat het college de gelegenheid moet krijgen om wensen en bedenkingen naar voren te brengen. Het college moet immers de besluiten van de raad uitvoeren (artikel 160, eerste lid, onder b, van de Gemeentewet). Deze zgn. voorhangregeling is uitgewerkt in het tweede lid van dit artikel. Het is in eerste instantie aan de indiener om te beslissen wat hij met die inbreng doet en uiteindelijk beslist de raad over het al dan niet gewijzigde voorstel (MvT, Kamerstukken II 2012/13, 33691, 3, p. 2-3).
Indien de wensen of bedenkingen van het college daar aanleiding toe geven kan de indiener van het voorstel eventuele wijzigingen doorvoeren. Hij is daartoe echter niet verplicht, omdat de wet alleen aangeeft dat het college de mogelijkheid moet hebben om een visie op het initiatiefvoorstel te hebben. Er is geen verplichting om de wensen of bedenkingen ook daadwerkelijk in het voorstel te verwerken.
De gemeente Weert heeft een Verordening op het burgerinitiatief 2004. Omdat deze Verordening gevolgen heeft voor de werkwijze van de raad is artikel 37 opgenomen, waarin de bepalingen uit de Verordening op het burgerinitiatief 2004, die betrekking hebben op de procedure van behandeling in de raad, zijn gereguleerd. Ook hier is een taak voor de agendacommissie weggelegd. De enigszins anders dan in artikel 36 geformuleerde bepaling is ingegeven door de bepalingen in de Verordening op het burgerinitiatief 2004.
Dit artikel heeft betrekking op het agenderingsrecht van de raad. De raad is de enige die een voorstel voor een verordening of een ander voorstel dat het college heeft voorbereid kan agenderen. Als het college het voorstel heeft voorbereid, betekent dit niet dat het college het door hen voorbereide voorstel kan intrekken indien het college van oordeel is dat verdere behandeling van het voorstel niet wenselijk is (bijvoorbeeld omdat zij een voorstel willen wijzigen). De raad moet hier toestemming voor geven.
Indien de raad van oordeel is dat een voorstel voor een verordening of een ander voorstel niet voldoende is voorbereid, kan de raad het voorstel voor een verordening of een ander voorstel op grond van het tweede lid nogmaals voor advies aan het college zenden. De raad kan het college bijvoorbeeld verzoeken het voorstel voor een verordening of ander voorstel nader te onderbouwen.
De raad bepaalt echter wanneer het voorstel voor een verordening of ander voorstel, dat door het college verder voorbereid is, opnieuw behandeld wordt. De raad kan dit in dezelfde raadsvergadering regelen, maar de raad kan dit ook aan de agendacommissie overlaten.
De raad beschikt over een aantal controle-instrumenten jegens college en burgemeester. Dit vloeit voort uit de verantwoordingsplicht van college en burgemeester jegens de raad. het verantwoordingsproces valt uiteen in de inlichtingenfase en de debatfase. De debatfase volgt niet altijd, maar indien dit noodzakelijk wordt geacht. Politieke verantwoordelijkheid omvat meer dan het verstrekken van informatie. Het debat richt zich op de beleidsoverwegingen die tot een bepaalde beslissing hebben geleid. Verantwoordingsplicht is ruimer dan informatieplicht; het meerdere schuilt in het debatrecht van de raad en de daaraan verbonden verschijningsplicht van de betreffende bestuurder(s). Informatierecht heeft elk individueel raadslid, het zwaardere debatrecht is gekoppeld aan een standpunt van een raadsmeerderheid.
Het interpellatierecht ligt in het verlengde van het vragenrecht, maar is een veel zwaarder politiek instrument. Het gaat om een recht van een volksvertegenwoordiger om tijdens een raadsvergadering buiten de agenda om zaken aan de orde te stellen, die urgent zijn en onmiddellijk ingrijpen vereisen. Een interpellatiedebat is dus niet gericht op het verkrijgen van informatie, maar op het afleggen van verantwoording door een bestuurder. Een interpellatiedebat is een spoeddebat. Daarvoor is instemming van de raad nodig, omdat de vergaderorde van de raad wordt doorbroken.
Het recht van interpellatie is neergelegd in artikel 155 tweede lid van de Gemeentewet. Artikel 39 stelt nadere regels bij artikel 155 tweede lid van de Gemeentewet.
Artikel 40. Schriftelijke vragen en verzoeken om inlichtingen (artikel 40-vragen)
Het vragenrecht van artikel 155 lid 1 van de Gemeentewet geeft aan de leden van de raad het recht informatie te vragen over aangelegenheden die tot de bevoegdheid van het college of de burgemeester behoren. Op grond van deze bepaling kan een raadslid schriftelijke vragen stellen aan het college of de burgemeester, al naar gelang wie verantwoordelijk is.
Artikel 40 RvO-vragen hebben een zwaarder politiek gewicht dan ‘gewone’ mondelinge of schriftelijke vragen aan college of burgemeester. In Weert is afgesproken, dat artikel 40 RvO-vragen vanwege hun politieke lading worden beantwoord door het college en niet gemandateerd worden afgedaan. De mogelijkheid om mondelinge beantwoording van de vragen te verzoeken is enige jaren geleden afgeschaft.
In de hier aangegeven procedure worden de vragensteller en de overige raadsleden in de gelegenheid gesteld nadere inlichtingen over het antwoord te vragen aan degene die het antwoord heeft gegeven. Indien de vragensteller van mening is dat de beantwoording van de vragen tot een besluit van de raad moet leiden, kan hij het recht van initiatief benutten om het onderwerp of het voorstel op de agenda van de raad te krijgen. Voor het nog zwaarder ter verantwoording roepen van het college of de burgemeester is er het recht van interpellatie.
In dit artikel wordt verder een procedurele uitwerking gegeven van de inlichtingenplicht die het college en de burgemeester hebben ten opzichte van de raad. Naast een ingewikkelde inrichting van de bestuursbevoegdheden bevat de Gemeentewet ook regels over de inlichtingenplicht van het college ten opzichte van de raad. Deze regels beogen de politieke verantwoordelijkheid van het college te activeren en de eindverantwoordelijkheid van de raad te bevestigen. Daar is in de eerste plaats de passieve inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 169, derde lid, van de Gemeentewet. Dat is de klassieke informatieplicht die het college opdraagt de door de raad gevraagde inlichtingen te verstrekken, tenzij het openbare belang zich daartegen verzet. Dit recht om inlichtingen te vragen komt eveneens toe aan individuele raadsleden. Daarmee is een waarborg in het leven geroepen dat een raadsmeerderheid om (partij)politieke redenen belemmeringen opwerpt tegen het vragen van inlichtingen door een raadslid of raadsminderheid. Wel kan de raad via het Reglement van orde op grond van doelmatigheidsoverwegingen een zekere ordening aanbrengen in de wijze waarop het inlichtingenrecht wordt uitgeoefend. De raad gaat immers over de agenda en de vergaderorde. De weigeringsgrond ‘strijd met het openbaar belang’ is, zo blijkt uit de bewoordingen van artikel 169 Gemeentewet, wettelijk objectief en algemeen omschreven. De wetgever beoogde daarmee dat een beroep daarop in de praktijk als een hoge uitzondering op de algemene regel zou moeten worden gebruikt. Het moet dan gaan om zwaarwegende belangen. In de praktijk bestaan verschillende wettelijke en politieke figuren om als raad en college met elkaar te communiceren buiten de openbaarheid. De openbaarheid van stukken en vergaderingen bijvoorbeeld kan al dan niet tijdelijk worden opgeheven.
Vervolgens kent de Gemeentewet een algemene actieve inlichtingenplicht. Artikel 169, tweede lid, verplicht het college uit eigen beweging de raad alle inlichtingen te verstrekken die de raad nodig heeft voor de uitoefening van zijn taak. Blijkbaar moet het college permanent nagaan welke informatie de raad behoeft voor een goede taakvervulling. Hier liggen grote politieke risico’s als de raad het college in het ongewisse laat over de aard en omvang van de gewenste informatie. In het geval dat raad en college daarover geen afspraken maken is de kans groot dat het college de raad veiligheidshalve overstelpt met informatie. Van controleren komt dan weinig terecht. Dezelfde risico’s doen zich voor met betrekking tot een tweede actieve, meer specifieke inlichtingenplicht. Artikel 169, vierde lid, verplicht het college de raad vooraf te informeren over de voorgenomen uitoefening van een gemeentewettelijke bestuursbevoegdheid als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder e, f, g en h, indien de toepassing daarvan ingrijpende gevolgen kan hebben voor de gemeente of indien raad daarom verzoekt. Het college mag dan niet eerder een besluit nemen dan nadat de raad in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen naar voren te brengen. De term “ingrijpend” is in de Gemeentewet niet nader omschreven. De raad en het college dienen, op basis van de situatie in de eigen gemeente, tot een afbakening te komen. De wetgever heeft destijds het oog gehad op substantiële financiële gevolgen van privaatrechtelijke overeenkomsten. De raad en het college moeten hier derhalve zelf een modus in vinden. Een andere vraag is nog of ook deze inlichtingenplicht wordt beperkt door de weigeringsgrond van het openbaar belang als bedoeld in het derde lid van de artikelen 169 en 180 van de Gemeentewet. Deze vraag kan bevestigend worden beantwoord op basis van ongeschreven gemeenterecht. Het beantwoorden van vragen en verstrekken van inlichtingen kan overigens niet via de rechter worden afgedwongen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2019-103866.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.