Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Westland 2017

De raad van de gemeente Westland;

 

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 27 juni 2017, nummer 17- 0136870, betreffende de vaststelling van de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Westland;

 

Gelet op de artikelen 8a, eerste lid, aanhef en onder a, c, d en e, en tweede lid, en 10b, vierde lid, van de Participatiewet;

 

Gezien het positieve advies van de Adviesraad Sociaal Domein Westland van 12 juni 2017;

 

Besluit:

Vast te stellen:

 

de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Westland 2017.

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

ARTIKEL 1. BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

a. Anw-gerechtigde:

 

een persoon die een nabestaanden- of halfwezenuitkering ontvangt op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw);;

 

b. arbeidsbeperkte:

 

c. belanghebbende:

 

d. beleidsregels:

een persoon die niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon

 

een persoon die overeenkomstig artikel 10 van de wet aanspraak kan maken op een voorziening;

 

interne regels die duidelijkheid verstrekken en uitleg geven op welke manier wettelijke voorschriften kunnen worden uitgevoerd;

e. college:

 

f. garantiebaan:

 

 

g. jobcoach

 

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland.

 

een baan die op grond van de baanafspraak (landelijk Sociaal Akkoord tussen werkgevers, werknemersorganisaties en regering) door het bedrijfsleven of overheid beschikbaar wordt gesteld voor de persoon die door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) is geïndiceerd als arbeidsbeperkt;

 

een werkvoorziening die bedoeld is voor de werknemer, die als gevolg van structurele en/of functionele beperkingen extra begeleiding nodig heeft;

h. leerwerkplek

het re-integratieinstrument die kan worden ingezet om belanghebbenden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt werkervaring op te laten doen;

i. loonwaarde:

de waarde zoals beschreven in artikel 6,eerste lid, sub g van de wet;

j. niet- uitkeringsgerechtigde:

een persoon, vanaf 18 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd, die geen uitkering heeft ingevolge de wet en de persoon vanaf 16 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, sub a van de wet of die daar mee gelijk wordt gesteld op grond van artikel 10, tweede lid, van de wet; de zogenaamde Niet Uitkerings Ontvanger (NUO);

k. participatieladder:

een instrument waarmee kan worden vastgesteld hoe de belanghebbende meedoet of in potentie mee kan doen in de samenleving ter indicatie van de arbeidsinschakeling;

l. participatieplaats

het re-integratieinstrument zoals beschreven in artikel 10a van de wet;

m. participatievoorziening beschut werk:

werk in een beschutte omgeving en onder aangepaste omstandigheden zoals bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van de wet;

n. uitkeringsgerechtigde:

een persoon, vanaf 18 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd, die algemene bijstand ontvangt ingevolge de wet, ingevolge de Wet inkomensvoorziening ouderen gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

o. vrijwilligerswerk:

 

werk dat in enig georganiseerd verband, onverplicht en onbetaald wordt verricht ten behoeve van anderen of de samenleving;

p. wet:

Participatiewet;

q. wederkerigheid:

 

de wijze waarop in de gemeente Westland invulling wordt gegeven aan de tegenprestatie, zoals bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de wet;

  • 2.

    De begripsbepalingen van de wet zijn op deze verordening en de daarop berustende bepalingen van toepassing.

ARTIKEL 2. Personenkring

  • 1.

    De aanspraak op voorzieningen is beperkt tot belanghebbenden die hun woonplaats hebben in de gemeente Westland.

  • 2.

    Voor de belanghebbende die gedurende de aanspraak op een voorziening een andere woonplaats krijgt en werkzaam is bij een werkgever, komen de werkgeversvoorzieningen, uitgezonderd de loonkostensubsidie, ten laste van de gemeente waar de burger woonplaats heeft.

ARTIKEL 3. Groepen belanghebbenden

Er worden in het aanbod van voorzieningen drie groepen belanghebbenden onderscheiden:

  • a.

    belanghebbenden die naar verwachting binnen drie maanden betaald aan het werk kunnen met de inzet van lichte voorzieningen, te weten de voorzieningen zoals genoemd onder artikel 11, eerste lid, sub a t/m d;

  • b.

    belanghebbenden zonder arbeidsbeperking die naar verwachting binnen 18 maanden, met gericht aanbod van de onder artikel 11, eerste lid sub a t/m f en j genoemde voorzieningen, betaald aan het werk kunnen;

  • c.

    belanghebbenden met een arbeidsbeperking die naar verwachting binnen 18 maanden, met gericht aanbod van de onder artikel 11, eerste lid sub a t/m k genoemde voorzieningen, betaald aan het werk kunnen.

HOOFDSTUK 2. OPDRACHT COLLEGE

ARTIKEL 4. OPDRACHT COLLEGE

  • 1.

    Het college biedt ondersteuning op grond van artikel 9 aan personen die behoren tot de doelgroep, zoals omschreven in artikel 7, eerst lid, onder a, van de wet.

  • 2.

    Indien het college dit noodzakelijk acht, biedt het, naast ondersteuning, tevens een voorziening aan die is gericht op arbeidsinschakeling.

  • 3.

    Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen, weegt het college af of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op arbeidsinschakeling.

  • 4.

    Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod van ondersteuning en voorzieningen.

  • 5.

    Bij het bieden van ondersteuning en/of een voorziening kan het college gebruik maken van de inzet van derden 1 .

ARTIKEL 5. BUDGET- EN/OF SUBSIDIEPLAFOND

  • 1.

    Het college kan één of meer budget- en/of subsidieplafonds instellen voor de verschillende voorzieningen.

  • 2.

    Een plafond zoals bedoeld in het eerste lid vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening (waartegen rechtsmiddelen ingediend kunnen worden).

  • 3.

    Het college kan tevens een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening (beschut werk en plaatsing boven op de opdracht)

HOOFDSTUK 3. BELEIDSPLAN EN EVALUATIE

ARTIKEL 6. BELEIDSPLAN

  • 1.

    Deze verordening maakt onderdeel uit van het Sociaal Beleidskader.

  • 2.

    In het beleidsplan komen in ieder geval een omschrijving van de aanpak van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en de prioritering binnen en tussen die groepen 2 aan de orde.

ARTIKEL 7. EVALUATIE

Het college zendt eenmaal per jaar aan de raad een integraal verslag over de effecten van het beleid zoals opgesteld in het Sociaal Beleidskader.

HOOFDSTUK 4. ONDERSTEUNING

ARTIKEL 8. PARTICIPATIELADDER

  • 1.

    Het college stemt de ondersteuning af op de afstand van de belanghebbende tot arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Bij het beoordelen van de afstand tot arbeidsinschakeling maakt het college gebruik van de participatieladder en stelt minimaal eens per drie jaar vast op welke trede van deze ladder de belanghebbende zich bevindt en wat het ontwikkelperspectief van de belanghebbende is.

  • 3.

    De participatieladder kent zes treden die overeenstemmen met de volgende situaties 3 :

    • Trede 1: geïsoleerd;

      Trede 2: sociale contacten buitenshuis;

      Trede 3: deelname aan georganiseerde activiteiten;

      Trede 4: onbetaald werk;

      Trede 5: betaald werk met ondersteuning;

      Trede 6: arbeidsinschakeling.

ARTIKEL 9. INHOUD ONDERSTEUNING

  • 1.

    Ondersteuning door het college kan bestaan uit:

    • a.

      het geven van voorlichting en advies;

    • b.

      het bieden van praktische hulp;

    • c.

      het doorverwijzen naar andere instanties;

    • d.

      invulling geven aan sociale activering al dan niet ter voorbereiding op arbeidsinschakeling;

    • e.

      jobhunting.

  • 2.

    Indien dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan arbeidsinschakeling, kan ondersteuning mede gericht zijn op het faciliteren van 4 :

    • a.

      passende kinderopvang in relatie tot de combinatie van zorgtaken met arbeidsinschakeling;

    • b.

      schuldhulpverlening;

    • c.

      maatschappelijke ondersteuning in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning;

    • d.

      sociale activering;

    • e.

      nazorg.

  • 3.

    Indien het college dit noodzakelijk acht, kunnen kosten die rechtstreeks voortvloeien uit de ondersteuning worden vergoed, mits deze ondersteuning niet geboden kan worden op basis van andere wetgeving of voorliggende voorzieningen.

HOOFDSTUK 5. VOORZIENINGEN

ARTIKEL 10. TOEKENNING EN WEIGERING

  • 1.

    Indien dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is, biedt het college de belanghebbende een voorziening aan die gericht is op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college kan een verzoek om een voorziening weigeren indien een dergelijke voorziening naar het oordeel van het college voor de belanghebbende niet noodzakelijk is dan wel onvoldoende bijdraagt aan arbeidsinschakeling.

ARTIKEL 11. Soorten voorzieningen

  • 1.

    Het college kan ten behoeve van de belanghebbende zoals genoemd in artikel 3 de volgende voorzieningen aanbieden:

    • a.

      Sollicitatietraining.

      Het college biedt met modules op maat begeleiding bij het solliciteren naar een reguliere baan.

    • b.

      Proefplaatsing

      Het college kan een proefplaatsing aanbieden, zoals bedoeld in artikel 10a van de wet. Het college plaatst de uitkeringsgerechtigde alleen indien door zijn plaatsing geen onverantwoorde beïnvloeding plaatsvindt van concurrentieverhoudingen en indien dit niet leidt tot verdringing. Een proefplaatsing duurt in beginsel maximaal drie maanden. Deze termijn kan worden verlengd tot maximaal zes maanden.

    • c.

      Werkgeverscheque

      Het college kan een tegemoetkoming verstrekken aan de werkgever die aan de belanghebbende een arbeidsplaats aanbiedt en daarvoor extra kosten moet maken die naar het oordeel van het college noodzakelijk zijn.

    • d.

      Leerwerkplek

      • 1.

        Het college kan een persoon een leerwerkplek gericht op arbeidsinschakeling aanbieden als deze:

        • a.

          behoort tot de doelgroep, en

        • b.

          nog niet actief is geweest op de arbeidsmarkt of een afstand tot de arbeidsmarkt heeft als gevolg van langdurige werkloosheid.

      • 2.

        Het doel van een leerwerkplek is het opdoen van werkervaring en / of het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

      • 3.

        In een schriftelijke overeenkomst wordt in ieder geval vastgelegd:

        • a.

          het doel van de leerwerkplek, en

        • b.

          de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt, en

        • c.

          de duur van de leerwerkplek.

      • 4.

        Het college plaatst de persoon uitsluitend als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.

    • e.

      Scholing

      • 1.

        Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep een scholingstraject aanbieden.

      • 2.

        Voor de uitvoering van het eerste lid kan het college beleidsregels opstellen.

      • 3.

        Het eerste lid is niet van toepassing op personen zoals bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel a, van de wet.

    • f.

      Ondersteuning leer-werktrajecten

      Het college kan op grond van artikel 10f van de wet ondersteuning bieden bij leer-werktrajecten ten behoeve van personen van 16 en 17 jaar van wie de leerplicht of kwalificatieplicht nog niet is geëindigd en personen van 18 tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald. De ondersteuning is gericht op extra begeleiding op of naar een leerwerktraject om uitval te voorkomen.

    • g.

      Loonkostensubsidie

      Het college stelt vast of een belanghebbende die arbeidsmogelijkheden heeft, niet in staat is het wettelijk minimumloon te verdienen en daarmee behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, sub e van de wet.

      • 1.

        Het college kan een loonkostensubsidie verstrekken aan werkgevers die met een kwetsbare, uiterst kwetsbare of gehandicapte werknemer een arbeidsovereenkomst sluiten.

      • 2.

        Het college stelt de loonwaarde van een belanghebbende vast, indien een werkgever voornemens is met deze persoon een dienstbetrekking aan te gaan.

      • 3.

        Bij de vaststelling van de loonwaarde betrekt het college opgaven en inlichtingen van de belanghebbende en de werkgever over de praktijkervaringen van de belanghebbende, bijvoorbeeld tijdens een leerwerkplek of proefplaatsing indien deze vooraf zijn gegaan aan de arbeidsovereenkomst bij dezelfde werkgever.

      • 4.

        Een externe organisatie of het UWV adviseert het college met betrekking tot het oordeel of een persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort en neemt daarbij de in de bijlage bij de Verordening loonkostensubsidie Participatiewet Westland 2017 omschreven methode in acht.

      • 5.

        De loonkostensubsidie bedraagt ten hoogste 50 procent van de loonkosten gedurende maximaal 12 maanden respectievelijk 24 maanden ten behoeve van de kwetsbare respectievelijk de uiterst kwetsbare werknemer. Voor de gehandicapte werknemer bedraagt deze ten hoogste 80 procent gedurende de gehele arbeidsperiode.

      • 6.

        Onder kwetsbare werknemer wordt verstaan de persoon die:

        • a.

          voorafgaand aan de indienstneming gedurende 6 maanden geen reguliere betaalde betrekking heeft gevonden;

        • b.

          geen startkwalificatie bezit;

        • c.

          ouder is dan 50 jaar, of

        • d.

          alleenstaande ouder is.

      • 7.

        Onder uiterst kwetsbare werknemer wordt verstaan de persoon die onmiddellijk voorafgaand aan de indiensttreding ten minste 24 maanden werkloos is geweest.

      • 8.

        De subsidie wordt uitsluitend verstrekt als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en geen verdringing plaatsvindt.

      • 9.

        De loonkostensubsidie wordt niet verstrek als de werkgever op grond van een andere regeling aanspraak maakt op financiële tegemoetkomingen in verband met de indiensttreding van de werknemer.

    • h.

      Begeleiding werkgever

      Belanghebbenden die behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie hebben op grond van artikel 10da van de wet aanspraak op begeleiding op de werkplek. Het college kan, in overleg met de werkgever, nadere invulling geven aan de vorm en inhoud van deze begeleiding.

    • i.

      Werkvoorziening

      Het college kan aan de belanghebbende, die arbeid verricht, of gaat verrichten werkvoorzieningen toekennen die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid. Onder werkvoorzieningen wordt verstaan:

      • 1.

        vervoersvoorzieningen die ertoe strekken dat de belanghebbende zijn werkplek kan bereiken;

      • 2.

        hulpmiddelen voor belanghebbenden met een motorische, auditieve of visuele handicap;

      • 3.

        hulpmiddelen voor het geschikt maken van de arbeidsplaats, voorzieningen ten behoeve van de productie- en werkmethoden en op het individu afgestemde hulpmiddelen;

      • 4.

        jobcoaching bij het verrichten van de aan belanghebbende opgedragen taken, gedurende maximaal twee jaar. Het college kan in individuele gevallen deze termijn met een jaar verlengen.

    • j.

      Participatievoorziening Beschut werk

      • 1.

        Tot de doelgroep beschut werk behoort de belanghebbende die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft, dat van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze persoon in dienst neemt.

      • 2.

        Het college biedt de voorziening beschut werk alleen aan indien op grond van artikel 10b tweede lid, van de wet bij het UWV beoordeeld is, dat de persoon uitsluitend in eenbeschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden, met een minimale loonwaarde van 30%, mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.

      • 3.

        De datum van het (positief) advies van het UWV is bepalend voor de volgorde van het aanbod van de voorziening beschut werk.

      • 4.

        Binnen het dienstverband beschut werk wordt doorstroom naar een garantiebaan of een reguliere dienstbetrekking zo veel mogelijk gestimuleerd. Als na één tot twee jaar van het tijdelijke dienstverband blijkt dat de belanghebbende zich niet kan door ontwikkelen naar regulier werk, kan het dienstverband worden omgezet in een vast dienstverband.

      • 5.

        Het aantal jaarlijks te realiseren dienstbetrekkingen is beperkt tot het aantal waarvoor de gemeente middelen ontvangt van het rijk, dan wel het aantal dat bij ministeriële regeling is vastgesteld.

      • 6.

        Wanneer het aantal (positieve) adviezen van het UWV het in enig jaar het aantal te realiseren dienstbetrekkingen overtreft, kan het college in overleg met betrokkene(n) een andere voorziening uit deze verordening inzetten tot het moment dat de dienstbetrekking aanvangt.

      • 7.

        Het college wijst Patijnenburg aan als de organisatie die optreedt als werkgever van de personen in beschut werk.

      • 8.

        Om de in artikel 10b, eerste lid, van de wet bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken en te laten voortduren, zet het college waar nodig de volgende voorzieningen in:

        • -

          proefplaatsing voorafgaand aan het dienstverband;

        • -

          fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving;

        • -

          de voorzieningen in artikel 11 sub h en i zoals genoemd in dit lid, kunnen samen met de voorziening beschut werk worden aangeboden.

      • 9.

        Als er sprake is van een buitenproportionele begeleidingsbehoefte en een lagere loonwaarde dan 30% kan na vaststelling hiervan de deelname aan de participatievoorziening binnen één jaar beëindigd worden mits er afgestemd op de omstandigheden van belanghebbende een andere passende voorziening beschikbaar is.

      • 10.

        Het college stelt beleidsregels vast ten aanzien van de uitvoering van de participatievoorziening beschut werk.

    • k.

      Participatieplaats

      • 1.

        Het college kan een persoon van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand overeenkomstig artikel 10a van de wet onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten.

      • 2.

        Het college zorgt ervoor dat de te verrichten additionele werkzaamheden worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst die wordt ondertekend door het college, de werkgever en de persoon die de additionele werkzaamheden gaat verrichten.

      • 3.

        Het college stelt, met inachtneming van het gestelde in artikel 10a, vijfde lid van de wet, beleidsregels vast ten aanzien van de uitvoering van een participatieplaats.

      • 4.

        Bij de inzet van de voorzieningen kan het college bepalen dat aan specifieke doelgroepen prioriteit gegeven wordt.

      • 5.

        Het college kan beleidsregels stellen inzake de aard, inhoud en omvang van de voorzieningen.

ARTIKEL 12. WEDERKERIGHEID ALS TEGENPRESTATIE

  • 1.

    Het college stelt de doelgroep vast waaraan zij de wederkerigheid opleggen

  • 2.

    Wederkerigheid wordt niet opgelegd als de persoon actief is met re-integratie.

  • 3.

    Onverminderd het eerste lid wordt tijdelijk geen wederkerigheid opgelegd, op grond van dringende redenen als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de wet.

  • 4.

    Het college stemt de wederkerigheid naar inhoud, omvang en duur af op de individuele omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde waaronder leeftijd, opleiding, werkervaring en andere relevante persoonlijke omstandigheden.

  • 5.

    De omvang van de wederkerigheid wordt door het college vastgesteld en uitgedrukt in maximale uren per week en een maximaal aantal uren per jaar.

  • 6.

    Het college kan in het individuele geval bepalen dat verrichten van het vrijwilligerswerk geldt als voldoen aan de wederkerigheid, als de omvang en duur van de werkzaamheden in overeenstemming zijn met de individuele mogelijkheden van de belanghebbende.

  • 7.

    Het college kan de wederkerigheid ieder kalenderjaar opnieuw opleggen.

  • 8.

    Als de uitkeringsgerechtigde niet of in onvoldoende mate meewerkt aan de opgelegde wederkerigheid naar vermogen, wordt deze gedraging conform de Afstemmingsverordening Participatiewet, Ioaw en Ioaz 2015 gesanctioneerd.

HOOFDSTUK 6. TOEKENNING, BEËINDIGING EN TERUGVORDERING

ARTIKEL 13. PLAN VAN AANPAK 5

  • 1.

    Indien het college een voorziening aanbiedt, stelt het met de belanghebbende een plan van aanpak op.

  • 2.

    Het plan van aanpak bevat in ieder geval:

    • a.

      Een beschrijving van het te behalen resultaat;

    • b.

      Het tijdspad waarin dit bereikt moet zijn en

    • c.

      De verplichtingen die de belanghebbende heeft ten aanzien van arbeidsinschakeling en de gevolgen bij het niet nakomen van deze verplichtingen.

  • 3.

    Het plan van aanpak wordt ”voor akkoord” getekend ondertekend door de belanghebbende.

  • 4.

    De verplichting als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing indien slechts een medisch onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling wordt aangeboden.

  • 5.

    Ten aanzien van de jongere in de leeftijd van 18 tot 27 jaar met een bijstandsuitkering, stelt het college tevens een plan van aanpak op indien slechts ondersteuning wordt geboden. Dit plan van aanpak moet voldoen aan de vereisten die artikel 44a van de wet stelt en ten aanzien van deze jongere is het derde lid van dit artikel niet van toepassing.

  • 6.

    Ten aanzien van de alleenstaande ouder op wie artikel 9a van de wet van toepassing is, stelt het college tevens een plan van aanpak op.

ARTIKEL 14. VERPLICHTINGEN EN AFSTEMMING

  • 1.

    Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan de toekenning van een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 2.

    Indien de uitkeringsgerechtigde niet voldoet aan de verplichtingen met betrekking tot arbeidsinschakeling, verlaagt het college de uitkering conform hetgeen hiertoe is bepaald in de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ gemeente Westland 2015.

ARTIKEL 15. Eigen bijdrage

Het college kan besluiten dat en op welke wijze en onder welke voorwaarden de niet-uitkeringsontvanger of de Anw-gerechtigde aan wie een voorziening wordt aangeboden, een eigen bijdrage verschuldigd is.

 

BEËINDIGING EN TERUGVORDERING

  • 1.

    Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      Indien de belanghebbende zich niet houdt aan de op hem rustende verplichtingen met betrekking tot arbeidsinschakeling;

    • b.

      Indien de belanghebbende niet langer behoort tot de doelgroep van deze verordening;

    • c.

      Indien de belanghebbende algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening;

    • d.

      Indien de voorziening naar het oordeel van het college niet langer noodzakelijk is of onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college kan de kosten uit of in verband met de toekenning van een voorziening van de belanghebbende terugvorderen, indien de kosten ten onrechte zijn gemaakt.

HOOFDSTUK 7. PREMIES

ARTIKEL 16. PREMIE PARTICIPATIEPLAATS

  • 1.

    Het college verstrekt de premie als genoemd in artikel 10a, zesde lid, van de wet indien de belanghebbende zich houdt aan de inhoud van het plan van aanpak welke het vergroten van zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces als doel heeft.

  • 2.

    De premie wordt tevens verstrekt als er geen sprake is van verwijtbaarheid ten aanzien van de niet-naleving van het plan van aanpak.

  • 3.

    De hoogte van de premie bedraagt € 300,00 en wordt eenmaal per zes maanden verstrekt.

  • 4.

    De premie zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel wordt geweigerd indien bij de beoordeling blijkt dat de persoon uit de doelgroep de aan de participatieplaats bedoelde verplichtingen in de voorafgaande zes maanden heeft geschonden.

ARTIKEL 17. WERKAANVAARDINGSPREMIE

  • 1.

    Het college kan een uitkeringsgerechtigde of een persoon als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de wet, een werkaanvaardingspremie toekennen bij duurzame arbeidsinschakeling 6

  • 2.

    Er is sprake van duurzame uitstroom indien de arbeidsinschakeling ten minste zes maanden bedraagt.

  • 3.

    De premie wordt maximaal eenmaal per drie jaren verstrekt en bedraagt € 350,00.

  • 4.

    De premie wordt ambtshalve of op aanvraag verstrekt.

  • 5.

    Er bestaat geen recht op een werkaanvaardingspremie indien de arbeidsinschakeling niet onverwijld aan het college is gemeld 7

ARTIKEL 18. DEELTIJDPREMIE

  • 1.

    Het college kan eenmaal per kalenderjaar een deeltijdpremie toekennen aan:

    • a.

      de uitkeringsgerechtigde alleenstaande ouder van wie het jongste kind jonger is dan 12 jaar;

    • b.

      die arbeid verricht in dienstbetrekking met een omvang van minimaal 16 uren per week gedurende minimaal 13 weken per kalenderjaar en

    • c.

      die geen aanspraak kan doen op toepassing van de vrijlatingsbepalingen op grond van artikel 31 lid 2 sub n of r van de wet.

  • 2.

    De hoogte van de premie bedraagt € 350,00.

  • 3.

    De premie wordt ambtshalve of op aanvraag verstrekt.

  • 4.

    Er bestaat geen recht op een deeltijdpremie indien de dienstbetrekking niet onverwijld aan het college is gemeld.

ARTIKEL 19. SAMENLOOP PREMIES

Het totaalbedrag aan toegekende premies per kalenderjaar bedraagt maximaal het bedrag zoals genoemd in artikel 31, tweede lid, onderdeel j van de wet.

HOOFDSTUK 8. SLOTBEPALINGEN

ARTIKEL 20. ONVOORZIENE GEVALLEN

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.

ARTIKEL 21. INTREKKEN OUDE VERORDENING, INWERKINGTREDING EN OVERGANGSRECHT

  • 1.

    De Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Westland 2015 d.d. 14 april 2015 wordt, met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2017, ingetrokken.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag volgend op die van de bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2017.

  • 3.

    Een persoon die gebruik maakt van een toegekende voorziening op grond van de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Westland 2015, die moet worden beëindigd op grond van deze verordening, behoudt deze voorziening voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Westland 2015 voor de duur:

    • a.

      van 12 maanden, gerekend vanaf de inwerkingtreding van deze verordening, of

    • b.

      dat deze is verstrekt, als dat korter is dan de periode als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

  • 4.

    Het college kan na afloop van de in het tweede lid, onderdeel a. bedoelde periode, besluiten of een voorziening wordt voortgezet.

  • 5.

    De Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Westland 2015 blijft van toepassing ten aanzien van een voortgezette voorziening als bedoeld in het tweede lid.

ARTIKEL 22. CITEERTITEL

Deze verordening wordt aangehaald als: Re-integratieverordening gemeente Westland 2017.

 

Aldus besloten door de raad in zijn openbare vergadering van 12 september 2017,

de griffier ,

A.P.M.A.F. Bergmans

de voorzitter,

J. van der Tak

Algemene toelichting

Het college is verantwoordelijk voor de re-integratie van bijstandsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-gerechtigden. In deze re-integratieverordening wordt vastgelegd welke voorzieningen worden aangeboden en wie onder welke voorwaarden voor die voorzieningen in aanmerking komen. Daarnaast worden in deze verordening regels gesteld over de invulling van de wederkerigheid die het college aan uitkeringsgerechtigden kan opleggen.

Het college verwacht dat alle werkzoekenden iets doen om zich te kunnen ontwikkelen naar werk, zich te scholen dan wel op andere wijze deelnemen of een bijdrage leveren aan de maatschappij.

 

Het ondersteunen bij de arbeidsinschakeling en het zo nodig aanbieden van voorzieningen, is gericht op de kortste weg naar algemeen geaccepteerde arbeid of zelfstandig ondernemerschap. Het college stelt vast welke voorziening voor wie het meest geschikt is om het beoogde doel te behalen. Het uitgangspunt is een evenwichtige inzet van instrumenten, met lichtere voorzieningen voor degenen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt en zwaardere instrumenten voor diegenen die deze het meest nodig hebben. Hierbij ziet het college een maximale duur van 18 maanden als redelijke termijn voor re-integratie.

 

Afstemming in de arbeidsmarktregio

De wetgever heeft bepaald dat binnen elke arbeidsmarktregio een set aan basisvoorzieningen moet komen, voor ondersteuning van werkgevers en werkzoekenden bij de plaatsing op een baan. Om tot een eenduidig aanbod te komen, hebben de vijf gemeenten in de regio Haaglanden, te weten Delft, Den Haag, Midden-Delfland, Rijswijk en Westland het geheel aan voorzieningen die aan werkgevers kunnen worden toegekend, gezamenlijk vormgegeven in een regionale toolbox. Daarnaast zijn de voorzieningen, daar waar mogelijk, afgestemd met die van het UWV.

 

Volledigheidshalve willen wij opmerken dat wanneer de personen uit de doelgroep de mogelijkheid wordt geboden zelfstandig een re-integratie instrument in te zetten, zij zich altijd kunnen laten bijstaan door professionele cliëntondersteuning.

 

Artikelsgewijze toelichting

Enkel die bepalingen die verdere toelichting nodig hebben worden hieronder behandeld.

 

ARTIKEL 1. Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

 

ARTIKEL 2. Personenkring

De wetgever heeft bepaald dat als een werknemer met arbeidsbeperkingen verhuist naar een andere gemeente, de loonkostensubsidie gecontinueerd moet worden door de vertrekgemeente.

 

ARTIKEL 3. Belanghebbenden

Binnen de arbeidsmarktregio is tot deze driedeling gekomen. De in te zetten instrumenten/voorzieningen sluiten daar bij aan. Bovendien is de termijn van 12 maanden, waarin men naar verwachting betaald aan het werk zou kunnen, verruimt naar 18 maanden.

Voor alle belanghebbenden wordt afgewogen of aangeboden voorzieningen geldt daadwerkelijk de kans op werk vergroten.

  • a.

    Werkzoekenden met een geringe afstand tot de arbeidsmarkt, dat wil zeggen die naar verwachting binnen 3 maanden aan het werk kunnen, krijgen voornamelijk lichtere en minder dure voorzieningen aangeboden.

  • b.

    Werkzoekenden zonder arbeidsbeperking die langer dan 3 maanden de tijd nodig hebben om aan het werk te kunnen bij een reguliere werkgever, maar naar verwachting wel binnen 18 maanden kunnen uitstromen, krijgen gerichte ondersteuning bij hun re-integratie. De werkzoekende wordt bij voorkeur geplaatst op een reguliere baan, al dan niet met ondersteunende voorzieningen. Het is uiteindelijk afhankelijk van iemands mogelijkheden wat in het concrete geval een passend re-integratietraject is.

  • c.

    Voor werkzoekenden met een arbeidsbeperking zijn in aanvulling op het bestaande aanbod vooral nieuwe voorzieningen beschikbaar om hen binnen 18 maanden aan het werk te helpen, op een reguliere werkplek bij een werkgever, of in geval van een lagere loonwaarde op een garantiebaan, of in de participatievoorziening beschut werk.

 

Bovendien is het nu mogelijk om met inzet van (nieuwe) instrumenten/voorzieningen belanghebbenden eerder aan het werk te kunnen helpen. Daarin speelt de participatieladder (artikel 8) dan een minder grote rol.

 

ARTIKEL 4. Opdracht college

De doelgroep wordt gevormd door personen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de wet. Het betreft:

  • personen die algemene bijstand, IOAW en/of IOAZ ontvangen;

  • personen waarvoor het college voor diens ondersteuning bij arbeidsinschakeling op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Participatiewet zorg draagt of onmiddellijk voorafgaande aan een dienstbetrekking zorg droeg en die een uitkering ontvangen op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA), tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet is verleend;

  • personen die voor de arbeidsinschakeling zijn aangewezen op een door het college aangeboden voorziening, met een nabestaanden- of wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (hierna: ANW);

  • personen zonder uitkering;

 

ARTIKEL 5. Beleidsplan

Onder het beleidsplan wordt het Beleidskader “Kernachtig Sociaal” verstaan. Daarnaast biedt het uitvoeringsprogramma 2016 – 2020 “Kernachtig Sociaal” van de gemeente Westland voldoende houvast.

 

ARTIKEL 8. Participatieladder

Uitgangspunt bij het participatiebeleid is het denken in mogelijkheden en niet in beperkingen. Op basis van de mogelijkheden van de cliënt wordt, indien nodig, ondersteuning geboden met vooraf bepaald gewenst resultaat

De participatieladder is een instrument waarmee kan worden vastgesteld in hoeverre iemand meedoet in de samenleving.

 

De ladder is onderverdeeld in zes treden: van sociaal geïsoleerd tot werkend zonder ondersteuning 8 .

De participatieladder wordt gebruikt om tot een snelle eerste indicatie te komen van de re-integratiemogelijkheden. In ieder geval wordt eens in de drie jaar onderzocht of de trede op de participatieladder nog juist is. Ook het ontwikkelperspectief wordt dan in beeld gebracht.

 

ARTIKEL 11. Soorten voorzieningen

De in regionaal verband afgesproken toolbox wordt in dit artikel beschreven.

b. Proefplaatsing

Het college kan een proefplaatsing aanbieden, zoals bedoeld in artikel 10a, derde lid, van de wet. Dit houdt in dat de werkzoekende met behoud van uitkering bij een werkgever gaat werken. Het moet gaan om een werkgever die daadwerkelijk de intentie heeft om een dienstverband met de werkzoekende aan te gaan, maar die in de dagelijkse praktijk wil toetsen of de persoon geschikt is. De proefplaatsing duurt niet langer dan strikt noodzakelijk en wordt aangeboden voor de duur van maximaal één maand voor personen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt en voor maximaal twee maanden voor personen met een langere afstand tot de arbeidsmarkt. De proefperiode kan met een maand verlengd worden als daar in het individuele geval gegronde redenen voor zijn, bijvoorbeeld omdat de loonwaardemeting een langere duur vereist. Wettelijk mag een proefperiode maximaal zes maanden duren.

 

c. Werkgeverscheque

Het college kan aan de werkgever een eenmalige vergoeding verstrekken als er extra kosten gemaakt moeten worden bij het aanstellen van een voorgedragen kandidaat. Deze “werkgeverscheque” wordt juridisch gezien als een vergoeding in de loonkosten van de geplaatste medewerker om de verantwoording voor de werkgever eenvoudig te houden. Het maakt in principe niet uit wat de werkgever feitelijk doet met de tegemoetkoming. De werkgever kan de cheque ook gebruiken voor scholing of begeleiding.

 

d. Leerwerkplek

Een leerwerkplek onderscheidt zich van een gewone arbeidsovereenkomst. Bij een beoordeling of er al dan niet sprake is van een arbeidsovereenkomst toetst de rechter aan de drie criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst:

  • -

    persoonlijk verrichten van arbeid,

  • -

    loon, en

  • -

    gezagsverhouding.

 

Daarbij wordt gekeken naar een aantal aspecten zoals de bedoeling van de partijen en wat al dan niet schriftelijk is overeengekomen. De rechter besteedt vooral aandacht aan de feitelijke invulling van de overeenkomst.

 

Leerwerkplek is gericht op uitbreiden kennis, ervaring en vaardigheden

Een leerwerkplek is overwegend gericht op het uitbreiden van de kennis en ervaring en vaardigheden van de werknemer. Belangrijke randvoorwaarde is dat de werkgever de persoon die behoort tot de doelgroep zich openstelt om dit mogelijk te maken. Daarnaast is bij een leerwerkplek in de regel geen sprake van beloning. Terughoudend zijn met het verstrekken van een gerichte stagevergoeding ligt daarom voor de hand. Er kan wel een onkostenvergoeding worden gegeven, mits er daadwerkelijk sprake is van een vergoeding van gemaakte kosten.

 

Doelgroep aanbieden leerwerkplek

Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep een leerwerkplek aanbieden voor zover hij een

  • -

    afstand tot de arbeidsmarkt heeft (uitbreiding arbeidsmarktkennis), of

  • -

    voor zover hij nog niet actief is geweest op de arbeidsmarkt (bijvoorbeeld een schoolverlater zonder werkervaring).

 

Doel van de leerwerkplek

Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van een leerwerkplek, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is vooral van belang om te voorkomen dat een persoon claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en bij de rechter loonbetaling afdwingt.

Een leerwerkplek kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij er gelegenheid geboden wordt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd gezien de in de persoon gelegen mogelijkheden en beperkingen richting de arbeidsmarkt. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. Op een leerwerkplek kan een persoon vaardigheden opdoen wanneer het gaat om aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.

 

Opstellen schriftelijke overeenkomst

Er is bepaald dat voor een leerwerkplek een schriftelijke overeenkomst wordt opgesteld. Hierin wordt expliciet het doel van de stage opgenomen, evenals de wijze van begeleiding en welke activiteiten er worden ondernomen. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens worden gewaarborgd dat het bij een leerwerkplek niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding. De duur van een leerwerkplek is maximaal 18 maanden.

 

Geen verdringing op de arbeidsmarkt

In het vierde lid is bepaald dat door de leerwerkplek geen verdringing op de arbeidsmarkt mag plaatsvinden. Dit betekent dat een betaalde arbeidsplaats niet mag worden omgezet in een leerwerkplek.

 

e. Scholing

De wet stelt geen eisen aan de inhoud, de duur of de hoogte van de scholing of opleiding. De scholing, die in combinatie met de leerwerkplek wordt aangeboden, richt zich voornamelijk op taaltraining, branchegerichte (vak)training en werknemersvaardigheidstrainingen.

 

Dit artikel heeft geen betrekking op de verplichting scholing aan te bieden zoals bedoeld in artikel 10a, vijfde lid van de Participatiewet.

 

Soms kan het noodzakelijk zijn om eerst een scholingstraject aan te bieden, waardoor iemands mogelijkheden op arbeidsinschakeling aanzienlijk kunnen toenemen. Daarbij is het van belang dat scholing zich richt op het verkrijgen van vaardigheden die van belang zijn voor het verwerven van betaalde arbeid. Scholing kan worden aangeboden aan personen met of zonder een startkwalificatie. Maar vooral voor personen zonder startkwalificatie kan scholing (anders dan uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs) noodzakelijk zijn voor de re-integratie.

 

Jongeren

Personen jonger dan 27 jaar die nog mogelijkheden hebben binnen het uit 's Rijks kas bekostigde onderwijs kunnen sinds 1 juli 2012 geen voorziening ontvangen die hen ondersteunt bij de arbeidsinschakeling (artikel 7, derde lid, onderdeel a, van de Participatiewet). Dit is voor de volledigheid opgenomen in het derde lid.

 

f. Ondersteuning leerwerkplekken

Artikel 10f van de Participatiewet bepaalt wanneer een persoon in aanmerking komt voor de voorziening ‘ondersteuning bij leer-werktrajecten’. Dit is een bestaande voorziening, die eerder was ondergebracht in de wet Participatiebudget. Met een leer-werktraject wordt hier een volwaardige leerroute binnen de basisberoepsgerichte leerweg van het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) verstaan.

De voorziening ‘ondersteuning bij leer-werktrajecten’ is inzetbaar voor jongeren van 16 of 17 jaar oud die dreigen uit te vallen uit school, maar middels een leer-werktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen. Om te voorkomen dat jongeren onnodig uitvallen, wordt de mogelijkheid geboden extra ondersteuning te bieden. Deze voorziening kan het college ook inzetten ter voorkoming van schooluitval bij jongeren van achttien tot 27 jaar die door een leer-werktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen.

 

Bijstandsgerechtigden jonger dan 27 jaar die uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs kunnen volgen, zijn uitgesloten van ondersteuning bij arbeidsinschakeling op grond van artikel 7, derde lid, onder a, van de Participatiewet. Voor de conclusie dat een jongere uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs kan volgen is vereist dat de jongere uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgt of daarvoor in aanmerking komt. In het kader van artikel 7, derde lid, onder a, van de Participatiewet betekent dit dat het college vanaf het moment dat de jongere uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgt of kan volgen geen ondersteuning bij de arbeidsinschakeling kan bieden.

 

In artikel 10f van de Participatiewet is bepaald dat het college onder omstandigheden ondersteuning kan bieden aan personen jonger dan 18 jaar en aan personen van 18 tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald en voor wie een leer-werktraject nodig is. Er wordt vanuit gegaan dat het mogelijk is een leer-werktraject aan te bieden aan personen die voldoen aan het bepaalde in de artikelen 10 en 10f van de Participatiewet, in afwijking van artikel 7, derde lid, onder a, van de Participatiewet.

 

g. Loonkostensubsidie

 

Gesubsidieerde arbeid kan als één van de voorzieningen worden ingezet om de arbeidsinschakeling te bevorderen. In de Participatiewet is geregeld dat alle voorzieningen moeten dienen om een persoon uiteindelijk aan regulier werk te helpen.

 

Compensatie

Het doel van de loonkostensubsidie is het bieden van compensatie voor het feit dat voor een persoon ten minste het wettelijk minimumloon moet worden betaald, terwijl de werkgever een persoon (nog) niet ten volle kan inzetten. Zo kan het college een loonkostensubsidie aan de werkgever verstrekken om tijdelijk het verschil in arbeidsproductiviteit te compenseren en zo de re-integratie van de bijstandsgerechtigde te bewerkstelligen.16 In het eerste lid is de doelgroep opgenomen en in het tweede lid de maximaal toe te kennen loonkostensubsidie opgenomen. Een nadere uitwerking van de doelgroep is opgenomen in het derde en vierde lid.

 

Geen verdringing

Zie wat hierover is opgemerkt bij artikel 4.

 

De in artikel 13 van deze verordening geregelde loonkostensubsidie moet worden onderscheiden van de loonkostensubsidie zoals bedoeld in de artikelen 10c en 10d van de Participatiewet. De laatstgenoemde loonkostensubsidie is geïntroduceerd in de Participatiewet door de Invoeringswet Participatiewet en is specifiek bedoeld voor personen met een arbeidsbeperking. De in artikel 13 opgenomen loonkostensubsidie is niet noodzakelijk gericht op personen met een arbeidsbeperking, maar ondersteunt personen die kwetsbaar of uiterst kwetsbaar zijn.

Het gaat in hier dus niet om de loonkostensubsidie die verstrekt kan worden aan personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet van wie is vastgesteld dat zij met voltijdse arbeid niet in staat zijn tot het verdienen van een wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben (artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Participatiewet).

 

Het college kan aan de werkgever loonkostensubsidie verstrekken om in geval van een lagere arbeidsproductiviteit van de werknemer (tijdelijk) het verschil te compenseren. Loonkostensubsidie kan worden ingezet in geval van een garantiebaan, beschut werk en bij plaatsing op een reguliere baan (niet zijnde garantiebaan). Dit is geregeld in de door de gemeenteraad vastgestelde Verordening loonkostensubsidie Participatiewet Westland 2017.

Loonkostensubsidie is gebaseerd op de loonwaarde die de werknemer heeft. Deze loonwaarde is samen met de overeengekomen arbeidsduur rechtstreeks bepalend voor de hoogte van de loonkostensubsidie voor de werkgever. Als de loonwaarde bijvoorbeeld wordt vastgesteld op 65 procent, dat wil zeggen dat deze persoon een productiviteit heeft van 65 procent in vergelijking met een andere gemiddelde werknemer in dezelfde functie, dan heeft de werkgever recht op een loonkostensubsidie ter hoogte van 35 procent van het wettelijk minimumloon (de subsidie vult de vastgestelde loonwaarde aan tot 100 procent WML inclusief werkgeverslasten).

Gemeenten bepalen de manier waarop de loonwaarde wordt vastgesteld wanneer een werkgever voornemens is een dienstbetrekking aan te gaan met een persoon die tot de doelgroep behoort. Binnen de arbeidsmarktregio moeten gemeenten met eenzelfde meetmethodiek werken.

De loonwaarde wordt door vastgesteld op de werkplek. Dit gebeurd veelal tijdens de proefplaatsing met betrokkenheid van zowel de werkzoekende als van de werkgever.

De loonwaardemeting wordt jaarlijks (bij beschut Werk is deze frequentie eens per drie jaar) herhaald. Als bij de periodieke loonwaardemeting een hogere loonwaarde wordt vastgesteld wordt de loonkostensubsidie naar rato verlaagd.

 

h. Begeleiding werkgever

Gemeenten mogen zelf invulling geven aan de vorm en inhoud van deze begeleiding. In overleg met de werkgever zal naar de juiste inhoud en vorm gezocht worden. De gemeentelijke ondersteuning kan gaan om een financiële compensatie, maar ook om begeleiding in natura met bijvoorbeeld de inzet van een werkbegeleider.

 

i. Werkvoorzieningen

Werkvoorzieningen zijn bedoeld voor personen met een motorische, visuele of auditieve handicap.

Er zijn vier soorten werkvoorzieningen:

  • Intermediaire voorzieningen

    De voorzieningen zijn gericht op de vervanging of ondersteuning van een door ziekte of gebrek geheel of gedeeltelijk ontbrekende auditieve, visuele of motorische lichaamsfunctie. Voorbeelden van Intermediaire voorzieningen zijn: hulp van tolken voor doven en slechthorenden, computervoorzieningen en –hulpmiddelen. Er is geen limitatieve lijst van voorzieningen. In principe kan elk product als een voorziening worden beschouwd als de noodzaak en meerwaarde in de werksfeer aantoonbaar zijn. Tijdens de Algemene Ledenvergadering van de VNG is besloten om de tolk gebarentaal landelijk uit te laten voeren.

  • Werkplekaanpassingen,

    Er zijn twee soorten werkplekaanpassingen:

    • A.

      Meeneembare voorzieningen. Voorbeelden hiervan zijn: aangepaste bureaustoel, toetsenbord, koptelefoon etc. Deze voorzieningen worden toegekend aan de werknemer.

      De verstrekking van meeneembare voorzieningen, waarbij het gaat om een klein aantal gebruikers en veelal zeer specifieke voorzieningen, wordt landelijk gecoördineerd.

    • B.

      Niet meeneembare voorzieningen. Voorbeelden hiervan zijn: aangepast toilet, een entree met een automatische deuropener, traplift. Deze voorzieningen worden toegekend aan de werkgever.

  • Vervoersvoorzieningen

    In 2015 willen de regiogemeenten ervaring op gaan doen met deze vervoersvoorziening Zowel wat betreft vorm als omvang wordt gekeken of aangesloten kan worden op de vervoersvoorziening van de SW-bedrijven, leerlingenvervoer en/of taxibus. In de gemeente Westland is per 2015 aangesloten op de vervoersvoorziening, zoals deze in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning wordt gerealiseerd in de vorm van de maatwerkvoorzieningen voor vervoer. De bepalingen daarover in het Financieel besluit Wet maatschappelijke ondersteuning Westland & Jeugdhulp 2017 zijn van toepassing 9 .

  • Jobcoaching

    Op basis van de uitkomsten van de Werkkamer is door de G4 en het UWV uitwerking gegeven taan de opdracht tot harmonisering van de jobcoachvoorziening. De huidige invulling van de jobcoachvoorziening is hier op aangepast. Het uitgangspunt is dat de jobcoachvoorziening doelgericht en op de persoon gericht wordt ingezet en dat de begeleiding van de werknemer, indien mogelijk, zo snel mogelijk door de werkgever wordt overgenomen. Ook krijgen werkgevers de mogelijkheid om zelf de jobcoachvoorziening te regelen, tegen een vergoeding van de gemeente.

     

j. Participatievoorziening beschut werk

Het college biedt ambtshalve of op verzoek de voorziening beschut werk aan. Deze voorziening wordt aangeboden aan een persoon van wie is vastgesteld dat deze alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en deze persoon behoort tot de doelgroep van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet of een persoon is aan wie het UWV een uitkering verstrekt (eerste lid). Het college is verplicht om iemand de voorziening beschut werk aan te bieden wanneer die persoon daarop aangewezen is (artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet). Deze verplichting geldt alleen voor het door het Rijk vastgestelde aantal beschut werkplekken (artikel 10b, zesde lid, van de Participatiewet).

 

In deze verordening is verder vastgelegd welke voorzieningen voor arbeidsinschakeling ingezet worden tot het moment dat de dienstbetrekking beschut werk aanvangt (vierde lid) en om deze dienstbetrekking mogelijk te maken (zesde lid).

 

Vaststelling doelgroep

Om vast te stellen of een persoon tot de doelgroep beschut werk behoort vraagt het college een advies aan het UWV. Het UWV beoordeelt op basis van landelijke criteria of een persoon behoort tot de doelgroep beschut werk en adviseert het college hierover.

Een persoon die denkt voor beschut werk in aanmerking te komen kan ook zelf bij het UWV een verzoek tot beoordeling - of hij tot de doelgroep behoort - indienen. Een zelfstandig verzoek kan alleen ingediend worden door een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet of een persoon aan wie het UWV een uitkering verstrekt (artikel 10b, derde lid, van de Participatiewet). Een dergelijk verzoek kan alleen door de persoon zelf worden gedaan en niet door een andere belanghebbende zoals een werkgever. Als het UWV tot het oordeel komt dat iemand tot de doelgroep beschut werk behoort, adviseert het UWV het college van de gemeente waar de betreffende persoon staat ingeschreven.

 

Op basis van het advies van het UWV neemt de gemeente het besluit of iemand tot de doelgroep beschut werk behoort. Alleen als sprake is van een onzorgvuldige totstandkoming van het advies van het UWV, kan de gemeente besluiten het advies niet te volgen.

 

Dienstbetrekking beschut werk

Nadat is vastgesteld dat iemand tot de doelgroep beschut werk behoort, zorgt de gemeente ervoor dat deze persoon in een dienstbetrekking (bij Patijnenburg) onder beschutte omstandigheden aan de slag gaat. Naast de dienstbetrekking kunnen ook de voorzieningen zoals genoemd in het zevende lid van de Participatiewet worden ingezet.

 

V olgorde toekenning

Als is vastgesteld dat een persoon alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en deze persoon nog niet in aanmerking komt voor een beschut werkplek omdat het aantal geraamde/vastgestelde plaatsen al is gerealiseerd, dan krijgt deze persoon voorrang op personen van wie later is vastgesteld dat zij alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Dit betekent dat de voorziening beschut werk in principe wordt toegekend op volgorde van datum advies van het UWV (artikel 11, eerste lid, sub j, punt 2 van de Re-integratieverordening).

 

Omvang voorziening beschut werk

De gemeente is verplicht om elk jaar een aantal beschut werkplekken te realiseren. De gemeenteraad heeft besloten dat er (vooralsnog) geen additionele beschut werkplekken worden aangeboden (artikel 11, eerste lid, sub j, punt 4 van de Re- integratieverordening). Wanneer in enig jaar het aantal verplichte werkplekken is gerealiseerd kan er een wachtlijst ontstaan. In de wachttijd totdat er een dienstverband beschikbaar is, staan in principe alle andere voorzieningen uit de verordening open. In overleg met de betrokkene(n) kan een keuze gemaakt worden.

 

k. Participatieplaats

Een participatieplaats is bedoeld voor personen met een lange afstand tot de arbeidsmarkt. Voor personen jonger dan 27 jaar is ondersteuning in de vorm van een participatieplaats niet mogelijk (artikel 7, achtste lid, van de Participatiewet). Het college kan dan ook enkel aan personen van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand een participatieplaats aanbieden.

 

Additionele werkzaamheden

Op een participatieplaats worden additionele werkzaamheden verricht. Niet de te verrichten werkzaamheden staan centraal maar het leren werken of het (opnieuw) wennen aan werken. Aspecten als omgaan met gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerking met collega’s zijn allemaal zaken waaraan in een participatieplaats gewerkt kan worden. Ook kan hiermee worden beoordeeld of het werkterrein past bij de capaciteiten van de uitkeringsgerechtigde, zodat een persoon bijvoorbeeld een opleiding op het betreffende terrein kan gaan volgen en daarmee voor zichzelf een duurzaam perspectief op arbeid kan realiseren. De duur van de participatieplaats is wettelijk beperkt tot maximaal 4 jaar (artikel 10a, tiende lid, van de Participatiewet). Na negen maanden wordt beoordeeld door het college of de participatieplaats de kans op arbeidsinschakeling heeft vergroot (artikel 10a, achtste lid, van de Participatiewet). Zo niet, dan wordt de participatieplaats beëindigd. Uiterlijk 24 maanden na aanvang van de participatieplaats wordt opnieuw beoordeeld of de participatieplaats wordt voorgezet. Als de gemeente concludeert dat voortzetting van de participatieplaats met het oog op in de persoon gelegen factoren aanmerkelijk bijdraagt tot de arbeidsinschakeling, dan kan de participatieplaats nog één jaar verlengd worden. Echter in dat geval dient een andere werkomgeving geboden te worden (artikel 10a, negende lid, van de Participatiewet). Na 36 maanden vindt opnieuw een dergelijke beoordeling plaats (artikel 10a, tiende lid, van de Participatiewet).

 

ARTIKEL 12. Wederkerigheid als tegenprestatie

Het verrichten van een tegenprestatie is vanaf 1 januari 2015 een algemene verplichting voor uitkeringsgerechtigden. Het college heeft beleidsvrijheid om zelf invulling te geven aan de tegenprestatie en er is ruimte om te bepalen wie wel of niet voor een wederkerigheid in aanmerking komt. Over de periode van 2014 tot en met 2016 heeft er een pilot plaatsgevonden waarbij op basis van wederkerigheid invulling is gegeven op de tegenprestatie. Naar aanleiding van de resultaten van deze pilot is er definitief uitwerking gegeven op de tegenprestatie.

 

De wederkerigheid heeft tot doel maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten voor de samenleving en hoeft niet bij te dragen aan re-integratie. Aan de andere kant mag het re-integratie ook niet in de weg staan. Om die reden wordt aan de groep uitkeringsgerechtigden die re-integratie-activiteiten verricht, geen wederkerigheid opgelegd. De wet biedt de mogelijkheid dat uitkeringsgerechtigde zelf meebepalen wat zij als wederkerigheid gaan doen. Het college vindt het belangrijk dat uitkeringsgerechtigden vanuit eigen motivatie duurzaam actief zijn. Mede daarom wordt ook vrijwilligerswerk gezien als een legitieme vorm van wederkerigheid.

De wetgever stelt als voorwaarde dat de opgelegde werkzaamheden begrensd moeten zijn in duur en omvang.

De wetgever bepaalt bovendien dat de opgelegde werkzaamheden moeten aansluiten bij de mogelijkheden van de uitkeringsgerechtigde. Het college maakt op basis van de individuele situatie van de uitkeringsgerechtigde een afweging of en zo ja in welke mate een wederkerigheid verlangd kan worden. Hierbij wordt rekening gehouden met de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden, waaronder leeftijd, psychische en lichamelijke klachten. Verder wordt rekening gehouden met praktische omstandigheden zoals reistijd en de zorg voor jonge kinderen. Ook wordt in het bijzonder rekening gehouden met mantelzorgtaken. De wet biedt namelijk de mogelijkheid om uitkeringsgerechtigden die mantelzorg verrichten tijdelijk te ontheffen van de wederkerigheid.

Wanneer de persoon zelf geen invulling geeft aan de wederkerigheid, draagt het college werkzaamheden op. Op die manier is de wederkerigheid, in de vorm van opgelegde werkzaamheden, het sluitstuk om te zorgen dat alle uitkeringsgerechtigden een maatschappelijke bijdrage leveren.

Indien de persoon zich niet houdt aan de afspraken die het college maakt, zal de uitkering worden afgestemd op deze gedraging. In de Afstemmingsverordening Participatiewet, Ioaw en Ioaz gemeente Westland 2015 is dit verder uitgewerkt.

 

ARTIKEL 13. Plan van Aanpak

Dit artikel is ongewijzigd overgenomen uit de eerdere verordening.

 

ARTIKEL 16. Premie Participatieplaats

Een participatieplaats is volgens de wet in art. 10a gedefinieerd als onbeloonde additionele werkzaamheden. De persoon die werkzaamheden verricht op een participatieplaats heeft recht op een premie voor het eerst na zes maanden en vervolgens iedere zes maanden na aanvang van de additionele werkzaamheden (artikel 10a, zesde lid, van de Participatiewet). Voorwaarde is dat de persoon naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kansen op de arbeidsmarkt. De hoogte van de premie moet in de verordening vastgelegd worden (artikel 8a, eerste lid, onderdeel d, van de Participatiewet). De premie wordt vrijgelaten op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van de Participatiewet. In verband hiermee is de hoogte van de premie begrensd door het in de vrijlatingsbepaling genoemde bedrag. Daarnaast moet bij het bepalen van de hoogte van de premie ook de risico's van de armoedeval worden betrokken. Een participatieplaats staat open voor alle belanghebbenden, maar de premie geldt in overeenstemming met wettelijke bepalingen alleen voor belanghebbenden van 27 jaar en ouder.

 

ARTIKEL 17. Werkaanvaardingspremie

De werkaanvaardings- of uitstroompremie kan verstrekt worden als er sprake is van een duurzame arbeidsinschakeling. Deze premie wordt verstrekt onafhankelijk van de periode waarin belanghebbende een uitkering heeft ontvangen.

Ook niet-uitkeringsgerechtigden komen voor deze premie in aanmerking.

De werkaanvaardingspremie wordt in principe ambtshalve verstrekt.

De werkaanvaarding moet wel tijdig gemeld zijn, om te voorkomen dat ondanks verzwegen werkaanvaarding en inkomsten er toch nog een aanvraag voor de premie werkaanvaarding wordt ingediend.

 

ARTIKEL 18. Deeltijdpremie

In de wet (artikel 31, tweede lid) zijn vrijlatingsbepalingen opgenomen voor verschillende doelgroepen. De vrijlatingsbepaling voor de alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar is gemaximeerd tot een periode van 36 maanden (6 maanden op basis van artikel 31, tweede lid, sub n van de wet en aansluitend 30 maanden op basis van artikel 31, tweede lid, sub r). Om hen te stimuleren om deeltijdarbeid te blijven verrichten wordt deze deeltijdpremie ambtshalve verstrekt. Ook hier geldt dat de dienstbetrekking wel tijdig gemeld moet zijn.

 

Artikel 21. Inwerkingtreding en overgangsrecht

In dit artikel is onder andere het overgangsrecht neergelegd. Het kan voorkomen dat personen een voorziening toegekend hebben gekregen op grond van de oude re-integratieverordening, die niet meer voldoet aan de voorwaarden uit deze verordening. Hierbij kan worden gedacht aan de situatie waarin de oude re-integratieverordening voorzieningen bevat die na inwerkingtreding van deze verordening niet meer worden verstrekt. Ook is het denkbaar dat een persoon op grond van de oude re-integratieverordening wel in aanmerking zou komen voor een voorziening, maar door inwerkingtreding van deze verordening niet meer. De toegekende voorziening zou dan op grond van artikel 3, tweede lid, van deze verordening moeten worden beëindigd. Om dit te voorkomen is in artikel 15, tweede lid, geregeld dat dergelijke voorzieningen worden behouden voor een bepaalde duur. Een dergelijke voorzieningen wordt behouden voor ten hoogste de duur van 12 maanden of - als dit eerder is - voor de duur dat deze is verstrekt. Dit uiteraard voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Westland 2015. Wordt niet meer aan die voorwaarden voldaan, dan moet de voorziening worden beëindigd, bijvoorbeeld als een belanghebbende geen aanspraak meer heeft op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling. De periode van 12 maanden begint te lopen vanaf het moment van inwerkingtreding van deze verordening.

 

Voortzetten toegekende voorzieningen

Toegekende voorzieningen op grond van de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Westland worden dus in beginsel behouden tot 12 maanden na inwerkingtreding van deze verordening. Na afloop van die periode kan het college besluiten of een voorziening wordt voortgezet (artikel 15, derde lid). Hierbij kan het college rekening houden met al gesloten overeenkomsten. Voortzetting van een voorziening ligt bijvoorbeeld voor de hand als het college is gehouden de kosten van een dergelijke voorziening te voldoen, ongeacht of een persoon nog gebruik maakt van de voorziening. Lopende re-integratievoorzieningen kunnen in beginsel ná inwerkingtreding van deze verordening worden afgerond conform de overeenkomst.

 

Voortzetting is niet mogelijk

Voortzetting van een toegekende voorziening na 12 maanden is niet mogelijk als de voorziening binnen die periode is beëindigd wegens het niet meer voldoen aan de voorwaarden voor die voorziening op grond van de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Westland 2015 of als de voorziening is toegekend voor een kortere duur dan 12 maanden na inwerkingtreding van de verordening. Een voorziening dient immers niet langer te worden voortgezet dan de duur van de oorspronkelijke toekenning.

Ten aanzien van die voorziening blijft de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Westland 2015 van toepassing (artikel 15, vierde lid, van deze verordening).

1. Bijlage I

Verklaring treden participatieladder:

 

Trede

Voorbeelden

Trede 6: Betaald werk

• Heeft een arbeidscontract met een werkgever of is zzp’er EN

• ontvangt geen aanvullende uitkering van gemeente of andere uitkeringsinstantie EN

• wordt niet door anderen dan leidinggevende of collega’s begeleid bij het uitvoeren van het werk EN

• maakt geen gebruik van WSW of gemeentelijke participatie-instrumenten.

 

Voorbeelden trede 6:

- Baan met arbeidscontract

- Baan met arbeidscontract en pro forma nazorg 10

- Zzp’ers

- Ondernemers

 

Trede 5: Betaald werk met ondersteuning

• Heeft een arbeidscontract met een werkgever of is zzp’er en ontvangt daarbij ondersteuning, dat wil zeggen:

• maakt gebruik van gemeentelijke participatie-instrumenten OF

• ontvangt een aanvullende uitkering OF

• werkt in WSW-verband (intern, gedetacheerd of begeleid werken) OF

• volgt een reguliere opleiding met arbeidscomponent, onder het niveau van de startkwalificatie.

 

Voorbeelden trede 5:

- WSW (intern/gedetacheerd/begeleid werken)

- Werk (parttime) met aanvullende uitkering van gemeente of UWV

- Werkt met loonkostensubsidie

- Werk waarbij uitkering wordt verloond (o.a. bepaalde vormen van Work First)

- Werk met apart ingekocht instrument nazorg waarbij sprake is van echte ondersteuning

- Werk met externe begeleiding/jobcoach

- Werk en volgt daarnaast een inburgeringsaanbod

- Werk en volgt daarnaast een educatieaanbod

- Bbl-opleiding (4 dagen werken in leerbedrijf en 1 dag opleiding)

- Werken met stagevergoeding en zonder aanvullende uitkering

 

Trede 4: Onbetaald werk

• Doet onbetaald werk; dat wil zeggen:

• heeft geen arbeidscontract EN

• voert taken uit en heeft daarbij verantwoordelijkheden naar anderen EN

• heeft minimaal eens per week fysiek contact met anderen bij het uitvoeren van het onbetaalde werk.

 

Voorbeelden trede 4:

- Werken met behoud van uitkering (Work First, participatiebanen e.d.)

- Duale inburgeringstrajecten met een werkcomponent

- Re-integratie-instrument met werkcomponent

- Stages

- Vrijwilligerswerk (minimaal 1 x per week contact)

- Bol-opleiding (dagopleiding met zo nu en dan stage)

- GIT-trajecten (Geïntegreerde Trajecten - scholingstrajecten waarbij een beroepsopleiding met stages wordt gecombineerd met het leren van de Nederlandse taal)

Trede 3: Deelname georganiseerde activiteiten

• Neemt deel aan activiteiten in georganiseerd verband zoals verenigingen of opleidingen EN

• voert geen taken uit met verantwoordelijkheden naar anderen (d.w.z. het is geen werk) EN

• neemt minimaal eens per week deel aan die activiteit waarbij hij/zij in fysiek contact komt met anderen

 

Voorbeelden trede 3:

- Volgen van een inburgeringsaanbod, educatieaanbod of re-integratie-instrument zonder werkcomponent

- Volgen van andere cursussen of opleidingen zonder werkcomponent

- Lidmaatschap vereniging (regelmatig een activiteit volgen waarbij je in contact komt met andere mensen)

- Regelmatige sport beoefenen in georganiseerd verband

- Vrijwilligerswerk (minder dan 1x per week contact)

 

Trede 2: Sociale contacten buiten de deur

• Heeft minimaal één keer per week fysiek contact met mensen die geen huisgenoten zijn EN

• die contacten vinden niet plaats in georganiseerd verband EN

• voert geen taken uit met verantwoordelijkheden naar anderen (d.w.z. het is geen werk) EN

• die contacten beperken zich niet alleen tot functioneel contact met winkelpersoneel, hulpverleners et cetera

 

Voorbeelden trede 2:

- Mensen ontmoeten zoals buren, buurtbewoners en ouders van vriendjes van kinderen

- Regelmatig activiteiten buiten de deur ondernemen, zoals bezoek van vrienden, bioscoopbezoek, museumbezoek etc.

- Regelmatige mantelzorg voor niet-huisgenoten (die niet via een organisatie is georganiseerd)

- Individuele sporten zoals sportschool

- Neemt deel aan activiteiten in georganiseerd verband maar minder dan 1 x per week

- Regelmatig kerk/moskeebezoek (minimaal 1x per week)

 

Trede 1: Geïsoleerd

• Heeft niet of nauwelijks contact met anderen dan huisgenoten EN

• de contacten buiten de huisgenoten beperken zich tot functionele contacten (winkelpersoneel, hulpverleners, buschauffeurs etc.)

 

Voorbeelden trede 1:

- Nauwelijks contacten buiten de deur

- Mantelzorg voor huisgenoten

- Alleen actieve contacten via internet/email

- Dakloos zonder contacten met niet-daklozen, behalve hulpverleners

 

 

 

2. Bijlage 2

Relevante wetteksten uit Participatiewet gebruikt in de re-integratieverordening 2017

artikel 6, eerste lid, sub a

 

Artikel 6. Definities in verband met arbeidsinschakeling

  • 1.

    In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      niet-uitkeringsgerechtigde: de persoon jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die als werkloze werkzoekende staat geregistreerd bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en die geen recht heeft op een uitkering of arbeidsondersteuning op grond van deze wet of de Werkloosheidswet, de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Toeslagenwet, de Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria, de Algemene nabestaandenwet dan wel op grond van een regeling, die met deze wetten naar aard en strekking overeenstemt;

artikel 6, eerste lid, sub g

 

Artikel 6. Definities in verband met arbeidsinschakeling

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • g.

    loonwaarde: vastgesteld percentage van het rechtens geldende loon voor de door een persoon, die tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort, verrichte arbeid in een functie naar evenredigheid van de arbeidsprestatie in die functie van een gemiddelde werknemer met een soortgelijke opleiding en ervaring, die niet tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort

artikel 7, eerste lid, onder a

Artikel 7. Opdracht college

1. Het college:

a. ondersteunt bij arbeidsinschakeling:

  • 1°. personen die algemene bijstand ontvangen,

  • 2°. personen als bedoeld in de artikelen 34a, vijfde lid, onderdeel b, 35, vierde lid, onderdeel b, en 36, derde lid, onderdeel b, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d is verleend,

  • 3°. personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid,

    4°. personen met een nabestaanden- of wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet

    5°. personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers,

    6°. personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, en

    7°. niet-uitkeringsgerechtigden

en, indien het college daarbij het aanbieden van een voorziening, waaronder begrepen sociale activering gericht op arbeidsinschakeling, noodzakelijk acht, bepaalt en biedt deze voorziening aan;

artikel 9, tweede lid

Artikel 9. Verplichtingen

  • 2.

    Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c. Zorgtaken kunnen als dringende redenen worden aangemerkt, voorzover hiermee geen rekening kan worden gehouden door middel van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a

artikel 10

 

Artikel 10. Aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling

  • 1.

    Personen die algemene bijstand ontvangen, personen als bedoeld in de artikelen 34a, vijfde lid, onderdeel b, 35, vierde lid, onderdeel b, en 36, derde lid, onderdeel b, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt, personen met een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden hebben, overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8a, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van de aan die persoon opgedragen taken, indien die persoon zonder die ondersteuning niet in staat zou zijn die taken te verrichten.

  • 2.

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op personen die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot een van de groepen, bedoeld in het eerste lid, behoren.

  • 3.

    Artikel 40, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing.

 

artikel 10a eerste en tweede lid

 

Artikel 10a. Participatieplaatsen

  • 1.

    Het college kan ter uitvoering van artikel 7, eerste lid,  onderdeel a, degene die algemene bijstand ontvangt en voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt, onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten gedurende maximaal twee jaar.

  • 2.

    Onder additionele werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid worden primair op de arbeidsinschakeling gerichte werkzaamheden verstaan die onder verantwoordelijkheid van het college in het kader van deze wet worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid, en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

 

artikel 10a vijfde lid

 

Artikel 10a. Participatieplaatsen

  • 5.

    Het college biedt aan degene die op grond van dit artikel additionele werkzaamheden verricht en die niet beschikt over een startkwalificatie na een periode van zes maanden na aanvang van die werkzaamheden een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan in de vorm van scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de belanghebbende te boven gaat. Geen scholing of opleiding wordt aangeboden indien scholing of opleiding naar het oordeel van het college niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces van belanghebbende.

artikel 10a, zesde lid

 

Artikel 10a. Participatieplaatsen

  • 6.

    Het college verstrekt aan belanghebbende, telkens nadat hij gedurende zes maanden op grond van dit artikel additionele werkzaamheden heeft verricht, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, indien hij naar het oordeel van het college in die zes maanden voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces

artikel 10da

 

Artikel 10da. Aanspraak op begeleiding op de werkplek

Personen die behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie hebben aanspraak op begeleiding op de werkplek.

artikel 10f

 

Artikel 10f. Ondersteuning bij leer-werktrajecten

In aanvulling op artikel 7 kan het college ondersteuning aanbieden aan personen ten aanzien van wie het college van oordeel is dat een leer-werktraject geboden is, voor zover deze ondersteuning nodig is voor het volgen van een leer-werktraject en het personen betreft:

  • a.

    van 16 of 17 jaar van wie de leerplicht of de kwalificatieplicht, bedoeld in de Leerplichtwet 1969, nog niet is geëindigd; of

  • b.

    van 18 tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald.

Artikel 31 tweede lid sub j, n of r

 

Artikel 31. Middelen

 

  • 2.

    Niet tot de middelen van de belanghebbende worden gerekend: 

    • i.

      een- of tweemalige premie van ten hoogste € 2.392,00 per kalenderjaar, voor zover dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling

    • n.

      inkomsten uit arbeid tot 25 procent van deze inkomsten, met een maximum van € 200,00 per maand, voor zover hij algemene bijstand ontvangt, waarbij voor een persoon die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt geldt dat die inkomsten gedurende ten hoogste zes maanden niet tot de middelen worden gerekend en dat dit naar het oordeel van het college moet bijdragen aan zijn arbeidsinschakeling;

    • r.

      inkomsten uit arbeid van een alleenstaande ouder tot 12,5 procent van deze inkomsten, met een maximum van € 125,04 per maand, gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 30 maanden, voor zover hij algemene bijstand ontvangt, ingeval:

      • 1°.

        hij de volledige zorg heeft voor een tot zijn last komend kind tot 12 jaar,

      • 2°.

        de periode van zes aaneengesloten maanden, bedoeld in onderdeel n, is verstreken, en

      • 3°.

        dit volgens het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling

 

 

 

 

 

 

Naar boven