Gemeenteblad van Amersfoort
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Amersfoort | Gemeenteblad 2018, 81822 | Overige besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Amersfoort | Gemeenteblad 2018, 81822 | Overige besluiten van algemene strekking |
Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort houdende regels omtrent het Regionaal kader handhaving op kwaliteit bij professionele Wmo-dienstverlening voor transparante en eenduidige handhaving
Gemeenten zijn onder andere verantwoordelijk voor het toezicht op en de naleving van de kwaliteit van dienstverlening, het bestrijden van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede het tegengaan van misbruik of oneigenlijk gebruik op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (artikel 2.1.1, tweede lid en artikel 2.1.3, vierde lid Wmo 2015).
De gemeenten van de regio Utrecht1 hebben middels een besluit, GGD regio Utrecht (GGDrU) aangewezen als toezichthouder Wmo bij calamiteiten en kwaliteit2.
De Wmo 2015 stelt in artikel 3.1 lid 1: ‘de aanbieder draagt er zorg voor dat de voorziening van goede kwaliteit is’. Het kwaliteitstoezicht heeft in de praktijk vooral betrekking op de kwaliteitseisen die bij of krachtens de wet zijn gesteld aan de voorzieningen en verder uitgewerkt zijn in de verordening, de nadere regels en de contracten en/of subsidiebeschikkingen, zoals de deskundigheid van beroepskrachten.
Na het beleggen en de start van de uitvoering van het toezicht Wmo (vanaf eind 2015) is er nu behoefte aan een kader voor de situaties waarin de kwaliteit van de voorziening niet voldoende wordt geborgd door de aanbieder. Deze regionale wens heeft geleid tot een werkgroep waarin een afvaardiging van de regio’s en GGDrU plaats heeft. Het doel van dit kader is om gemeenten binnen de GGD regio Utrecht een uniform kader in handen te geven dat leidt tot eenduidige handhavingsbesluiten waarmee waar nodig naleving van kwaliteitseisen kan worden afgedwongen3.
Dit basiskader handhaving is een resultaat van de werkgroep waarin alle subregio’s uit de regio Utrecht en GGDrU zijn vertegenwoordigd. De werkgroep beschouwt dit kader als een eerste stap en gaat uit van een groeimodel dat later aangevuld, aangepast en gespecificeerd kan worden in de eigen subregio of gemeente.
Het volgende hoofdstuk (hoofdstuk 2) geeft een korte beschrijving van het Wmo toezicht: de vormen van toezicht en de kwaliteitsaspecten die worden onderzocht. Hoofdstuk 3 beschrijft de rolverdeling en verantwoordelijkheden bij het handhaven. In hoofdstuk 4 worden de handhavingsmogelijkheden uiteengezet. Ook komt de ordening van de interventies en het afwegingskader aan bod. In het laatste hoofdstuk (hoofdstuk 5) worden de voorwaarden genoemd die nodig zijn voor het inzetten van het kader handhaving.
gemeenten: de gemeenten Amersfoort, Baarn, Bunnik, Bunschoten, De Bilt, De Ronde Venen, Houten, Leusden, Lopik, Montfoort, Nieuwegein, Oudewater, Renswoude, Rhenen, Soest, Stichtse Vecht, Utrecht, Utrechtse Heuvelrug, Veenendaal, Vianen, Woerden, Woudenberg, Wijk bij Duurstede, IJsselstein en Zeist;
Alle begrippen die in dit kader worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wmo 2015 (de wet) en daarop gebaseerde lagere regelgeving en de Algemene Wet bestuursrecht (Awb).
2. Context van dit beleidskader: kwaliteitstoezicht Wmo 2015
Toezicht is het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.
Toezicht houden is een van de methoden om naleving te bevorderen en / of kwaliteit te verhogen. De veronderstelling is, dat als een zorgaanbieder en/of een cliënt weet dat er toezicht gehouden wordt, dit stimulerend werkt op de spontane naleving, vooral bij burgers en bedrijven die de baten en lasten van naleven tegen elkaar afwegen.
De term toezicht wordt vaak zowel in brede als enge zin gebruikt. In brede zin is het de overkoepelende term voor al het inspectiewerk in combinatie met het woord handhaven.
In enge zin bedoelt men het als het concrete werk van een toezichthouder:
De verantwoordelijkheid voor het rechtmatigheidstoezicht (misbruik en/of oneigenlijk gebruik) blijft bij de gemeenten. Het toezicht in de Wmo 2015 dat bij de GGDrU is belegd bestaat uit het:
Signaalgestuurd toezicht: voor zowel ZiN als PGB-aanbieders. Signalen kunnen komen via klachten van burgers en/of cliënten over de kwaliteit van Wmo-voorzieningen, uit toetsingsinstrumenten die gemeenten hanteren, uit klant-ervaringsonderzoek, vanuit toegangsteams en vanuit andere TZH’s zoals de IGJ i.o. of andere GGD-en.
Het toezicht op kwaliteit van Wmo voorzieningen wordt in de gemeenten in de regio Utrecht uitgevoerd door GGDrU als toezichthouder Wmo (hierna: TZH). Het toezicht wordt uitgevoerd bij alle gecontracteerde Wmo maatwerkvoorzieningen gefinancierd vanuit Zorg in Natura (hierna: ZiN). Wanneer het een Persoon Gebonden Budget (hierna: PGB) aanbieder betreft wordt door de betrokken gemeente aan de GGDrU een separate opdracht verstrekt. De TZH ziet erop toe dat de gecontracteerde aanbieders voldoen aan de kwaliteitseisen van de Wmo en de door de regio gestelde ondergrensnormen (zie bijlage 1). De nadruk van het kwaliteitstoezicht ligt op het toezien op en het verbeteren van de kwaliteit van maatschappelijke ondersteuning.
Hierbij wordt gekeken naar drie hoofdthema’s:
2.3 Prioritering van kwaliteitsrisico’s bij voorzieningen
Op basis van onderzoeksrapporten en handreikingen wordt landelijk een prioritering gehanteerd in de inschaling op risico’s bij voorzieningen. Leidend daarbij is vooral de mate van kwetsbaarheid van de doelgroep en de fraudegevoeligheid.
Maatschappelijke opvang, beschermd wonen en crisisopvang4.
GGDrU heeft ervoor gekozen in het eerste jaar van toezicht de voorzieningen te bezoeken waarbij professionals en cliënten langer met elkaar in contact staan. Dit zijn: maatschappelijke opvang, ambulante ondersteuning en hulp bij het huishouden. Daarna volgen de andere voorzieningen met als doel dat alle gecontracteerde maatwerkvoorzieningen Wmo tenminste eens per 3 jaar bezocht worden. In het tweede jaar is deze prioritering losgelaten. Afhankelijk van de evaluatie van het toezicht, die in het AB van december 2017 volgt, wordt de opdracht in het volgende jaar vervolgd.
Zowel het kwaliteitstoezicht als het signaalgestuurd toezicht vindt ‘vooraf’ plaats en meten dus de huidige situatie en kwaliteit. Het calamiteitentoezicht wordt uitgevoerd in de situatie ’achteraf’. Dit betekent dat nadat een calamiteit heeft plaatsgevonden in kaart wordt gebracht hoe de situatie heeft kunnen ontstaan.
Er is een categorie aanbieders die op voorhand kan worden aangemerkt als risicovol5 en per definitie hoge prioriteit heeft. Dit betreft aanbieders:
aanbieders die al eens onder (verscherpt) toezicht stonden. Aanvullingen hierop kunnen zijn: nieuwe aanbieders, aanbieder die werken met ZZP-ers en aanbieders die vanuit PGB de ondersteuning bieden. Van de professionele PGB-aanbieders wordt door de betreffende gemeente een uitvraag gedaan naar documentatie waarmee zij aantonen dat zij aan de gestelde kwaliteitseisen voldoen.
2.4 De relatie tussen kwaliteitstoezicht en handhaving
Vanaf 2016 hebben de 24 gemeenten ervaring opgedaan met het kwaliteitstoezicht door de TZH van de GGDrU. De TZH vormt op basis van uitgevoerd toezicht bij een aanbieder een oordeel, legt eventueel verbetermaatregelen op en brengt advies uit aan het college van B&W van de betreffende gemeente(n)6. Indien de aanbieder niet binnen de gestelde termijn voldoet aan de verbetermaatregelen, niet mee wil werken aan het onderzoek of als de verbeteringen niet toereikend zijn, licht de TZH de gemeente(n) in via de verantwoordelijke ambtelijke organisatie. De gemeente bepaalt vervolgens of er wordt opgeschaald naar handhaving. Het handhavingsbeleid en -instrumentarium vallen in zijn geheel onder de verantwoordelijkheid van de colleges van B&W van de gemeenten. De contracthouder (of de afdeling handhaving) kan in opdracht van het college handhaven vanuit de bepalingen voortvloeiend uit de inkoopcontracten of de subsidiebeschikking conform de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wmo-verordening. Blijkt de kwaliteit niet conform het contract of subsidiebeschikking óf blijkt er sprake te zijn van onrechtmatig handelen, dan kan de gemeente de relatie verbreken en/of geen nieuwe cliënten meer bij de aanbieder laten instromen. Dit kan consequenties hebben voor de andere betrokken gemeenten die ook een relatie met deze aanbieder hebben. Onderlinge afstemming is daarom nodig (in hoofdstuk 3 staat dit nader beschreven).
2.5 Toezicht en handhaving van rechtmatigheid en doelmatigheid
Het rechtmatigheidstoezicht (het voorkomen van oneigenlijk gebruik of misbruik van de Wmo voorzieningen) is een specifiek onderwerp dat nadere acties van (individuele) gemeenten vergt. Derhalve ligt de verantwoordelijkheid van het toezicht op rechtmatigheid en doelmatigheid en het afdwingen van de naleving van de kwaliteitseisen middels handhaving bij de gemeenten en valt niet onder het kwaliteitstoezicht van GGDrU. Wel is er vaak sprake van een verband tussen rechtmatigheid en kwaliteit.
3. Handhaving: verantwoordelijkheid van de gemeente
De TZH heeft als taak om de rapportages van toezichtbezoeken waar nodig te voorzien van verbetermaatregelen in de vorm van corrigerende maatregelen, advies- of stimuleringsmaatregelen. Deze maatregelen vormen een vast onderdeel van het toezicht Wmo en worden niet als handhavingsmaatregelen beschouwd.
De TZH adviseert het college toe te zien of de verbeterpunten door de aanbieder worden opgepakt en het plan van aanpak dat de aanbieder heeft opgesteld wordt uitgevoerd. De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit komt daarmee vooral te liggen bij de Wmo aanbieder. Bij zeer ernstige tekortkomingen, waarbij herstel op korte termijn niet verwacht wordt, kan de TZH besluiten om niet eerst een verbetertermijn te geven, maar direct inhoudelijk beargumenteerd op te schalen naar de gemeente. Het handhavingsbeleid en -instrumentarium na kwaliteitstoezicht valt, zoals eerder geschreven, onder de verantwoordelijkheid van de colleges van B&W en wordt uitgevoerd door de gemeenten. Bij doelmatigheidsonderzoeken, rechtmatigheidsonderzoeken en overgaan tot handhaven gaat het om kerntaken binnen de uitvoering van de Wmo 2015 die binnen het publiek domein horen.
Omdat veel aanbieders van Wmo-voorzieningen met inwoners uit meerdere gemeenten in regio Utrecht te maken hebben, rijst de vraag welke gemeente in een gegeven geval actie onderneemt. Elke casuïstiek vraagt om maatwerk waardoor geen vastomlijnde afspraken zijn gemaakt over de initiatiefnemende gemeente inzake handhaving.
Wel nemen de TZH en de gemeenten de volgende overwegingen hierin mee:
Met de deelnemende gemeenten is afgesproken dat de gemeente, die de intenties heeft handhavingsmaatrelen in te zetten, de andere betrokken gemeente(n), informeert. Doel hiervan is met elkaar af te stemmen welke stappen het beste genomen kunnen worden en wie dit het beste kan doen. GGDrU kan worden benaderd indien de informatie over betrokken gemeenten niet bekend is bij de initiatief nemende gemeente. Hierin is het van belang bekend te zijn met de verschillen in de relatie met de aanbieder (subsidierelatie of contractrelatie). Dat brengt verschillen met zich mee in de aanpak.
Op basis van het advies van de TZH overwegen de gemeenten als eerste of de geconstateerde verbeterpunten dusdanig ernstig zijn dat:
Samengevat verloopt het toezicht zoals in onderstaande figuur wordt weergegeven.
Doel van de handhaving is: het bevorderen van het nalevingsgedrag van aanbieders om risico’s te verminderen en kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning te verbeteren. Om dit doel te bereiken staat de gemeente verschillende instrumenten ter beschikking. We onderscheiden daarbij bestuursrechtelijke en civielrechtelijke maatregelen. Bij een subsidierelatie gaat het om een bestuursrechtelijke relatie. Wanneer gemeente en aanbieder een overeenkomst (sluiten van een contract) zijn aangegaan dan gaat het om een privaatrechtelijke relatie. In beide situaties dienen de aanbieders zich te houden aan de eisen in de Wmo 2015, in de verordening uitgewerkte en in beschikkingen dan wel in de overeenkomsten overeengekomen voorgeschreven kwaliteitseisen.
4.2 Bestuursrechtelijke maatregelen
Voor een deel van de gemeenten is er geen sprake van inkoop, maar van een subsidierelatie met de aanbieders van ondersteuning. Binnen subsidierelaties kunnen alleen publiekrechtelijke maatregelen genomen worden. Bij gecontracteerde aanbieders kunnen eventueel ook privaatrechtelijke maatregelen worden genomen (zie 4.3).
Met deze maatregelen is het mogelijk om de zorgaanbieder te dwingen mee te werken:
Voorafgaand aan bestuurlijke maatregelen kan de gemeente na acties door TZH de aanbieder van zorg/ondersteuning uitnodigen voor een overleg over medewerking aan het onderzoek of het voldoen aan de verbeterpunten die naar aanleiding van het Wmo toezicht zijn geconstateerd.
Bij bestuurlijke maatregelen kan men kiezen tussen een aantal maatregelen, onder andere een last onder dwangsom7 of last onder bestuursdwang8. In de afweging tussen het toepassen van deze twee maatregelen nemen de gemeenten in ieder geval het volgende in overweging9:
Een last onder dwangsom wordt bijvoorbeeld opgelegd wanneer een beroepsbeoefenaar geen medewerking verleent aan de inzage van cliëntendossiers. Het blijft mogelijk om een bestuursdwang op te leggen als geen gevolg wordt gegeven aan een aanwijzing of bevel (hoofdstuk 5 Awb).
Wanneer een aanbieder niet voldoet aan de kwaliteitseisen volgend uit Wmo 2015, de kwaliteitseisen die zijn opgenomen in de verordening (niet zijnde een overeenkomst) en/of algemeen geldende normen (ondergrensnormen) die zijn opgesteld door de gemeenten uit de regio Utrecht, kan de gemeente, bij niet meewerken aan een onderzoek en/of naar de naleving van de kwaliteitseisen, voor een bestuursrechtelijke benadering kiezen en besluiten tot het toepassen van een van de voornoemde bestuursrechtelijke maatregelen en uiteindelijk eventueel overgaan tot intrekking van de subsidiebeschikking (artikel 4:48 Awb).
Op de maatregelen zijn de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van toepassing, zoals het zorgvuldigheidsbeginsel, evenredigheidsbeginsel, proportionaliteit en subsidiariteit. Tegen een dergelijk besluit kan bezwaar worden gemaakt en kan in beroep worden gegaan bij de bestuursrechter.
Na het constateren van een overtreding en het eventueel verbeuren van een dwangsom, verstuurt de gemeente een verbeuringsbrief. Bij het verbeuren van een dwangsom ontstaat een betalingsverplichting. De lengte van de betalingstermijn bedraagt conform de Awb zes weken. Wanneer de verbeurde dwangsom niet binnen zes weken wordt betaald, wordt door het bestuursorgaan eerst een invorderingsbeschikking afgegeven, alvorens een aanmaning te kunnen versturen en eventueel een dwangbevel te kunnen uitvaardigen. Tegen deze invorderingsbeschikking staat bezwaar en beroep open. De rechter kan dan oordelen over het bestaan en de omvang van de geldschuld.
Betreft het een toegekende voorziening in natura of in de vorm van een PGB10, dan kan afhankelijk van de bepalingen in de wet, verordening(en) en toekenningsbeschikking besloten worden tot vervolgacties.
Bestuurlijke boete niet mogelijk
Het opleggen van een bestuurlijke boete aan een aanbieder voor het niet nakomen van de kwaliteitseisen is niet mogelijk. Artikel 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht stelt dat daar de wet zelf (Wmo 2015) een grondslag voor moet geven en die is er niet. Er bestaat alleen de mogelijkheid van herzien of intrekken van de indicatie voor de betreffende cliënt (artikel 2.3.10 Wmo 2015). Wel kan er verhaal van kosten plaatsvinden (terugvordering) als er sprake is van opzettelijk handelen (artikel 2.4.1 Wmo 2015). Dat is een zware bewijslast aan de kant van de gemeenten. De gemeenten dienen daarvoor in hun verordening regels hebben gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet (artikel 2.1.3, lid 4 Wmo 2015).
4.3 Privaatrechtelijke maatregelen
Als algemene lijn kan aangehouden worden dat het publiekrecht preferent is. Er zijn gemeenten die als inkoper contractuele afspraken hebben gemaakt met Wmo-aanbieders. Hierdoor is sprake van een civielrechtelijke verhouding. Als de aanbieder niet voldoet aan de overeengekomen kwaliteitseisen en er dus sprake is van een wanprestatie, kan de gemeente de aanbieder in gebreke stellen. Zo nodig kan de gemeente uiteindelijk overgaan tot ontbinding dan wel beëindiging van de overeenkomst. (Ingebrekestelling, ontbinding, beëindiging, terugvordering, enz.).
De beginselen van redelijkheid en billijkheid zijn hierop van toepassing. De Wmo-aanbieder kan op zijn beurt het handelen van de gemeente als contractpartij laten toetsen door de privaatrechter.
Proces van aanpak bij in gebreke stellen:
Schriftelijk (als nodig inkoopvoorwaarde) in gebrekestellen met een termijn van orde en eventuele schorsing van betalingen en cliëntenstop, aansprakelijkstelling van de aantoonbaar geleden schade en vooraankondiging van ontbinding van overeenkomst, opleggen medewerkingsplicht aan overplaatsing van de cliënten, sanctie/boete;
Zoals eerder beschreven kan de TZH advies, stimulering en correctie toepassen en de gemeente kan bestuursrechtelijke en/of privaatrechtelijke maatregelen nemen. Bij het inzetten van interventies hanteren de gemeenten de volgende piramide naar zwaarte van de maatregel:
Voorafgaande aan de handhaving kan de gemeente - afhankelijk van de situatie -overwegen een waarschuwing11 af te geven.
Per geval wordt bezien welke interventie op korte en langere termijn het meest effectief is. De interventies hoeven niet persé na elkaar te worden ingezet. In een enkel geval kan het effectief zijn verschillende interventies gelijktijdig toe te passen. Denk daarbij aan een samenloop van verscherpt toezicht met een privaatrechtelijke maatregel. De gemeente houdt de TZH en andere gemeenten die de aanbieder hebben gecontracteerd op de hoogte van de interventies die ingezet worden.
In onderstaande figuur staan de verschillende handhavingsmaatregelen weergegeven, geordend van licht naar zwaar.12
4.5 Uitgangspunten bij handhaving
De gemeente hanteert de volgende uitgangspunten bij handhaving:
Handhaving is maatwerk en zal in elke situatie apart afgewogen worden. Er is geen vaste volgorde van maatregelen. Een lichte maatregel gaat niet vanzelfsprekend vooraf aan een zware maatregel. Zo kan een gemeente ook bij een eerste overtreding, direct de zwaarste maatregel inzetten als de ernst van de situatie hierom vraagt.
Om de juiste maatregel te bepalen hanteert de gemeente de volgende wegingsfactoren:
Bij de afweging welk type maatregel wordt ingezet, hanteert de gemeente als richtlijn onderstaande opgestelde matrix. Daarbij zijn de maatregelen onderscheiden naar drie categorieën (van zwaar naar licht):
Handhaving is en blijft maatwerk. Er is een matrix opgesteld welke een indicatie geeft voor het type maatregel. Afwijken hiervan is beargumenteerd mogelijk.
Figuur 3. Matrix situatie ernst en kans op herhaling
Hieronder volgen voorbeelden van situaties. Deze kunnen worden ingedeeld in de drie hoofdthema’s waarop de kwaliteit wordt getoetst:
Bijlage 1. Wettelijk kader en kwaliteitsnormen
Kwaliteitseisen Wmo 2015 (voorziening gespecificeerde normen)
De op de voorziening gespecificeerde normen zijn afgeleid uit de kwaliteitseisen van de Wet maatschappelijk ondersteuning 2015.
Zie ook: http://wetten.overheid.nl/BWBR0035362/2016-08-01
|
|
|
|
|
|
|
Algemeen geldende kwaliteitsnormen (ondergrensnormen)
Algemeen geldende normen zijn normen die voor iedere aanbieder gelden en gaan primair om het minimaliseren van onwenselijke en onveilige situaties en het stellen van een minimale kwaliteitseisen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2018-81822.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.