Gemeenteblad van Maassluis
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Maassluis | Gemeenteblad 2019, 102774 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Maassluis | Gemeenteblad 2019, 102774 | Verordeningen |
Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Maassluis houdende regels omtrent gemeentelijke regelgeving op het gebied van openbare orde en veiligheid Algemene plaatselijke verordening Maassluis 2019
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1:3 Te late indiening aanvraag (vervallen) Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
Artikel 1:7 Vergunning of ontheffing voor onbepaalde tijd
Artikel 1:9 Toepassing paragraaf 4.1.3.3. Algemene Wet Bestuursrecht
Artikel 1:10 Geen toepassing paragraaf 4.1.3.3. Algemene Wet Bestuursrecht
Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
Artikel 2:1a Aanwijzing overlastgebied
Artikel 2.1c Veiligheidsrisicogebieden (preventief fouilleren)
Artikel 2.1d Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
Artikel 2:2 Optochten (vervallen)
Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
Artikel 2:4 Afwijking termijn (vervallen; opgenomen in artikel 2:3)
Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens (vervallen; opgenomen in artikel 2:3)
Afdeling 3. Verspreiding van gedrukte stukken
Artikel 2:6 Beperking aanbieden en dergelijke van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
Afdeling 4. Vertoningen en dergelijke op een openbare plaats
Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd en dergelijke (vervallen)
Artikel 2:8 Dienstverlening (vervallen)
Artikel 2:9 Straatartiest en dergelijke
Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van een openbare plaats
Artikel 2:10 Voorwerpen of stoffen aan, in op of boven een openbare plaats
Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Artikel 2:12 (Omgevings)vergunning voor het maken of veranderen van een uitweg
Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid (vervallen)
Afdeling 6. Veiligheid van/op een openbare plaats
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
Artikel 2:16 Openen straatkolken en dergelijke
Artikel 2:17 Kelderingangen en dergelijke
Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurgebieden (vervallen)
Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp openbare plaats
Artikel 2:20 Vallende voorwerpen
Artikel 2:20a Dragen gevaarlijke voorwerpen
Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn (vervallen)
Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs
Artikel 2:23a Verbod op slapen op of aan de weg
Artikel 2:24 Begripsbepalingen
Artikel 2:25 Evenementenvergunning
Artikel 2:26a Openbare Orde en veiligheid
Afdeling 8. Toezicht op openbare inrichtingen
Artikel 2:27 Begripsbepalingen
Artikel 2:28 (Tijdelijke) Exploitatievergunning horecabedrijf
Artikel 2:28a Vrijstelling vergunningplicht
Artikel 2:28b Eisen exploitant en leidinggevende
Artikel 2:28d Weigerings- en intrekkingsgronden
Artikel 2:28e Opheffing vergunningplicht
Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting
Artikel 2:30a Gesloten verklaren van een horecabedrijf
Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf
Artikel 2:31a Glazen drinkgerei
Artikel 2:32 Handel in horecabedrijf
Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Artikel 2:34a Geldigheidsduur vergunning
Artikel 2:34b Beëindiging van de exploitatie
Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Artikel 2:35 Begripsbepalingen
Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie
Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister
Afdeling 10. Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat
Artikel 2:39 Begripsbepalingen
Artikel 2:40 Vergunning exploitatie bedrijf
Artikel 2:40a Weigerings- en intrekkingsgronden
Artikel 2:40b Tijdelijke sluiting
Artikel 2:40c Aanwezigheid exploitant en beheerder
Artikel 2:40d Overgangsbepaling
Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheidArtikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal
Artikel 2:42 Plakken en kladden
Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap en dergelijke
Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen
Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen en dergelijke (vervallen)
Artikel 2:46 Rijden over bermen en dergelijke (vervallen)
Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op of aan een openbare plaats
Artikel 2:47a Hinderlijk voetballen en dergelijke
Artikel 2:48 Verboden drankgebruik
Artikel 2:48a Hinderlijk drankgebruik op schoolpleinen en dergelijke (vervallen) Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Artikel 2:51 Hinderlijk neerzetten van fietsen en dergelijke
Artikel 2:52 Overlast van fiets, bromfiets of voertuig op markt- en kermisterrein en dergelijke
Artikel 2:53 Bespieden en heimelijk fotograferen/filmen van personen
Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur
Artikel 2:55 Nodeloos alarm (vervallen)
Artikel 2:56 Alarminstallaties (vervallen)
Artikel 2:57 Loslopende honden
Artikel 2:58 Overlast/verontreiniging door honden
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein
Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
Artikel 2:61 Voeren van vogels
Artikel 2:62 Loslopende vee (vervallen)
Artikel 2:63 Schade duiven (vervallen)
Artikel 2:64 Bijen (vervallen)
Artikel 2:65 Bedelarij (vervallen)
Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Artikel 2:66 Begripsbepalingen
Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in art. 437 ter, eerste lid, van het
Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
Artikel 2:70 Handel in horecabedrijf (vervallen; verplaatst naar afdeling 8)
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
Artikel 2:74 Drugshandel op een openbare plaats
Artikel 2:74a Verzamelingen van personen in verband met drugs
Artikel 2:74b Openlijk drugsgebruik
Artikel 2:74c Weggooien van spuiten en dergelijke
Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding (vervallen)
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden (vervallen opgenomen in artikel 2:1c)
Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen
Artikel 2:78 Sluiting van panden
HOOFDSTUK 3 SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE EN DERGELIJKE
Afdeling 1. Begripsbepalingen en andere regels
Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan
Afdeling 2. Seksinrichtingen en escortbedrijven
Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en leidinggevende
Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden, (tijdelijke) sluiting
Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en leidinggevende
Artikel 3:10 Weigeringsgronden
Artikel 3:10a Intrekkingsgronden
Artikel 3:10b Geldigheidsduur vergunning
Artikel 3:11 Beëindiging exploitatie
Artikel 3:13 Overgangsbepaling
Afdeling 3. Straatprostitutie en Sekswinkels
Artikel 3:14 Straatprostitutie
Artikel 3:16 Tentoonstellingen, aanbieden en aanbrengen van erotisch- pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON
EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE
Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten (vervallen)
Artikel 4:4a Geluidsplafond (vervallen)
Artikel 4:5 Onversterkte muziek
Artikel 4:5a Geluidhinder in de openlucht
Artikel 4:5b Geluidhinder door dieren
Artikel 4:5c Geluidhinder door motorvoertuigen en bromfietsen
Artikel 4:5e Geluidhinder door handelingen t.b.v. bouwwerkzaamheden
Artikel 4:6 Overige geluidhinder
Artikel 4:6b Geluidhinder door bromfietsen en dergelijke (vervallen)
Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Artikel 4:7 Straatvegen (vervallen)
Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen
Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen
Artikel 4:9a Verbod oplaten ballonnen
Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden
Artikel 4:10 Begripsbepalingen
Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden
Artikel 4.11a Aanvraag omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden
Artikel 4.11b Weigeringsgronden omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden
Artikel 4.11c Bijzondere vergunningsvoorschriften
Artikel 4.11d Herplant-/instandhoudingsplicht
Artikel 4.11e Schadevergoeding
Artikel 4:11f Bestrijding ziekte houtopstanden
Artikel 4:11g Bestrijding watermerkziekte
Artikel 4:11h Afstand tot de erfgrens
Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege (vervallen)
Artikel 4:12a Vervaltermijn vergunning (vervallen)
Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
Artikel 4:13a Verontreiniging bij werkzaamheden op een openbare plaats
Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen (vervallen)
Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclames
Artikel 4:16 Vergunningplicht lichtreclame (vervallen)
Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterrein
Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen
HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING
Artikel 5:1 Begripsbepalingen (vervallen)
Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf en dergelijke
Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen
Artikel 5:4 Defecte voertuigen
Artikel 5:6 Kampeermiddelen en andere
Artikel 5:6a Parkeren van caravans, aanhangwagens in een parkeerschijfzone
Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen
Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen
Artikel 5:9 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen
Artikel 5:9a Parkeren op aanbiedplaats huishoudelijk afval
Artikel 5:10 Parkeren anders dan op de rijbaan
Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen of leden- of donateurwerving
Artikel 5:15 Venten en dergelijke
Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting
Artikel 5:18 Standplaatsen en weigeringsgronden
Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende
Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen
Artikel 5:22 Begripsbepaling (verplaatst naar hoofdstuk 2, afdeling 7)
Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt (verplaatst naar hoofdstuk 2 afdeling 7)
Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats
Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats
Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers
Artikel 5:30 Veiligheid op het water
Artikel 5:30a Zwemmen in openbaar water
Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen
Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden
Afdeling 8. Verbod vuur te stoken
Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of
Afdeling 9. Verstrooiing van as
Artikel 5:36 Verboden plaatsen
Artikel 5:37 Hinder of overlast
HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 6:3 Binnentreden woningen
Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
voor publiek openstaande lokaliteiten, open plaatsen, tuinen of gedeelten daarvan, zomede de daarbij behorende terrassen en de daarmee gemeenschap hebbende vertrekken die niet uitsluitend als woning of winkel worden gebruikt, alsmede de niet voor publiek toegankelijke lokaliteiten welke voor het publiek op de weg bereikbaar zijn, uitgezonderd standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17, voor zover daar regelmatig of op gezette tijden:
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
Artikel 1:7 Vergunning of ontheffing voor onbepaalde tijd
Een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.
Artikel 1:9 Toepassing paragraaf 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht
Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene Wet Bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is van toepassing op de volgende artikelen in deze Verordening:
Artikel 1:10 Geen toepassing paragraaf 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht
Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene Wet Bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de volgende artikelen in deze Verordening:
Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- en leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan degene die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een verbod opleggen om zich gedurende 24 uur te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de gedragingen hebben plaatsgehad.
Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan degene aan wie eerder een verbod als bedoeld in het eerste lid is opgelegd en ten aanzien van wie wordt geconstateerd dat hij opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste acht weken te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de gedragingen hebben plaatsgehad.
Artikel 2:1c Veiligheidsrisicogebieden (preventief fouilleren)
De burgemeester kan, overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet, bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
Artikel 2:1d Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en tenminste 72 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.
Afdeling 4. Vertoningen en dergelijke op een openbare plaats
Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van een openbare plaats
Artikel 2:10 Voorwerpen of stoffen aan, op, in of boven een openbare plaats
Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op:
de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de openbare plaats gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de openbare plaats verwijderd zijn en de openbare plaats daarvan gereinigd is;
Het is verboden aan, op, in of boven de openbare plaats voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengen aan de weg, gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.
Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur, het Provinciaal wegenreglement Zuid Holland, de Telecommunicatiewet en de daarop gebaseerde Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuur (AVOI).
Afdeling 6. Veiligheid van/op de openbare plaats
Het is verboden zich met een winkelwagentje op de weg te bevinden buiten de onmiddellijke omgeving van het bedrijf als bedoeld in het eerste lid, of indien het bedrijf gelegen is in een winkelcentrum, buiten de onmiddellijke omgeving van het winkelcentrum. Als onmiddellijke omgeving van het bedrijf of winkelcentrum wordt aangemerkt de weg of het gedeelte, grenzend aan het bedrijf of winkelcentrum en tevens een aan die weg of dat weggedeelte aansluitende parkeerplaats.
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.
Artikel 2:16 Openen straatkolken en dergelijke
Het is degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.
Artikel 2:20 Vallende voorwerpen
Het is verboden aan een openbare plaats of aan enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de openbare plaats.
Artikel 2:23a Verbod op slapen op of aan de weg
Het college kan van het in het eerste lid genoemde verbod ontheffing verlenen en daaraan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid en gezondheid voorschriften verbinden, onder andere ter voorkoming en beperking van hinder en overlast, het aanzien van de woon en werkomgeving, verontreiniging, verspreiding van besmettelijke ziekten en brandgevaar.
Artikel 2:25 Evenementenvergunning
Artikel 2.26a Openbare orde en veiligheid
Het is voor bezoekers van een evenement tijdens en na het evenement:
verplicht ter ordelijk verloop van een evenement of bij enig voorval waardoor wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, op een daartoe strekkende aanwijzing van een ambtenaar van de politie of brandweer, zijn weg te vervolgen of aanwijzingen van andere aard in het belang van de openbare orde of veiligheid van personen en goederen, dan wel ter beperking van gemeen gevaar, onverwijld en stipt op te volgen.
Afdeling 8. Toezicht op openbare inrichtingen
Artikel 2:27 Begripsbepalingen
Onder horecabedrijf wordt in deze afdeling verstaan:
een openbare inrichting waaronder in ieder geval wordt verstaan: een hotel, motel, restaurant, pension, café, eetcafé, cafetaria, snackbar, bar, automatiek, croissanterie, crêperie, broodjeswinkel, afhaalzaak, shoarmazaak, koffiehuis, ijssalon, discotheek, buurthuis, sportkantine, clubhuis of elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden bereid of verstrekt.
Artikel 2:28d Weigerings- en intrekkingsgronden
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning als bedoeld in het eerste lid van artikel 2:28 geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf.
De burgemeester kan de vergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen:
indien aannemelijk is, dat de exploitant of leidinggevende van het horecabedrijf betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit het horecabedrijf, die een gevaar opleveren voor de openbare orde en/of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf;
Het is de exploitant of leidinggevende van een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, onder a, verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven op zondag tot en met donderdag tussen 01.00 uur en 07.00 uur, en op vrijdag en zaterdag tussen 02.00 uur en 07.00 uur.
De burgemeester kan ontheffing verlenen van de in het eerste en derde lid genoemde sluitingstijden tot uiterlijk 04.00 en ten behoeve van oudejaarsnacht tot uiterlijk 05.00 uur (nacht van 31 december op 1 januari volgend daarop), waarbij het de exploitant of leidinggevende is toegestaan het horecabedrijf, met uitzondering van het terras, voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven, met een maximum van acht ontheffingen per jaar, mits de exploitant of leidinggevende uiterlijk drie werkdagen voor de dag waarop de festiviteit plaatsvindt, van de festiviteit melding heeft gedaan bij de burgemeester.
De burgemeester kan uitsluitend ontheffing als bedoeld in lid 4 verlenen aan een horecabedrijf dat beschikt over een exploitatievergunning als bedoeld in artikel 2:28. Er wordt geen ontheffing verleend aan een horecabedrijf dat beschikt over een kortlopende exploitatievergunning en ook niet aan een horecabedrijf van een paracommercieel rechtspersoon als bedoeld in de Drank- en Horecawet.
Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:29 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.
Artikel 2:30a Gesloten verklaren van een horecabedrijf
Een sluiting voor onbepaalde duur kan op aanvraag van belanghebbende(n) door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.
Artikel 2:32 Handel in horecabedrijf
De exploitant van een horecabedrijf staat niet toe dat een handelaar, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.
Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Als een horecabedrijf geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van de artikelen 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.
Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
Afdeling 10. Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat
Artikel 2:40 Vergunning exploitatie bedrijf
De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waar(op) het verbod uit het tweede lid van toepassing is. Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw dan wel in dat gebied naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot één of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit of door de exploitant en/of beheerder onder druk staat.
De vergunning wordt aangevraagd door de exploitant. Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld formulier. Bij de aanvraag om een vergunning wordt vermeld voor welke bedrijfsmatige activiteiten de vergunning wordt gevraagd, en worden ten minste de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:
De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijf waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen één maand, aan de burgemeester te melden en een wijziging van zijn vergunning aan te vragen. De burgemeester verleent een gewijzigde vergunning, als het bedrijf aan de vereisten voldoet. Indien deze aanvraag niet binnen een maand is ingediend na de verandering van omstandigheden, kan de burgemeester de verleende vergunning intrekken. Een vergunning vervalt, wanneer de verlening van een vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, van kracht is geworden.
Artikel 2:40a Weigerings- en intrekkingsgronden
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in artikel 2:40 tweede lid weigeren:
indien een of meer exploitanten of beheerders van het bedrijf binnen 3 jaar vóór de indiening van de vergunningaanvraag een bedrijf heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, dat wegens het aantasten van de openbare orde, de aantasting van het woon- en leefklimaat daaronder begrepen, gesloten is geweest dan wel waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken.
Artikel 2:40b Tijdelijke sluiting
De burgemeester kan de sluiting van een gebouw of gedeelte van een gebouw bevelen indien het daarin gevestigde bedrijf in strijd met het verbod uit artikel 2:40 tweede lid wordt geëxploiteerd of indien een van de situaties als bedoeld in artikel 2:40a tweede lid sub a tot en met i van toepassing is.
Artikel 2:40c Aanwezigheid exploitant en beheerder
Het is verboden een bedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat (een op de vergunning vermelde) exploitant of beheerder aanwezig is.
Artikel 2:40d Overgangsbepaling
Het aanwijzingsbesluit geldt voor het aangewezen gebouw, het aangewezen gebied en de aangewezen bedrijfsmatige activiteiten direct na de inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit. Voor bedrijven die vóór de inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit in het aangewezen gebouw of gebied gevestigd waren en/of zich bezighielden met de aangewezen bedrijfsmatige activiteiten, wordt een overgangstermijn van drie maanden geboden, na het verstrijken waarvan het verbod uit artikel 2:40 tweede lid van toepassing is.
Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen
Het verbod is niet van toepassing als de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
Artikel 2:47a Hinderlijk voetballen en dergelijke
Het is verboden ’s avonds na 22.00 uur deel te nemen aan een sport- of balspel, dat gehouden wordt op een door het college aangewezen locatie.
Artikel 2:48 Verboden drankgebruik
Het is verboden op of aan een openbare plaats of op het openbaar water, dan wel in een voor het publiek toegankelijk gebouw, alcoholhoudende drank te nuttigen terwijl dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- en leefklimaat aantasten of anderszins overlast veroorzaken.
Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden alcoholhoudende drank te gebruiken of al dan niet aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben op schoolpleinen, kinderspeelplaatsen, speelvelden, delen van een openbare plaats waarop kinderstraatmeubilair is geplaatst, zandbakken, trapvelden en hangplekken, alsmede het gebied binnen een afstand van 100 meter van de buitenste grenzen van deze plaatsen en objecten.
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.
Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterrein en dergelijke
Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.
Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur
Het is verboden om zonder toestemming bewakingsapparatuur te gebruiken indien daarmee personen kunnen worden gadegeslagen in een aan een ander toebehorend gebouw, vaartuig of besloten erf.
Artikel 2:57 Loslopende honden
De verboden genoemd in het tweede lid onder a tot en met d gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.
Artikel 2:58 Overlast/verontreiniging door honden
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is een ieder die zich met een hond op een openbare plaats bevindt, verplicht een schepje of ander doeltreffend hulpmiddel dat is bestemd voor de onmiddellijke verwijdering van hondenuitwerpselen bij zich te hebben. De eigenaar of houder van een hond is verplicht dit hulpmiddel op de eerste vordering te tonen aan de met toezicht belaste ambtenaar.
Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein
Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen als de burgemeester een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod heeft opgelegd als bedoeld in artikel 2:59, dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.
Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:
Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Vuurwerkbesluit.
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
Het is verboden in de uitoefening van een (te vestigen) bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.
Artikel 2:74 Drugshandel op een openbare plaats
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op een openbare plaats binnen of buiten de bebouwde kom post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen, alsmede zich op of aan openbare wegen binnen en buiten de bebouwde kom in een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of aan te nemen of daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2:74a Verzamelingen van personen in verband met drugs
Het is verboden op of aan een openbare plaats, die door de burgemeester zijn aangewezen indien de openbare orde dat in verband met het openlijk gebruik van en/of de handel in middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, naar zijn oordeel noodzakelijk maakt, aan een verzameling van meer dan vier personen deel te nemen.
Artikel 2:74b Openlijk drugsgebruik
Het is verboden, op of aan een openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.
Artikel 2:74c Weggooien van spuiten en dergelijke
Het is verboden om injectiespuiten of onderdelen daarvan zoals naalden, reservoirs, zuigers en dergelijke of daarop gelijkende voorwerpen op een openbare plaats dan wel in afvalbakken achter te laten met het kennelijke doel om afstand van het voorwerp te doen.
HOOFDSTUK 3. SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE e.d.
Afdeling 1. Begripsbepalingen en andere regels
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
Afdeling 2. Seksinrichtingen en escortbedrijven
Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en leidinggevende
Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de leidinggevende niet:
binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
De exploitant of de leidinggevende is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of leidinggevende geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.
Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting
Een sluiting voor onbepaalde tijd kan op aanvraag van belanghebbende(n) door het bevoegde bestuursorgaan worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.
Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en leidinggevende
De exploitant en de leidinggevende zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:
geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en
Artikel 3:10 Weigeringsgronden
Artikel 3:10a Intrekkingsgronden
Het bevoegd bestuursorgaan kan de vergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd, gedeeltelijk of geheel intrekken, indien:
Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe leidinggevende, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:10, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.
Afdeling 3. Straatprostitutie en Sekswinkels
Artikel 3:14 Straatprostitutie
De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:10, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie tenminste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid, bij besluit verbieden zich gedurende een bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.
Artikel 3:16 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE
Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
Het is een inrichting toegestaan maximaal vijf incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting tenminste 3 werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal vijf incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is mits de houder van de inrichting tenminste 3 werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Artikel 4:5 Onversterkte muziek
Gelet op artikel 2.18, eerste lid onder f en krachtens artikel 2.18, vijfde lid, van het Besluit wordt onversterkte muziek tussen 19.00 uur en 7.00 uur niet buiten beschouwing gelaten bij het bepalen van het geluidsniveau van een inrichting en zijn de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Besluit onverminderd van toepassing.
Maximaal 2 uur per week, gedurende één avond, is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in het bebouwde deel van een inrichting tijdens de avondperiode (19.00 tot 23.00 uur) uitgezonderd van het gestelde in het eerste lid.
Artikel 4:5a Geluidhinder in de openlucht
Het college kan terreinen of wateren aanwijzen waar het verbod niet van toepassing is op het in werking hebben van bepaalde in de aanwijzing aangewezen categorieën van geluidsapparaten, toestellen of machines, voor zover wordt voldaan aan de door het college vast te stellen voorschriften ter voorkoming of beperking van geluidhinder.
Artikel 4:5b Geluidhinder door dieren
Degene die buiten een inrichting de zorg heeft voor een dier, voorkomt dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder veroorzaakt.
Artikel 4:5c Geluidhinder door motorvoertuigen en bromfietsen
Het is verboden buiten een inrichting zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder ontstaat.
Het is verboden buiten een inrichting met een vrachtauto als bedoeld in artikel 4:5e, waarvan het ledig gewicht vermeerderd met het laadvermogen meer bedraagt dan 3.500 kilogram of die met inbegrip van de lading een lengte heeft van meer dan zes meter of een hoogte van meer dan twee meter, tussen 23.00 en 07.00 uur op een andere dan door het college aangewezen weg te rijden.
Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.
Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden
Artikel 4:10 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
vellen: rooien; kappen; verplanten; het snoeien van meer dan 30 procent van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van kandelaberen; het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben.
Artikel 4:11a Aanvraag omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden
De vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.
Artikel 4.11c Bijzondere vergunningsvoorschriften
Tot aan de vergunning als bedoeld in artikel 4.11, eerste lid, te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant. Indien herplant niet mogelijk is, kan er door het bevoegd gezag een financiële compensatie worden opgelegd.
Tot aan de omgevingsvergunning te verbinden voorschriften kan het voorschrift behoren dat pas tot vellen van houtopstand op en bij bouw- en aanlegwerken of andere ruimtelijke herinrichting of reconstructie mag worden overgegaan indien de noodzaak voor de kap is aangetoond en/of andere vergunningen, ontheffingen, toestemmingen of ruimtelijke ordeningsprocedures onherroepelijk geworden zijn en de feitelijke en financiële voortgang van de werken voldoende gewaarborgd is.
Artikel 4.11d Herplant-/instandhoudingsplicht
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning als bedoeld in artikel 4.11, eerste lid, is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn, dan wel een schadevergoeding opleggen, waarbij de boomwaarde als criterium wordt gehanteerd.
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om:
Artikel 4.11e Schadevergoeding
Indien de gebruiker of eigenaar van een houtopstand tengevolge van een verbod tot vellen van een houtopstand of een weigering tot ontheffing van een verbod tot vellen van een houtopstand, schade lijdt, welke redelijkerwijs niet of niet geheel voor zijn rekening behoort te blijven, kan het college van burgemeester en wethouders hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toekennen.
Artikel 4:11f Bestrijding ziekte houtopstanden
Indien zich op een terrein een houtopstand bevindt die naar het oordeel van het college gevaar oplevert voor de verspreiding van een nader door het college aan te wijzen ziekte is de rechthebbende verplicht de in de aanschrijving van het college maatregelen te treffen binnen de daarbij aangegeven termijn.
Artikel 4:11h Afstand tot de erfgrens
Voor bomen, heesters en heggen op een openbare weg of langs openbaar water wordt de afstand tot de grenslijn van een anders erf, in afwijking van de afstanden genoemd in artikel 5:42 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, voor bomen vastgesteld op 0,5 meter en voor heesters en heggen op nihil.
Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
Artikel 4:13a Verontreiniging bij werkzaamheden op een openbare plaats
Indien bij het laden of lossen of vervoeren van stoffen of voorwerpen dan wel bij andere werkzaamheden een openbare plaats wordt verontreinigd, is degene die genoemde werkzaamheden verricht, alsmede, indien deze in opdracht handelt, zijn opdrachtgever verplicht:
indien de verontreiniging geen gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert, de openbare plaats onmiddellijk na de beëindiging van de werkzaamheden of, indien deze langer dan een dag duren, elke dag onmiddellijk na beëindiging van de werkzaamheden op die dag, te reinigen of te doen reinigen.
Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterrein
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE
Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen
Het is verboden een voertuig te parkeren op de weg met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.
Artikel 5.4 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Artikel 5:6a Parkeren van caravans, aanhangwagens in een parkeerschijfzone
Onverminderd het bepaalde in artikel 5:6 is het de eigenaar of houder van een geheel of ten dele voor recreatie bestemd voertuig of een aanhangwagen verboden deze te parkeren in een parkeerschijfzone, als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens, gedurende het (de) daarop aangegeven tijdvak(ken).
Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen
Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken.
Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Artikel 5:9a Parkeren op aanbiedplaats huishoudelijk afval
Het is verboden op een door het college ten behoeve van de inzameldienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan op een daarbij aangeduide tijdsperiode en/of dag.
Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets
Het is verboden op door het college, in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast of ter voorkoming van schade aan de openbare ruimte of gezondheid, aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen of leden- of donateurwerving
Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden, dan wel in het openbaar leden of donateurs te werven als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
Onder een inzameling als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan: het aanvaarden van geld of goederen bij het aanbieden van diensten of goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het venten van gedrukte en geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet verboden op door het college in het belang van de openbare orde aangewezen openbare plaatsen, dagen of uren.
Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de keur van het Hoogheemraadschap van Delfland, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterwet, de Havenbeheersverordening gemeente Maassluis, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuur (AVOI).
Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de keur van het Hoogheemraadschap van Delfland, de Wet beheer Rijkswaterstaatwerken, de Havenverordening Maassluis, de Provinciale vaarwegenverordening Zuid Holland of de Provinciale landschapsverordening Zuid Holland.
Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats
Onverminderd het krachtens het derde lid van artikel 5:25 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.
Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de keur van het Hoogheemraadschap van Delfland, de Havenverordening gemeente Maassluis, de Provinciale Vaarwegenverordening Zuid Holland of de Provinciale landschapsverordening Zuid Holland.
Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats
Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 5:26 tweede lid bepaalde.
Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers
Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de keur van het Hoogheemraadschap van Delfland, de Waterwet, de Havenbeheersverordening gemeente Maassluis, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale Vaarwegenverordening.
Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.
Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden
Afdeling 9. Verstrooiing van as
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de Lijkbezorging op een door de overledenen of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.
HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak:
artikel 2:1 - samenscholing en ongeregeldheden
artikel 2:1a - aanwijzing overlastgebied
artikel 2.1d - woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
artikel 2:3 - kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
artikel 2:6 - beperking aanbieden en dergelijke van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
artikel 2:9 - straatartiest en dergelijke
artikel 2:10 - voorwerpen of stoffen aan, op, in of
m.u.v. lid 2 boven een openbare plaats
artikel 2:14 - winkelwagentjes
artikel 2:15 - hinderlijke beplanting of voorwerp
artikel 2:16 - openen straatkolken en dergelijke
artikel 2:17 - kelderingangen en dergelijke
artikel 2:19 - gevaarlijk of hinderlijk voorwerp openbare plaats
artikel 2:20 - vallende voorwerpen
artikel 2:20a - dragen gevaarlijke voorwerpen
artikel 2:21 - voorzieningen voor verkeer en verlichting
artikel 2:23 - veiligheid op het ijs
artikel 2:23a - verbod op slapen op of aan de weg
artikel 2:25 - evenementenvergunning
artikel 2:26a - openbare orde en veiligheid
artikel 2:28 - (tijdelijke) exploitatievergunning horecabedrijf
artikel 2:28a - Vrijstelling vergunningplicht
artikel 2:28b - eisen exploitant en leidinggevende
artikel 2:28e - opheffing vergunningplicht
artikel 2:29 - sluitingstijden
artikel 2:31 - aanwezigheid in gesloten horecabedrijf
artikel 2:31a - glazen drinkgerei
artikel 2.32 - handel in horecabedrijven
artikel 2:36 - kennisgeving exploitatie
artikel 2:38 - verschaffen gegevens nachtregister
artikel 2:40 - vergunning exploitatie bedrijf
artikel 2:40b - tijdelijke sluiting
artikel 2:40c - aanwezigheid exploitant en beheerder
artikel 2:41 - betreden gesloten woning of lokaal
artikel 2:42 - plakken en kladden
artikel 2:43 - vervoer plakgereedschap en dergelijke
artikel 2:44 - vervoer inbrekerswerktuigen
artikel 2:47 - hinderlijke gedrag op of aan een openbare plaats
artikel 2:47a - hinderlijk voetballen en dergelijke
artikel 2:48 - verboden drankgebruik
artikel 2:49 - verboden gedrag bij of in gebouwen
artikel 2:50 - hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten
artikel 2:51 - hinderlijk neerzetten van fietsen en dergelijke
artikel 2:52 - overlast van fiets, bromfiets of voertuig op markt- en kermisterrein e.d
artikel 2:53 - bespieden en heimelijk fotograferen /filmen van personen
artikel 2:54 - bewakingsapparatuur
artikel 2:57 - loslopende honden
artikel 2:58 - overlast/verontreiniging door honden
artikel 2:59 - gevaarlijke honden
artikel 2:59a - gevaarlijke honden op eigen terrein
artikel 2:60 - houden van hinderlijke of schadelijke dieren
artikel 2:72 - ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens verkoopdagen
artikel 2:73 - bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
artikel 2:73a - carbidschieten
artikel 2:74 - drugshandel op een openbare plaats
artikel 2:74a - verzameling van personen in verband met drugs
artikel 2:74b - openlijk drugsgebruik
artikel 2:74c - weggooien van spuiten en dergelijke
artikel 3:4 - seksinrichtingen, escortbedrijven
artikel 3:7 - tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting
artikel 3:8 - aanwezigheid van en toezicht door exploitant en leidinggevende
artikel 3:11 - beëindiging exploitatie
artikel 3:12 - wijziging beheer
artikel 3:14 - straatprostitutie
artikel 3:16 - tentoonstellingen, aanbieden/aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
artikel 4:2 - aanwijzing collectieve festiviteiten
artikel 4:3 - kennisgeving incidentele festiviteiten
artikel 4:5 - onversterkte muziek
artikel 4:5a - geluidhinder in de openlucht
artikel 4:5b - geluidhinder door dieren
artikel 4:5c - geluidhinder door motorvoertuigen en bromfietsen
artikel 4:5e - geluidhinder door handelingen t.b.v. bouwwerkzaamheden
artikel 4:6 - overige geluidhinder
artikel 4:8 - natuurlijke behoefte doen
artikel 4:9 - toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen
artikel 4:9a - verbod oplaten ballonnen
artikel 4:11d - herplant-/instandhoudingsplicht
artikel 4:11f - bestrijding ziekte houtopstanden
artikel 4:11h - afstand tot de erfgrens
artikel 4:13 - opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen, enz.
artikel 4:13a - verontreiniging bij werkzaamheden op een openbare plaats
artikel 4:15 - verbod hinderlijke of gevaarlijke reclames
artikel 4:18 - recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
artikel 4:19 - aanwijzing kampeerplaatsen
artikel 5:2 - parkeren van voertuigen van autobedrijf en dergelijke
artikel 5:3 - te koop aanbieden van voertuigen
artikel 5:4 - defecte voertuigen
artikel 5:6 - kampeermiddelen en andere
artikel 5:6a - parkeren van caravans, aanhangwagens in een parkeerschijfzone
artikel 5:7 - parkeren van reclamevoertuigen
artikel 5:8 - parkeren van grote voertuigen
artikel 5:9 - parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen
artikel 5:9a - parkeren op aanbiedplaats huishoudelijk afval
artikel 5:10 - parkeren anders dan op de rijbaan
artikel 5:11 - aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
artikel 5:12 - overlast van fiets of bromfiets
artikel 5:13 - inzameling van geld of goederen of leden- of donateurwerving
artikel 5:15 - venten en dergelijke
artikel 5:16 - vrijheid van meningsuiting
artikel 5:18 - standplaatsen en weigeringsgronden
artikel 5:19 - toestemming rechthebbende
artikel 5:24 - voorwerpen op, in of boven openbaar water
artikel 5:25 - ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
artikel 5:26 - aanwijzingen ligplaats
artikel 5:27 - verbod innemen ligplaats
artikel 5:28 - beschadigen van waterstaatswerken
artikel 5:29 - reddingsmiddelen
artikel 5.30 - veiligheid op het water
artikel 5:30a - zwemmen in openbaar water
artikel 5:31 - overlast aan vaartuigen
artikel 5:33 - beperking verkeer in natuurgebieden
artikel 5:34 - verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
artikel 5:36 - verboden plaatsen
artikel 5:37 - hinder of overlast bij incidentele asverstrooiing
Artikel 6:3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Vastgesteld in de vergadering van de raad d.d. 9 april 2019
de griffier,
mr. R. van der Hoek de
voorzitter,
dr. T.J. Haan
Toelichting op de Algemene Plaatselijke Verordening Maassluis 2019
De Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Maassluis is een belangrijke verordening van de gemeente op het gebied van de openbare orde en veiligheid. Regelmatig wordt de APV geactualiseerd om aan te sluiten bij ontwikkelingen in de rechtspraak en op het gebied van wetswijzigingen. Ook vanuit de gemeente komen in de loop van de tijd verzoeken en wensen die wijzigingen in de APV behoeven.
De toelichting is integraal onderdeel van de APV die, tegelijk met wijzigingen in artikelen, ook wordt aangepast. De toelichting geeft nadere uitleg bij de artikelen en/of geeft een artikelsgewijze omschrijving van de doorgevoerde wijzigingen. Dit betreft wijzigingen die dit jaar of die in eerdere jaren in de APV zijn doorgevoerd. Aangezien de toelichting op de model-APV van de VNG uitstekend is te gebruiken als toelichting op deze (Maassluise) verordening wordt ook verwezen naar de uitgebreide toelichting behorend bij dat model.
Tenslotte worden ook de artikelen toegelicht waar van de modelverordening is afgeweken of waar Paragraaf 4.1.3.3 (Lex Silencio Positivo) wel of niet van toepassing is verklaard.
In de laatste jaren is de APV verschillende keren gewijzigd, namelijk in 2012, 2014, 2016, 2017 en 2018. De meest ingrijpende wijziging vond plaats in 2014, veel artikelsgewijze toelichtingen hebben daarom nog betrekking op de in 2014 doorgevoerde wijzigingen.
Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen
In dit artikel is met de term “bevoegd gezag” aangehaakt bij de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De omgevingsvergunning wordt door één bevoegd gezag beoordeeld en doorloopt één procedure. De beslissing op de aanvraag kent ook één procedure van rechtsbescherming. Het bevoegd gezag is in de meeste gevallen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar het project in hoofdzaak zal worden verricht. In een beperkt aantal gevallen berust de bevoegdheid tot toestemmingsverlening niet bij het College van burgemeester en wethouders, maar bij het College van gedeputeerde staten en in enkele gevallen bij een Minister. Het bevoegd gezag is integraal verantwoordelijk voor het te nemen besluit en is tevens belast met de bestuursrechtelijke handhaving.
Daarnaast komt in de APV op verschillende plaatsen de term “bevoegd bestuursorgaan” voor. Daarmee wordt dan gedoeld op ofwel het College van burgemeester en wethouders, ofwel de burgemeester. De Wabo brengt hierin geen verandering.
In de APV-wijziging 2018 is een aantal definities overgeheveld van artikel 5:1 naar artikel 1:1, omdat deze begrippen in verschillende hoofdstukken terugkeren. Deze horen daarom onder de onder 1:1 genoemde en voor de gehele verordening geldende begripsbepalingen. Verder is een aantal definities geherformuleerd in aansluiting op de model-APV van de VNG.
Voor het begrip ‘bebouwde kom’ is een andere definitie gekozen: hiervoor was voorheen aangesloten bij de aanwijzing van gedeputeerde staten van de bebouwde kom krachtens artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet. Nadeel is dat een dergelijke aanwijzing niet altijd actueel is. Een beter alternatief is om als definitie te hanteren: het gebied binnen de grenzen van de bebouwde kom die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994. Dat gebied wordt op grond van de WVW niet door gedeputeerde staten, maar door de gemeenteraad vastgesteld.
De tekst van het eerste lid is in overeenstemming gebracht met die van artikel 3.9, eerste lid van de Wabo. Inhoudelijk is er niets veranderd. Het vierde lid is toegevoegd omdat artikel 3.9, tweede lid van de Wabo bepaalt dat de beslistermijn niet met acht, maar slechts met zes weken kan worden verlengd.
Artikel 1:3 Te late indiening aanvraag
Artikel 1:3 APV komt te vervallen. In artikel 1:3 APV was opgenomen dat indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing te laat wordt ingediend het bevoegde bestuursorgaan kon besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Daar het onderwerp van inwilligen of weigeren van een aanvraag reeds in landelijke regelgeving (de Algemene wet bestuursrecht) is geregeld, past het niet om dit onderwerp met een aanvullende grond van buiten behandeling stelling, in een gemeentelijke verordening te regelen. In verband met het vervallen van artikel 1:3 APV is conform de modelAPV van de VNG, aan artikel 1:8 APV waarin de weigeringsgronden van een aanvraag zijn opgenomen, een derde lid toegevoegd dat als weigeringsgrond kan dienen voor gevallen waarbij de aanvraag te laat is ingediend en een behoorlijke behandeling van de aanvraag daardoor niet mogelijk is.
Zie hieromtrent hetgeen is opgenomen onder artikel 1.1.
In verband met het vervallen van artikel 1:3 APV is aan artikel 1:8 APV waarin de weigeringsgronden van een aanvraag zijn opgenomen, een derde lid toegevoegd dat als weigeringsgrond kan dienen voor gevallen waarbij de aanvraag te laat is ingediend en een behoorlijke behandeling van de aanvraag daardoor niet mogelijk is.
Een belangrijke consequentie van de invoering van de Dienstenrichtlijn is de verplichte invoering van de lex silencio positivo (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) voor vergunningstelsels die onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn vallen. De Lex Silencio Positivo houdt in dat wanneer op een vergunning of ontheffingsaanvraag, danwel een melding niet tijdig een beslissing wordt genomen, deze van rechtswege alszijnde een positieve beschikking wordt beschouwd. Dit is geregeld in de Algemene Wet Bestuursrecht. Het gemeentebestuur kan hierbij aangeven welke vergunningen wel en niet onder de LSP vallen. Alleen vanwege dringende redenen van algemeen belang kan van de lex silencio positivo worden afgezien.Op die keuzevrijheid is één belangrijke uitzondering. Een klein aantal bepalingen in de APV betreft omgevingsvergunningen. Voor deze vergunningen geldt altijd een LSP. Uitzonderingen daarop zijn niet mogelijk. De wijzigingen die verplicht nodig waren in verband met de invoering van de Europese Dienstenrichtlijn en de Dienstenwet zoals vervat in de modelapv VNG 2009 zijn bij wijziging van de APV Maassluis 2010 al doorgevoerd. De wijzigingen die de VNG in haar modelapv 2012 ten aanzien van de LSP voorstelt waren optioneel van aard. De aanpassing betrof het opnemen van informatie over de LSP bij ieder artikel afzonderlijk in plaats van twee artikelen in hoofdstuk 1. Wij hebben er om praktische redenen voor gekozen om de artikelen waarbij de LSP wel of niet van toepassing is in stand te laten onder twee artikelen (1:9 en 1:10) zoals in de APV Maassluis 2010, en de gewijzigde verordening 2012. Voorts is er in deze toelichting bij alle artikelen waarbij paragraaf 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht wel of niet van toepassing wordt verklaard een motivering opgenomen.
Artikel 1:9 Toepassing artikel 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht
In artikel 1:9 is aangegeven dat de lex silencio positivo van toepassing is op de volgende artikelen: 2:6 lid 4, 2:9 lid 3, 2:10 lid 2, 2:11, 2:12, 2:25a, 2:29 lid 4, 2:67 lid 2, 4:11, 5:13 lid 1, 5:15, 5:16 lid 3 en 5:36 lid 3. Zie verder de toelichting bij de betreffende artikelen.
Artikel 1:10 Geen toepassing artikel 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht
Voor die vergunningstelsels waar een lex silencio positivo vanwege dwingende redenen van algemeen belang niet wenselijk is, is thans in de APV aangegeven dat de lex silencio positivo niet van toepassing is. Het betreft de artikelen 2:1 lid 4, 2:10 lid 1, 2:23a lid 2, 2:25, 2:28, 2:31a lid 3, 2:40, 2:41 lid 4, 2:72, 3:4, 4:5, 4:5a lid 2, 4:5d lid 2, 4:5e lid 2, 4:6 lid 2, 4:18 lid 3, 5:6 lid 3, 5:8 lid 5, 5:11 lid 3, 5:18, 5:25, 5:33 lid 6 en 5:34 lid 3. Zie verder de toelichting bij de betreffende artikelen.
Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
Op de ontheffing zoals opgenomen in lid 4 is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht om dwingende redenen ten aanzien van de openbare orde, niet van toepassing.
Zie voorts hetgeen hieromtrent is opgenomen onder artikel 1.1.
In de APV-wijziging 2018 zijn verschillende begripsbepalingen geherformuleerd om beter aan de sluiten bij de model-APV van de VNG.
Artikel 2:1a Aanwijzing overlastgebied
De toevoeging van de letter a aan het artikelnummer verklaart dat het een artikel is wat in de modelAPV niet is opgenomen.
In het eerste lid van dit artikel wordt de burgemeester de bevoegdheid gegeven om gebieden aan te wijzen waar naar zijn oordeel de openbare orde ernstig wordt bedreigd of verstoord. Die verstoring of bedreiging kan samenhangen met het gebruik van of de handel in harddrugs, maar er zijn ook andere omstandigheden denkbaar op grond waarvan kan worden geconstateerd dat de openbare orde in een gebied in gevaar is. Te denken valt bijvoorbeeld aan de aanwezigheid van een groep jongeren die overlast veroorzaken, en waardoor omwonenden zich onveilig of zelfs bedreigd voelen. Het aanwijzen van een gebied als overlastgebied gebeurt indien sprake is van structurele overlast die de openbare orde in dat gebied aantast of bedreigt. Er kan dus geen gebied aangewezen worden als overlastgebied wanneer er slechts sprake is van incidentele overlast.
In het verlengde van de aanwijzing van een gebied als overlastgebied regelt het tweede artikellid ook dat in een overlastgebied een samenscholingsverbod geldt, voor zover samenscholing leidt tot een verstoring van de openbare orde.
De titel bij dit artikel is in verband met harmonisering met de regiogemeenten gewijzigd van Gebiedsontzeggingen in Wijkverbod. Inhoudelijk komt dit artikel overeen met de gewijzigde APV 2012.
Het artikel biedt de basis om personen die zich in strijd gedragen met de openbare orde een verbod op te leggen zich gedurende een bepaalde tijd in een aangewezen gebied te bevinden of zich daarin te begeven. De burgemeester kan dit doen in het belang van:
Het bij herhaling door een persoon verstoren van de openbare orde door het plegen van diverse strafbare feiten heeft twee belangrijke elementen:
Het bij herhaling verstoren van de openbare orde vormt door het herhalend karakter, een grotere inbreuk in de openbare orde. Het vergroot in feite de onveiligheid en tevens de gevoelens van onveiligheid. Op basis van het herhalend karakter is daarbij de dreiging extra groot dat de persoon in de (nabije) toekomst opnieuw de orde zal verstoren.
In een beleidslijn is aangegeven hoe de burgemeester van Maassluis omgaat met de mogelijkheden die artikel 2:1b hem biedt bij het beperken van de bewegingsvrijheid van personen om daardoor herhaling van strafbaar gedrag te voorkomen.
Artikel 2:1c Veiligheidsrisicogebieden
In het kader van de regionale aanpak van Overvallen en andere situaties waarbij preventief fouilleren een aanvulling kan zijn op bestaande bestuurlijke mogelijkheden is besloten om dit nieuwe artikel op te nemen.
Op grond van artikel 151b van de Gemeentewet kan de raad de burgemeester bij verordening de bevoegdheid verlenen om gebieden aan te wijzen, waarin de officier van justitie de controlebevoegdheden genoemd in de artikelen 50, 51 en 52 van de Wet wapens en munitie kan uitoefenen. Het gaat om de controlebevoegdheden om binnen het aangewezen gebied: vervoermiddelen te onderzoeken; een ieder aan de kleding te onderzoeken en te vorderen dat verpakkingen die men bij zich draagt worden geopend.
De burgemeester kan een gebied aanwijzen als uit feiten of omstandigheden blijkt dat er sprake is van verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. Over deze feiten en omstandigheden wordt de burgemeester geïnformeerd door de korpschef.
De aanwijzing als veiligheidsrisicogebied wordt gegeven voor een bepaalde duur die niet langer is en voor een gebied dat niet groter is dat strikt noodzakelijk voor de handhaving van de openbare orde.
Alvorens de burgemeester een gebied aanwijst, overlegt hij hierover in de lokale gezagsdriehoek met de officier van justitie en de korpschef. Daarbij komen de volgende onderwerpen aan de orde:
In artikel 151b van de Gemeentewet en de bijbehorende toelichting worden de voorwaarden voor het aanwijzen van veiligheidsrisicogebieden beschreven.
Artikel 2:1d Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
Per 1 juli 2017 is de Wet aanpak woonoverlast in werking getreden. Die wet maakt het mogelijk dat de gemeenteraad de burgemeester de bevoegdheid toekent om bij ernstige en herhaaldelijke woonoverlast gedragsaanwijzingen op te leggen aan de overlastgever. Dat is gedaan in de APV-wijziging van 2017 met het toevoegen van artikel 2:1d.
In de APV-wijziging 2018 zijn het tweede en derde lid herschreven en gecombineerd tot een nieuw tweede lid in aansluiting op de model-APG van de VNG. In het tweede lid was opgenomen dat als de burgemeester een last onder dwangsom of bestuursdwang oplegt, hij aanwijzingen kan geven aan de overtreder. Deze aanwijzingen zijn echter (onderdeel van) de last, zodat dit niet uitdrukkelijk hoeft te worden genoemd. De verwijzing naar het geven van aanwijzingen is daarom geschrapt. Verder was in het tweede lid bepaald dat de burgemeester beleidsregels kan vaststellen. Dat is geschrapt, omdat op grond van artikel 4:81 van de Awb de burgemeester sowieso bevoegd is om beleidsregels vast te stellen. Ook wordt in het nieuwe tweede lid niet meer expliciet genoemd dat de burgemeester een last onder dwangsom kan opleggen en wordt enkel bepaald dat de burgemeester een last onder bestuursdwang kan opleggen als zich een van de onder lid twee genoemde situaties voordoet. Dat de burgemeester ook een last onder dwangsom kan opleggen, volgt immers al uit artikel 5:32 van de Awb juncto artikel 125 van de Gemeentewet. Welke herstelsanctie het meest geëigend is in een specifieke situatie, zal steeds door de burgemeester moeten worden afgewogen.
Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
In haar model heeft de VNG in dit artikel artikelleden opgenomen over een afwijkende termijn en te verstrekken gegevens. Daardoor zijn in dat model de artikelen 2:4 en 2:5 komen te vervallen. Bij deze nieuwe verordening is gekozen om deze bundeling van informatie in artikel 2:3 te volgen. Dientengevolge komen de artikelen 2:4 en 2:5 te vervallen.
In de APV-wijziging 2018 is lid twee van artikel 2:3 geschrapt. Het bepaalde onder lid 2 was overbodig, omdat in artikel 1:1 een definitie wordt gegeven van openbare plaats. Verder is qua formulering aangesloten bij de model-APV van de VNG.
Afdeling 3 Verspreiding van gedrukte stukken
Artikel 2:6 Beperking aanbieden en dergelijke van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
Besloten is dit artikel wederom op te nemen in de verordening om mogelijke situaties te kunnen reguleren.
Folderen en flyeren is toegestaan, behalve op of aan door het college aangewezen wegen of gedeelten daarvan. Het tweede lid geeft de mogelijkheid om het verbod voor die wegen verder te beperken tot nader aan te geven dagen en uren, waarbij het vierde lid het college de bevoegdheid geeft voor het dan nog resterende verbod een ontheffing te verlenen. Er zijn geen dringende redenen van algemeen belang ten aanzien van deze ontheffing voorts is de LSP van toepassing op de ontheffing. Van de in het eerste lid toegekende bevoegdheid mag het college niet zodanig gebruik maken dat er “geen gebruik van enige betekenis” overblijft. Zie ook de toelichting op artikel 2:42. Het college ontleent zijn bevoegdheid aan artikel 160, onder a, van de Gemeentewet.
Artikel 2:6 heeft betrekking op het grondrecht waarmee de gemeentelijke wetgever het meest wordt geconfronteerd, namelijk de vrijheid van meningsuiting. Dit grondrecht is geformuleerd in artikel 19 IV, artikel 10 EVRM en artikel 7 van de Grondwet. Artikel 7 Grondwet luidt als volgt:
Voor het openbaren van gedachten of gevoelens door andere dan in de voorafgaande leden genoemde middelen heeft niemand voorafgaand verlof nodig wegens de inhoud daarvan, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. De wet kan het geven van vertoningen, toegankelijk voor personen jonger dan zestien jaar, regelen ter bescherming van de goede zeden.
De drukpersvrijheid is in het eerste lid van artikel 7 van de Grondwet als een zelfstandige bepaling opgenomen en vormt een lex specialis ten opzichte van het derde lid. De tekst van het eerste lid is letterlijk gelijk aan die van artikel 7 van de oude Grondwet, waarmee beoogd is de bestaande jurisprudentie op dat punt intact te laten. De constante jurisprudentie op artikel 7 van de oude Grondwet kan als volgt worden samengevat.
Het in artikel 7, lid 1 van de Grondwet beschermde recht om zonder voorafgaand verlof gedachten en gevoelens door de drukpers te openbaren impliceert het recht om de inhoud van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen, waarin gedachten en gevoelens zijn geopenbaard, zonder voorafgaand verlof door verspreiding of door enig ander middel in het openbaar aan het publiek bekend te maken.
Elk middel tot bekendmaking dat naast andere middelen zelfstandige betekenis heeft en met het oog op die bekendmaking in een bepaalde behoefte kan voorzien, valt onder de bescherming van artikel 7. Dit betekent dat de bekendmaking van gedachten en gevoelens met behulp van middelen, die in het maatschappelijk verkeer dezelfde functie vervullen als geschriften in eigenlijke zin, is begrepen in de in artikel 7 erkende vrijheid van drukpers. De gemeentelijke wetgever mag niet beperkend optreden jegens de inhoud van gedrukte stukken e.d., maar is krachtens artikel 149 Gemeentewet wel bevoegd het in het openbaar bekend maken (“verspreiden”) van gedrukte stukken e.d. aan beperkingen te onderwerpen in het belang van de openbare orde, zedelijkheid en gezondheid en van andere zaken betreffende de huishouding der gemeente.
De verkoop van daklozenkranten is noch venten noch collecteren. Op grond van artikel 7 van de Grondwet kan het verkopen niet verbonden worden aan een vergunning. Wel kan de gemeente gebruik maken van artikel 2:6. Als verkoop plaats vindt op het grondgebied van bijvoorbeeld een supermarkt, dan kan de eigenaar de verkoper verzoeken weg te gaan. Het verdient aanbeveling om te overleggen met de koepelorganisaties die de daklozen vertegenwoordigen. Immers, niet iedereen kan een straatkrant verkopen. De verkopers moeten in het bezit zijn van een identiteitsbewijs van de koepelorganisatie waarmee ze kunnen aantonen dat ze officiële straatkantverkopers zijn.
Artikel 2:6 lid 4 Ontheffing verbod gedrukte of geschreven stukken
Bij de ontheffingsaanvraag is geen reden om van het lex silencio positivo af te zien. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is daarom van toepassing verklaard.
Afdeling 4 Vertoningen en dergelijke op een openbare plaats
Artikel 2:9 Straatartiest en dergelijke
Het opleggen van een beperking tot bepaalde dagen en uren door de burgemeester met betrekking tot de werking van het verbod, zal doorgaans op initiatief van het gemeentebestuur zelf gebeuren en niet op aanvraag. Een ontheffing van het verbod zal daarentegen bijna alleen op aanvraag gebeuren, maar ook een ambtshalve ontheffing zal voorkomen, bijvoorbeeld bij bepaalde festiviteiten. Ook bij een ontheffing op aanvraag is geen reden om van het lex silencio af te zien. Paragraaf 4.1.3.3. Awb is op het gehele artikel van toepassing verklaard.
Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van een openbare plaats
Artikel 2:10 Voorwerpen of stoffen aan, op, in of boven een openbare plaats
Het gebruik van de weg anders dan overeenkomstig de publieke functie, als bedoeld in dit artikel, kan onder de Wabo vallen, namelijk wanneer dit gebruik bestaat uit de opslag van roerende zaken. Dat zal bijvoorbeeld het geval zijn als op of aan de weg een container wordt geplaatst voor de tijdelijke opslag van puin of bouwmaterialen tijdens een verbouwing. In andere gevallen zal het niet altijd op het eerste gezicht duidelijk zijn of het gaat om opslag van roerende zaken als bedoeld in de Wabo. Het onderscheidend criterium is dat het plaatsen van zaken op de weg bij opslag een tijdelijk karakter heeft; het is de bedoeling dat de opgeslagen zaken ooit ergens anders een al dan niet definitieve bestemming krijgen en aldaar een functie gaan vervullen. Als dat aan de orde is valt die activiteit onder artikel 2.2, eerste lid onder j of onder k van de Wabo. Een ontheffing wordt op grond van artikel 2.2, eerste lid, laatste zinsdeel, van de Wabo aangemerkt als een omgevingsvergunning. Daarom is een tweede lid ingevoegd, waarin staat dat het bevoegd gezag (ingevolge de definitie in artikel 1 is dat dus het bestuursorgaan als bedoeld in de Wabo) in een dergelijk geval een omgevingsvergunning verleent. Lid 2 is tekstueel aangepast om aan te sluiten bij de model-APV van de VNG: aan een voorwerp als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wabo wordt immers een omgevingsvergunning verleend, het college kan daar niet voor kiezen. Ook lid 1 is tekstueel aangepast om aan te sluiten bij de model-APV van de VNG.
In het kader van verdere deregulering van de vergunningverlening is er bij de APV-wijziging 2018 gekeken naar artikel 2:10 betreffende het plaatsen van voorwerpen op de openbare weg. Op basis van dit artikel worden vergunningen verleend voor het plaatsen van de meest uiteenlopende voorwerpen op de openbare weg. Het is wenselijk om het vergunningstelsel voor een groot aantal voorwerpen in stand te houden, dit om als gemeente meer controle en een betere handhaving te hebben. Hierbij gaat het om voorwerpen die een meer permanent karakter hebben, zoals winkeluitstallingen en bloembakken, en voorwerpen waarbij de toetsing op verkeersveiligheid een belangrijke factor is. Gezien de aansprakelijkheid van de gemeente voor de openbare weg is het gewenst het plaatsen van voorwerpen te blijven reguleren en daarbij niet teveel toe te laten.
Met het oog op deregulering is het evenmin wenselijk om teveel beperkingen op te leggen. Daarom is ervoor gekozen om het plaatsen van containers voor de opslag van puin of bouwmaterialen wel meldings- en vergunningsvrij te maken. Administratieve lastenverlichting is een van de redenen hiervoor: de tijd die wordt besteed aan een aanvraag wordt vaak niet gedekt door de leges, en daarbij zijn de te verrichten administratieve handelingen hoog in verhouding tot de kortstondige duur van de verleende vergunning. Ook is een vergunningsplicht voor containers niet noodzakelijk voor de handhaving, omdat ook landelijke wetgeving juridische handvaten biedt.
Als waarborgen voor de openbare orde en veiligheid gelden wel enkele voorwaarden voor het vergunnings- en meldingsvrij plaatsen van containers: ze mogen niet langer dan 30 dagen op de weg staan geplaatst, anders dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd, ze leveren geen hinder of gevaar op voor het verkeer, ze hebben een maximale hoogte van 2,5 meter en een maximale lengte van 4,5 meter en per perceel worden niet meer dan twee containers geplaatst. Deze bepalingen zijn opgenomen in lid 3 sub g. In een later stadium kunnen, indien nodig, ook breed gestelde algemene regels voor het plaatsen van containers worden opgesteld.
Lid 3 sub h en i Evenementen en terrassen
Met de toevoeging van sub h e i worden evenementen en terrassen, als bedoeld in de artikelen 2:24 en 2:27 lid 3 van de APV, vrijgesteld van de vergunningplicht op basis van artikel 2:10. Dat is omdat hieraan al vergunningen worden afgegeven op basis van andere APV-artikelen, en het daarom niet nodig is om hiervoor nog een vergunning te verlenen op basis van artikel 2:10. Wanneer er een evenement wordt gehouden, wordt hiervoor een vergunning verleend op basis van artikel 2:25. Wat terrassen betreft, werkt de gemeente Maassluis met horeca-exploitatievergunningen en verleent langs die weg, op basis van artikel 2:28, vergunningen voor de terrassen die bij een horecabedrijf horen.
In sub i zijn de terrassen expliciet afgebakend en gaat het alleen om terrassen als bedoeld in artikel 2:27, lid 3. Dit zijn de terrassen behorend bij een horecabedrijf, waarvoor door de burgemeester een vergunning is verleend op grond van artikel 2:28. In het geval een terras niet hoort bij een in artikel 2:28 bedoeld horecabedrijf en is gelegen op de weg of een weggedeelte, zijn de in artikel 2:10 gestelde eisen wel van toepassing en dient voor zo’n terras wel een vergunning te worden aangevraagd. Voor dit soort terrassen wordt geen vergunning afgegeven op basis van een ander APV-artikel. Om dit soort terrassen wel vergunningplichtig te houden, is onder sub i de afbakeningsbepaling opgenomen.
Tevens zijn nieuwe bepalingen onder lid 3 sub j en lid 4 opgenomen, en is het bepaalde in lid 6 tekstueel aangepast. Op basis van lid 3 sub j kan het college andere voorwerpen aanwijzen waarvoor geen vergunningsplicht geldt, zonder dat daarvoor de APV hoeft te worden gewijzigd. Lid 4 geeft het college de mogelijkheid om nadere regels te stellen voor de in lid 3 genoemde voorwerpen en categorieën van voorwerpen. Lid 6 benoemt expliciet dat ook op grond van artikel 1:8 de vergunningen, bedoeld in lid 1 en 2, kunnen worden geweigerd. Dit was al mogelijk aangezien in artikel 1:8 algemene weigeringsgronden voor alle APV-vergunningen staan. Met het gewijzigde lid 6 wordt aangesloten bij de model-APV en zijn de weigeringsgronden net wat duidelijker en vollediger geformuleerd.
Op de vergunning zoals opgenomen in lid 1 is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht om dwingende redenen ten aanzien van de openbare orde, en de verkeersveiligheid niet van toepassing.
Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Op het aanleggen of veranderen van een weg is artikel 2.2, eerste lid onder d. van de Wabo van toepassing als de activiteit verboden is in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit. Dat betekent dat de termijnen genoemd in artikel 3.9 van de Wabo van toepassing zijn op deze vergunning. De beslistermijn is 8 weken, de verdagingstermijn zes weken. Let wel: indien er meerder activiteiten worden aangevraagd en er één onder artikel 3.10 van de Wabo valt, dan is de uitgebreide procedure van toepassing (beslistermijn van 6 maanden met een mogelijkheid tot verdagen van zes weken). Indien de activiteit niet is verboden in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is de Wabo niet van toepassing en is het college bevoegd. Wanneer het gaat om normaal onderhoud van de weg is er ingevolge het derde lid geen vergunning nodig; het college hoeft zichzelf geen vergunning te verlenen. Zie verder de toelichting aldaar.
In de APV-wijziging 2018 is de formulering van een aantal leden aangepast conform de model-APV van de VNG.
Artikel 2:12 (Omgevings)vergunning voor het maken of veranderen van een uitweg
De vergunning voor het maken van een uitweg is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder e. van de Wabo. Hier is de term “het college” vervangen door “bevoegd gezag”. Zie hieromtrent hetgeen is opgenomen onder artikel 1.1. Ook hier is gekozen voor het vergunningsstelsel. Hiervoor geldt dezelfde argumentatie als genoemd onder 2:10.
Afdeling 6 Veiligheid van/op een openbare plaats
Dit artikel tracht het ‘zwerfkarrenprobleem’ enigszins te verkleinen. Dit artikel is conform de modelverordening APV 2012 gewijzigd.
In de APV-wijziging 2018 is de formulering in lid 1 en 2 aangepast conform de model-APV van de VNG.
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
In de model APV is het artikel waarin een vergunningsplicht is opgenomen voor het plaatsen van voorwerpen op de weg in strijd met de bestemming ervan (artikel 2:10.) vervangen door een algemene regel waarin dit wordt verboden wanneer het gevaar of hinder oplevert, of het normale gebruik van de weg hindert. Daarmee verviel de noodzaak van het artikel over hinderlijke beplanting. Dit artikel was daarom geschrapt in de modelverordening. In de verordening van Maassluis is dit artikel wel gehandhaafd. Doordat meerdere gemeenten bij de VNG hebben aangegeven om praktische redenen dit artikel te willen handhaven, is de tekst teruggeplaatst in de modelverordening.
Het komt namelijk regelmatig voor dat burgers hun beplantingen zover laten doorgroeien, dat deze hinder veroorzaken voor de voetgangers of het uitzicht belemmeren voor het rijverkeer. Indien door bomen of planten het uitzicht zodanig wordt belemmerd dat de verkeersveiligheid in het gedrang komt, kan het college op basis van zijn bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen ex artikel 125 Gemeentewet, een last opleggen om de bomen of beplanting te verwijderen of te snoeien.
In de APV-wijziging 2018 is de formulering aangepast conform de model-APV van de VNG.
Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurgebieden
Het artikel beoogt bosbranden te voorkomen en beschadiging van eigendommen tegen te gaan. Bij besluit zou dan gedurende een bepaalde periode een gebied (bossen, heide of veengronden) moeten worden aangewezen waar roken niet is toegestaan. Het Wetboek van Strafrecht biedt in dit geval ook nog bescherming. Met het oog op de vereenvoudiging van de regelgeving is dit artikel niet overgenomen van het VNGmodel.
Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp openbare plaats
Er is overwogen (net als in het model) dit artikel te schrappen. De politie heeft echter aangegeven hiervan geen voorstander te zijn omdat hierop in de praktijk wordt gehandhaafd.
Dit artikel moet ook in samenhang met (aanvulling op) artikel 2:10 worden gezien en gaat niet verder dan het stellen van een afstandsvereiste voor het aanbrengen van schrikdraad, puntdraad en dergelijke.
Artikel 2:20 Vallende voorwerpen
De VNG heeft dit artikel “gereserveerd”. In deze verordening is de oude bepaling gehandhaafd omdat het in de praktijk geen slapend artikel is gebleken. U moet hierbij denken aan het niet deugdelijk bevestigen van dekzeilen aan panden die verbouwd worden.
Artikel 2:20a Dragen gevaarlijke voorwerpen
De politie hecht aan het hebben van een dergelijke bepaling omdat erop gehandhaafd wordt.
Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
In de APV-wijziging 2018 is de formulering aangepast conform de model-APV van de VNG.
Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn
Dit artikel is niet overgenomen van de modelverordening omdat er in Maassluis geen bovengrondse hoogspanningslijnen zijn.
Artikel 2:23a Verbod op slapen op of aan de weg
Dit is een nieuw artikel dat bij de APV-wijziging 2017 wordt opgenomen. Het artikel dient voornamelijk de openbare orde. Het gebruik van de weg of een voertuig op of aan een weg als slaapplaats werkt potentiele overlast in de hand. Dergelijke overlast omvat voornamelijk activiteiten die doorgaans vóór of na een (langdurig) rustmoment kunnen plaatsvinden. Tevens draagt dit artikel bij aan de bestrijding van ongeregistreerd nachtverblijf.
In de APV-wijziging 2018 is de formulering aangepast conform de model-APV van de VNG.
Lex silencio positivo artikel 2:23a lid 2 Ontheffing verbod slapen op of aan de weg
Op de ontheffing zoals opgenomen in lid 2 is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht, om dwingende redenen ten aanzien van de openbare orde, niet van toepassing.
De artikelen behorend bij deze afdeling wijken enigszins af van de modelverordening. Onderstaand worden de belangrijkste afwijkingen en wijzigingen per artikel toegelicht.
Artikel 2:24 Begripsbepalingen
Bij deze wijziging van de APV is gekozen om een snuffelmarkt als evenement aan te merken. Gevolg hiervan is dat afdeling 5 Snuffelmarkten waarin de artikelen 5:22 en 5:23 waren opgenomen zijn komen te vervallen. Een snuffelmarkt is nu in de plaats gekomen van een klein evenement in artikel 2:24 lid 2e, Afdeling 7 Evenementen. Op openbare vermakelijkheden komen vaak veel bezoekers af. Deze evenementen kunnen in beperkte of juist grote mate van invloed zijn op de openbare orde. In verband met de toenemende openbare orde problematiek is dit vergunningenstelsel aangepast en ingedeeld op basis van een risicomodel A, B, C en 0evenementen. Aevenementen zijn evenementen met een laag risicoprofiel, Bevenementen gemiddeld risicoprofiel, C evenementen hoogrisicoprofiel en 0evenementen laag risicoprofiel. Voor de A,B en C evenementen geldt een vergunningenstelsel. Controle achteraf kan niet volstaan wegens mogelijk gevaar voor de openbare orde, verlastsituaties, verkeersveiligheid, volksgezondheid, zedelijkheid e.d. Ook de organisator is bij een vergunningstelstel gebaat, omdat hij met de gemeente kan onderhandelen om goede afspraken te maken. Zo krijgt hij op het evenement toegesneden voorwaarden. Voor de 0evenementen (laag risicoprofiel) is een meldingsplicht van kracht.
Er is voorzien in een bevoegdheid van de burgemeester om categorieën vechtsportwedstrijden of -gala’s aan te wijzen die als evenement worden aangemerkt. De populariteit van full-contact vechtsporten – ringcontactsporten zoals muay thai (Thaiboksen), kickboksen en MMA – is enorm toegenomen. Het zijn sporten die als zodanig deel uitmaken van de reguliere sportinfrastructuur. Enerzijds worden deze full-contact vechtsporten gezien als waardevolle sport met een maatschappelijke functie (zoals agressieregulering). Anderzijds is er kritiek op de organisatie van deze vechtsporten en op de beoefening zelf. Wedstrijden of demonstraties (‘demo's’) van full-contact vechtsporters vinden plaats in openbaar toegankelijke accommodaties en worden gala's of evenementen genoemd. De praktijk wijst uit dat er bij dit soort vechtsportevenementen of -gala’s een verhoogde kans bestaat op ongewenste situaties rond en tijdens het evenement. Het is daarbij niet relevant of een dergelijk evenement wordt georganiseerd in een gebouw dat voor sportwedstrijden is bestemd of niet.
Om de kwaliteit van vechtsportevenementen en -gala's te vergroten en te waarborgen heeft de Nederlandse Vechtsportautoriteit in het najaar van 2017 een richtlijn voor vechtsportevenementen gepubliceerd (Regulering vechtsportgala's: handreiking voor gemeentelijk beleid). De Vechtsportautoriteit is een toezichthoudend orgaan dat door middel van regelmatige controles de evenementen toetst aan de criteria die in de richtlijn staan. Aan gemeenten wordt aangeraden een regeling in de APV op te nemen met een vergunnings- dan wel meldingsplicht, vooral vanwege de potentiele medische impact (bijvoorbeeld hersenschade als gevolg van stoten en trappen tegen het hoofd), de kwetsbare organisatie en begeleiding, geweldsincidenten en vermeende banden met criminele organisaties. Zo zijn er ook aanwijzingen voor verwevenheid tussen de full-contact vechtsportsector en de georganiseerde criminaliteit. De sector is door zijn versnipperde en broze organisatiestructuur extra kwetsbaar voor deze verwevenheid. Regulering via een vergunnings- of meldingsplicht is daarom gewenst.
Het toegestane aantal bezoekers op een 0-evenement wordt verhoogd van 100 naar 150 personen. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 2:25a lid 2 sub b.
Artikel 2:25 Evenementenvergunning
De organisator van of aanvrager van een vergunning voor een vechtsportevenement is verantwoordelijk voor een goede gang van zaken tijdens het evenement en voor een ordelijk verloop ervan, zowel in het gebouw als in de directe omgeving daarvan. De voorwaarde over het levensgedrag wordt gesteld om te kunnen toetsen of de organisator of de aanvrager van de vergunning op grond van zijn levensgedrag kan worden geacht aan deze verantwoordelijkheid te voldoen. De voorwaarde ziet alleen op de organisator(en) of de aanvrager van de vergunning, dus degene voor wiens rekening en risico het evenement wordt georganiseerd. De burgemeester kan de vergunning weigeren als de levensgedragtoets negatief uitvalt.
Ten aanzien van de melding 0evenementen en de evenementvergunning (A, B of C evenementen) is een lex silencio positivo niet wenselijk, gezien de impact die dergelijke evenementen kunnen hebben, met name op de openbare orde. Ook vragen vele aspecten zoals brandveiligheid, geluid, aanvoer, afvoer en parkeren van bezoekers, om maatwerk dat alleen een inhoudelijke vergunningsbeschikking kan bieden. Er zijn derhalve verschillende dwingende redenen van algemeen belang, met name de openbare orde, openbare veiligheid en milieu om van een Lex silencio positivo af te zien. Paragraaf 4.1.3.3. Awb wordt niet van toepassing verklaard.
Artikel 2:25a heeft betrekking op het organiseren van kleine, zogenaamde 0-evenementen waarvoor geen vergunningplicht geldt. In de APV 2017 stonden de bepalingen over het 0-evenement onder artikel 2:26a. Voor een meer logische en heldere opbouw van de afdeling evenementen is ervoor gekozen om de bepalingen over 0-evenementen te plaatsen onder het nieuwe artikel 2:25a.
Inhoudelijk zijn er enkele wijzigingen aangebracht: lid 2 sub b, c, e en g, lid 3 en lid 4 zijn gewijzigd en het nieuwe lid 6 is toegevoegd. Tevens wordt een toelichting op het al dan niet toepassen van lex silencio positivo toegevoegd, die ontbrak.
Het toegestane aantal bezoekers op een 0-evenement wordt verhoogd van 100 naar 150 personen. Het aantal personen dat aanwezig is, moet lokaal worden vastgesteld. Door het aantal te verhogen naar 150 personen, wordt eenzelfde grenswaarde gehanteerd als in het Besluit Brandveilig Gebruik en Basishulpverlening Overige Plaatsen, dat per 1 januari 2018 in werking is getreden.
Het Besluit geeft regels over het brandveilig gebruik van voor mensen toegankelijke plaatsen. Het stelt, als een van die regels, dat een gebruiksmelding bij de gemeente moet worden ingediend indien een verblijfsruimte op die plaats is bestemd voor meer dan 150 personen tegelijk. De gemeente beoordeelt vervolgens de brandveiligheid van het evenement op basis van de gebruiksmelding. Door de grenswaarde van 150 te hanteren, is het indienen van een gebruiksmelding bij een 0-evenement niet nodig. Hiermee blijft het makkelijk en laagdrempelig, met zo min mogelijk administratieve lasten, om een 0-evenement te organiseren en is het tegelijk mogelijk om meer personen voor het evenement uit te nodigen.
Met de aanpassing van lid 2 sub c mogen vergunningsvrije evenementen hooguit één dag duren. In het verleden is het voorgekomen dat 0-evenementen meerdere dagen duurden. Gezien de impact van een langdurig evenement op de nabije omgeving is hiervoor de aanvraag van een evenementenvergunning wenselijk.
Op grond van lid 2 sub e in de vorige APV mocht een 0-evenement niet plaatsvinden op de weg in de zin van de Wegenverkeerswet. In de praktijk heeft dit voor problemen gezorgd. Een straatfeest vindt immers per definitie plaats op de weg, en in Maassluis zijn er weinig groengebieden die geschikt zijn voor het houden van een straatfeest. Daarom is ervoor gekozen om lid 2 sub e zodanig te wijzigen dat er meer ruimte komt voor het organiseren van 0-evenementen op straat, bijvoorbeeld op de stoep of op hooguit een paar parkeerplaatsen, maar dat tegelijk geborgd blijft dat het 0-evenement zo min mogelijk belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten. Hierdoor worden, onder specifieke voorwaarden, 0-evenementen op straat wel mogelijk. De specifieke voorwaarden worden verder uitgewerkt in nadere regels.
Eerder heeft het college de totale oppervlakte van kleine objecten vastgesteld op maximaal 25 m², in plaats van de 10 m² die daarvoor gold. Deze wijziging is al opgenomen in het meldingsformulier van een 0-evenement maar was nog niet doorgevoerd in de APV. Dat wordt daarom nu gedaan.
Ook wordt de verwijzing naar springkussens geschrapt. Hierdoor is het voortaan toegestaan om een 0-evenement met een springkussen (mits deze niet groter is dan 25 m²) te organiseren, zonder dat hiervoor een vergunning hoeft te worden aangevraagd. Hiermee wordt het makkelijker om kinderfeestjes te organiseren. Om de veiligheid te waarborgen, mag een springkussen alleen onder bepaalde voorwaarden worden opgebouwd, deze voorwaarden worden uitgewerkt in nadere regels m.b.t. het organiseren van een 0-evenement.
Voor het organiseren van kleine evenementen zoals een feest op eigen terrein of een straatfeest is in het kader van administratieve lastenvermindering en deregulering de meldingsprocedure, als bepaald in lid 3 en 4 van artikel 2:26a, aangepast. In de huidige situatie moet de organisator van een 0-evenement een aanvraagformulier invullen en wachten op de schriftelijke toestemming van de burgemeester alvorens hij het evenement mag organiseren. Voortaan dient de organisator via een formulier melding te doen van het evenement en daarbij akkoord gaan met de voorwaarden. De toestemming is verleend indien de organisator een ontvangstbevestiging van zijn melding kan tonen en na ontvangt van het formulier geen tegenbericht is verzonden. Zonder deze ontvangstbevestiging kan een 0-evenement geen doorgang vinden. Het doen van een melding in combinatie met algemene regels geeft organisatoren van een 0-evenement meer vrijheid.
Door de meldingsplicht voor 0-evenementen niet van toepassing te verklaren op daartoe aangewezen categorieën vechtsportwedstrijden of -gala’s, geldt voor deze evenementen altijd een vergunningplicht op grond van artikel 2:25 eerste lid. Aanvragers moeten aan verschillende voorwaarden voldoen, op het gebied van VIP-tafels, alcoholschenking, leeftijdsgrenzen en toezicht van een erkende bond. Ook is het mogelijk om vergunningaanvragen te onderwerpen aan een Bibob-toets, waarbij screening plaatsvindt van de organisatie, financiering en zakenrelaties.
Lex silencio positivo artikel 2:25a Melding 0-evenement
Door een 0-evenement alleen te hoeven melden en dat uiterlijk vijf dagen van tevoren te doen, krijgen organisatoren meer vrijheid in het organiseren van een straatfeest. Zoals staat beschreven in artikel 2:25a, is het evenement toegestaan zolang er geen tegenbericht is ontvangen. Oftewel, bij het uitblijven van een reactie van de gemeente kan het evenement doorgaan. Het is daarom niet de bedoeling om de melding van rechtswege te weigeren indien binnen vijf dagen niet wordt gereageerd op de aanvraag. Op de melding is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht dus van toepassing.
Artikel 2.26a Openbare orde en veiligheid
In de APV-wijziging 2018 is de nummering van de artikelen 2:26, 2:26a, 2:26b aangepast om een meer logische volgorde te hebben. Artikel 2:26a (0-evenementen) wordt artikel 2:25a, daarop volgt artikel 2:26 en het vorige artikel 2:26b wordt 2:26a.
Afdeling 8 Toezicht op openbare inrichtingen
Een goede horeca, zowel qua kwantiteit als kwaliteit, levert een enorme bijdrage aan de uitstraling van de gemeente. Reden waarom de gemeente Maassluis hecht aan een strikte vergunningverlening en handhaving. Samen met de gemeente Vlaardingen, politie en justitie is het zogenaamde Handhavingarrangement horeca vastgesteld. De exploitatievergunning maakt hiervan deel uit. Vooral door de hierin opgenomen aanpak kan de horecaoverlast binnen de gemeente effectief worden aangepakt. Het persoonsgebonden karakter is hierbij juist enorm belangrijk. Daarom zijn ook de eisen die de drank en Horecawet stelt aan een leidinggevende in de APV gelijkgesteld met die van de horeca exploitant. De gedragseisen van de Drank en Horecawet zijn expliciet in een AMvB geformuleerd.
Artikel 2:27 Begripsbepalingen
De begripsbepaling van inrichting is geschrapt en de begripsbepalingen van horecabedrijf en terras zijn aangepast in aansluiting op de model-APV van de VNG. Hiermee wordt de begripsbepaling in deze hele afdeling 8 duidelijker. In de APV 2017 werden de begrippen inrichting, openbare inrichting en horecabedrijf door elkaar gebruikt, terwijl alle drie de begrippen verwijzen naar het horecabedrijf als bedoeld in artikel 2:27 lid 1. Met de APV-wijziging 2018 zijn de begrippen inrichting en openbare inrichting overal vervangen door horecabedrijf om verwarring te voorkomen.
Artikel 2:28 (Tijdelijke) Exploitatievergunning horecabedrijf
Aan dit artikel is de mogelijkheid toegevoegd voor het afgeven van tijdelijke vergunningen voor ten hoogste één jaar (proefperiode). Dit is een goed aanvullend instrument om in praktijkgevallen waarbij de weigeringsgronden genoemd in artikel 2:28 lid 3 onvoldoende vaststaan, een tijdelijke vergunning af te kunnen geven.
Voorts zijn ter verduidelijking de regels omtrent niet vergunningsplichtige horecabedrijven uit artikel 2:28 gehaald en ondergebracht in een nieuw artikel 2:28a Vrijstelling vergunningplicht. De daarop volgende artikelen zijn daarom ook vernummerd tot 2:28b Eisen exploitant en leidinggevende, 2:28c Beslistermijn, en 2:28d Weigerings en intrekkingsgronden.
In de APV-wijziging 2018 zijn enkele bepalingen geschrapt die al staan in artikel 2:28d of artikel 2:32. Ook is de term openbare inrichting vervangen door horecabedrijf.
Deze vergunning richt zich met name op de openbare orde. Een lex silencio positivo is dan ook niet wenselijk om deze dwingende reden van algemeen belang. Paragraaf 4.1.3.3. Awb wordt niet van toepassing verklaard.
Artikel 2:28a Vrijstelling vergunningplicht
Dit is een nieuw artikel voortgekomen uit de splitsing van artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf en aanvraag(oud). In dit artikel zijn ter verduidelijking apart de horecabedrijven opgenomen die vrijgesteld zijn van vergunningplicht.
In de APV-wijziging 2018 is de term inrichting vervangen door ruimte. De ruimte betreft hier het hele gebouw. De term inrichting is vervangen om verwarring met het horecabedrijf te voorkomen.
Artikel 2:28b Eisen exploitant en leidinggevende
In verband met de wijziging in indeling van afdeling 8 is dit artikel qua nummering gewijzigd van 2:28a naar 2:28 b. Voorts zijn de verwijzingen naar de Drank en Horecawet in de leden 1 en 2 in verband met de inwerkingtreding van de nieuwe Drank en horecawet per 1 januari 2013 gewijzigd. In lid 1 is de verwijzing naar artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a en b, en derde lid van de Drank en Horecawet gewijzigd in artikel 8, eerste en tweede lid van de Drank en Horecawet. Voorts is in lid 2 de verwijzing naar artikel 8 , tweede lid, aanhef en onder a en b, en derde lid van de Drank en Horecawet gewijzigd in artikel 8, eerste en tweede lid van de Drank en Horecawet.
In verband met een andere indeling van afdeling 8 (zie voorgaande toelichting op afdeling 8) is dit artikel gewijzigd van 2:28b naar 2:28c. Voorts is ook de beslistermijn gewijzigd van 12 weken naar 8 weken. Dit in verband met gelijkschakeling met de nieuwe behandeltermijn van 8 weken voor een drank en horecavergunning vanuit de nieuwe Drank en Horecawet per 1 januari 2013. Voor gelijkschakeling is gekozen omdat Drank en horecavergunningen veelal tegelijkertijd met exploitatievergunningen worden aangevraagd. Ook de verdagingstermijn in lid 2 is gewijzigd van 12 naar 8 weken.
Artikel 2:28d Weigerings en intrekkingsgronden
In verband met wijziging in indeling van afdeling 8 zijn de verwijzingen in dit artikel naar andere artikelen in de afdeling passend gemaakt. In lid 1 sub b is artikel 2:28a eerste lid gestelde eisen gewijzigd in artikel 2:28b eerste lid gestelde eisen. Naast de algemene weigerings en intrekkingsgronden vermeld in artikelen 1:6 en 1:8 zijn in artikel 2:28d de meer specifieke weigerings, en intrekkingsgronden voor exploitatievergunningen opgenomen. In het eerste lid staan de imperatieve weigeringsgronden genoemd. Teneinde een betere afstemming te verwezenlijken tussen planologische en openbare ordeeisen die in afdeling 8 aan horecabedrijven worden gesteld, zijn aan lid 1 onderdeel a "strijd met een geldend bestemmingsplan”, een aantal imperatieve weigeringsgronden toegevoegd.
Dit zijn de exploitatieplan, beheersverordening, een voorbereidingsbesluit, de Wet milieubeheer of een horecagebiedsplan”. Zo wordt voorkomen, dat de burgemeester gehouden is een exploitatievergunning te verlenen voor de exploitatie van een inrichting, die volgens het bestemmingsplan of een andere planologische regeling verboden is. Deze koppeling van planologie en openbare orde is in overeenstemming met de geldende jurisprudentie. Ditzelfde geldt voor het feit dat de exploitant nog niet beschikt over een akoestisch rapport (geluidsrapportage). In dat geval is het niet wenselijk dat de burgemeester vooruitlopende op de gestelde en benodigde aanpassingen van een inrichting alvast een vergunning verleent.
In de APV-wijziging 2018 zijn de termen inrichting en openbare inrichting overal vervangen door horecabedrijf om verwarring te voorkomen: alle drie de termen verwijzen naar het horecabedrijf als bedoeld in artikel 2:27 lid 1, maar werden voorheen in de artikelen m.b.t. horecabedrijven door elkaar gebruikt.
Ook is artikel 4 lid j gewijzigd. Op basis van de APV 2017 kon de vergunning van een horecabedrijf worden geweigerd of ingetrokken indien het terras van het horecabedrijf voor andere doeleinden werd gebruikt. Met de APV-wijziging 2018 is dit als volgt aangepast: nu kan de vergunning van een horecabedrijf worden geweigerd of ingetrokken indien het horecabedrijf voor andere doeleinden wordt gebruikt. Omdat op basis van artikel 2:27 lid 1 het terras ook tot het horecabedrijf wordt gerekend in deze afdeling, mogen onder de nieuwe formulering zowel het besloten gedeelte van het horecabedrijf als het terras niet voor andere doeleinden worden gebruikt.
Artikel 2:28e Opheffing vergunningplicht
In verband met wijziging in indeling van afdeling 8 is dit artikel qua nummering gewijzigd van artikel 2:28d naar 2:28e. Inhoudelijk zijn er geen wijzigingen doorgevoerd.
In dit artikel zijn inhoudelijke wijzigingen aangebracht in lid 2, 4, 5 en 6. Verder zijn in de APV-wijziging 2018 de plaatsing en nummering van een aantal bepalingen enigszins aangepast vergeleken met de APV 2017 maar verder inhoudelijk ongewijzigd gebleven: dat geldt voor lid 1, 3, 7 en 8. Tevens wordt een toelichting op het al dan niet toepassen van lex silencio positivo toegevoegd, die ontbrak.
De inhoudelijke wijziging in lid 2 heeft betrekking op het verlengen van de terrastijden. In overleg met de horecagelegenheden in Maassluis is besloten om de terrastijden te verlengen tot 01:00 (in plaats van 24:00 zoals voorheen). Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de horecaondernemers, die concurrerend kunnen blijven met omliggende gemeenten, en aan de bezoekers, die steeds vaker en langer buiten op het terras willen zitten.
Ingeval van overlast zijn er waarborgen voor de openbare orde en veiligheid. Mochten de langere openingstijden leiden tot overlast, heeft de burgemeester de bevoegdheid om hiertegen op te treden en kunnen ook aan de vergunningen voorschriften worden gebonden. Om de overlast te beperken, geldt ook dat het schenken van alcoholhoudende dranken een half uur voor sluitingstijd niet meer mag.
De inhoudelijke wijzigingen in lid 4, 5 en 6 hebben betrekking op het verder dereguleren van de vergunningverlening. Op het moment kan de exploitant of leidinggevende van een horecabedrijf structureel afwijkende openings- en sluitingstijden laten opnemen in de vergunning of later een wijziging indienen van de bestaande exploitatievergunning. Horecaondernemers kunnen ook maximaal 5 keer per jaar een ontheffing aanvragen voor het afwijken van deze sluitingstijden, de afdoeningstermijn hiervoor is 10 werkdagen. In de praktijk wordt deze ontheffing een “verlaatje” genoemd, die de ondernemer de mogelijkheid biedt om zijn inrichting langer open te houden.
Met de voorgestelde wijzigingen wordt ervoor gekozen om het aantal verlaatjes te verhogen van 5 naar 8 keer per kalenderjaar, de aankondigingstermijn te verkorten van 10 werkdagen naar 3 werkdagen en horecaondernemers de optie te bieden ontheffing aan te vragen door middel van het doen van een melding. Hiermee wordt de werkdruk voor de vergunningverlener verlicht en komt de gemeente tegelijkertijd de horecaondernemers tegemoet.
Wel wordt door de verkorte aankondigingstermijn het vooraf indienen van bezwaar door belanghebbenden lastiger dan voorheen, en kan het verhoogde aantal ontheffingen voor langere openingstijden risico’s met zich meebrengen voor de openbare orde en het leefklimaat. Hiermee rekening houdend, gelden er een aantal voorwaarden in het kader van de openbare orde en het leefklimaat die in lid 4, 5 en 6 worden genoemd: de ontheffing geldt slechts inpandig, de geluidsvoorschriften die gelden vanuit het Activiteitenbesluit Milieubeheer zijn onverminderd van toepassing, en de horecabedrijven zijn uitgezonderd van de ontheffingsverlening die niet over een exploitatievergunning beschikken, die over een kortlopende exploitatievergunning beschikken en die van een paracommercieel rechtspersoon zijn. Ook dient het doen van de melding op de juiste wijze te geschieden, hiervoor zullen nadere regels worden opgesteld.
Daarnaast bieden huidige bepalingen in de APV naar verwachting voldoende middelen om op te treden in het geval van openbare ordeverstoringen. Indien een horecabedrijf als gevolg van de afwijkende sluitingstijden ongewenste cumulatie van hinder met zich meebrengt, kan de burgemeester maatregelen nemen op grond van artikel 2:29 lid 7 en artikel 2:30 lid 1. Uit deze bepalingen volgt dat de burgemeester het horecabedrijf, eerder dan de ontheffing toestaat en dus tijdens de festiviteit, kan sluiten als er overlast wordt geconstateerd, dat hij de ontheffing voor afwijkende sluitingstijden kan weigeren en dat hij ook de nog in het kalenderjaar resterende ontheffingen voor de betrokken onderneming(en) kan intrekken. Welke maatregel de burgemeester neemt, wordt nader uitgewerkt in een handhavingsarrangement. Wanneer de burgemeester een aanvraag tot een ontheffing sluitingstijden (verlaatje) weigert, is het verboden buiten de reguliere openingstijden in het horecabedrijf een festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen.
De ontheffing sluitingstijden oftewel het verlaatje dient niet te worden verward met de incidentele festiviteit als bedoeld in artikel 4:1, dat in de praktijk ook bekend staat als het zogenoemde “geluidje”. Het geluidje wordt aangevraagd wanneer de exploitant of leidinggevende van een horeca-bedrijf muziek ten gehore wil brengen en/of verlichting langer wil aanhouden waarbij de geluids- en verlichtingsnormen als bedoeld in het Activiteitenbesluit Milieubeheer en artikel 4:5 van de APV niet van toepassing zijn. Het geluidje wordt kortom aangevraagd wanneer de exploitant/leidinggevende meer geluid ten gehore wil brengen dan normaliter toegestaan, en het verlaatje wordt aangevraagd wanneer de exploitant/leidinggevende langere openingstijden wil dan normaliter toegestaan. De twee trajecten staan los van elkaar en de ontheffingen worden separaat aangevraagd. Natuurlijk kan de exploitant/leidinggevende een verlaatje en een geluidje voor dezelfde festiviteit aanvragen, maar dat hoeft niet.
Naast de ontheffing sluitingstijden en de ontheffing geluids- en/of verlichtingsvoorschriften, oftewel de verlaatjes en de geluidjes, worden er jaarlijks door het college ook collectieve festiviteiten aangewezen (zie hiervoor artikel 4:2). Gedurende de collectieve festiviteiten gelden de geluids- en verlichtingsnormen als bedoeld in het Activiteitenbesluit Milieubeheer en artikel 4:5 van de APV niet. Op collectieve festiviteiten hoeft kortom geen geluidje te worden aangevraagd en is een hoger geluidsvolume toegestaan; wel dient er een verlaatje te worden aangevraagd, als de exploitant of leidinggevende langer open wil blijven.
Lex silencio positivo artikel 2:29 lid 4 Ontheffing sluitingstijden
Door de aankondigingstermijn te verkorten naar drie dagen, krijgen horecaondernemers de kans om kort van tevoren een ontheffing aan te vragen. Het zou averechts werken en niet wenselijk zijn om de ontheffing van rechtswege te weigeren indien binnen 3 dagen niet wordt gereageerd op de aanvraag. Op de ontheffing zoals opgenomen in lid 4 is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht daarom wel van toepassing.
Artikel 2:31a Glazen drinkgerei
Wanneer zich op een weg relletjes of andere ongeregeldheden voordoen of zich hebben voorgedaan, kan deze weg door de burgemeester worden aangewezen. Door deze aanwijzing treedt voor exploitanten en leidinggevenden van de horecabedrijven die aan de aangewezen weg zijn gelegen, het verbod in werking om drank in een glas te verstrekken. Zo kan worden voorkomen dat er (nog meer) glas op straat komt, waardoor de veiligheid van personen beter kan worden gewaarborgd. In het aanwijzingsbesluit bepaalt de burgemeester de duur van de periode waarin het verbod van kracht is. De burgemeester zal van zijn aanwijzingsbevoegdheid gebruik maken om verstoring van de openbare orde te voorkomen of te beëindigen.
In de APV-wijziging 2018 is de term inrichting vervangen door horecabedrijf.
Lex silencio positivo artikel 2:31a lid 3 Ontheffing verbod drank in glas
Op de ontheffing zoals opgenomen in lid 3 is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht, om dwingende redenen ten aanzien van de openbare orde, niet van toepassing.
Artikel 2:32 Handel in horecabedrijf
De formulering is in de APV-wijziging 2018 hier en daar aangepast conform de model-APV van de VNG en de definitie van horecabedrijf is geschrapt omdat deze ook staat in artikel 2:27.
De term openbare inrichting is in de APV-wijziging 2018 vervangen door horecabedrijf.
Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Het begrip horecabedrijf als omschreven in artikel 2:27 ziet ook op inrichtingen die niet voor het publiek toegankelijk zijn, zoals besloten sociëteiten en gezelligheidsverenigingen. Gelet op artikel 174 van de Gemeentewet is in dat geval niet de burgemeester maar het college het bevoegde bestuursorgaan. De formulering is daarom, in de APV-wijziging 2018, in overeenstemming gebracht met die van artikel 174 van de Gemeentewet en van de model-APV van de VNG.
Artikel 2:34a Geldigheidsduur vergunning
In de modelverordening is geen geldigheidsduur opgenomen. De geldigheidsduur voor onbepaalde tijd is overeenkomstig de vorige APV.
Artikel 2:34b Beëindiging van de exploitatie
Dit artikel is nieuw toegevoegd in de APV-wijziging 2014. Het is van groot belang om een actueel overzicht te hebben van de in de gemeente actieve exploitanten. Om die reden moet op grond van dit artikel worden gemeld dat de exploitatie wordt beëindigd of overgedragen.
Ook wanneer slechts een van de exploitanten stopt, dient dit op grond van het tweede lid te worden gemeld. De exploitatievergunning vervalt dan echter niet. Om een actueel overzicht te behouden, is in het eerste lid, onder b opgenomen dat de exploitatievergunning van rechtswege vervalt, indien de inrichting langer dan zes maanden niet wordt geëxploiteerd. Tenslotte is in het eerste lid onder c opgenomen dat de exploitatievergunning ook vervalt bij beëindiging van de onderneming. Hiermee wordt zowel de feitelijke beëindiging (uitschrijving Kamer van Koophandel) bedoelt alsmede het veranderen van bedrijfsvorm van de onderneming vermeld op de exploitatievergunning.
De term openbare inrichting is in de APV-wijziging 2018 vervangen door horecabedrijf.
Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
De plicht tot het bijhouden van een nachtregister door de houder van de inrichting is neergelegd in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht. Tezamen hebben artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht en de bepalingen van afdeling 9 (toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf) primair als doel om, met de geregistreerde gegevens, de opsporing of aanhouding van door de politie of justitie gezochte personen te vergemakkelijken.
In de modelverordening is het nachtregister “gereserveerd”. In Maassluis wordt het om de aangegeven reden van belang geacht de verplichting van een nachtregister te handhaven. De verplichting een door de burgemeester vastgesteld model te gebruiken is vervallen. Door het vormvrij maken van het register is een verlichting van administratieve lasten beoogd.
Afdeling 10. Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat
Ondermijning vormt een steeds groter probleem voor onze samenleving, wat haar weerslag vindt in de toenemende aandacht voor het thema in de landelijke en lokale politiek. Bij ondermijning zijn de boven- en onderwereld met elkaar verweven en wordt er gebruik gemaakt van legale structuren voor ondermijnende activiteiten. Het is een vorm van criminaliteit, die het best wordt bestreden door een samenwerking van ketenpartners, waaronder de politie, het OM en de Belastingdienst, en waarin ook steeds meer een rol voor de gemeente is weggelegd om via bestuursrechtelijke wijze het probleem aan te pakken.
Om het vestigingsklimaat voor ondernemers te verbeteren en de ondermijnende criminaliteit te bestrijden, heeft de gemeente Tilburg een vergunningplicht geïntroduceerd voor aangewezen gebouwen, gebieden en bedrijfsmatige activiteiten, en daarvoor een aantal nieuwe artikelen in de APV opgenomen. Veel andere gemeenten hebben ervoor gekozen om, in navolging van Tilburg, soortgelijke artikelen in de APV op te nemen. Omdat het wenselijk is hierbij aan te sluiten, zijn met de APV-wijziging 2018 ook overeenkomstige artikelen opgenomen in deze APV. De nieuwe artikelen 2:39 en 2:40a t/m 2:40d onder afdeling 10 geven de burgemeester de bevoegdheid om via een aanwijzingsbesluit een vergunningplicht te introduceren voor panden, straten, gebieden of branches om een onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemingsklimaat tegen te gaan. Het opleggen van een vergunningplicht is een gangbaar instrument om controle te hebben op ondernemers en om te kunnen handhaven bij overtredingen. Zo geldt onder andere voor het exploiteren van een horecabedrijf een vergunningplicht, waarbij wordt getoetst of het horecabedrijf aan een aantal voorwaarden voldoet. Het is daarom ook een passend instrument om ondermijnende criminaliteit beter te bestrijden. Door de vergunningplicht voor ondernemers uit te breiden naar andere branches, kan door de toetsing aan voorwaarden en regels worden voorkomen dat malafide ondernemers zich vestigen in die sectoren die extra gevoelig zijn voor ondermijnende activiteiten en waar het toezicht van de overheid beperkt is. Bovendien gaat er een preventieve werking uit van de mogelijkheid om een vergunningplicht op te leggen. Ook dat draagt bij aan het aantrekken van bonafide ondernemers en het weren van malafide ondernemers. Het nieuwe artikel wordt in de APV toegevoegd uit voorzorg, vanwege de preventieve werking van het artikel, en om snel te kunnen optreden indien dat nodig blijkt.
Het betreft hier dus geen vergunning in het belang van economische ordening, maar primair in het belang van openbare orde en veiligheid. Om die reden is de bevoegdheid belegd bij de burgemeester. De gemeenteraad is bevoegd om bij verordening openbare belangen zoals een veilig, leefbaar en bonafide ondernemersklimaat te reguleren met een vergunningplicht.
De vergunningplicht geldt alleen voor gebouwen, gebieden en/of bedrijfsmatige activiteiten die de burgemeester in een aanwijzingsbesluit heeft aangewezen. Zonder zo’n aanwijzingsbesluit verandert er niets. De mogelijkheid tot het opleggen van een vergunningplicht en tot het aanwijzen van gebouwen, gebieden en/of bedrijfsmatige activiteiten wordt in de APV opgenomen uit voorzorg, vanwege de preventieve werking van het artikel, en om snel te kunnen optreden indien dat nodig blijkt.
De artikelen zullen verder afzonderlijk worden toegelicht.
Artikel 2:39 Begripsbepalingen
De vergunning wordt aangevraagd door de exploitant. Voor de definitie van exploitant en beheerder is aansluiting gezocht bij de begripsbepalingen in de model-APV van de VNG en in artikel 1:1 van deze APV. Het ‘voor rekening en risico’ heeft betrekking op de natuurlijke perso(o)n(en) of op de rechtspersoon. Het bestuur van een rechtspersoon kan zelf ook een rechtspersoon zijn, maar gelet op de (persoonlijke) eisen die worden gesteld aan de exploitant dient er uiteindelijk altijd één natuurlijke persoon te zijn die kan worden beschouwd als exploitant in de zin van de APV – al dan niet als vertegenwoordiger van die rechtspersoon. De dagelijkse leiding in het bedrijf kan, in plaats van bij de exploitant zelf, bij een beheerder rusten. Er wordt daarom ook in het kader van de vergunningverlening gewerkt met een beheerderslijst. Voor het begrip bedrijf wordt aangesloten bij het algemeen spraakgebruik. Het betreft hier voor het publiek toegankelijke gebouwen waarin een bedrijfsmatige activiteit wordt uitgevoerd, zoals winkels of dienstverlenende bedrijven.
Artikel 2:40 Vergunning exploitatie bedrijf
De systematiek van de nieuwe vergunning gaat uit van een pand-, branche- of gebiedsgerichte aanpak. Hiermee kan maatwerk in de stad worden geleverd. Daarnaast kan het vergunningstelsel niet alleen worden ingezet nadat concrete (strafbare) feiten zich hebben voorgedaan maar ook voordat dergelijke feiten hebben plaatsgevonden, om te voorkomen dat dergelijke feiten zullen plaatsvinden.
In beide gevallen, of het nu gaat om strafbare feiten bestrijden of deze preventief voorkomen, moet de noodzaak van een aanwijzing, alsmede de duur van de aanwijzing, zorgvuldig worden gemotiveerd, waarbij de uitgangspunten van proportionaliteit en subsidiariteit gelden. Voor zover de Dienstenrichtlijn van toepassing is op het vergunningstelsel en de voorwaarden, geldt dat, met name gelet op de openbare orde en veiligheid, er een dwingende reden van algemeen belang is en dat de gestelde eisen ook evenredig, geschikt en noodzakelijk zijn, zodat de vergunningplicht gerechtvaardigd is. Dit betekent concreet dat de burgemeester een pand, een bedrijfsmatige activiteit of een gebied uitsluitend aanwijst als door de wijze van exploitatie van het pand dan wel door de bedrijfsmatige activiteiten of in het gebied naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid onder druk staat dan wel nadelig kan worden beïnvloed.
Zoals genoemd, kan de burgemeester een vergunningplicht opleggen aan een enkel pand, aan een bedrijfsmatige activiteit en/of aan een gebied. De vergunningplicht kan op pandniveau worden ingezet nadat concrete incidenten (strafbare feiten) hebben plaatsgevonden in het betreffende pand of wanneer als gevolg van de wijze van exploitatie de leefbaarheid of openbare orde in en/of rondom het pand onder druk staat of kan staan. Ook wanneer strafbare feiten in een pand worden geconstateerd en de pandeigenaar niet bereid is om mee te werken aan de bestrijding hiervan biedt een pandsgewijze vergunningplicht een instrument om op te treden. De vergunningplicht is dan direct na het door de burgemeester vastgestelde aanwijzingsbesluit van toepassing op de nieuwe of zittende ondernemer. Door de vergunningplicht aan specifieke gevallen op te leggen, worden andere ondernemers, voor zover dat niet nodig is, niet in de aanwijzing betrokken en wordt het vergunningstelsel proportioneel en gerechtvaardigd ingezet.
Indien sprake is van een (ernstige) structurele problematiek in een bepaalde branche kan ook een vergunningplicht voor een hele branche worden ingevoerd. De aanwijzing van een bepaalde branche kan op een bepaalde wijk of straat betrekking hebben, maar het kan ook op de gehele gemeente van toepassing zijn. Bij de aanwijzing van een branche moet ook worden gemotiveerd waarom de bedrijfsmatige activiteiten met het oog op de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid gereguleerd moeten worden.
Tot slot kunnen (op voorhand) straten of gebieden aangewezen worden (preventieve aanwijzing). Bij een dergelijke aanwijzing geldt voor gevestigde en nieuwe ondernemers in die gebieden of straten een vergunningplicht. Dit is gerechtvaardigd wanneer de aanwijzing alleen plaatsvindt bij straten of gebieden waar de leefbaarheidsproblemen groot zijn en de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Het belang van de verbetering van de situatie in de gehele straat of het gebied kan ook zo’n aanwijzing rechtvaardigen. Het kan ook van belang zijn om te voorkomen dat het probleem zich onmiddellijk naar een naastgelegen pand verplaatst. Een dergelijke aanwijzing zal doorgaans deel uitmaken van een bredere aanpak.
In het tweede lid is het verbod opgenomen om in een aangewezen gebouw, straat of gebied zonder vergunning van de burgemeester bepaalde bedrijfsmatige activiteiten te verrichten. In het aanwijzingsbesluit worden de bedrijfsmatige activiteiten genoemd waar de aanwijzing betrekking op heeft. Dat kunnen ook alle bedrijfsmatige activiteiten zijn, zoals detailhandel. De burgemeester kan ook gemeentebreed een branche aanwijzen. Dan geldt een vergunningplicht voor die activiteiten die behoren tot de branche.
In het derde en vierde lid wordt de wijze van indiening van de aanvraag van een vergunning geregeld, alsmede welke gegevens en bescheiden moeten worden overgelegd. De vereiste gegevens worden nodig geacht om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen. Zo moet er in ieder geval sprake zijn van een geldige inschrijving bij de Kamer van Koophandel. Indien dat op enig moment niet meer het geval is, kan dit een reden zijn om de vergunning in te trekken (artikel 2:40a tweede lid, sub g en h).
Als het bevoegd bestuursorgaan dat noodzakelijk acht voor de beoordeling van een aanvraag, kan hij om aanvullende gegevens verzoeken (vierde lid). Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een actuele Verklaring betalingsgedrag nakoming fiscale verplichtingen. Uiteraard moeten die gegevens wel in verband staan met de weigeringsgronden van de aangevraagde vergunning. Ook moeten er gegronde redenen zijn voor het verzoek om aanvullende gegevens.
Op basis van het vijfde lid is de vergunninghouder verplicht om wijzigingen te melden. Als er met inachtneming van de geldende regels geen bezwaar bestaat tegen een voortgezet bedrijf, wordt een gewijzigde vergunning verleend. Als blijkt dat de wijzigingen niet zijn gemeld, kan dat leiden tot intrekking van de vergunning. Het moet ook worden gemeld wanneer de exploitatie wordt beëindigd of overgedragen, ook wanneer slechts een van de exploitanten stopt, en wanneer er een wijziging in het beheer is. Om schijnbeheer te voorkomen en te bestrijden, is het van belang dat de beheerders bij de gemeente bekend zijn. Een wijziging in het beheer kan pas plaatsvinden indien de burgemeester de gevraagde wijziging in het beheer heeft bijgeschreven en de exploitant hiervan bericht heeft ontvangen.
Ten aanzien van het vergunningstelsel voor aan te wijzen gebouwen/gebieden/activiteiten is een lex silencio positivo niet wenselijk, aangezien deze vergunning zich richt op de leefbaarheid en openbare orde. Het vergunningstelsel is gecreëerd om ondermijning tegen te gaan. Alleen die gebouwen/gebieden/activiteiten worden namelijk aangewezen die om gegronde redenen de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid onder druk zetten of nadelig kunnen beïnvloeden. Het is onwenselijk als een vergunning van rechtswege wordt verleend voordat er een inhoudelijke toets van de aanvraag heeft plaatsgevonden en is voltooid. Een lex silencio positivo is hier dan ook niet wenselijk om dwingende redenen van algemeen belang. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht wordt niet van toepassing verklaard.
Artikel 2:40a Weigerings- en intrekkingsgronden
De algemene intrekkings- en weigeringsgronden staan vermeld in de artikelen 1:6 en 1:8. In artikel 2:40a staan de specifieke weigerings- en intrekkingsgronden vermeld. Voor de systematiek en uitleg van de specifieke gronden is aangesloten bij hoofdstuk 2, afdeling 8 (exploitatievergunning) en hoofdstuk 3. Voor de reikwijdte van het begrip ‘niet in enig opzicht van slecht levensgedrag’ wordt aangesloten bij de terminologie van de Drank- en Horecawet (zie ook: hoofdstuk 2, afdeling 8). Aan een vergunning kunnen extra voorschriften en beperkingen worden verbonden (artikel 1:4). Lid 1 sub d en lid 2 sub h zijn genoemd in de specifieke weigerings- en intrekkingsgronden om constructies van schijnbeheer tegen te gaan, indien de praktijk niet in overeenstemming is met de situatie zoals deze op de vergunning is vermeld.
Tevens kan een vergunning als bedoeld in artikel 2:40 tweede lid worden geweigerd dan wel ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen (Wet Bibob). De zogenaamde Bibob-procedure kan kortom worden toegepast bij de aanvraag van en vergunning als bedoeld in artikel 2:40 tweede lid. Dat de burgemeester hiertoe bevoegd is, wordt niet expliciet in artikel 2:40a vermeld, omdat aan de burgemeester deze bevoegdheid al is toegekend in de Wet Bibob
Indien de exploitant zijn verplichtingen uit deze afdeling of de vergunningvoorschriften niet nakomt, kan dat ten slotte niet alleen reden zijn om de vergunning te weigeren dan wel in te trekken. Daarnaast kan de burgemeester eventueel overgaan tot de sluiting van het bedrijf (zie artikel 2:40b).
Artikel 2:40b Tijdelijke sluiting
Artikel 2:35 van de APV biedt al de mogelijkheid om voor het publiek openstaande gebouwen te sluiten die ernstige overlast veroorzaken. Artikel 2:40b bevat een aanvullende sluitingsbevoegdheid bij bedrijven die vergunningsplichtig zijn en zich niet aan de in artikel 2:40 lid 2 en 2:40a lid 2 gestelde voorschriften houden.
Artikel 2:40d Overgangsbepaling
De burgemeester kan met een aanwijzingsbesluit nieuwe en reeds gevestigde ondernemers onderwerpen aan een systeem van verplichte vergunningen. Daarom is er een overgangsregeling onder artikel 2:40c opgenomen.
De vergunningplicht op grond van het aanwijzingsbesluit en het verbod om zonder vergunning bedrijfsmatige activiteiten te verrichten gelden voor nieuwe exploitanten onmiddellijk na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit. Onder nieuwe exploitanten worden ook verstaan: exploitanten die een andere bedrijfsmatige activiteit dan voorheen willen uitoefenen, en/of dat op een andere locatie dan voorheen willen doen. Exploitanten kunnen dus niet de inwerkingtreding van het verbod rekken door op een locatie waar zij al actief zijn, over te stappen op een andere bedrijfsmatige activiteit die ook onder de aanwijzing valt. Zij kunnen de inwerkingtreding van het verbod ook niet rekken door naar een locatie verderop in de aangewezen straat uit te wijken. Zij worden dan aangemerkt als nieuwe exploitanten en dienen over een vergunning te beschikken.
Voor zittende exploitanten geldt dat zij drie maanden de tijd krijgen om een vergunning aan te vragen en te verkrijgen. Lukt dat niet tijdig, dan handelen zij in strijd met het verbod. Wordt de aanvraag om een vergunning binnen de periode van drie maanden geweigerd of wordt een eventueel reeds verleende vergunning ingetrokken, dan handelen zij vanaf dat moment in strijd met het verbod. De burgemeester kan dan met onmiddellijke ingang tot handhaving van het verbod overgaan.
Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal
In de APV-wijziging 2018 is de formulering verbeterd conform de model-APV van de VNG.
Lex silencio positivo artikel 2:41 lid 4 Ontheffing betreden gesloten woning of lokaal
Op de ontheffing zoals opgenomen in lid 4 is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing. Bij een pand dat om gegronde redenen m.b.t. de leefbaarheid en/of openbare orde is gesloten, is het onwenselijk dat personen het pand zonder toestemming betreden. Er zijn derhalve dwingende redenen van algemeen belang om van een Lex silencio positivo af te zien. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht wordt niet van toepassing verklaard.
Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2:42 Plakken en kladden
In het eerste lid is sprake van een absoluut verbod. In de term “bekladden” ligt reeds besloten dat het daarbij niet gaat om meningsuitingen als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet, artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBPR.
Het aanbrengen van aanplakbiljetten op een onroerende zaak kan worden aangemerkt als een middel tot bekendmaking van gedachten en gevoelens dat naast andere middelen zelfstandige betekenis heeft en met het oog op die bekendmaking in een bepaalde behoefte kan voorzien.
Op de in artikel 7 van de Grondwet gewaarborgde Vrijheid van meningsuiting zou inbreuk worden gemaakt als die bekendmaking in het algemeen zou worden verboden of van een voorafgaand overheidsverlof afhankelijk zou worden gesteld. Artikel 2:42 maakt op dit grondrecht geen inbreuk, aangezien het hierin neergelegde verbod krachtens het tweede lid uitsluitend een beperking van het gebruik van dit middel van bekendmaking meebrengt, voor door dat gebruik een anders recht wordt geschonden. De eis dat “plakken” slechts is toegestaan indien dit geschiedt met toestemming van de rechthebbende, komt in het geval dat de gemeente die rechthebbende is, niet neer op het afhankelijk stellen van dat aanplakken van een voorafgaand verlof van de overheid als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet. De gemeente die als eigenares van een onroerende zaak toestemming verleent of weigert, handelt namelijk in haar privaatrechtelijke hoedanigheid.
Artikel 2:42 verdraagt zich ook met artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBPR, aangezien de beperking in de uitoefening van het recht op vrije meningsuiting dat uit de toepassing van artikel 2:42 kan voortvloeien, kan worden aangemerkt als nodig in een democratische samenleving ter bescherming van de openbare orde.
Een voorwaarde is echter wel dat de gemeente moet zorgen voor voldoende plakplaatsen. Volgens het vierde lid kan het college aanplakborden aanwijzen en daarvoor nadere regels stellen. Doet de gemeente dit niet, dan is er volgens jurisprudentie wel sprake van strijd met artikel 7, van de Grondwet en artikel 10 EVRM. Men volgt in het algemeen de norm van 1 plakbord of –zuil op de 10.000 inwoners.
In 2017 is landelijk aandacht geweest door de pers over het zogenoemde “stoepkrijtverbod”. De VNG heeft er voor gekozen om in de model-APV het woord “krijt” te schrappen. Door opname van het woord “krijt” was het verbod naar de letter van de wet ook van toepassing op onschuldige vormen van stoepkrijten. Gezien het feit dat krijten na een paar dagen of één regenbui niet meer in het straatbeeld zichtbaar is en nauwelijks schadelijk is voor het milieu, is gekozen om in artikel 2:42 APV het woord “krijt” te schrappen.
In de APV-wijziging 2018 is de formulering van een aantal leden verbeterd conform de model-APV van de VNG.
Artikel 2:42 is sprake van een absoluut verbod van bekladden. In de term ‘bekladden’ ligt reeds besloten dat het daarbij niet gaat om meningsuitingen als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet, artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBPR. Met deze bepaling kan worden opgetreden tegen degenen die graffiti op onroerende zaken aanbrengen.
Met de toevoeging van artikel 2:42a wordt beoogd dat de rechthebbende op de onroerende zaak op korte termijn (zeven werkbare dagen) de graffiti verwijdert.
Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen
De formulering in lid 2 is verbeterd. In de APV-2017 was in het tweede lid verwezen naar “in het eerste lid bedoelde handelingen”. In het eerste lid worden alleen geen handelingen genoemd. Met de APV-wijziging 2018 is dit zinsdeel daarom geschrapt en vervangen door het beschrijven van die handelingen.
Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen en dergelijke
In de praktijk doet zich dat niet voor. Met het oog op vereenvoudiging van de regelgeving is deze bepaling niet overgenomen.
Artikel 2:46 Rijden over bermen en dergelijke
Het bepaalde onder artikel 2:46 is overgeheveld naar artikel 5:11, en daardoor hier komen te vervallen.
Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op of aan een openbare plaats
In de APV-wijziging 2018 is de formulering hier en daar verbeterd conform de model-APV van de VNG.
Artikel 2:47a Hinderlijk voetballen en dergelijke
De praktijk heeft het nut aangetoond te beschikken over een bepaling die verbiedt na 22.00 uur met een balspel bezig te zijn.
Artikel 2:48 Verboden drankgebruik
Dit titel en tekst van dit artikel is gewijzigd conform de modelverordening APV (oude titel: Openlijk drankgebruik).
Tevens is artikel 2:48a Hinderlijk drankgebruik op schoolpleinen en dergelijke komen te vervallen en opgenomen als lid 3 bij dit artikel.
In het eerste lid van dit artikel is een algemeen verbod opgenomen om alcoholhoudende drank te nuttigen indien dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon en leefklimaat aantasten of anderszins overlast veroorzaken. Dit verbod geldt dus voor het hele gemeentelijk grondgebied.
In het tweede lid is een verbod opgenomen om alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben in de onder a, b en c op voorhand aangewezen gebieden. Daarnaast kan het college, indien dit nodig blijkt, nog andere gebieden aanwijzen waar dit verbod van toepassing is (onder d).
In verband met de verstoring van de openbare orde bestaat er dus behoefte aan een rechtsgrond zoals genoemd in het tweede lid, waardoor optreden in wat men zou kunnen noemen de ‘voorfase’ – dus het bier drinken op bepaalde plaatsen – mogelijk wordt. Het gaat daarbij om het verbieden van het bij zich hebben van geopende flesjes alcoholhoudende drank. Het gaat de autonome verordenende bevoegdheid van de gemeenteraad te boven om te bepalen dat het verboden is ongeopende flesjes alcoholhoudende drank bij zich te dragen.
Lid 3 ziet op verboden drankgebruik op schoolpleinen en dergelijke. Binnen de gemeente komt het voor dat overlast veroorzaakt wordt door personen als gevolg van alcoholgebruik. Op grond van artikel 2:48 kan de politie optreden tegen personen die op schoolpleinen, speelterreinen e.d. alcohol drinken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich hebben. De politie kan echter alleen handhavend optreden wanneer ze ziet dat er daadwerkelijk wordt gedronken of dat er daadwerkelijk sprake is van aangebroken verpakkingen e.d. van alcoholhoudende drank. De politie heeft aangegeven dat handhavend optreden bemoeilijkt wordt doordat zij weliswaar alcohol bij personen aantreft, maar nog in gesloten verpakking (trays met blikjes bier, kratten bier). Optreden hiertegen is niet mogelijk op grond van artikel 2:48 lid 1 en 2. Lid 3 biedt de politie een extra handvat om in de genoemde situatie op te treden tegen jongeren op schoolpleinen, kinderspeelplaatsen e.d.
Ook met de APV-wijziging 2018 is de formulering hier en daar aangepast conform de model-APV van de VNG. Ook is toegevoegd dat de verboden in lid 2 en 3 gelden voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt. Op basis van artikel 45 van de Drank- en Horecawet is het immers al verboden voor jongeren onder de 18 jaar om “op een voor het publiek toegankelijke plaats alcohol bij zich te hebben of voor consumptie gereed te hebben”.
Artikel 2:53 Bespieden en heimelijk fotograferen/filmen van personen
Dit artikel beschermt op verschillende manieren de privésfeer van burgers. Met dit artikel wordt beoogd ongemerkte en door iedereen als ongewenst ervaren verstoring van de privacy en persoonlijke levenssfeer te verbieden. Het eerste en tweede lid kan als aanvulling worden gezien op artikel 285b Wetboek van strafrecht (stalking), dat het inbreuk maken op de levenssfeer van een ander (om die ander te dwingen iets te doen, te dulden of vrees aan te jagen) strafbaar stelt.
Anders dan bij het delict uit artikel 285b WvS is hier geen oogmerk vereist om iemand ergens toe brengen of van af te houden, dan wel vrees aan te jagen. Met dit lid kan bijvoorbeeld worden opgetreden tegen het ongewenst via een kijkgaatje begluren van personen in kleedhokjes. Het derde lid is aanvullend op de artikelen 139f, 239, 246 en 441b Wetboek van Strafrecht en ziet op het heimelijk fotograferen en filmen van (delen van) personen waarbij de gefotografeerde of gefilmde personen er mogelijk geen weet van hebben dat zij worden gefilmd of gefotografeerd en waarbij het heimelijk fotograferen of filmen een aantasting van de eerbaarheid oplevert of een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt. Onder 'heimelijk' filmen of fotograferen wordt verstaan dat dit zonder instemming van de betrokkene heeft plaatsgevonden. De Hoge Raad heeft bepaald dat het heimelijk filmen of fotograferen niet als 'ontuchtige handeling' in de zin van artikel 246 Wetboek van Strafrecht kan worden gekwalificeerd (LJN:BW500, HR 10/04529, HR 10/05527). Dit leidde tot vrijspraak van een persoon die tijdens een evenement met een daarvoor geprepareerde tas met daarin een camera onder de rokken van dames foto's maakte. Het voyeuristische gedrag brengt volgens de HR wel een grove schending van de privacy met zich mee door binnen te dringen in de persoonlijke levenssfeer met visuele middelen, maar is dus in principe geen ontuchtige handeling. Dit kan onwenselijke situaties opleveren, waartegen met dit APV artikel alsnog kan worden opgetreden. Toepassing zal plaatsvinden in excessieve situaties of bij klachten van burgers over voyeurs. Een bepaling over heimelijk afluisteren is in verband met artikelen 139a en verder, 374bis en 441a van het Wetboek van Strafrecht niet nodig.
Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur
Met ingang van 1 januari 2004 is de wijziging van artikel 139f en 441b van het Wetboek van Strafrecht in werking getreden. Bepalingen die gaan over de uitbreiding van de strafbaarstelling heimelijk cameratoezicht. Daarnaast gelden de regels van de Wet bescherming persoonsgegevens. Desondanks is aangegeven deze bepaling te willen invullen en niet te reserveren zoals in het model van de VNG.
Artikel 2:57 Loslopende honden
In de APV-wijziging 2018 is de formulering aangepast om aan te sluiten bij de model-APV van de VNG. De aansluiting bij de model-APV van de VNG is voor dit artikel noodzakelijk vanwege veranderingen bij het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) m.b.t. de registratie van processen-verbaal. De APV-artikelen uit deze verordening moeten overeenkomen met de artikelen uit de model-APV van de VNG, anders bestaat het risico dat de politie en buitengewoon opsporingsambtenaren van de gemeente geen boetes meer kunnen uitschrijven voor het overtreden van de APV-artikelen.
Artikel 2:58 Overlast/verontreiniging door honden
In de APV-wijziging 2018 is de formulering aangepast om aan te sluiten bij de model-APV van de VNG. De aansluiting bij de model-APV van de VNG is voor dit artikel noodzakelijk vanwege veranderingen bij het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) m.b.t. de registratie van processen-verbaal. Zie voor verdere toelichting hierover artikel 2:57.
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
Dit artikel is aanpast conform de modelverordening. De oude tekst verwees nog naar de Regeling Agressieve Dieren die inmiddels is komen te vervallen. Dit artikel schept voor het college de mogelijkheid om na een (bijt)incident met een hond dat naar zijn oordeel niet voldoende ernstig is om strafrechtelijk op te treden (wat er doorgaans op neer komt dat de hond in beslag wordt genomen en een gedragstest ondergaat om te bekijken of de hond geresocialiseerd kan worden of helaas moet inslapen), de eigenaar te verplichten de hond te muilkorven en/of kort aan te lijnen. Sinds de intrekking van de Regeling agressieve dieren is er in landelijke wetgeving geen definitie van muilkorf meer gegeven, vandaar dat er hier een definitie is opgenomen. Op grond van het vijfde lid dient de eigenaar of houder van een hond te voorkomen dat zijn hond door aanhoudend geblaf of gejank hinderlijk is voor de omgeving of de nachtrust van omwonenden verstoort.
In de APV-wijziging 2018 is de formulering hier en daar aangepast conform de model-APV van de VNG en zijn de verwijzingen naar andere APV-artikelen geactualiseerd. Verder is het gebod in lid 1 een burgemeestersbevoegdheid en geen collegebevoegdheid.
Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein
Het aanlijn- en/of muilkorfgebod dat de burgemeester kan opleggen voor het laten verblijven of laten lopen van een gevaarlijke hond op een openbare plaats of op het terrein van een ander (artikel 2:59), is niet in alle gevallen voldoende om bijtincidenten te voorkomen. Deze maatregel voorkomt niet dat mensen geconfronteerd worden met bijtincidenten op privéterrein. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan postbezorgers en koeriers, maar ook aan bijtincidenten die plaatsvinden binnen een huishouden. Om hieraan tegemoet te komen is artikel 2:59a opgenomen. Artikel 2:59a bepaalt dat het de eigenaar of houder van een gevaarlijke hond verboden is die hond zonder muilkorf op zijn terrein los te laten lopen. Het verbod geldt niet als er voorzieningen zijn getroffen waardoor gevaar voor derden in de openbare en vrij toegankelijke privéruimte niet aanwezig is. De voorzieningen zijn de volgende:
Deze bepaling is gericht op de veiligheid in de openbare ruimte en voorkomt dat gevaarlijke honden op de openbare weg komen doordat ze van het terrein ontsnappen. Het verplicht plaatsen van een waarschuwingsbord zorgt ervoor dat mensen die een terrein willen betreden gewaarschuwd worden.
Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
Het kan voor de omgeving hinderlijk zijn als iemand dieren houdt. In het APV-model van de VNG is gekozen voor de constructie dat het college bevoegd wordt verklaard om de plaatsen aan te wijzen waar naar zijn oordeel het houden van bepaalde dieren overlast of schade voor de volksgezondheid veroorzaakt. In de Maassluise bepaling is het kort en krachtig gehouden. Iemand die de zorg over een dier heeft moet voorkomen dat een ander daar hinder van heeft. Dat kan dus gaan over blaffende honden maar ook over situaties waar letsel bij personen of dieren is veroorzaakt. Situaties die direct tot maatregelen dienen te leiden. Bij hinder moet niet aan een eenmalige gebeurtenis worden gedacht maar in die gevallen waar sprake is van extreme overlast.
In de APV-wijziging 2018 zijn lid 3 en 4 toegevoegd in aansluiting op de model-APV van de VNG. Het geeft het college de juridische handvaten om, indien nodig, snel op te treden middels het aanwijzen van plaatsen. Hier is op het moment geen noodzaak voor, maar de bepalingen worden opgenomen voor het geval deze noodzaak er in de toekomst wel gaat zijn.
Artikel 2:61 Voeren van vogels
Nieuw artikel in de APV bij wijziging van mei 2010. De aanleiding hiervan is overlast van vogels in bepaalde woonwijken. In het kader van openbare orde en veiligheid en de volksgezondheid is dit artikel opgenomen. In combinatie met een communicatiecampagne is hier aandacht aan gegeven, zodat handhavend kan worden opgetreden wanneer daartoe aanleiding bestaat.
Geschrapt in het kader van deregulering. Het aantal veehouders (Weverskade, Korte Buurt en Zuidbuurt) is minimaal en de kans op loslopend vee dermate gering, dat dit artikel weinig nut heeft.
Geschrapt met het oog op vereenvoudiging van de regelgeving. Dit artikel heeft (volgens de toelichting) ten doel de jagers de gelegenheid te geven om gedurende een bepaalde periode tussen 1 maart en 1 juni het wilde duiven bestand door middel van de jacht uit te dunnen. Dit speelt met name in akkerbouwgebieden waar verwilderde duiven veel schade aanrichten en is dus in Maassluis van weinig betekenis.
Evenzo geschrapt in verband met de deregulering. Er zijn in Maassluis geen bijenhouders bekend. Indien zich toch problemen met het houden van bijen zouden voordoen, kan gebruik worden gemaakt van artikel 2:60.
Geschrapt tegen de achtergrond van de deregulering. Dit artikel is door de VNG facultatief opgenomen. In Maassluis speelt deze problematiek niet.
Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
De in dit artikel opgenomen verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister vinden hun basis in artikel 2 van de AMvB op grond van artikel 437 Wetboek van Strafrecht. Artikel 437, eerste lid, onder a, WvSr verplicht de handelaar tot het aantekening houden van het verwerven dan wel voor handen hebben van alle gebruikte en ongeregelde goederen. In de Memorie van Toelichting wordt gezegd dat de administratieplicht alleen zinvol is als het om dit soort goederen gaat, omdat dan de kans bestaat dat zij van misdrijf afkomstig zijn.
In artikel 2 van eerdergenoemde AMvB worden regels gegeven betreffende de wijze van aantekening houden. Zo is bepaald dat de registerplichtige handelaar een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register houdt en daarin onverwijld de vereiste gegevens vermeldt: het zogenaamde verkoopregister. Bij het opstellen van regels met betrekking tot het verkoopregister is aansluiting gezocht bij de terminologie van de formulering van het inkoopregister, welke overigens is geregeld bij wet en AMvB. Net als bij het inkoopregister verdient het aanbeveling om de handelingen die leiden tot het opstellen van een verkoopregister algemeen te omschrijven. Net als het inkoopregister moet het verkoopregister doorlopend zijn. Een doorlopend register is een register waarin de aantekeningen waarvoor het is bestemd achtereenvolgens naar tijdsorden worden ingeschreven, met uitsluiting van de mogelijkheid van latere inschrijvingen. Een register waarin een aantal bladzijden ontbreekt, is geen doorlopend register. Het register mag geen onregelmatigheden en hiaten vertonen en moet chronologisch zijn.
Hier is een algemene verplichting opgenomen om een verkoopregister bij te houden (“alle” goederen). Aangezien het meestal zal gaan om bepaalde goederen als fietsen, auto’s of antiek, is in het tweede lid een vrijstellingsbepaling toegevoegd. De lex silencio positivo is van toepassing op de vrijstelling van het tweede lid. De burgemeester kan vrijstelling verlenen van één tot alle verplichtingen in dit artikel. Doorgaans zal daarvoor een praktische reden zijn. Bovendien lijdt de ondernemer doorgaans geen grote schade wanneer er per abuis een vrijstelling van rechtswege ontstaat en die wordt teruggedraaid.
Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht
De formulering is in de APV-wijziging 2018 aangepast conform de model-APV van de VNG.
Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
In het VNG-model is dit artikel “gereserveerd”. Besloten is de tekst uit de vorige APV over te nemen c.q. te handhaven. De reden hiervan is dat bij een regeling tot effectieve helingbestrijding een bepaling betreffende de vervreemding van door opkoop verkregen goederen niet mag ontbreken. Er is gekozen voor een termijn van drie dagen, zodat de handel van de handelaren niet al te zeer wordt belemmerd.
Artikel 2:70 Handel in horecabedrijf
Dit artikel is verplaatst naar afdeling 8 Toezicht op openbare inrichtingen (artikel 2:32)
De formulering is in de APV-wijziging 2018 aangepast conform de model-APV van de VNG.
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
Ten aanzien van een dergelijke vergunning is een lex silencio positivo niet wenselijk, gezien de invloed op de openbare orde. In verband met de veiligheidsaspecten, de grote toeloop die een vuurwerkhandel doorgaans met zich meebrengt en de scherpe concurrentie in deze branche is er van afgezien om hier een lex silencio positivo in te voeren. Er zijn derhalve verschillende dwingende redenen van algemeen belang, met name de openbare orde, openbare veiligheid en milieu om van een Lex silencio positivo af te zien. Paragraaf 4.1.3.3. Awb wordt niet van toepassing verklaard.
Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
De formulering is in de AP V-wijziging 2018 hier en daar aangepast conform de model-APV van de VNG.
Lex silencio positivo artikel 2:73 Ontheffing bezigen van consumentenvuurwerk op aangewezen plaats
Net zoals lex silencio positivo niet wenselijk is ten aanzien van een vergunning voor de verkoop van consumentenvuurwerk (art. 2:72), is het evenmin wenselijk lex silencio positivo toe te passen voor het gebruik van consumentenvuurwerk op door het college aangewezen plaatsen. De plaatsen zijn voor gegronde redenen met het oog op de openbare orde en veiligheid aangewezen, het is daarom niet wenselijk om daar het gebruik van consumentenvuurwerk bij niet tijdig beslissen van rechtswege toe te laten. Er zijn derhalve verschillende dwingende redenen van algemeen belang, met name de openbare orde, openbare veiligheid en milieu, om van een Lex silencio positivo af te zien. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht wordt niet van toepassing verklaard.
Lex silencio positivo artikel 2:73a lid 3 Ontheffing carbidschieten
Met het oog op de veiligheidsaspecten en de geluidsoverlast die carbidschieten met zich meebrengt, is het niet wenselijk dat de ontheffing bij niet tijdig beslissen van rechtswege wordt verleend. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht wordt daarom om deze dwingende redenen van algemeen belang niet van toepassing verklaard.
Artikel 2:74a Verzameling van personen in verband met drugs
Een (aanvullende) bepaling die ook was opgenomen in de vorige APV. Met behulp van dit artikel kan de burgemeester gericht optreden om bepaalde straten of delen van straten in de stad vrij te maken van het zogenaamde drugstoerisme. Drugstoerisme geschiedt veelal groepsgewijs. Desondanks kan niet echt worden gesproken van een ‘samenscholing’ als bedoeld in artikel 2:1 van de verordening. Daarom is voor deze vorm van overlast een speciale bepaling opgesteld. Het tweede lid verklaart het in het eerste lid opgenomen verbod niet van toepassing, indien de verzameling van personen geen verband houdt met drugs.
Artikel 2:74b Openlijk drugsgebruik
Ook hier een aanvullende bepaling die in de vorige APV voorkwam. Veel druggebruikers gebruiken hun drugs – of treffen daartoe voorbereidingen – in het openbaar. Dit veroorzaakt veel gevoelens van onbehagen en onveiligheid bij het publiek. Op basis van deze bepaling kan de politie overgaan tot aanhouding van de betrokken gebruikers of deze van bepaalde plekken wegsturen. Ook kan de politie de voorwerpen waarmee de overtreding wordt gepleegd (hulpmiddelen, drugs) strafrechtelijk in beslag nemen. Het verbod is gerelateerd aan het (openlijk) gebruik van drugs en richt zich dus tot de druggebruikers.
Artikel 2:74c Weggooien van spullen en dergelijke
Dit aanvullende artikel verbiedt het zich ontdoen van attributen die bij gebruik van drugs worden gebruikt. Omdat deze attributen veelal gevaarlijke objecten zijn (m.n. injectienaalden) is een algemeen verbod gesteld om deze op of aan de openbare weg achter te laten. Ook het weggooien van deze attributen in afvalbakken is niet toegestaan vanwege de risico’s voor mensen die in afvalbakken graaien of deze ambtshalve moeten legen. Spuiten e.d. dienen aan het eigen ‘zorgkader’ te worden toevertrouwd (medische diensten en dergelijke).
Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
Deze bepaling met als basis artikel 154a Gemeentewet, is gericht op grootschalige ordeverstoringen door groepen ordeverstoorders. Omdat de praktijk leert dat de kans dat een dergelijke situatie zich in Maassluis voordoet zeer nihil is, is dit artikel niet overgenomen.
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
Dit artikel is ter verduidelijking verplaatst naar Hoofdstuk 2 Openbare orde, afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden en daar opgenomen in een nieuw artikel 2:1c. Zie ook de toelichting bij artikel 2:1c.
Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen
Op grond van artikel 151c van de Gemeentewet heeft de gemeenteraad aan de burgemeester bij verordening de bevoegdheid verleend om, indien de handhaving van de openbare orde dit noodzakelijk maakt, te besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.
De invulling van het begrip ‘openbare plaats’ uit artikel 151c Gemeentewet is ontleend aan de wetsgeschiedenis van de Wet Openbare Manifestaties (WOM). Op grond van die wet omvat het begrip ‘openbare plaats’ in de meest algemene zin van het woord alle plaatsen waar men komt en gaat. Vereist is in ieder geval dat de plaats ‘openstaat voor publiek’. Dat wil zeggen dat iedereen vrij is om er te komen, te vertoeven en te gaan, en dat er geen beletselen zijn in de vorm van een meldingsplicht, een eis van voorafgaand verlof of de heffing van een toegangsprijs (postkantoren, gemeentehuizen, parkeerterreinen, musea, warenhuizen en ziekenhuizen.)
Voorts geldt dat het open staan van de plaats dient te zijn gebaseerd op bestemming of op vast gebruik. Aangezien het ongewenst is dat bij parkeerterreinen, als plaatsen die wel voor een ieder toegankelijk zijn, geen cameratoezicht in het kader van de openbare orde mogelijk zou zijn, heeft de raad gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid deze plaatsen aan te wijzen als openbare plaatsen (artikel 2: 77 lid 2). De burgemeester kan besluiten cameratoezicht in te stellen op openbare plaatsen als dit noodzakelijk is voor de handhaving van de openbare orde. Er moet sprake zijn van een gebied waarin zich onveilige situaties of met enige regelmaat wanordelijkheden voordoen. Dit zal moeten blijken uit een grondige analyse van de veiligheidssituatie die wordt aangeleverd door de korpschef. Vastgesteld moet worden dat er een evenwichtige verhouding bestaat tussen het doel en het middel (proportionaliteit) en dat het doel van de handhaving van de openbare orde niet op een minder ingrijpende wijze kan worden bereikt (subsidiariteit). Het gebruik van camera’s moet kenbaar zijn voor het publiek. De aanwijzing van een gebied waar cameratoezicht zal worden ingesteld geschiedt voor een bepaalde duur, die niet langer is en voor een gebied dat niet groter is dan strikt noodzakelijk is voor de handhaving van de openbare orde. Doorgaans zal worden gekozen voor het instellen van cameratoezicht voor een periode van twee jaar, waarbij jaarlijks een rapportage wordt opgemaakt. De gemeenteraad wordt over het instellen van cameratoezicht geïnformeerd, evenals over de jaarrapportage en tussentijdse wijzigingen in een cameraproject. Over het voornemen tot een besluit tot het vaststellen van de periode waarin de geplaatste camera’s daadwerkelijk zullen worden gebruikt en de beelden in elk geval rechtstreeks zullen worden bekeken, voert de burgemeester in het lokale driehoeksoverleg overleg met de Officier van Justitie. De beelden kunnen namelijk onder voorwaarden gebruikt worden ten behoeve van de opsporing en vervolging van een gepleegd strafbaar feit. Het besluit van de burgemeester tot plaatsing van camera’s op een openbare plaats is een besluit in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht waartegen bezwaar en beroep openstaat.
In artikel 151c van de Gemeentewet en de bijbehorende toelichting worden de voorwaarden voor het instellen van cameratoezicht en de uitvoering daarvan beschreven. Nadere bepalingen betreffende de uitvoering van het cameratoezicht (de eisen die worden gesteld aan het camerasysteem, de camera observanten en de cameratoezichtcentrale) staan in het Ontwerpbesluit cameratoezicht openbare plaatsen.
Per 1 juli 2016 is de wijziging van de Gemeentewet in verband met de verruiming van de bevoegdheid van de burgemeester in verband met de inzet van ook mobiel cameratoezicht in werking getreden. Op grond van het hierbij gewijzigde artikel 151c van de Gemeentewet kan de raad thans bij verordening de burgemeester de bevoegdheid verlenen om tijdelijk mobiele camera’s in te zetten. In verband met deze verruiming van de wet is in artikel 2:77 eerste lid APV het woord “vaste” bij camera’s komen te vervallen.
In de APV-wijziging 2018 is de formulering van lid 2 aangepast.
Artikel 2:78 Sluiting van panden
Naast de bevoegdheid van de burgemeester vanuit artikel 13b Opiumwet kan de burgemeester ook op grond van dit artikel een gehele of gedeeltelijke sluiting bevelen indien de openbare orde dit naar zijn mening vereist. De sluiting geldt voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, als bedoeld in artikel 174 Gemeentewet.
De burgemeester kan een bevel tot sluiting geven van een voor publiek toegankelijk gebouw, inrichting of ruimte, in bijvoorbeeld de volgende situaties.
Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie en dergelijke
Afdeling 2 Seksinrichtingen en escortbedrijven
Deze vergunning beschermt wezenlijke belangen, met name de openbare orde en volksgezondheid. Het is hoogst onwenselijk als deze vergunning van rechtswege wordt verleend voordat er een inhoudelijke toets van de aanvraag heeft plaatsgevonden en is voltooid. Een lex silencio positivo is hier dan ook niet wenselijk om dwingende redenen van algemeen belang, zoals de openbare orde en volksgezondheid. Paragraaf 4.1.3.3. Awb wordt niet van toepassing verklaard.
Per 1 januari 2013 is de nieuwe Drank en Horecawet inwerking getreden. In deze nieuwe wet is de behandeltermijn voor een drank en horecavergunning verkort van 12 weken naar 8 weken. In verband met deze nieuwe beslistermijn is ook de beslistermijn van de exploitatievergunning horecabedrijf in artikel 2:28b van 12 weken naar 8 weken verkort. Voor gelijkschakeling is gekozen omdat Drank en horecavergunningen veelal tegelijkertijd met exploitatievergunningen worden aangevraagd. Dientengevolge is ook de beslistermijn voor een exploitatievergunning voor een seksinrichting verkort van 12 weken naar 8 weken.
Artikel 3:10a Intrekkingsgronden
Dit aanvullende artikel geeft het bestuursorgaan de mogelijkheid de vergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd, geheel of gedeeltelijk in te trekken. De onder a genoemde intrekkingsgrond noemt de situatie dat het bestuursorgaan de exploitatievergunning ten gevolge van onjuiste of onvolledige gegevens heeft verleend. De intrekkingsgronden genoemd onder d, e en f vloeien rechtstreeks voort uit de doelstellingen die de wetgever heeft gehanteerd bij de opheffing van het bordeelverbod per 1 oktober 2000.
Met betrekking tot de onder k genoemde intrekkingsgrond wordt opgemerkt dat bij gebruikmaking daarvan de motivering aan zware eisen dient te voldoen. Het betreft immers omstandigheden waarop de betrokken vergunninghouder doorgaans geen invloed kan uitoefenen. Voorts mag hij erop vertrouwen dat een aan hem verleende vergunning normaal gesproken in stand blijft temeer gelet op de financiële consequenties.
Voor de overige intrekkingsgronden is aansluiting gezocht bij de intrekkingsgronden die worden genoemd bij horecainrichtingen. Deze betreffen de persoon van de exploitant of leidinggevende. Achtergrond van deze gronden is de behoefte om deze personen meer rechtstreeks en effectief te kunnen aanspreken op hun doen en laten. Aan deze personen dienen hoge eisen te worden gesteld voor wat betreft hun levenswandel.
Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting
In de APV-wijziging 2018 zijn wetsverwijzingen geactualiseerd en verschillende begripsbepalingen geherformuleerd om beter aan de sluiten bij de model-APV van de VNG. Ook zijn een paar begripsbepalingen uit andere artikelen overgeheveld naar artikel 4:1 om alle begrippen volledig onder elkaar te hebben.
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
Enkele bepalingen zijn aangepast in aansluiting op de model-APV van de VNG en op advies van de DCMR: in lid 1 en 2 zijn namelijk enkele verwijzingen naar artikelen in het Activiteitenbesluit milieubeheer geactualiseerd en lid 6, 7 en 9 zijn nieuw toegevoegd.
Met de toevoeging van het zesde lid zijn de geluidsnormen vastgesteld die gelden op collectieve festiviteiten: de in de tabel genoemde geluidsnormen zijn hoger dan de geluidsnormen als bepaald in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit. De geluidsnormen zijn vastgesteld op advies van de DCMR. De tabel gaat uit van een verhoging van 15 dB (A) ten opzichte van de reguliere geluidsnormen van het Activiteitenbesluit. De verhoging van 15 dB(A) geeft de ondernemer voldoende geluidsruimte om een feestje te houden, maar is ook niet zo hoog dat de hinder ondragelijk wordt. De 15 dB (A) wordt door meerdere gemeenten in de regio gehanteerd. Hierdoor ontstaat een level playing field voor zowel ondernemers als inwoners.
Met de toevoeging van het negende lid wordt verduidelijkt dat de toegestane geluidsnormen op collectieve festiviteiten, als bedoeld in het vierde lid, alleen inpandig gelden en niet van toepassing zijn op de buitenruimte, zoals een terras.
Met het nieuw toegevoegde tiende lid wordt een maximale duur voor het ten gehore brengen van verhoogde muziek vastgesteld: namelijk tot uiterlijk 01:00 op zondag, maandag, dinsdag, woensdag of donderdag en tot uiterlijk 02:00 op vrijdag en zaterdag.
Voorheen gold een maximale tijdsduur voor het laten horen van verhoogde muziek wel tijdens incidentele festiviteiten (zie artikel 4:3) maar niet tijdens collectieve festiviteiten. Dit wordt nu gelijkgetrokken. Voor de maximale tijdsduur tot 01:00 en 02:00 is gekozen om de eindtijd van het ten gehore brengen van verhoogde muziek gelijk te trekken met de reguliere sluitingstijden. De reguliere sluitingstijden zijn, zoals is bepaald in artikel 2:29 lid 1, 01:00 en 02:00. Deze wijzigingen maken de regelgeving makkelijker, duidelijker en overzichtelijker voor de ondernemer.
De eindtijden worden als volgt:
Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele activiteiten
Net als in artikel 4:2 zijn hier, in de APV-wijziging 2018, enkele wijzigingen doorgevoerd in aansluiting op de model-APV van de VNG en op advies van de DCMR: in het nieuwe artikel zijn in lid 1 en 2 verwijzingen naar het Activiteitenbesluit Milieubeheer geactualiseerd, zijn lid 4 en 5 nieuw toegevoegd, is een nieuwe bepaling onder lid 7 toegevoegd om expliciet te noemen dat de onder lid 4 bedoelde geluidsnormen enkel inpandig gelden en niet voor een terras of andere buitenruimte, en is lid 8 tekstueel aangepast. Het bepaalde is lid 6 is ongewijzigd, alleen verplaatst van lid 8 uit de vorige APV naar lid 6 in de huidige APV, dit om in artikel 4:2 en 4:3 dezelfde volgorde van bepalingen aan te houden.
De in lid 4 genoemde geluidsnormen zijn aangeraden door de DCMR, en zijn dezelfde geluidsnormen als die zijn vastgesteld in lid 6 van artikel 4:2. Ook hier gaat de tabel uit van een verhoging van 15 dB (A) ten opzichte van de reguliere geluidsnormen van het Activiteitenbesluit. Zie artikel 4:2 lid 6 voor verdere toelichting hierover.
Enkele andere wijzigingen worden hieronder per lid nader toegelicht.
Lid 1 en lid 2 aankondigingstermijn
De aankondigingstermijn wordt verkort van 10 werkdagen naar 3 werkdagen. Hiermee wordt aansluiting gezocht bij de termijn voor het melden van een ontheffing sluitingstijden (“verlaatje”), die ook wordt verkort van 10 naar 3 werkdagen. Vanwege de geplande digitalisering van het indienen van de melding is een termijn van 3 dagen haalbaar.
Lid 3 tot en met lid 6 van de vorige APV zijn geschrapt en vervangen door de nieuwe bepaling in lid 3 dat het college nadere regels stelt voor het doen van de kennisgeving. Hiervoor is gekozen, omdat de kennisgevingsprocedure niet behoort in de APV en in plaats daarvan in nadere regels, uitvoeringsregels of beleidsregels verder dient te worden uitgewerkt. De procedure zal door het college worden vastgesteld en toelichting over de procedure zal onder de ondernemers worden verspreid.
Lid 8 uiterlijke duur van ten gehore brengen verhoogde muziek
De duur van het ten gehore brengen van verhoogde muziek wordt gewijzigd, zoals bepaald in lid 8. Deze wordt voortaan om 01:00 uur in plaats van 24:00 beëindigd, indien de festiviteit op zondag, maandag, dinsdag, woensdag of donderdag plaatsvindt. De eindtijd voor vrijdag en zaterdag blijft ongewijzigd om 02:00. Voor deze wijziging is gekozen om de eindtijd van het ten gehore brengen van verhoogde muziek gelijk te trekken met de reguliere sluitingstijden. De reguliere sluitingstijden zijn, zoals is bepaald in artikel 2:29 lid 1, 01:00 en 02:00.
De eindtijden worden als volgt:
Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten
In artikel 4:4 stond het verbod om een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van deze incidentele festiviteit heeft verboden.
Dit artikel is alleen al geruime tijd uit de model-APV geschrapt. Omdat de burgemeester rechtstreekse bevoegdheid heeft op basis van artikel 174 van de gemeentewet om op te treden, en aangezien artikel 1.8 van deze APV het verbod ook in voldoende mate afdekt, is het bepaalde onder artikel 4:4 onnodig en daarom geschrapt.
In artikel 4:4a stond dat het college nadere regels kan stellen ter voorkoming of beperking van geluidhinder bij collectieve of incidentele festiviteiten. Het is alleen niet nodig om nadere regels te stellen, omdat de in artikel 4:2 en 4:3 toegevoegde tabellen al voorzien in een geluidsplafond. Dit artikel is daarmee overbodig geworden.
Artikel 4:5 Onversterkte muziek
Artikel 4:5 is gericht op onversterkte muziek. In het Activiteitenbesluit milieubeheer is onversterkte muziek uitgezonderd van de algemene geluidsniveaus, wat betekent dat de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit niet van toepassing zijn op het laten horen van onversterkte muziek.
Gemeenten hebben, conform artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Activiteitenbesluit, expliciet de bevoegdheid gekregen om voor onversterkte muziek regels op te nemen in de APV. Door het feit dat de hinderbeleving van onversterkte muziek zeker niet lager is dan die van versterkte muziek, dient deze op gelijke wijze te worden beschermd. Hierin wordt voorzien door artikel 4:5.
Het artikel met regels over onversterkte muziek maakte al deel uit van de APV, maar is in de APV-wijziging 2018 tekstueel en inhoudelijk aangepast. Dat is gedaan op advies van de DCMR, die ook toeziet op de naleving van dit artikel. Tevens wordt een toelichting op het al dan niet toepassen van lex silencio positivo toegevoegd.
Conform artikel 4:5 eerste lid wordt onversterkte muziek tussen 19.00 uur en 7.00 uur niet buiten beschouwing gelaten bij het bepalen van het geluidsniveau van een inrichting. Dit betekent dat in deze tijdsperiode de geluidsnormen voor onversterkte muziek worden gelijkgesteld aan die van versterkte muziek en dat de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit Milieubeheer van 19:00 tot 07:00 van toepassing zijn. Deze geluidsnormen - voor onversterkte muziek die gelden tussen 19:00 en 07:00 - staan in het Activiteitenbesluit.
Het artikel is alleen gericht op onversterkte muziek vanuit inrichtingen en niet buiten inrichtingen. Of er sprake is van een inrichting, wordt bepaald door de Wet milieubeheer.
Vergeleken met de APV 2017 is de tijdsperiode gewijzigd waarbij de geluidsnormen van het Activiteitenbesluit gelden voor onversterkte muziek: in de APV 2017 golden de geluidsnormen gedurende de hele dag, met de APV-wijziging 2018 gelden de geluidsnormen alleen van 19:00 tot 07:00. Hiervoor is gekozen op advies van de DCMR: regulering overdag is volgens de DCMR niet nodig, ook omdat er in de regio geen klachten over onversterkte muziek overdag bekend zijn.
Verder is, vergeleken met de APV 2017, het eerste lid tekstueel aangepast: lid 1 aanhef is anders geformuleerd en de bepalingen in lid 1 sub a t/m d zijn geschrapt. Deze bepalingen staan ook in het Activiteitenbesluit, en aangezien het Activiteitenbesluit onverminderd van toepassing is op onversterkte muziek tussen 19:00 en 07:00 (zoals ook in het eerste lid vermeld), zijn ze overbodig om ook in de APV te noemen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de geluidsnormen in het Activiteitenbesluit niet van toepassing zijn op onversterkte muziek voor zover het betreft;
Om vooral amateurgezelschappen in niet professionele oefenruimtes de kans te geven tot het hobbymatig beoefenen van onversterkte muziek, is voor hen in het tweede lid de mogelijkheid gecreëerd om twee uur op één avond in de week uitgezonderd te zijn van de geluidsniveaus. Daarnaast kunnen ze natuurlijk ook overdag oefenen tussen 07:00 en 19:00. Hierbij wordt in overeenstemming met het Activiteitenbesluit expliciet gesproken over “oefenen”. Op deze manier worden festiviteiten en optredens voor publiek uitgesloten. Er is sprake van oefenen als men muziek maakt zonder dat er publiek aanwezig is.
Vergeleken met de APV 2017, wordt met de APV-wijziging 2018 de oefenperiode in de avonden verkort en gedurende de dag verlengd, doordat muziekgezelschappen ’s avonds maar 2 uur per week kunnen oefenen en dat gedurende de dag onbeperkt kunnen doen.
Het derde, vierde en vijfde lid spreken voor zich en zijn toegevoegd in aansluiting op de model-APV van de VNG en op advies van de DCMR.
In de vorige APV stond ook de bepaling dat de in 4:5 gestelde geluidsnormen niet gelden indien artikel 4:2 of 4:3 van toepassing is. Deze bepaling is geschrapt, omdat artikel 4:2 lid 1 en artikel 4:3 lid 1 dit al dekken.
Lex silencio positivo artikel 4:5 lid 5 Ontheffing onversterkte muziek
Vanwege de overlast en ergernis die geluidsoverlast oplevert is er van afgezien om hier een lex silencio positivo toe te passen. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht wordt daarom om deze dwingende redenen van algemeen belang niet van toepassing verklaard.
Artikel 4:5a tot en met 4:5e m.b.t. geluidhinder
De artikelen 4:5a tot en met 4:5e hebben betrekking op verschillende vormen van geluidhinder
De artikelen 4:5c en 4:5e – over geluidhinder door motor/bromfietsen en bouwwerkzaamheden – maakten al deel uit van de APV (respectievelijk als artikel 4:6b en 4:6a) maar zijn met de APV-wijziging 2018 verplaatst voor een meer logische en heldere volgorde. De artikelen 4:5c en 4:5e zijn, afgezien van enkele wettechnische aanpassingen in aansluiting op de model-APV van de VNG, inhoudelijk niet aangepast. De toelichtingen bij deze twee artikelen, zoals deze voorheen deel uitmaakten van de APV, blijven ook onverminderd van toepassing.
Op die vormen van geluidhinder die niet vallen onder de artikelen 4:5a tot en met 4:5e is artikel 4:6 van toepassing.
De artikelen 4:5a, 4:5b en 4:5d zijn toegevoegd vanuit de model-APV van de VNG. Ze zijn gebaseerd op de verordenende bevoegdheid krachtens de Gemeentewet en vormen een verdere uitwerking van overlast door geluidhinder. Naast de bepalingen over geluidhinder door motor- en bromfietsen en door bouwwerkzaamheden, die al in de APV stonden, worden enkele andere vormen van geluidhinder nu ook onderscheiden en specifiek genoemd: geluidhinder in de open lucht en door dieren. Tevens kan op basis van artikel 4:5e door het college een route voor vrachtwagens worden aangewezen, dat bijdraagt aan het verder beperken van geluidhinder door vrachtwagens.
Het nader specificeren van deze vormen van geluidhinder in de drie nieuwe artikelen is wenselijk, omdat er dikwijls meldingen over deze vormen van geluidhinder bij de gemeente binnenkomen. Ook zijn deze artikelen opgenomen met het oog op veranderingen bij het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) m.b.t. de registratie van processen-verbaal. De APV-artikelen uit deze verordening moeten overeenkomen met de artikelen uit de model-APV van de VNG, anders bestaat het risico dat de politie en buitengewoon opsporingsambtenaren van de gemeente geen boetes meer kunnen uitschrijven voor het overtreden van de APV-artikelen.
Op de ontheffingen als bedoeld in artikel 4:5a lid 2 en artikel 4:5d lid twee wordt afgezien van het toepassen van een lex silencio positivo.
Lex silencio positivo artikel 4:5a lid 2 Ontheffing verbod geluidhinder in de openlucht
Vanwege de overlast en ergernis die geluidsoverlast oplevert is er van afgezien om hier een lex silencio positivo toe te passen. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht wordt daarom om deze dwingende redenen van algemeen belang niet van toepassing verklaard.
Lex silencio positivo artikel 4:5d lid 2 Ontheffing routering
Tot een routering voor vrachtauto’s wordt besloten over te gaan om verschillende redenen, bijvoorbeeld om geluidhinder tegen te gaan, om de leefbaarheid van een woonwijk te beschermen en/of om een veilige route voor gevaarlijke stoffen te regelen. Om dezelfde redenen is het niet wenselijk om een ontheffing voor de routering van rechtswege toe te laten. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht wordt daarom om deze dwingende redenen van algemeen belang niet van toepassing verklaard.
Artikel 4:5c (Geluid)hinder door motorvoertuigen en bromfietsen
Artikel 4:5c regelt het verbod om buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder ontstaat. Artikel 4:5c verbiedt het zich “(geluid)hinderlijk” gedragen met een motorvoertuig of een bromfiets. “Gedragen” betreft niet alleen het rondrijden, maar ook het stilstaan met (luidruchtig) draaiende motor. Het artikel komt niet in strijd met het bepaalde in de Wegenverkeerswet; de Hoge Raad heeft uitgemaakt dat deze wet geen betrekking heeft op het misbruiken van de weg door personen die daarbij geen eigen verkeersbelang kunnen doen gelden.
Artikel 4:5e Geluidhinder door handelingen t.b.v. bouwwerkzaamheden
Artikel 4:5e beoogt geluidhinder voor omwonenden van een bouwterrein te voorkomen. Onder de werking van deze bepaling vallen handelingen die ten behoeve van bouwwerkzaamheden worden verricht. Te denken valt hierbij aan de aan en afvoer van materieel, het laden en lossen van vrachtauto’s met bouwmaterialen enz. In dit artikel is een verbod opgenomen om vóór 7.00 uur en na 19.00 uur dergelijke handelingen te verrichten of te laten verrichten wanneer daardoor geluidhinder voor een omwonende of overigens voor de omgeving wordt veroorzaakt.
Voor wat betreft de afbakening met hogere regelgeving geldt op grond van artikel 122 van de Gemeentewet dat de bepalingen van de APV van rechtswege vervallen als in het onderwerp door een wet of een provinciale verordening wordt voorzien (derde lid).
Lex silencio positivo artikel 4:5e lid 2 Ontheffing verbod bouwwerkzaamheden
Vanwege de overlast en ergernis die het geluid van bouwwerkzaamheden kan opleveren is er van afgezien om hier een lex silencio positivo toe te passen. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht wordt daarom om deze dwingende redenen van algemeen belang niet van toepassing verklaard.
Artikel 4:6 Overige geluidhinder
Bedacht moet worden dat klachten over vormen van geluidhinder nogal eens een minder goede verstandhouding tussen buren of omwonenden als achtergrond hebben. Normale handelingen worden dan eerder als (geluid)hinderlijk ervaren, terwijl men minder geneigd is aan een afdoende oplossing mee te werken.
Door in het eerste lid de zinsnede “een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit” op te nemen wordt de afbakening direct vastgelegd. Een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer heeft ofwel een milieuvergunning nodig (waarin geluidsvoorschriften zijn opgenomen) ofwel zijn algemene regels op grond van het Besluit van toepassing. In deze algemene regels zijn ook geluidsvoorschriften opgenomen.
In de praktijk zullen vooral de Zondagswet, Wet Geluidhinder, Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit een afbakeningsdiscussie opleveren. Daarom is gekozen om deze wetten afzonderlijk te benoemen in lid 3. De provinciale milieuverordening is toegevoegd in dit lid. In een provinciale milieuverordening kunnen namelijk zogenaamde milieubeschermingsgebieden worden aangewezen, waaronder stiltegebieden. Voor deze stiltegebieden kunnen bij provinciale milieuverordening regels over het voorkomen en beperken van geluidhinder worden gesteld, waaronder verbodsbepalingen. De provinciale milieuverordening gaat in dit geval voor de gemeentelijke verordening. Voor wat betreft de afbakening met hogere regelgeving geldt op grond van artikel 122 van de Gemeentewet dat de bepalingen van de APV van rechtswege vervallen als in het onderwerp door een wet, AMvB of een provinciale verordening wordt voorzien. De term “onderwerp” in artikel 122 betekent dat het om dezelfde materie moet gaan en dat hetzelfde motief ten grondslag moet liggen aan zowel de lagere als de hogere regeling. De formulering van de afbakeningsbepaling in het derde lid sluit daarom aan bij de Gemeentewet. Artikel 4:6 heeft betrekking op de vormen van geluidhinder waarin de andere regelingen niet voorzien. Onder andere valt te denken aan:
Voorts kunnen onder artikel 4:6 vormen van geluidhinder vallen, veroorzaakt door het beoefenen van “lawaaiige” hobby’s, het voortdurend bespelen van muziekinstrumenten, het gebruiken van elektro akoestische apparatuur, het laten draaien van koelaggregaten op vrachtwagens, enz. Met name voor deze vormen van geluidhinder ontbreken algemeen geldende criteria of normen. Dit behoeft ook niemand te verwonderen: de bron van geluidhinder is niet een bepaalde, aanwijsbare inrichting of gedraging. In beginsel kan het elke gedraging betreffen. Van geval tot geval zal daarom moeten worden nagegaan in welke situatie en gedurende welke tijden er sprake is van geluidhinder, en welke maatregelen kunnen worden genomen. Uitgangspunt daarbij zal moeten zijn dat een zekere mate van (geluid)hinder als zijnde onvermijdelijk zal moeten worden aanvaard. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen, zo nodig met voorschriften.
In de APV-wijziging 2018 is de formulering van lid 1 aangepast om aan te sluiten bij de model-APV van de VNG. De aansluiting bij de model-APV van de VNG is voor dit artikel noodzakelijk vanwege veranderingen bij het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) m.b.t. de registratie van processen-verbaal. Zie voor verdere toelichting hierover artikel 2:57.
Het tweede lid maakt een ontheffing van het verbod in het eerste lid mogelijk. Vanwege de overlast en ergernis die geluidsoverlast oplevert is ervan afgezien om hier een lex silencio positivo toe te passen. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht wordt niet van toepassing verklaard.
Een “mosquito” is een apparaatje dat een hinderlijke hoge pieptoon veroorzaakt die alleen voor jongeren tot een leeftijd van ongeveer 25 jaar hoorbaar is. Dit apparaat wordt in meer dan honderd Nederlandse gemeenten gebruikt ter bestrijding van overlast door hangjongeren. Het gebruik van de mosquito is effectief, maar omstreden. Hoewel uit onderzoek van onder meer TNO blijkt dat de mosquito bij normaal gebruik geen gezondheidsschade oplevert, wordt met het aanbrengen ervan in ieder geval de bewegingsvrijheid van jongeren beperkt, die wordt beschermd door artikel 2 van het Vierde Protocol bij het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De mosquito dient daarom alleen gebruikt te worden als alle andere maatregelen hebben gefaald.
Desondanks wordt geadviseerd het artikel wel in de APV op te nemen om, als de noodzaak zich aandient, regelgeving te hebben en snel te kunnen optreden.
De duur van de periode, gedurende welke de mosquito kan worden aangebracht, wordt gesteld op zes maanden. De lengte van de tijdsduur komt overeen met de APV van Rotterdam. Deze termijn is een redelijk gebruikelijke termijn.
Artikel 4:6b (Geluid)hinder door bromfietsen en dergelijke
Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Het artikel is in de modelAPV facultatief opgenomen. Omdat dit artikel in de praktijk (volgens de vorige APV) een slapend artikel is gebleken, is het met het oog op de vereenvoudiging geschrapt.
Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden
Artikel 4:10 Begripsbepalingen
Ten aanzien van artikel 4:10 lid 1 zijn de volgende wijzigen doorgevoerd.
Artikel 4:10 lid 1g. boomwaarde is aangepast. De richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen en houtige gewassen (NVTB) voor de monetaire boomwaarde worden jaarlijks vastgesteld aan de hand van de prijsindexcijfers van het CBS, marktprijsgemiddelden en andere kengetallen. De richtlijnen gelden als de meest deskundige methodiek voor de wijze van vaststellen van de geldwaarde van bomen en worden in de rechtspraak erkend.
Artikel 4:10 lid 1h, vellen, is aangepast. Kandelaberen of het snoeien van meer dan 30 procent van het kroonvolume, vallen nu onder vellen. Dit om het ernstig beschadigen of ontsieren van een boom(kroon) tegen te kunnen gaan.
Artikel 4:10 lid 1i , Bomen Effect Analyseis toegevoegd. Om bomen goed in te passen en schade te voorkomen bij de bouw en aanleg van huizen, wegen, rioleringen of kabels en leidingen dient er in sommige gevallen een Bomen effectanalyse te worden uitgevoerd. De Bomen Effect Analyse (BEA) is de landelijke richtlijn van de Bomenstichting voor een nauwgezette en onafhankelijke beoordeling, voorafgaand aan de voorgenomen bouw of aanleg. Deze standaardisering waarborgt de boomtechnische kwaliteit en garandeert een goede beoordeling van alle effecten en mogelijke alternatieven. Een BEA dient uitgevoerd te worden door een deskundig boomverzorger of boomtechnisch adviseur. De resultaten van deze beoordeling kunnen vervolgens worden meegenomen in de besluitvorming rond bouw of aanleg.
In de APV-wijziging 2018 zijn de wetsverwijzingen geactualiseerd.
Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden
Voor omgevingsvergunningen geldt altijd een LSP. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht wordt dan ook van toepassing verklaard.
Voorts zijn er een aantal wijzigingen doorgevoerd in dit artikel. De leden 4:11 lid 2 a, b, c en d zijn komen te vervallen. Onderstaand wordt artikelgewijs de motivering hiervoor gegeven.
Vervolgens zijn aan artikel 4:11 toegevoegd:
2b. voor knotten en kandelaberen als beheermaatregel geldt een vrijstelling; d. in het kader van deregulering geldt er voor kleine voortuinen ≤ 20 m2 een vrijstelling.
Artikel 4:11c Bijzondere vergunningsvoorschriften
Aan dit artikel is een extra lid 3 toegevoegd. In projecten waar geen herplant kan plaatsvinden, kan er een financiële compensatie worden opgelegd zodat er elders in de stad nieuwe bomen kunnen worden geplant. Om voortijdige of onnodige kap te voorkomen dient de noodzaak van de kap te worden aangetoond.
Artikel 4:11d Herplant/instandhoudingsplicht
Aan dit artikel zijn toevoegingen opgenomen in lid 3 (onder punt a en b) dat om instandhouding
van een houtopstand te kunnen borgen het bevoegd gezag verplichtingen kan voorschrijven in de vorm van aanwijzingen of het laten opstellen van een Bomen Effect Analyse (BEA).
Artikel 4:11e Schadevergoeding
De Boswet is vervallen en overgegaan in de Wet Natuurbescherming. Wat betreft artikel 4:11e, is in de Wet Natuurbescherming geen soortgelijk artikel opgenomen als artikel 17 van de Boswet. Andere gemeenten hebben er daarom voor gekozen om het bepaalde in artikel 17 van de Boswet integraal over te nemen in de APV. Daarvoor is ook in de APV-wijziging 2018 gekozen.
Artikel 4:11h Afstand tot de erfgrens
Dit is een nieuw artikel dat wordt toegevoegd in de APV-wijziging 2018. Het bepaalt de toegestane afstand tot de erfgrenslijn van bomen, heggen en heesters. In artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat aangegeven dat bomen op minimaal 2 meter en heggen en heesters op minimaal 0,5 meter van de erfgrens moeten staan. Ingevolge artikel 5:42 lid 2 BW mag in een plaatselijke verordening van deze afstanden worden afgeweken. Met het nieuwe artikel 4:11h wordt dat gedaan voor bomen, heggen en heesters die op de openbare weg staan.
Het is wenselijk en nodig om af te wijken van de in artikel 5:42 BW bepaalde afstanden ter bescherming van geplante bomen, heesters en heggen op gemeentegrond. In de huidige situatie kan de gemeente onbedoeld door derden worden opgedragen om bestaande bomen, heesters en heggen te verwijderen, wanneer deze zich bevinden op de binnen de in artikel 5:42 BW gestelde afstanden. Met de voorgestelde wijziging wordt de verplichte afstand tot de erfgrenslijn vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heesters en heggen. Hiermee worden de bomen en de heersers en heggen beschermd die nu op de openbare weg staan en die binnen een afstand van 2 en 0,5 meter of een afstand van 0,5 en 0 meter van de erfgrens staan. Ook kunnen met het nieuwe artikel bomen dichterbij de erfgrens worden geplant indien de beschikbare plantruimte te beperkt is en het wel wenselijk is bomen op een openbare weg te planten.
Een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (ECLI:NL:GHSHE:2009:BI4753) heeft extra duidelijk gemaakt dat het bepalen van afwijkende erfgrensafstanden nodig is voor de bescherming van gemeentelijke beplanting. In artikel 5:42 lid 1 BW worden uitzonderingen op de verplichte erfgrensafstanden genoemd die openbare grond betreffen maar weleens onjuist geïnterpreteerd zijn. Daarin staat dat “het niet is geoorloofd [om] binnen de in [artikel 5:42] lid 2 bepaalde afstand van de grenslijn van eens anders erf bomen, heesters of heggen te hebben, tenzij dat erf een openbare weg of een openbaar water is.”
In de zaak van het Gerechtshof heeft de gedaagde, een gemeente, op basis van de hierboven genoemde uitzondering aangegeven dat de regels voor verplichte afstanden tot de erfgrens niet gelden voor bomen en beplanting op openbare grond. De bomen, heggen of heesters in eigendom van de gemeente zouden dus wel dichter tegen de erfgrens aan mogen worden geplant. Het Gerechtshof heeft deze uitleg van de in artikel 5:42 lid 1 genoemde uitzondering echter weerlegd: “Art. 5:42 BW staat niet toe dat de eigenaar van een openbare weg binnen twee meter van eens anders erf bomen plant. Dat de consequentie is dat aan een particulier wiens grond aan de openbare weg grenst, in dit opzicht meer is toegestaan dan de eigenaar van die openbare grond, brengt niet mee dat de duidelijke wettekst anders zou moeten worden uitgelegd.”
De verplichte erfgrensafstanden in artikel 5:42 gelden kortom ook voor openbare beplanting. Gemeentelijke bomen, heggen en heesters kunnen enkel worden beschermd door in de APV afwijkende erfgrensafstanden te bepalen.
Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege/Artikel 4:12a Vervaltermijn vergunning
Om een te snelle of onnodige kap te voorkomen is er geen vervaltermijn opgenomen. Houtopstanden mogen pas worden gekapt indien de noodzaak van de kap is aangetoond. Voortijdige kap is conform artikel 4.11c lid 3 niet toegestaan.
Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4:13a Verontreiniging bij werkzaamheden op een openbare plaats
Artikel 4:13 verschaft een basis voor het treffen van maatregelen tegen een uit oogpunt van welstand en bescherming van de openbare gezondheid ontoelaatbare opslag van bromfietsen en caravans e.d., en landbouwproducten. De weg niet reinigen na verontreiniging bij laden, lossen, vervoer of andere werkzaamheden terstond bij gevaar voor de verkeersveiligheid of voor beschadiging van het wegdek, komt in Maassluis (regelmatig) voor (zie artikel 2:10; voorwerpen of stoffen aan, op, in of boven een openbare plaats). Het onderhavige, aanvullende artikel stelt verplicht de weg, indien er gevaar dreigt voor de verkeersveiligheid of beschadiging van het wegdek, na verontreiniging ervan bij laden, lossen, vervoer of andere werkzaamheden, terstond te reinigen.
Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclames
In de APV-wijziging 2018 zijn de wetsverwijzingen geactualiseerd.
Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterrein
Dit artikel is gewijzigd conform de tekst van de modelverordening APV. De oude tekst verwees nog naar artikel 40 woningwet voor een bouwvergunning. Met de inwerkingtreding van de WABO is dit gewijzigd in artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
Dit artikel dient met name de bescherming van natuur en milieu. Het zou hoogst onwaarschijnlijk zijn als er een vergunning van rechtswege zou ontstaan die toestaat dat in een kwetsbaar natuurgebied gekampeerd wordt. Paragraaf 4.1.3.3. Awb wordt niet van toepassing verklaard. Voorts is dit artikel in overeenstemming gebracht met de modelverordening APV. Op grond van dit artikel is het verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat zodanig in het bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.
Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen
Het verbod opgenomen in artikel 4:18 eerste lid wordt niet van toepassing verklaard op door het college aangewezen plaatsen. Voorts kan het college op grond van lid 2 en 3 nadere regels stellen ten aanzien van de duur en periode waarbij dit verbod niet geldt alsmede regels stellen ter bescherming van de natuur en/of landschap en/of het stadsgezicht.
Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente
Zie de toelichting onder artikel 1:1.
Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf en dergelijke
Lid 4 van het artikel wordt geschrapt in de APV-wijziging 2018. Hiermee vervalt de ontheffingsmogelijkheid voor autobedrijven om meer dan 3 voertuigen op de weg te parkeren of de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken, en komt hiervoor in de plaats een absoluut verbod. De praktijk wijst uit dat er geen gebruik wordt gemaakt van deze ontheffingsmogelijkheid. Er zijn ook geen beleidsregels op basis waarvan de ontheffingsaanvraag kan worden getoetst. Dit maakt het een overbodige bepaling. Daarnaast is een algeheel verbod wenselijk, omdat autobedrijven over een eigen terrein beschikken voor het stallen/herstellen/slopen/verhuren/verhandelen van voertuigen. Het is onredelijk en niet te rechtvaardigen om autobedrijven ook gebruik te laten maken van openbare parkeerplaatsen en daarmee extra druk te zetten op de al beperkte parkeerruimte.
Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen
Door het schrappen van “op een door het college aangewezen weg” onder lid 1 en van de ontheffingsmogelijkheid onder lid 2 is het verbod om voertuigen te koop aan te bieden op de openbare weg absoluut geworden. De redenen hiervoor zijn dat het gebruik van de openbare weg voor het te koop aanbieden van auto’s zelden voorkomt en dat van de ontheffingsmogelijkheid nooit gebruik wordt gemaakt. Ook is het niet wenselijk om de openbare weg te gebruiken voor het te koop aanbieden van voertuigen. Websites als http://www.marktplaats.nl lenen zich beter hiervoor.
Artikel 5:6 Kampeermiddelen en dergelijke
In verband met situaties waarbij de openbare orde/verkeersveiligheid in het geding kan raken of dat de beperkte parkeerruimte door caravans e.d. overbelast zou raken zou het onwenselijk zijn dat een ontheffing zoals opgenomen in lid 3 zou ontstaan als er een beslistermijn wordt overschreden. Om die reden is van een lex silencio positivo afgezien. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
Deze bepaling richt zich tegen het langer dan nodig plaatsen of hebben van voertuigen die voor recreatie e.d. worden gebruikt. Hieronder vallen in ieder geval: caravans, campers, kampeerwagens, aanhangwagens, magazijnwagens, keetwagens e.d. op de weg. In deze bepaling zijn de woorden “parkeren” gewijzigd in “te plaatsen of te hebben” om de handhaving van deze bepaling eenvoudiger te maken. Met het steeds een paar meter verplaatsen van een caravan, aanhangwagentje e.d. op de openbare weg wordt handhaving van deze bepaling niet langer meer voorkomen. Met de zinsnede “of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt” is beoogd aan te geven dat alle soorten (aanhang)wagens en voertuigen, die niet “dagelijks” worden gebruikt als vervoermiddel onder deze bepaling kunnen vallen.
Gezien de veelal toenemende parkeerdruk op de openbare weg vaak juist ook in woonwijken zou ervoor gekozen kunnen worden om de redactie van de bepaling in het eerste lid onder a stringenter te redigeren en direct voor de gehele gemeente (of een gedeelte daarvan) van toepassing te verklaren:
“a. langer dan gedurende drie achtereenvolgende dagen (binnen de bebouwde kom) op de weg te plaatsen of te hebben;”
Deze bepaling richt zich ook tegen het ontsieren van het uiterlijk aanzien van de gemeente door het doen of laten staan van caravans e.d. elders dan op de weg in de zin van de WVW 1994. In zoverre betreft deze bepaling derhalve niet een “eigenlijk” parkeerexces, dat immers veronderstelt dat de gedraging plaatsvindt op een weg (in de zin van de WVW 1994).
Zoals opgemerkt in de toelichting op artikel 5:1, onderdeel b, wordt het begrip “parkeren” zo uitgelegd, dat het verbod in dit artikel zich niet alleen richt op de bestuurder van een voertuig maar ook op de andere belanghebbenden bij het voertuig. In lid 2 is opgenomen dat de zogenoemde “driedagenregeling” niet geldt in de periode 1 juli tot 1 september.
Conform lid 1 sub c is het college bevoegd plaatsen aan te wijzen waar het is verboden kampeermiddelen e.d. te parkeren, en worden de redenen op basis waarvan het college dat kan doen met de APV-wijziging 2018 uitgebreid. Het college kan ook plaatsen aanwijzen “waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte”. Deze toevoeging bleek wenselijk en nodig, omdat er in Maassluis een hoge parkeerdruk is en deze vanwege het toenemende aantal campers en caravans verder onder druk kan komen te staan.
De mogelijkheid van een ontheffing voor het in het lid 1 onder a gestelde verbod – langer dan drie dagen een voor recreatie gebruikt voertuig parkeren – blijft ongewijzigd in de APV. Hieraan wordt met de APV-wijziging 2018 toegevoegd dat ook voor het in artikel 1 lid c gestelde verbod een ontheffing kan worden verleend. Met een aanwijzingsbesluit zijn recentelijk gebieden aangewezen waar het verbod als bedoeld in artikel 1 lid c geldt, dit om parkeerexcessen tegen te gaan. Met het aanwijzingsbesluit wordt het parkeren van voertuigen als bedoeld in lid 1 ten allen tijden verboden. Voor de bewoners van dit gebied is er nu, middels het aanvragen van een ontheffing, de mogelijkheid om een camper, caravan of ander voertuig als bedoeld in lid 1 wel in het gebied te parkeren, bijvoorbeeld ter voorbereiding of afronding van hun vakantie.
Artikel 5:6a Parkeren van caravans, aanhangwagens in een parkeerschijfzone
Op diverse plaatsen is een zogenaamde parkeerschijfzone ingesteld. Dit houdt in dat alleen in de aangelegde parkeervakken geparkeerd mag worden (aangelegd met een blauwe streep). Bij deze parkeervakken is het gebruik van de parkeerschijf verplicht. De bedoeling van een parkeerzone is het langdurig parkeren verhinderen. Het gebruik van de parkeerschijf is alleen verplicht gedurende de tijd die op het onderbord staat aangegeven.
Dit artikel als aanvulling op artikel 5:6, wil voor alle duidelijkheid aangeven dat onverminderd de caravanregeling, het nimmer is toegestaan caravans, campers en aanhangwagens te mogen plaatsen in een parkeerschijfzone.
Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen
In lijn met artikel 5:2 en 5:3 wordt ook in dit artikel de ontheffingsmogelijkheid geschrapt in de APV-wijziging 2018. Het parkeren van reclamevoertuigen aan de weg wordt daarmee een absoluut verbod. De redenen hiervoor zijn dezelfde als die ten grondslag liggen aan het schrappen van de ontheffingsmogelijkheid in artikel 5:2 en 5:3: ook van deze ontheffingsmogelijkheid wordt in de praktijk geen gebruik gemaakt en er zijn geen beleidsregels als toetsingskader. De hoge parkeerdruk is een andere reden om voor een absoluut verbod te kiezen. En ten slotte is het wenselijk om reclame-uitingen en in het bijzonder zeer opvallende reclame-uitingen, zoals op voertuigen, in openbaar gebied te beperken om het uiterlijk aanzien van de gemeenten niet te schaden. Bedrijven hebben andere reclamemogelijkheden die minder impact hebben op het gebruik van de openbare weg en het aanzien van de gemeente, en daarom de voorkeur hebben.
Het in dit artikel omschreven verbod is beperkt tot het maken van handelsreclame (commerciële reclame). De definitie van handelsreclame staat genoemd in artikel 1:1. Er is bewust gekozen voor de term handelsreclame, en niet reclame, in aansluiting op de model-APV van de VNG en op de Grondwet. Uit jurisprudentie en uit artikel 7 vierde lid van de Grondwet, betreffende de vrijheid van meningsuiting en daarmee ook de verspreiding van gedrukte stukken, blijkt dat de gemeentelijke wetgever het maken van handelsreclame aan beperkingen mag onderwerpen. In artikel 7 vierde lid van de Grondwet wordt handelsreclame namelijk buiten de werking van het artikel geplaatst. De uitzondering heeft slechts betrekking op reclame voor commerciële doeleinden en omvat daarmee elk aanbod van goederen en diensten, maar is niet van toepassing op reclame voor ideële doeleinden. Met de term handelsreclame wordt afgebakend dat het gaat om reclame-uitingen enkel voor commerciële doeleinden.
Met de zinsnede “met het kennelijke doel om handelsreclame te maken” wordt afgebakend dat het in het artikel omschreven verbod niet geldt voor bedrijfswagens die weliswaar een handelsnaam of logo hebben maar die voornamelijk als vervoersmiddel worden gebruikt. Als handelsreclame in de zin van deze bepaling geldt niet de vermelding op een voertuig van de naam van het bedrijf waarbij het voertuig in gebruik is en een (korte) aanduiding van de goederen of diensten die het bedrijf pleegt aan te bieden. Deze voertuigen worden immers niet primair gebruikt “met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken”, maar vooral als vervoersmiddel. Het maken van reclame staat dus voorop.
Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen
De formulering van het eerste en tweede lid zijn aangepast en daarmee wordt aangesloten bij de model-APV van de VNG. De nieuwe formulering is duidelijker en helderder dan de vorige.
Op basis van de vorige formulering is het verboden op een andere dan door het college aangewezen plaats te parkeren waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente of voor de verdeling van de parkeerruimte. Dit betekent letterlijk, omdat de bepalingen m.b.t het uiterlijk aanzien en de parkeerruimte terugverwijzen naar de plaats, dat het parkeren van een groot voertuig alleen is verboden op de niet-aangewezen plaatsen die schadelijk zijn voor het uiterlijk aanzien van de gemeente of voor de verdeling van beschikbare parkeerruimte. Daar waar parkeren niet schadelijk is voor het uiterlijk aanzien of voor de parkeerruimte, mag dus wel worden geparkeerd. Letterlijk gezien moet per individueel geval de afweging worden gemaakt of het parkeren schadelijk is of niet. Dit strookt niet met het verkeersbord bij het inrijden van de bebouwde kom van Maassluis, dat het parkeren van grote voertuigen in de hele gemeente verbiedt. Deze formulering wekt kortom verwarring op.
In de nieuwe formulering is het verboden op een door het college aangewezen plaats te parkeren waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente of voor de verdeling van de parkeerruimte. In deze formulering is het duidelijk dat de bepalingen m.b.t. het uiterlijk aanzien en de parkeerruimte terugverwijzen naar de aangewezen plaatsen; ofwel dat de gemeente een verbodszone mag aanwijzen waar het parkeren van grote voertuigen schadelijk is voor het uiterlijk aanzien en/of voor de beschikbare parkeerruimte. Veel gemeenten hebben het model artikel overgenomen en in een aanwijzingsbesluit alle binnen de gemeente gelegen openbare wegen aangewezen als parkeerverbodzone, en enkel een paar straten uitgezonderd waar het parkeren wel is toegestaan. Dat is logischer en geeft geen verwarring.
In verband met situaties waarbij de openbare orde/verkeersveiligheid in het geding kan raken of dat de beperkte parkeerruimte overbelast zou raken zou het onwenselijk zijn dat een ontheffing zoals opgenomen in lid 4 zou ontstaan als er een beslistermijn wordt overschreden. Om die reden is van een lex silencio positivo afgezien. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
Artikel 5:9a Parkeren op aanbiedplaats huishoudelijk afval
Deze aanvullende bepaling spreekt eigenlijk voor zich. Er zijn (parkeer)plaatsen aangewezen waarop de burgers hun afval moeten aanbieden. Het verbod houdt in dat op het aangegeven moment (dag) daar dan niet geparkeerd mag worden.
Artikel 5:10 Parkeren anders dan op de rijbaan
Dit is een nieuw artikel in de APV, toegevoegd met de APV-wijziging 2018. Het college kan conform de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) door middel van een verkeersbesluit parkeer- of stopverboden voor de weg instellen, waarvoor de verkeerstekens worden gebruikt die in bijlage 1 van het RVV 1990 zijn opgenomen. Onder ‘weg’ vallen ook de tot de weg behorende paden, bermen en zijkanten, zoals bepaald in artikel 1 eerste lid onder b van de WVW 1994. In de APV wordt deze definitie van ‘weg’ gevolgd (artikel 1:1).
Sinds de uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden op 23-05-2016 (ECLI:NL:GHARL:2016:3927) geldt dat de plaatsing van de verbodsborden E1, E2 en E3 uit bijlage 1 bij het RVV 1990 niet het parkeren (of laten staan) in de berm of een braakliggend terrein verbieden, maar alleen het parkeren (of laten staan) op de rijbaan. Deze verbodsborden betreffen respectievelijk het parkeerverbod, het stopverbod en het verbod fietsen en bromfietsen te plaatsen. Artikel 65, tweede lid, van het RVV 1990 bepaalt dat deze verkeersborden slechts gelden voor de zijde van de weg waar zij zijn geplaatst. Volgens het hof moet ‘weg’ hier niet worden opgevat in de zin van artikel 1, eerste lid, onder b, van de WVW 1994 en beperkt het parkeerverbod volgens bord E1 zich uitsluitend tot de rijbaan. Het bovenstaande geldt ook bij gebruik van genoemde verbodsborden met de aanduiding ‘zone’.
Als een gemeente een parkeerverbod wil instellen voor andere weggedeelten dan de rijbaan, zoals voor bermen, is dus een aanvullende grondslag bij gemeentelijke verordening nodig. Artikel 2a van de WVW 1994 maakt dit mogelijk. Op grond van dit artikel kunnen gemeenten bij verordening verkeersregels stellen voor zover deze niet in strijd zijn met de WVW 1994 en verkeerstekens krachtens die wet zich daar niet toe lenen. Aan deze voorwaarden wordt voldaan als de gemeente een parkeerverbod wil instellen voor andere weggedeelten dan de rijbaan. Artikel 5:10 voorziet in de grondslag voor een verkeersbesluit met die strekking. Voor het ter plaatse kenbaar maken van een parkeerverbod dient de gemeente wel een zelf ontworpen verbodsbord te plaatsen.
Het verbod geldt niet voor voertuigen die worden gebruikt voor wegwerkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam (tweede lid).
Op basis van artikel 5:11 (zie de toelichting hieronder) is het al verboden om een voertuig te parkeren in een park of plantsoen of in een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook. Veel groenstroken zijn gelegen langs de rijbaan. Artikel 5:10 dient ter aanvulling van artikel 5:11: op basis van artikel 5:11 kan worden opgetreden tegen parkeren in een groenstrook naast de rijbaan, en op basis van artikel 5:11 kan, indien dat nodig blijkt, worden opgetreden tegen parkeren in een ander weggedeelte dan de rijbaan dat geen groenstrook is.
Artikel 5:11 Aantasting groenvoorziening door voertuigen
Het bepaalde onder artikel 5:11 stond al in de APV onder artikel 2:46 maar wordt nu overgeheveld naar artikel 5:11, zonder het artikel inhoudelijk aan te passen. Voor de verplaatsing van het artikel is gekozen, omdat artikel 5:11 betrekking heeft op parkeerovertredingen en daarom beter hoort onder afdeling 1 parkeerexcessen van hoofdstuk 5. Ook volgt artikel 5:11 over parkeren in groenvoorzieningen nu precies na artikel 5:10 dat betrekking heeft op parkeren in de berm. Deze twee artikelen liggen in elkaar verlengde en ook daarom is ervoor gekozen om de twee artikelen vlakbij elkaar te plaatsen in de APV.
Lex silencio positivo artikel 5:11 lid 3 Ontheffing rijden door een park of plantsoen of voertuig daarin doen of laten staan
Gezien het belang dat hier aan de orde is, namelijk het voorkomen van schade aan groenvoorzieningen, is het niet wenselijk om hier een lex silencio postivio toe te passen. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht wordt daarom niet van toepassing verklaard.
Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets
Dit artikel heeft betrekking op het hinderlijk parkeren van (brom)fietsen. Lid 1 van het artikel biedt de juridische basis om op te treden indien (brom)fietsen hinderlijk of gevaarlijk staan geparkeerd.
Een nieuw tweede lid is toegevoegd aan het artikel in de APV-wijziging 2018. Deze nieuwe bepaling maakte voorheen wel deel uit van de APV, maar is onbedoeld weggevallen en daarom nu opnieuw toegevoegd. Het tweede lid maakt het verwijderen van (brom)fietsen mogelijk die door de eigenaar of gebruiker in de openbare ruimte zijn achtergelaten nadat er technische mankementen zijn opgetreden of schade is ontstaan, zoals een verbogen of ontbrekend wiel, een ontbrekend zadel, stuur of trapper, een gebroken ketting of als de fiets zichtbaar lange tijd niet is gebruikt (weesfietsen). Reparatie kan in deze gevallen nog wel de moeite waard zijn maar wordt kennelijk niet gedaan. In de praktijk wordt, alvorens een fiets van de weg te verwijderen op grond van deze bepaling, de betreffende fiets eerst voorzien van een label om de eigenaar/gebruiker in de gelegenheid te stellen zelf de fiets te verwijderen.
Het nieuwe derde lid van dit artikel geeft het college de mogelijkheid om gebieden aan te wijzen waar fietsen en bromfietsen slechts een beperkte tijd geplaatst mogen worden, ongeacht of ze in of buiten de daartoe bestemde fietsparkeervoorzieningen zijn geplaatst. Gedacht kan worden aan gebieden met een hoge fietsparkeerdruk, zoals rondom treinstations, onderwijsinstellingen, uitgaans- en winkelgebieden. Daar is het onwenselijk dat de schaarse fietsparkeercapaciteit en overige plekken in de openbare ruimte worden ingenomen door fietsen die niet of nauwelijks worden gebruikt. De duur van de maximaal toegestane parkeertijd kan worden afgestemd op de aard van de locatie waar dit verbod geldt.
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen of leden- of donateurwerving
Van oudsher wordt in Nederland op ruime schaal een beroep gedaan op de liefdadigheidszin van het publiek door middel van collecten, inschrijvingen, verkoop van steunbonnetjes enz. Doorgaans gaan inzamelingsacties uit van volkomen betrouwbare instellingen. Incidenteel komt het voor dat bij de inzamelaar niet de charitatieve doelstelling voorop staat maar een ander (commercieel) belang. Hierbij wordt bij de burger de indruk gewekt dat de opbrengst naar het goede doel gaat terwijl dit voor maar een klein deel het geval is.
Buiten de sfeer van het strafrecht ligt het bestrijden van ongewenste praktijken primair op de weg van de gemeenten die het vergunningenbeleid voor inzamelingen in handen hebben. Dit is destijds verwoord in de Memorie van Toelichting (MvT) bij het wetsontwerp tot aanvulling van het Wetboek van Strafrecht met een bepaling omtrent telefonische colportage voor een goed doel (Kamerstuk 15678, Stb. 1982,12). In de MvT wordt het volgende opgemerkt: “Ook de overheid heeft een taak om het misbruik dat in sommige gevallen van de betere gevoelens van de mensen en van hun goedgeefsheid wordt gemaakt te bestrijden. Niet alleen is dit nodig ter bescherming van het publiek, maar ook ter bescherming van de bonafide charitatieve instellingen, die voor de financiering van hun activiteiten in meerdere of mindere mate zijn aangewezen op de offerzin van het publiek”.
De rol van het Centraal Bureau Fondsenwerving
Het CBF is een onafhankelijke stichting die al sinds 1925 toezicht houdt op de inzameling van geld voor goede doelen. Een van de belangrijkste taken van het CBF is het beoordelen van fondsenwervende instellingen. Vrijwel alle Nederlandse gemeenten zijn aangesloten bij het CBF. Ze worden regelmatig door het CBF geïnformeerd, of nemen zelf contact op voor nadere informatie. Het CBF is zo het eerste aanspreekpunt voor gemeenten bij nieuwe ontwikkelingen op het gebied van fondsenwerving en goede doelen. De beoordelingen van het CBF vormen een leidraad bij het verstrekken van de incidentele inzamelingsvergunningen door de gemeenten aan instellingen die niet voorkomen op het collecterooster. Via afspraken met alle gemeenten en een aantal grote nationale fondsen is in 1949 een “collectenplan” gerealiseerd. Dit plan houdt onder meer in dat het CBF jaarlijks, op voorstel van de Stichting Collectenplan, een rooster vaststelt waarin aan grote landelijk collecterende fondsen voor hun inzamelingsactie een week wordt toegewezen. De “vrije” perioden zijn beschikbaar voor andere instellingen. Een essentieel element van het rooster is de exclusiviteit. De fondsen krijgen desgevraagd als enige een inzamelingsvergunning van alle gemeenten voor de betreffende week. Slechts in goed overleg tussen betrokken instelling en de gemeente in kwestie zijn hierop uitzonderingen mogelijk.
De vraag is of in de huidige maatschappij nog steeds behoefte is aan een beschermende overheid zowel in het kader van het toezicht op bonafide instellingen als van de beperking van het aantal inzamelingen met het oog op het voorkomen van overlast voor burgers. Er zijn verschillende redenen om deze rol van de overheid voort te zetten.
De manieren waarop wordt ingezameld zijn steeds indringender geworden: via de post (direct mail), de telefoon, het aanspreken op straat (direct dialogue), door shows op tv (het Glazen Huis) en concerten (Live Aid, ) direct of indirect aangesproken.
De goede doelenbranche is steeds verder geprofessionaliseerd; denk aan de professionele (commerciële) en wervingsbedrijven. Deze sales en marketingbedrijven zijn gericht op het werven van klanten (leden of donateurs) voor hun opdrachtgevers.
Er zijn daarnaast nog steeds kwetsbare groepen in de samenleving die enige bescherming nodig hebben. Niet voor niets wordt regelmatig aangegeven dat het bij bezoek aan de deur, voor wat voor reden dan ook, verstandig is een legitimatie te vragen. Dit alles doet vermoeden dat de gevolgen van het afschaffen van een inzamelingsvergunning ongewenst zijn. Dit is voor de gemeente dan ook de reden om de inzamelingsvergunning niet te schrappen uit de verordening.
Met de APV-wijziging 2018 zijn lid 1 en 3 aangepast door daarin expliciet het werven van donateurs of leden op te nemen. Naast de klassieke inzamelingsacties (de collectes) worden tegenwoordig ook activiteiten verricht ter werving van donateurs of leden, waarbij te kennen wordt gegeven – althans de indruk wordt gewekt – dat de uiteindelijke opbrengst geheel of ten dele bestemd is voor een liefdadig of een ideëel doel. Deze wervingsactiviteiten onderscheiden zich van inzamelingsactiviteiten door het feit dat er geen geld of zaken worden ingezameld en geen intekenlijsten worden ingevuld. In plaats daarvan werft de betreffende instelling leden of donateurs. In de praktijk bestaat onduidelijkheid over de vraag of voor deze wervingsactiviteiten nu wel of geen vergunning moet worden aangevraagd en zo ja wat voor soort vergunning daarvoor precies benodigd is. Om die reden worden wervingsacties nu expliciet geregeld in dit artikel.
Vergunningvrij collecteren voor instellingen ingedeeld in door CBF vastgesteld collecte- en wervingsrooster
Verschillende instellingen kunnen een collectevergunning bij de gemeente aanvragen.
1. landelijke organisaties, die zijn ingedeeld in het per kalenderjaar vastgestelde collecterooster van het CBF
2. overige organisaties, die niet zijn ingedeeld in het per kalenderjaar vastgestelde collecterooster van het CBF
In de huidige situatie hanteert de gemeente voor de verlening van een collectevergunning het landelijk collecterooster zoals dat per kalenderjaar door het CBF wordt opgesteld. De categorie waartoe een organisatie behoort is daarbij bepalend voor de vergunningverlening.
Aan de organisaties, die vallen onder categorie 1, wordt een vergunning voor de duur van één week verstrekt. Met deze vergunning mag de betreffende organisatie geld inzamelen in de collecteweek die het CBF in het landelijke collecterooster aan deze organisatie heeft toebedeeld. Dit zijn de grote landelijke collecterende fondsen.
Aan de organisaties, die vallen onder categorie 2, kan een vergunning worden verstrekt. Zij kunnen alleen collecteren in de zogenoemde “vrije periodes” van het collecterooster, oftewel in de weken die door het CBF vrij zijn gehouden en gedurende welke de grote landelijke fondsen niet collecteren. Deze organisaties dienen hun aanvraag voor een vergunning 8 weken van tevoren te doen.
In de voorgestelde wijzigingen wordt de vergunningverlening voor de categorie 1-organisaties gewijzigd. Terwijl voorheen elk jaar opnieuw een vergunning voor de duur van één week werd verstrekt aan deze organisaties, worden de categorie 1-organisaties nu vrijgesteld van de vergunningplicht. Oftewel: de fondsen die in een per kalenderjaar vastgesteld collecterooster een vaste collecteweek hebben, hoeven daarvoor niet meer een vergunning aan te vragen en kunnen vergunningvrij collecteren gedurende hun, door het collecterooster bepaalde collecteweek. Dat scheelt administratieve lasten voor zowel de organisaties als voor de gemeente.
Door alleen die instellingen vrij te stellen van de vergunningplicht die zijn opgenomen in het landelijke collecterooster van het CBF, wordt er geborgd dat er in een bepaalde week slechts één collecte of werving wordt gehouden en worden de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid (een gelijkmatige verdeling van activiteiten door bonafide instellingen) geborgd zonder dat het volledig instandhouden van het vergunningstelsel hiervoor noodzakelijk is.
De vrijstelling van de vergunningplicht vervalt natuurlijk wanneer de instelling niet langer op het landelijke collecterooster van het CBF vermeld staat.
De vergunningverlening voor de categorie 2-organisaties blijft vooralsnog ongewijzigd. Op basis van lid 3 sub c en lid 4 kunnen op een later tijdstip, na nog nader uit te voeren onderzoek, nadere regels worden opgesteld om te bepalen welke organisaties een vergunningsplicht blijven houden, welke organisaties enkel een meldingsplicht krijgen en/of aan welke organisaties geen vergunning wordt verleend op basis van te stellen voorwaarden.
Door college vastgesteld collecte- en wervingsrooster
Zoals hierboven al genoemd, houdt de gemeente het landelijk collecterooster aan zoals dat per kalenderjaar door het CBF wordt opgesteld, en worden de grote landelijke fondsen die een vaste collecteweek hebben in het collecterooster vrijgesteld van de vergunningplicht.
Dit staat in de nieuwe toegevoegde bepaling onder lid 3 sub b. Voor de formulering van de nieuwe bepaling kan voor twee opties worden gekozen:
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor een inzameling of werving die wordt gehouden
optie 2: door een instelling die is ingedeeld in het door het college voor het betreffende kalenderjaar vastgestelde collecte- en wervingsrooster, mits de inzameling of werving overeenkomstig dat collecte- en wervingsrooster en met inachtneming van de door het college gegeven voorwaarden plaatsvindt.
Omdat aan het CBF geen wetgevende bevoegdheid toekomt, is gekozen voor optie b. Het college moet dus per kalenderjaar (jaarlijks) een collecte- en wervingsrooster vaststellen. Daarbij blijft hij wel gebruikmaken van het door het CBF gepubliceerde collecte- en wervingsrooster.
Gezien het ideële belang van collectes, die doorgaans voor een bepaald moment zijn gepland en waarbij voor dat moment vrijwilligers e.d. zijn aangezocht, is het van belang dat er tijdig op een aanvraag wordt beslist. Wij hebben ervoor gekozen daarom wel een lex silencio positivo op te nemen. Paragraaf 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht wordt van toepassing verklaard.
In de APV-wijziging 2018 is de formulering in lid 1 en 2 aangepast conform de model-APV van de VNG.
Artikel 5:15 Venten en dergelijke
Mede met het oog op de ontwikkelingen van de laatste tijd is gekozen voor een algeheel verbod op het venten, behoudens indien met een door het college verstrekte vergunning wordt gehandeld. Het verbod te venten zonder vergunning was overigens ook opgenomen in de vorige APV. De VNG gaat in haar model ook uit van een verbod maar zonder vergunningenvereiste. In deze verordening is gekozen voor een vergunningenstelsel om reden als vermeld in de toelichting bij artikel 2:10.
In de APV-wijziging 2018 is de definitie van venten in lid 1 geschrapt, aangezien de definitie al staat in artikel 5:14.
Aan de verlening of weigering van een ventvergunning ligt een relatief eenvoudige afweging ten grondslag en zullen de gevolgen van een ventvergunning doorgaans beperkt zijn. Er zijn geen dwingende redenen van algemeen belang aanwezig om van een lex silencio positivo af te zien. Paragraaf 4.1.3.3 Awb wordt op het artikel van toepassing verklaard.
Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting
Artikel 7 Grondwet bepaalt dat geen vergunning mag worden geëist voor de gebruikmaking van een zelfstandig middel van bekendmaking. In de jurisprudentie is het aanbieden van of venten met gedrukte stukken als een zelfstandig middel van bekendmaking aangemerkt. Een afzonderlijk probleem is het beoordelen of er in een concrete situatie sprake is van de uitoefening van “een zelfstandig middel van bekendmaking” in de zin van artikel 7 van de Grondwet of dat er sprake is van het te koop aanbieden van drukwerk, waarbij geen gedachten of gevoelens worden geopenbaard. Het verspreiden van handelsreclame wordt niet tot de vrijheid van drukpers gerekend, zie artikel 7, vierde lid van de Grondwet. Ook het trekken van een grens tussen het aanbieden van gedrukte stukken in het kader van de vrijheid van drukpers en het verkopen van gedrukte stukken is in de praktijk dikwijls moeilijk vast te stellen. Zo is in de jaren tachtig in een groot aantal gemeenten het verzoek gedaan tot het venten met prentbriefkaarten. De firma die in deze gemeenten haar prentbriefkaarten in het kader van een commerciële protestactie wilde verkopen was van mening dat het gedrukte stukken betrof die, gelet op artikel 7 Grondwet, zonder ventvergunning verkocht mogen worden. Hoewel bij de verkoop van deze kaarten gesuggereerd werd dat de opbrengst voor een goed doel bestemd was, bleek de opbrengst geheel ten goede te komen aan de verkoper van de prentbriefkaarten. Optreden tegen de verkoper op grond van overtreding van een APVbepaling waarin een ventverbod wordt vastgelegd, is in een dergelijk geval echter niet mogelijk. In een geval van verkoop van posters met reproducties van aquarellen en afbeeldingen van foto’s al dan niet voorzien van teksten, is bepaald dat deze voor geen andere uitleg vatbaar zijn dan dat zij een bepaalde uiting van kunst bevatten of ludiek van aard zijn. Bezwaarlijk kan van zulke gedrukte stukken gezegd worden dat zij geen gedachten of gevoelens openbaren als bedoeld in art. 7, eerste lid, van de Grondwet. Het stellen van beperkingen aan het venten met gedrukte stukken is onder de volgende criteria toegestaan: de beperking mag geen betrekking hebben op de inhoud van de gedrukte stukken en er dient gebruik van enige betekenis te resteren; de beperking mag niet resulteren in een algeheel verbod. Een constructie, waarbij aan een (beperkt) verbod de mogelijkheid tot het verlenen van een ontheffing is verbonden, is volgens de jurisprudentie wel toelaatbaar. De beperking van de verkoop van drukwerk waarop een mededeling staat is, gelet op artikel 7 van de Grondwet, niet mogelijk voor zover het betreft de inhoud van het drukwerk. Artikel 7 van de Grondwet beschermt immers “iedere openbaarmaking van een meer of minder weloverwogen gedachte of een gevoelen, ongeacht de intenties of motieven van degene die zich uit” (Kb 5 juni 1986, Stb. 339). Wel kan de verkoop van drukwerk in het belang van de openbare orde en veiligheid naar tijd en plaats worden ingeperkt.
De verkoop van daklozenkranten is noch venten noch collecteren. Op grond van artikel 7 van de Grondwet kan het verkopen niet verbonden worden aan een vergunning. Wel kan de gemeente gebruik maken van artikel 2:6. Als verkoop plaats vindt op het grondgebied van bijvoorbeeld een supermarkt, dan kan de eigenaar de verkoper verzoeken weg te gaan. Het verdient aanbeveling om te overleggen met de koepelorganisaties die de daklozen vertegenwoordigt. Immers niet iedereen kan een straatkrant verkopen. De verkopers moeten in het bezit zijn van een identiteitsbewijs van de koelorganisatie waarmee ze kunnen aantonen dat ze officiële straatkantverkopers zijn.
Er is voor gekozen hier wel een lex silencio positivo op te nemen. De vrijheid van meningsuiting is een zaak van belang, en het zou niet wenselijk zijn als de overheid hier door niet te beslissen de zaak in het onzekere zou laten. Paragraaf 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht wordt van toepassing verklaard.
Artikel 5:18 Standplaatsen en weigeringsgronden
Een vergunning voor het hebben van een standplaats zoals opgenomen in lid 1 achten wij noodzakelijk en evenredig. De vergunning dient om te voorkomen dat de openbare orde wordt verstoord en overlast wordt tegengegaan. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld: geluidsoverlast, stankoverlast, verkeershinder en overlast door zwerfafval. Er zijn dwingende redenen van algemeen belang aanwezig om van een lex silencio positivo af te zien. Indien niet tijdig wordt besloten is het onwenselijk ten aanzien van de openbare orde en de veiligheid dat een standplaats zonder enige regulering word ingenomen. Paragraaf 4.1.3.3 Awb wordt niet van toepassing verklaard.
In de APV-wijziging 2018 is de verwijzing naar de titel van het hoofdstuk gecorrigeerd.
Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt
Het organiseren van een snuffelmarkt is als evenement aangemerkt en derhalve verplaatst naar afdeling 7 Evenementen. De artikelen 5:22 en 5:23 zijn hierdoor komen te vervallen.
In de APV-wijziging 2018 is de verwijzing naar de titel van het hoofdstuk gecorrigeerd.
Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
In de APV-wijziging 2018 zijn de wetsverwijzingen geactualiseerd.
Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
Er zijn dwingende redenen van algemeen belang aanwezig om van een lex silencio positivo af te zien. Indien niet tijdig wordt besloten is het onwenselijk ten aanzien van de openbare orde en de veiligheid dat in en rondom het water zonder enige regulering worden ingenomen. Paragraaf 4.1.3.3 Awb wordt niet van toepassing verklaard.
Conform het Reglement Ligplaatsen Pleziervaartuigen Maassluis is in artikel 1 van dit artikel een vergunningsvereiste toegevoegd. De vergunningvereiste achten wij een goed instrument om het innemen van ligplaatsen te kunnen reguleren.
Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers
In de APV-wijziging 2018 is de formulering in lid 1 aangepast conform de model-APV van de VNG en zijn de wetsverwijzingen geactualiseerd.
Artikel 5:30a Zwemmen in openbaar water
In de APV 2017 stond dat het verboden is om zonder vergunning van het college in openbaar water te zwemmen. Met de APV-wijziging 2018 wordt de vergunningplicht voor zwemmen in openbaar water opgeheven. Het instandhouden van een vergunningplicht wijkt af van de regelgeving in andere gemeenten en wordt daarom geschrapt.
In plaats daarvan vormt de aangepaste formulering van artikel 5:30a nu een aanvulling op het bepaalde in het Binnenvaartpolitiereglement (BPR). Het BPR stelt al regelingen op het gebied van zwemmen in openbare wateren: op basis van artikel 8.08, lid 2 van het BPR is het verboden om te zwemmen in de onmiddellijke nabijheid van een brug, sluis of stuw, in gedeelten van de vaarweg bestemd voor de doorgaande scheepvaart en in havens. Het college wordt de mogelijkheid gegeven om, indien dat nodig blijkt met het oog op de veiligheid, openbare orde, of gezondheid, andere plaatsen aan te wijzen waar een zwemverbod geldt.
Vanwege de al landelijke bepaalde regelgeving kan overwogen worden om, tegelijk met het schrappen van de vergunningplicht, artikel 5:30a helemaal te laten vervallen of om de mogelijkheid van het aanwijzen van een zwemverbod in andere openbare wateren te laten bestaan. Voorgesteld wordt om voor de tweede optie te kiezen. Mocht het nodig blijken, heeft het college de bevoegdheid hiertoe om snel op te treden.
Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Het gaat in het VNG-model en in de vorige APV om het crossen op enig terrein, niet zijnde een weg. Gelet op de praktijk is er een afweging gemaakt over het aanhouden van deze bepaling. Besloten is deze bepaling te handhaven in de APV-wijziging 2014.
In de APV-wijziging 2018 is de formulering van lid 2 aangepast conform de model-APV van de VNG.
Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden
In de APV-wijziging 2018 zijn de voorheen onder artikel 5:33 lid 1 genoemde definities overgeheveld naar artikel 1:1, is de formulering hier en daar aangepast conform de model-APV van de VNG en zijn de wetsverwijzingen geactualiseerd.
Gezien de belangen die met dit artikel worden beschermd: de rust en recreatie in natuurgebieden, lijkt het niet bijzonder wenselijk om hier een ontheffingsmogelijkheid zoals opgenomen in lid 6 van rechtswege in het leven te roepen. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht wordt niet van toepassing verklaard.
Afdeling 8 Verbod vuur te stoken
Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
Op de ontheffing zoals opgenomen in lid 3 is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht om dwingende redenen ten aanzien van de openbare orde en veiligheid, niet van toepassing.
Afdeling 9 Verstrooiing van as
Artikel 5:36 Verboden plaatsen
In de APV-wijziging 2018 is de formulering in lid 3 aangepast conform de model-APV van de VNG.
De ontheffingsmogelijkheid genoemd in lid 3 is zeldzaam en er zijn doorgaans emoties van nabestaanden in het geding. Het is daarom mogelijk en wenselijk dat er snel en tijdig wordt beslist. Om die reden is ervoor gekozen hier wel een lex silencio positivo op te nemen. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht wordt van toepassing verklaard.
Hoofdstuk 6 Straf, Overgangs- en Slotbepalingen
Eerste lid - Strafbaarstelling artikelen van deze verordening
Op grond van artikel 154 van de Gemeentewet kan de raad op overtreding van zijn verordeningen straf stellen. Artikel 6:1 regelt dat het niet-naleven van de hier genoemde artikelen een strafbaar feit oplevert. De op te leggen straf mag niet zwaarder zijn dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. In het Wetboek van Strafvordering (WvSr) zijn de maxima van de boetecategorieën opgenomen. Het is uiteindelijk de strafrechter die de soort en de maat van de straf in een concreet geval bepaalt, tot de grens van de door de raad gekozen boetecategorie. Op grond van artikel 91 juncto 51 van het WvSr vallen ook rechtspersonen onder de werking van de sanctiebepaling.
Eerste lid - Strafbaarstelling nadere regels en vergunningsvoorschriften
Niet alleen de overtreding van in de verordening opgenomen bepalingen wordt in artikel 6:1 lid 1 met straf bedreigd. In een aantal bepalingen wordt aan het college de bevoegdheid gedelegeerd nadere regels te stellen, en bij de bevoegdheid om een vergunning of ontheffing te verlenen, hoort tegelijk de bevoegdheid om hieraan voorschriften (verplichtingen die de houder moet naleven) of beperkingen (begrenzingen in tijd, plaats of anderszins) te verbinden. Ook het overtreden van de door het college gestelde nadere regels en het niet-naleven van voorschriften of beperkingen die aan een vergunning of een ontheffing zijn verbonden leveren strafbare feiten op. Als reactie op deze overtreding zijn verschillende bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten beschikbaar, zoals het intrekken van de vergunning of ontheffing. Strafrechtelijke handhaving is op basis van artikel 6:1 lid 1 eveneens mogelijk.
Tweede lid – Strafbaarstelling artikelen vallend onder Wetboek van Strafrecht
De op te leggen straf bij overtreding van de artikelen 2:67, 2:68 en 2:69, die de bestrijding van heling regelen, is bepaald in artikel 437 en 437ter in het Wetboek van Strafrecht. De op te leggen straf bij overtreding van deze artikelen wijkt af van de strafmaat van de onder lid 1 genoemde artikelen, deze artikelen worden daarom apart genoemd onder lid 2.
Derde lid – Strafbaarstelling artikelen vallend onder Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
De vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg voor zover deze onder de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht vallen (artikel 2:10 lid 2), voor het aanleggen of veranderen van een weg (artikel 2:11), voor het maken of veranderen van een uitweg (artikel 2:12) en voor het vellen van houtopstanden (artikel 4:11) vallen bij inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) onder de Wabo. Hiervoor worden omgevingsvergunningen afgegeven.
Het handelen zonder of in strijd met omgevingsvergunningen en het overtreden van de voorschriften van omgevingsvergunningen worden aangeduid als economische delicten en zijn strafbaar op grond van de Wet Economische Delicten (WED). Dat heeft gevolgen voor de strafmaat, die onder de WED anders is dan onder de APV. Om deze reden zijn de strafbepalingen van de APV niet van toepassing op de naleving van deze vergunningen en worden de artikelen 2:10 lid 2, 2:11, 2:12 en 4:11 niet genoemd in de opsomming van artikelen in artikel 6:1 lid 1. Om het onderscheid tussen de APV en WED onderscheid duidelijk te maken is het derde lid toegevoegd.
In de APV-wijziging 2018 is de lijst van artikelen onder artikel 6:1 bijgewerkt. Dit jaar en de afgelopen jaren zijn er wijzigingen in de APV aangebracht, met onder andere de toevoeging van nieuwe artikelen en de verwijdering van artikelen. Deze aanpassingen hebben gevolgen voor de lijst onder artikel 6:1 lid 1. Deze lijst is nu in overeenstemming gebracht met de in dit jaar en afgelopen jaren doorgevoerde wijzigingen.
In de APV-wijziging 2018 is de formulering aangepast conform de model-APV van de VNG.
Artikel 6.4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening
Op de inwerkingtreding van verordeningen is de regeling van artikel 142 van de Gemeentewet van toepassing. Deze luidt dat alle verordeningen in werking treden op de achtste dag na bekendmaking, tenzij een ander tijdstip daarvoor is aangewezen. In artikel 6.4, eerste lid is als tijdstip voor inwerkingtreding de dag na publicatie van de APV in het Gemeenteblad aangewezen. De APV is een besluit van het gemeentebestuur op overtreding waarvan straf is gesteld. Een dergelijk besluit wordt op dezelfde wijze bekendgemaakt als alle overige besluiten van het gemeentebestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden (artikel 139 Gemeentewet). Van belang is dat de gemeente gehouden is dit besluit mee te delen aan het parket van het arrondissement waarin de gemeente is gelegen (artikel 143 Gemeentewet).
In verband met artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht is het uiteraard niet mogelijk aan de bepalingen van een strafverordening terugwerkende kracht te verlenen.
In het eerste lid van artikel 6.4 wordt geen tijdstip vermeld waarop de oude verordening wordt ingetrokken. Dat is ook niet nodig. De datum waarop de nieuwe verordening in werking treedt, is de datum waarop de oude verordening vervalt.
Van belang is in de overgangsbepalingen aan te geven of bestaande vergunningen, ontheffingen, enz. al dan niet hun rechtskracht blijven behouden na de inwerkingtreding van deze verordening. Het betreft in dit artikel besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, tweede lid, dus de oude verordening. De besluiten waar het om gaat zijn vergunningen, ontheffingen (het oude eerste lid), voorschriften en beperkingen (het oude tweede lid) als bedoeld in artikel 1:4 (het oude tweede lid), nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten (het oude zevende lid).
Op aanvragen om een besluit, ingediend onder de oude verordening, wordt volgens de Algemene wet bestuursrecht beslist overeenkomstig de nieuwe verordening (toetsing ex nunc).
Op bezwaarschriften ingediend tegen besluiten genomen onder het oude recht, wordt eveneens besloten krachtens deze verordening met dien verstande dat de bezwaarde niet in een nadeliger positie mag komen dan hij onder het oude recht zou hebben gehad. (verbod van reformatio in peius).
Deze bepaling is geformuleerd overeenkomstig aanbeveling 75 van de “100 ideeën voor de gemeentelijke regelgever” (VNG, 2011).
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Maassluis van 9 april 2019.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2019-102774.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.