Gemeente Raalte Beleidsregels commerciële prijs, verlagingen woonsituatie en schoolverlaters

Het college van de gemeente Raalte,

Gelet op het bepaalde in:

 

  • Artikel 19a, eerste lid, aanhef en onder b en artikel 22a van de Participatiewet;

  • Artikel 5 en 63e van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

  • Artikel 27, 28 en 33 lid 4 van de Participatiewet;

  • Titel 4.3. van de Algemene wet bestuursrecht;

overwegende dat het wenselijk is regels te stellen ten aanzien van een commerciële prijs en verlagingen betreffende de woonsituatie en de schoolverlater;

Besluit:

Vast te stellen de ‘Beleidsregels commerciële prijs, verlagingen woonsituatie en schoolverlaters gemeente Raalte’.

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Raalte;

    • b.

      belanghebbende: de persoon (personen) van 21 jaar of ouder die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt en een uitkering ontvangen ingevolge de IOAW, de IOAZ of de Participatiewet;

    • c.

      gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel b, van de Participatiewet;

    • d.

      Commerciële huurprijs: een kale huurprijs per maand zoals vastgelegd in een schriftelijke, individuele huurovereenkomst waarop de eventuele vaste lasten, zoals gas, water en elektra in mindering worden gebracht.

    • e.

      Commerciële kostgangersovereenkomst: het kostgeld per maand zoals vastgelegd in een schriftelijke, individuele kostgangersovereenkomst, waarin tenminste is begrepen: de huur, gebruik van energie, maaltijden en wasverzorging.

    • f.

      Kale huurprijs: de huurprijs verminderd met de huurtoeslag en eventuele woonkostentoeslag;

    • g.

      Woonlasten huurwoning of kamer: de kale huurprijs per maand en de kosten van water, gas, elektriciteit en gemeentelijke belastingen en/of waterschapsbelasting per maand;

    • h.

      Woonlasten eigen woning: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente ter financiering van de woning en de in verband met het eigendom van de woning te betalen zakelijke lasten, waarbij onder zakelijke lasten worden verstaan: de rioolrechten, het eigenaarsaandeel van de onroerendzaakbelasting, de brandverzekering, de opstalverzekering en het eigenaarsaandeel van de waterschapsbelastinglasten en de kosten per maand van water, gas, elektriciteit, minus de eventuele woonkostentoeslag per maand.

    • i.

      Schoolverlater: de belanghebbende die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de WSF 2000.

  • 2.

    Voor de overige begrippen wordt aangesloten bij de begrippen zoals die gelden in de Participatiewet, de Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers/ zelfstandigen (IOAW en IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet.

Artikel 2. Toepassing IOAW en IOAZ

Met uitzondering van artikel 5 en 6 zijn deze beleidsregels ook van toepassing op personen die een uitkering ontvangen op grond van de IOAW of IOAZ.

Artikel 3. Commerciële huurprijs

  • 1.

    De belanghebbende die een commerciële huurprijs betaalt, wordt niet aangemerkt als kostendelende medebewoner.

  • 2.

    Op grond van artikel 19 lid 1 onder b of c van de Participatiewet, artikel 5 lid 8 onder b of c van de IOAW of artikel 5 lid 7 onder b of c van de IOAZ, is een commerciële huurprijs (als verhuurder, huurder, onderverhuurder, onderhuurder):

    • a.

      het bedrag dat gelijk is aan of hoger is dan het bedrag van de basishuur op grond van de Wet op de huurtoeslag;

    • b.

      indien de huurprijs lager is dan het bedrag bedoeld in onderdeel a, dan geldt de prijs op basis van de Huurprijscheck van de Huurcommissie;

    • c.

      indien de huurprijs lager is dan de prijs bedoeld in onderdeel b, dan wordt de commerciële huurprijs bepaald op basis van de verhouding tussen de kale huurprijs en de geleverde prestaties en datgene dat in het commerciële verkeer gebruikelijk is.

  • 3.

    Belanghebbende toont middels een schriftelijke overeenkomst aan dat sprake is van een commerciële huurprijs. De schriftelijke overeenkomst bevat ten minste:

    • -

      het adres, de ingangsdatum, eventuele looptijd van de huurovereenkomst en het verschuldigde bedrag per maand;

    • -

      het moment en de omvang van de (mogelijke) periodieke verhoging van de verschuldigde huurprijs;

    • -

      de wijze waarop de verschuldigde huurprijs is opgebouwd (huur en de eventuele overige woonlasten).

  • 4.

    De betaling van de commerciële huurprijs vindt plaats via overschrijving (bank/giro), tenzij blijkt dat dit niet mogelijk is. In dat geval wordt volstaan met betalingskwitanties.

  • 5.

    De belanghebbende die als verhuurder, onderverhuurder, huurder of onderhuurder wordt aangemerkt is verplicht zich in de Basisregistratie Personen in te schrijven op het adres zoals vermeld in de schriftelijke overeenkomst.

Artikel 4. Commerciële prijs kostgever of kostganger

  • 1.

    De belanghebbende die een commerciële prijs vraagt als kostgever dan wel betaalt als kostganger, wordt niet aangemerkt als kostendelende medebewoner.

  • 2.

    Op grond van artikel 19 lid 1 onder b of c van de Participatiewet, artikel 5 lid 8 onder b of c van de IOAW of artikel 5 lid 7 onder b of c van de IOAZ, wordt onder een commerciële prijs van een kostganger een minimaal bedrag per maand verstaan van € 500,-.

  • 3.

    Belanghebbende toont middels een schriftelijke kostgangersovereenkomst aan dat sprake is van een commerciële prijs. De schriftelijke overeenkomst bevat ten minste:

    • -

      de ingangsdatum, eventuele looptijd van de overeenkomst en de verschuldigde prijs per maand;

    • -

      het moment en de omvang van de periodieke verhoging van de verschuldigde prijs;

    • -

      de wijze waarop de verschuldigde prijs is opgebouwd, waaronder ook de diensten die zijn begrepen zoals: welke maaltijden, wasverzorging, verzorging van bijvoorbeeld bij ziekte, schoonmaken gebruiksruimten en welke ruimten de kostganger nog meer mag gebruiken.

  • 4.

    De betaling van de commerciële prijs vindt plaats via overschrijving (bank/giro), tenzij blijkt dat dit niet mogelijk is. In dat geval wordt volstaan met betalingskwitanties.

  • 5.

    De belanghebbende die kostgever of kostganger wordt aangemerkt is verplicht zich in de Basisregistratie Personen in te schrijven op het adres zoals vermeld in de schriftelijke kostgangersovereenkomst.

Artikel 5. Inkomen uit huur, onderhuur of kostgeverschap

  • 1.

    Dit artikel is van toepassing als de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a van de Participatiewet niet is toegepast of voor zover bij de toepassing van kostendelersnorm geen rekening is gehouden met de lagere algemene noodzakelijke kosten van het bestaan en belanghebbende wel een woning bewoont met een of meer huurders, onderhuurders en/of kostgangers.

  • 2.

    De uit het eerste lid voortvloeiende lagere algemene noodzakelijke kosten van het bestaan worden als inkomen in aanmerking genomen.

  • 3.

    Het inkomen als bedoeld in het vorige lid bedraagt op grond van artikel 33 lid 4 van de Participatiewet:

  • a.

    10% van de gehuwdennorm bij één (onder)huurder of kostganger;

  • b.

    20% van de gehuwdennorm bij twee (onder)huurders of kostgangers;

  • c.

    10% van de gehuwdennorm ingeval geen sprake is van een commerciële prijs als bedoeld in artikel 3 of 4 van deze beleidsregels maar belanghebbende als (onder)verhuurder dan wel kostgever wel woonlasten heeft die de (onder)huurder of kostganger niet verschuldigd is aan belanghebbende.

  • 4.

    Indien belanghebbende (onder)verhuurder of kostgever is en er sprake is van drie personen of meer, dan gaat het college uit van een commercieel bedrijf en wordt de belanghebbende als zelfstandige ondernemer beschouwd.

Artikel 6. Verlaging bijstandsnorm bij het ontbreken van woonlasten

  • 1.

    Het college verlaagt de bijstandsnorm indien sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 27 van de Participatiewet.

  • 2.

    De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 20% van de gehuwdennorm, indien belanghebbende, zelfstandig of met een ten laste komend kind(eren), een woning bewoont waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden.

  • 3.

    De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 10% van de gehuwdennorm, indien belanghebbende(n), zelfstandig of met een ten laste komend kind(eren), een woning bewoont waaraan voor belanghebbende geen huur of hypotheek zijn verbonden, maar wel andere woonlasten.

  • 4.

    De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 25% van de gehuwdennorm indien belanghebbende naar oordeel van het college als thuisloze dakloze wordt aangemerkt en geen woning aanhoudt.

Artikel 7. Verlaging bijstandsnorm voor schoolverlaters

  • 1.

    Onverminderd artikel 18 lid 1 van de Participatiewet verlaagt het college de bijstandsnorm voor schoolverlaters als bedoeld in artikel 28 van de Participatiewet.

  • 2.

    De verlaging bedraagt 20% van de gehuwdennorm gedurende zes maanden, gerekend vanaf het tijdstip van de beëindiging van de aanspraak op WSF 2000 (studiefinanciering).

Artikel 8. Indexering bedragen

Het college kan de bedragen van artikel 4 van deze beleidsregels jaarlijks indexeren overeenkomstig het consumentenprijsindexcijfer zoals vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek en zoals gehanteerd door Schulinck.

Artikel 9.Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op de dag na bekendmaking onder gelijktijdige intrekking van Beleidsregels commerciële huurprijs kostendelersnorm gemeente Raalte 2015 en onderdeel B Specifieke doelgroepen (effecten kostendelenersnorm) van de Beleidsregels ondersteuning voor specifieke doelgroepen.

  • 2.

    De beleidsregels worden aangehaald als de Beleidsregels commerciële prijs, verlagingen woonsituatie en schoolverlaters gemeente Raalte.

Aldus vast gesteld te

Raalte op 9 januari 2018,

Burgemeester en wethouders van de gemeente Raalte,

de secretaris

Karin Cornelissien

de burgemeester

Martijn Dadema

Toelichting commerciële prijs, verlagingen woonsituatie en schoolverlaters gemeente Raalte 2017

Algemene toelichting

In deze beleidsregels is het besluit neergelegd over de manier hoe wordt omgegaan met:

  • De commerciële prijs waardoor de kostendelersnorm niet wordt toegepast;

  • inkomen uit huur, onderhuur of kostgeverschap;

  • Verlagen van de bijstandsnorm op basis van de woonsituatie; en

  • Verlagen van de bijstandsnorm in het geval van een schoolverlater.

Uitzonderingen kostendelersnorm

In de Participatiewet (PW) is in artikel 22a een kostendelersnorm opgenomen. Indien de uitkeringsgerechtigde met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, wordt de bijstandsnorm berekend volgens de in de wet opgenomen systematiek. Dit principe is ook opgenomen in de artikelen 5 lid 1 onder c van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ). Er gelden wel uitzonderingen (art. 19a lid 1 PW, art. 5 lid 8 IOAW en art. 5 lid 7 IOAZ). In het kader van deze beleidsregels gaat het om de vraag of sprake is van een schriftelijke overeenkomst op grond waarvan een commerciële prijs moet worden betaald. Er kan sprake zijn van huur, verhuur, onderhuur, onderverhuur, kostgangerschap of kostgeverschap. Deze uitzonderingen gelden nadrukkelijk niet voor bloed- of aanverwanten in de eerste of tweede graad van belanghebbende. De wetgever heeft gemeend dat in die situatie geen sprake kan zijn van een commerciële overeenkomst. De wet noemt een schriftelijke overeenkomst als voorwaarde. Het college zal zelf invulling moeten geven aan het begrip commerciële prijs. Daarbij geldt dat een commerciële huurprijs marktconform moet zijn. Aangezien een commerciële relatie een indicatie kan zijn voor fraude/misbruik, is het zaak om hier extra alert op te zijn. Zo kan het in sommige situaties aanbeveling verdienen om indien sprake is van een commerciële relatie een huisbezoek af te leggen om de situatie ter plaatse te beoordelen.

Verlaging wegens woonsituatie

Het college heeft de bevoegdheid om de bijstandsnorm te verlagen wegens de woonsituatie. Op zichzelf genomen is dit niet nieuw, met dien verstande dat dergelijke bepalingen vóór 1 januari 2015 bij verordening vastgesteld moesten worden door de gemeenteraad.

Verlaging wegens schoolverlater

Het college heeft de bevoegdheid om de bijstandsnorm te verlagen wegens het zijn van een schoolverlater. Op zichzelf genomen is dit niet nieuw, met dien verstande dat een dergelijke bepaling vóór 1 januari 2015 bij verordening vastgesteld moesten worden door de gemeenteraad.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsbepalingen

Lid 1 onder a

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting

Lid 1 onder b

Dit lid bepaalt op wie deze beleidsregels van toepassing zijn.

Lid 1 onder c

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting

Lid 1 onder d

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting. Zie voor de nadere invulling artikel 3 van deze beleidsregels)

Lid 1 onder e

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting. Zie voor de nadere invulling artikel 4 van deze beleidsregels)

Lid 1 onder f

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Lid 1 onder g

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Lid 1 onder h

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Lid 1 onder i

Het begrip schoolverlater is van belang voor de toepassing van artikel 7 van deze beleidsregels.

Lid 2

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Artikel 2. Toepassing IOAW en IOAZ

Dit artikel verduidelijkt dat niet alle artikelen van deze beleidsregels van toepassing zijn op belanghebbende die een uitkering ontvangen op grond van de IOAW/Z.

Artikel 3. Commerciële huurprijs

Algemeen

Volledig zakelijke relaties zoals huurders of onderhuurders blijven voor de kostendelersnorm buiten beschouwing. Bij deze relaties is sprake van deelname aan het economisch verkeer, waarbij de verhuurder een commerciële prijs vraagt voor de huur (van een deel) van de woning en de geleverde diensten en de huurder deze commerciële prijs betaalt. In deze situatie is het uitgangspunt dat de kosten niet op dezelfde wijze worden gedeeld als met woningdelers die geen onderlinge zakelijke relatie met elkaar hebben. Er moet sprake zijn van een commerciële prijs welke in verhouding moet staan tot de geleverde prestaties en datgene dat in het commerciële verkeer gebruikelijk is. Dit laatste veronderstelt tevens periodieke aanpassing van de prijs. Tevens moeten de overeenkomst en de commerciële prijs aan de hand van schriftelijke stukken worden aangetoond en moeten betalingsbewijzen van de belanghebbende kunnen worden overlegd.

Jurisprudentie

In het geval alle huurders een ondertekende huurovereenkomst hebben met dezelfde verhuurder kan de uitzondering niet worden toegepast omdat sprake is van een collectieve huurovereenkomst (CRVB:2017:947). Ook in geval van een gezamenlijke huurovereenkomst zijn met beide huurders geen afzonderlijke afspraken gemaakt omdat er één woning wordt gehuurd tegen één prijs (CRVB:2017:2442). Uit CRVB:2017:243 blijkt geen sprake is van een commerciële huurprijs omdat - afgezet tegen de voorzieningen waarvan belanghebbende gebruik maakt en de totale woonkosten van de gehuurde woning (€ 564,85 per maand) - staat de betaalde onderhuurprijs van € 101,- per maand niet in verhouding tot de geleverde diensten. Verder is de onderhuurprijs voor de kamer vanaf juni 2009 niet of nauwelijks aangepast, terwijl de verschuldigde huurprijs jaarlijks werd verhoogd met minimaal 2%.

Lid 1

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Lid 2

Dit lid bepaalt wat het college onder een commerciële huurprijs verstaat. In de onderdelen a tot en met c is neergelegd op welke wijze de commerciële huurprijs door het college wordt bepaald. Voor de toepassing van onderdeel c geldt dat het college op maat moet bepalen of er sprake is van een commerciële huurprijs. Dit veronderstelt ook een periodieke aanpassing van de prijs (in het verleden).

Lid 3

Dit lid geeft nadere invulling aan het feit dat de bewijslast dat wordt voldaan aan de uitzonderingsbepaling in verband met het bestaan van een commerciële huurrelatie, op belanghebbende rust. Dat wil allereerst (vanzelfsprekend) ook zeggen dat ook daadwerkelijk huur wordt betaald (zie verder lid 4).

Lid 4

De Participatiewet en IOAW/Z schrijven voor dat de betaling van de commerciële prijs op verzoek van het college moet worden aangetoond (art. 19a PW en art. 5 IOAW/Z). Het college stelt zich op het standpunt dat de betaling in principe via overschrijving (bank-giro) wordt gedaan. Het kan voor komen dat uit onderzoek blijkt dat belanghebbende niet aan deze eis kan voldoen. Het ligt op de weg van belanghebbende dat aannemelijk te maken. In dat geval kan worden volstaan met kwitanties.

Lid 5

Dit lid sluit aan bij de hoofdregel van artikel 40 lid 1 PW en artikel 11 IOAW/Z. Die artikelen bepalen jegens welke gemeente recht op de uitkering bestaat: de gemeente waar iemand woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10 lid 1, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Dat wil ook zeggen dat belanghebbende verplicht is zich in de BRP in te schrijven.

Artikel 4. Commerciële prijs kostgever of kostganger

Algemeen

Volledig zakelijke relaties zoals kostgangers blijven voor de kostendelersnorm buiten beschouwing. Bij deze relaties is sprake van deelname aan het economisch verkeer, waarbij de kostgever een commerciële prijs vraagt voor de huur (van een deel) van de woning en de bijbehorende geleverde diensten en de kostganger deze commerciële prijs betaalt. In deze situatie is het uitgangspunt dat de kosten niet op dezelfde wijze worden gedeeld als met woningdelers die geen onderlinge zakelijke relatie met elkaar hebben. Er moet sprake zijn van een commerciële prijs welke in verhouding moet staan tot de geleverde prestaties en datgene dat in het commerciële verkeer gebruikelijk is. Dit laatste veronderstelt tevens periodieke aanpassing van de prijs. Tevens moeten de overeenkomst en de commerciële prijs aan de hand van schriftelijke stukken worden aangetoond en moeten betalingsbewijzen van de belanghebbende kunnen worden overlegd.

Lid 1

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Lid 2

Ook voor kostgangerschap moet vastgesteld worden welk bedrag als een commerciële prijs geldt. Het Nibud houdt voor kostgangers een bedrag van € 200 per maand aan die bovenop de huurprijs van de kamer komt. Dan is een bedrag van € 500 per maand een commerciële prijs voor een kostganger.

Lid 3

Dit lid geeft nadere invulling aan het feit dat de bewijslast dat wordt voldaan aan de uitzonderingsbepaling in verband met het bestaan van een commerciële relatie, op belanghebbende rust. Dat wil allereerst (vanzelfsprekend) ook zeggen dat ook daadwerkelijk kostgeld wordt betaald (zie verder lid 4).

Lid 4

De Participatiewet en IOAW/Z schrijven voor dat de betaling van de commerciële prijs op verzoek van het college moet worden aangetoond (art. 19a PW en art. 5 IOAW/Z). Het college stelt zich op het standpunt dat de betaling in principe via overschrijving (bank-giro) wordt gedaan. Het kan voor komen dat uit onderzoek blijkt dat belanghebbende niet aan deze eis kan voldoen. Het ligt op de weg van belanghebbende dat aannemelijk te maken. In dat geval kan worden volstaan met kwitanties.

Lid 5

Dit lid sluit aan bij de hoofdregel van artikel 40 lid 1 PW en artikel 11 IOAW/Z. Die artikelen bepalen jegens welke gemeente recht op de uitkering bestaat: de gemeente waar iemand woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10 lid 1, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Dat wil ook zeggen dat belanghebbende verplicht is zich in de BRP in te schrijven.

Artikel 5. Inkomen uit huur, onderhuur of kostgeverschap

Algemeen

Het staat ontvangers van bijstand in beginsel vrij om kamers te verhuren en kostgangers in huis te nemen.

Lid 1 en 2

Indien belanghebbende de woning bewoont met een of meer huurders, onderhuurders of kostgangers, worden de daaruit voortvloeiende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan als inkomen in aanmerking genomen (artikel 33 lid 4 PW). Dit geldt alleen voor zover daarmee nog geen rekening is gehouden bij de vaststelling van de kostendelersnorm.

Lid 3

Dit lid bepaalt de hoogte van het in aanmerking te nemen (bijzondere) inkomen in de bepaalde situaties. Daarbij is bij onderdeel a rekening gehouden met het feit dat in de huur- of kostgangersprijs doorgaans een bepaalde vergoeding is begrepen voor bijvoorbeeld energiegebruik.

Lid 4

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Artikel 6. Verlaging bijstandsnorm bij het ontbreken van woonlasten

Lid 1

De Participatiewet geeft het college de bevoegdheid de bijstandsnorm te verlagen op grond van het ontbreken van woonlasten (art. 27 PW). Dit lid geeft aan dat het college gebruik maakt van deze bevoegdheid.

Lid 2

Er zijn lagere algemene bestaanskosten als gevolg van het ontbreken van woonkosten. Dat is het geval bij de bewoning van een woning waaraan geen woonlasten zijn verbonden. Denk aan de situatie van krakers of in de situatie wanneer een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige, de woonlasten van de woning betaalt. Er wordt dan een woning bewoond waaraan voor de bijstandsgerechtigde geen woonkosten zijn verbonden. Het financiële voordeel rechtvaardigt de verlaging zoals is bepaald in dit lid.

Lid 3

Dit lid bepaalt de verlaging in geval sprake is van lagere algemene bestaanskosten die het gevolg zijn van het deels ontbreken van woonkosten. Voor de toepassing van dit lid is sprake als belanghebbende geen huur of hypotheek hoeft te voldoen, maar wel andere woonlasten heeft.

Lid 4

Met artikel 27 PW is niet beoogd dat het college kan volstaan met het verstrekken van een lager bedrag aan bijstand vanwege het enkele feit van het ontbreken van woonruimte. Daarmee zou het voorzieningenniveau voor deze kwetsbare groep tekortschieten. Voor de toepassing van dit lid moet duidelijk zijn of betrokkene feitelijk als thuisloze dakloze kan worden aangemerkt (CRVB:2017:1388). Het gaat in principe om personen die geen woning hebben (lees ook: bewonen) en ook geen woning aanhouden. Bij deze personen is het zo dat sprake is van langdurige opvang door een instelling of dat zij een ander briefadres hebben. Denk bijvoorbeeld aan een adres bij vrienden of familie. Zij beschikken over een vast adres/domicilie als bedoeld in art. 1 Wet BRP. Er is sprake van structureel onderdak op verschillende adressen (CRVB:2014:3388). De verlaging van 25% is gebaseerd op het ontbreken van woonlasten. Zogeheten adresloze daklozen zijn zwervende daklozen, zonder vast adres/domicilie als bedoeld in art. 1 Wet BRP. Doorgaans ‘wonen‘ zij op straat. Bijstandsverlening aan deze groep wordt uitgevoerd door de aangewezen centrumgemeenten (art. 11 Besluit PW) en niet door de gemeente Raalte.

Artikel 7. Verlaging bijstandsnorm voor schoolverlaters

Algemeen

De Participatiewet geeft het college de bevoegdheid de uitkering van schoolverlaters tijdelijk lager vast te stellen omdat de bijstandsuitkering - veelal aanmerkelijk - hoger ligt dan de bedragen voor levensonderhoud die in het kader van de studiefinanciering gelden (art. 28 PW). Waar de belanghebbende tijdens de studieperiode de bestedingen heeft afgestemd op het beperkte inkomen uit studiefinanciering, nemen zijn noodzakelijke bestaanskosten niet onmiddellijk toe als hij zijn studie beëindigt en als schoolverlater op bijstand aangewezen raakt. De invloed van inkomsten bijvoorbeeld uit arbeid of stagevergoeding van de belanghebbende tijdens de studie spelen hierbij geen rol.

Lid 1

Dit lid bepaalt dat het college gebruik maakt van de bevoegdheid tot het verlagen van de bijstandsnorm. Daarbij geldt dat deze verlaging onverminderd artikel 18 lid 1 van de Participatiewet wordt toegepast. Dat wil zeggen als zich een zeer bijzondere situatie voordoet het college de verlaging zoals neergelegd in lid 2 niet onverkort kan toepassen. Zo’n situatie zal zich in de praktijk niet vaak voordoen. Denk bijvoorbeeld aan een schoolverlater wiens inkomen (studiefinanciering en inkomen uit arbeid) aanzienlijk hoger was in verband met de noodzakelijke kosten van het levensonderhoud zoals de kosten verbonden aan het bewonen van een woning. In die situatie onderzoekt het college of het bedrag van de voor betrokkene van toepassing zijnde bijstandsnorm nog aansluit bij de noodzakelijke kosten van bestaan (CRVB:2012:BV9578).

Lid 2

Dit lid bepaalt de hoogte van de verlaging en de periode waarop de verlaging wordt toegepast. Het college is alleen bevoegd de verlaging toe te passen als belanghebbende tijdens studie ook daadwerkelijk aanspraak op WSF 2000 had (CRVB:2016:2307).

Artikel 8. Indexering bedragen

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Artikel 9. Inwerkingtreding en citeertitel

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Naar boven