Gemeenteblad van Haarlem
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Haarlem | Gemeenteblad 2018, 75576 | Overige overheidsinformatie |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Haarlem | Gemeenteblad 2018, 75576 | Overige overheidsinformatie |
(Concept) Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2018
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem maakt bekend dat zij een nieuwe Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2018 heeft voorbereid.
De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de huidige Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2015 zijn de volgende:
1. De nieuwe verordening is aangepast aan recente jurisprudentie
Verschillende uitspraken van de Centrale Raad van Beroep stellen vast dat de zogeheten essentialia van het voorzieningenpakket in de verordening moeten staan. Essentialia zijn de algemene uitgangspunten bij de maatwerkvoorzieningen, te weten de duiding van de aard en de omvang van de (maatwerk-)voorzieningen en de voorwaarden om hiervoor in aanmerking te kunnen komen.
Deze essentialia horen opgenomen te zijn in de verordening. Zij vormen het kader waarbinnen het college uitvoering kan geven aan de Wmo en mogen dus niet gedelegeerd worden aan B & W. Dit is betiteld als onbevoegde delegatie.
Ook vallen de volgende zaken onder de essentialia die in de Verordening moeten staan:
De essentialia staan in de huidige Haarlemse regelgeving met name in het uitvoeringsbesluit en in de uitvoeringsregels. Deze zijn overgeplaatst naar de nieuwe concept-Verordening.
2. Het nieuwe beleid ‘Opvang Wonen en Herstel’ is nu verankerd in de Wmo verordening
De gemeenteraad heeft op 22 september 2016 de beleidsnota ‘Opvang, Wonen en Herstel’ vastgesteld. Inmiddels heeft er conform dit nieuwe beleidskader een verwerving plaatsgevonden van nieuwe voorzieningen.
Om het nieuwe beleid per 1 juli 2018 conform uit te kunnen voeren is nu ook de verordening aangepast in lijn met het beleidskader ‘Opvang Wonen en Herstel’.
Sinds 1 januari 2018 is gewerkt met bijlages bij de uitvoeringsregels voor huishoudelijke ondersteuning en begeleiding. Deze addenda zijn nu ook verwerkt in de verordening.
3. Een aantal zaken is aangepast om beter aan te sluiten bij de ondersteuningsvraag van de inwoners:
In de praktijk is gebleken dat een aantal uitvoeringszaken bijgesteld moet worden:
Invoering van vaste looptijden voor de eigen bijdrage bij natura voorzieningen (hulpmiddelen) en woningaanpassingen. Op dit moment betalen inwoners hiervoor een eigen bijdrage zolang ze van deze voorzieningen gebruik maken. Als inwoners voor een pgb kiezen gelden wel vaste looptijden. Dit is nu gelijkgetrokken zodat er geen verschil meer is tussen de keuze voor een pgb of een voorziening in natura.
Verhoging van de vergoeding voor verhuiskosten van € 2.500 naar € 3.500. De gemeente moet een inwoner bij een verhuizing compenseren in de kosten voor raam-, vloer-, en wandbedekking voor de nieuwe woning en de verhuizing van de inboedel hier naar toe. De € 3.500 voldoet aan de NIBUD normen hiervoor.
Het pgb voor lokale verplaatsingen wordt bijgesteld van € 25,00 naar € 35,00 (prijspeil 2018). Voor echtparen wordt dit bijgesteld van € 37,50 naar € 52,50. Omdat gekozen kan worden voor het pgb als alternatief voor de Regiorijder, wordt ook hier het aantal kilometers verhoogd van 1.500 naar 2.000 km.
Voor vervangingen van eerder verstrekte losse woonvoorzieningen (douche- en toiletstoelen) tot een bedrag van € 1.000 en voor vervangingen van douche / föhntoiletbrillen en sanibroyeurs wordt geen eigen bijdrage meer gevraagd. De samenloop met huishoudelijke ondersteuning is hier zo groot, dat noch de inwoner noch de gemeente baat heeft bij het opleggen van de eigen bijdrage.
De Verordening treedt op 1 juli 2018 in werking. De verordening ligt van 11 april tot en met 23 mei (zes weken) ter inzage via de gemeentelijke website. U kunt uw reactie naar aanleiding van deze verordening sturen naar het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, t.a.v. G. Nijland, postbus 511, 2003 PB Haarlem.
Het is ook mogelijk om een gedrukt exemplaar op te halen bij de gemeente op het adres Zijlvest 39 in Haarlem. Dit loket is geopend op werkdagen van 9.00 tot 16.00 uur en op donderdag van 9.00 tot 20.00 uur.
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2018
De raad van de gemeente Haarlem;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 2018, BBV nr: 2018/126547;
gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede en derde lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 156 van de Gemeentewet;
gelet op de doelstellingen zoals verwoord in de door de raad vastgestelde beleidskaders :
gezien het advies van de commissie Samenleving;
inwoners die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn, onvoldoende in staat zijn tot participatie, of niet in staat zijn zich zelfstandig te handhaven in de samenleving in verband met een beperking, chronisch psychische of psychosociale problemen, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;
“Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2018”.
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening en de daarop gebaseerde regelgeving wordt verstaan onder:
algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, die algemeen verkrijgbaar is, die niet aanzienlijk duurder is dan vergelijkbare producten en een gezonde persoon zou, mede gelet op de individuele omstandigheden van het geval, waaronder de leeftijd, ook beschikken over de voorziening;
algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning. In Haarlem wordt dit voorzieningen aanbod de sociale basis genoemd.
gemeenschappelijke ruimten: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woonruimte van de cliënt waar deze zijn hoofdverblijf heeft vanaf de toegang tot het woongebouw te bereiken, waaronder begrepen ruimten voor gemeenschappelijk gebruik zoals een keuken of recreatieruimte;
onderzoeksverslag: de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 achtste lid van de wet, waarin de adviezen, verwijzingen en afspraken staan die in samenspraak met de cliënt zijn gemaakt, eventueel aangevuld met zijn persoonlijk plan en de beoogde resultaten;
Artikel 1.2 Doelgroep van de verordening
HOOFDSTUK 2 SPEERPUNTEN VAN BELEID
Artikel 2.1 Perspectief van de inwoner
De gemeente stelt de leefwereld van inwoners centraal, niet de systeemwereld. Uitgangspunt is het dagelijks leven van Haarlemmers en ‘doen wat nodig is’.
Artikel 2.2 Kracht van de wijk
De gemeente organiseert zorg en ondersteuning zo dicht mogelijk in de leefomgeving van inwoners.
A rtikel 2.3 Samenhangende aanpak
De gemeente wil een aanpak zonder schotten tussen voorzieningen. Dat veronderstelt een goede samenwerking tussen partners, op stedelijk niveau of in wijken.
De gemeente is opdrachtgever en stuurt op resultaten, de aanbieders zijn de deskundigen.
AFDELING II ONDERZOEK NAAR MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING
HOOFDSTUK 3 MELDING EN ONDERZOEK
Artikel 3.2 Cliëntondersteuning
Indien er geen of onvoldoende gegevens bekend zijn volgt er zo spoedig mogelijk na de melding een gesprek met de cliënt en zijn mantelzorger. Hierbij wordt rekening gehouden met het persoonlijk plan, indien aanwezig. De volgende onderwerpen worden in samenhang met elkaar besproken:
de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd of beschut wonen of opvang;
de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en met partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;
AFDELING III ALGEMENE VOORZIENINGEN
HOOFDSTUK 4 UITGANGSPUNTEN EN DE AARD VAN ALGEMENE VOORZIENINGEN
Artikel 4.1 Uitgangspunten van algemene voorzieningen
Artikel 4.2 Aanbod van algemene voorzieningen
AFDELING IV MAATWERKVOORZIENINGEN
HOOFDSTUK 5 AANVRAAG EN VORMEN VAN VERSTREKKING
Artikel 5.2 Inhoud beschikking
Artikel 5.3 Vormen van verstrekking
HOOFDSTUK 6 BEOORDELING AANSPRAAK
Artikel 6.1 Wettelijke criteria maatwerkvoorziening
De maatwerkvoorziening als bedoeld in het eerste lid levert, rekening houdend met het onderzoeksverslag, de beschreven persoonskenmerken en indien aanwezig het persoonlijk plan, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid en/of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven wonen.
Artikel 6.2 Algemene criteria maatwerkvoorziening
HOOFDSTUK 7 PERSOONSGEBONDEN BUDGET (pgb)
Artikel 7.2 Afweging kwalificatie ondersteuner uitvoering pgb
Artikel 7.3 Vaststellen hoogte pgb
De hoogte van het pgb voor vervoersvoorzieningen, hulpmiddelen en woningaanpassingen bedraagt in ieder geval niet meer dan de aanschafprijs of bekostiging van de goedkoopst passende bijdrage van de aan de gemeentelijke leverancier verschuldigde huurprijs over een periode van 5 jaar. Daarbij is rekening gehouden met onderhoud, reparatie en verzekering zoals die door het college aan de aanbieder verschuldigd is voor zover het een voorziening uit het overeengekomen kernassortiment van de gemeentelijke leverancier betreft.
HOOFDSTUK 8 HUISHOUDELIJKE ONDERSTEUNING
Artikel 8.1 Resultaten huishoudelijke ondersteuning
Artikel 8.2 Criteria huishoudelijke ondersteuning
HOOFDSTUK 9 Ambulante begeleiding, dagbesteding en kortdurend verblijf
Artikel 9.1 Maatschappelijke ondersteuning
Artikel 9.2 Resultaten ambulante begeleiding
Artikel 9.3 Resultaten kortdurend verblijf
Artikel 9.4 Resultaten dagopvang
Artikel 9.5 Resultaten ondersteuning voor jongvolwassenen van 18-23
Artikel 9.6 Criteria maatschappelijke ondersteuning
De cliënt komt niet in aanmerking voor ondersteuning als bedoeld in dit hoofdstuk indien hij één of meer huisgenoten heeft die naar oordeel van het college gebruikelijke hulp kunnen verlenen. Artikel 8.2 lid 2 en 3 is hier van overeenkomstige toepassing.
HOOFDSTUK 10 ONDERSTEUNING GERICHT OP HET GEBRUIK VAN DE WONING
Artikel 10.1 Resultaat woonvoorziening
De woonvoorziening is er op gericht dat de cliënt normaal gebruik kan maken van de woning waar hij zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben na een noodzakelijke verhuizing naar een adequate woning. Onder normaal gebruik van de woning wordt verstaan het kunnen verrichten van de elementaire woonfuncties met onder andere de volgende resultaten:
Artikel 10.2 Criterium woonvoorziening
Een woonvoorziening heeft uitsluitend betrekking op woonruimten die:
Artikel 10.3 Aanvullende criteria woonvoorziening
Artikel 10.4 Hoofdverblijf in een instelling
HOOFDSTUK 11 ONDERSTEUNING GERICHT OP VERPLAATSEN BINNEN DE LEEFOMGEVING EN SPORT
Artikel 11.1 Maatschappelijke ondersteuning
Artikel 11.2 Resultaat verplaatsingsvoorziening
Artikel 11.3 Criterium verplaatsingsvoorziening
Een voorziening voor verplaatsingen binnen de leefomgeving wordt slechts verstrekt als de cliënt het openbaar vervoer niet kan bereiken of niet kan gebruiken en/of is aangewezen op het in overwegende mate zittend verplaatsen.
HOOFDSTUK 12 OPVANG, WONEN EN HERSTEL
Artikel 12.1 Maatschappelijke ondersteuning
Artikel 12.2 Resultaten beschut- of beschermd wonen
Artikel 12.3 Resultaten maatschappelijke opvang
Maatschappelijke opvang is gericht op eén of meer van de volgende resultaten:
Artikel 12.4 Resultaten opvang slachtoffers van huiselijk geweld
Opvang slachtoffers van huiselijk geweld is gericht op eén of meer van de volgende resultaten ten behoeve van het zo snel mogelijk toe leiden naar zelfstandigheid:
Artikel 12.5 Aanvullende criteria beschut of beschermd wonen
Artikel 12.6 Aanvullende criteria maatschappelijke opvang
Een cliënt kan in aanmerking komen voor maatschappelijke opvang als hij :
Artikel 12.7 Aanvullende criteria opvang slachtoffers van huiselijk geweld
Cliënten, al dan niet met kinderen, hebben toegang tot de maatwerkvoorziening ‘opvang slachtoffers huiselijk geweld’ indien:
HOOFDSTUK 13 BIJDRAGE IN DE KOSTEN
Artikel 13.1 Maatwerkvoorziening
Artikel 13.2 Looptijd van de eigen bijdrage
Artikel 13.3 Algemene voorziening
Artikel 13.4 Kostprijs berekening voor bijdrage in de kosten
Artikel 13.5 Vaststelling en inning van bijdrage voor maatschappelijke opvang en opvang slachtoffers van huiselijk geweld
Artikel 14.1 Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen
Het college kan op aanvraag een financiële tegemoetkoming aan ingezetenen verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie die als gevolg van een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen aannemelijke meerkosten hebben. Deze tegemoetkoming kan ook worden verstrekt via de collectieve gemeentelijke zorgpolis.
HOOFDSTUK 15 TOEZICHT EN HANDHAVING
Artikel 15.1 Nieuwe feiten en omstandigheden
Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt uit eigen beweging of op verzoek, zonder uitstel, mededeling aan het college van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.
Voor lopende persoonsgebonden budgetten voor diensten geldt het volgende:
bij (plotselinge) opname van de cliënt in een ziekenhuis of instelling wordt een lopende pgb tot maximaal twee maanden na opname ter beschikking gesteld aan de zorgverlener, ondanks de gewijzigde situatie. Na deze twee maanden wordt op basis van de dan geldende situatie een heroverweging gedaan over de benodigde zorg en wijze van financiering en kan het pgb beëindigd worden.
Artikel 15.3 Herziening of intrekking
Artikel 15.5 Wangedrag en onzorgvuldig gebruik
Bij herhaald en/of ernstig wangedrag bij het ontvangen van diensten of bij herhaald onzorgvuldig gebruik van een in bruikleen verstrekte maatwerkvoorziening, treft het college -al dan niet tijdelijk- maatregelen jegens cliënt ter bescherming van de medewerker van een aanbieder of ter voorkoming van (verdere) schade aan de in bruikleen verstrekte maatwerkvoorziening.
Het college zet in op fraudepreventie, dat in ieder geval omvat:
Artikel 15.7 Controle persoonsgebonden budgetten
Het college kan de besteding van de persoonsgebonden budgetten controleren.
HOOFDSTUK 16 KWALITEIT EN KLACHTEN
Artikel 16.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
Artikel 16.2 Verhouding prijs-kwaliteit van voorziening geleverd door derden
Artikel 16.4 Medezeggenschapsregeling bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning
Artikel 16.5 Meldingsregeling calamiteiten en geweld
HOOFDSTUK 17 MANTELZORGWAARDERING EN INSPRAAK
Artikel 17.1 Jaarlijkse waardering mantelzorgers
De gemeente ontwikkelt algemeen toegankelijke voorzieningen om mantelzorgers te ondersteunen en organiseert daarnaast een jaarlijkse activiteit voor mantelzorgers.
Het college betrekt inwoners van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.
Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Artikel 18.1 Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing hiervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard en afwijking leidt tot een beter resultaat voor de cliënt.
Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en door het college vastgestelde bedragen verhogen of verlagen.
Artikel 18.3 Intrekking Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Haarlem 2015 en overgangsrecht
Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2018, worden afgehandeld krachtens de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2018.
Artikel 18.4 Inwerkingtreding en citeertitel
Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 juli 2018 en wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2018.
Opdracht Wmo 2015 aan de gemeente
De Wmo 2015 draagt gemeenten op zorg te dragen voor maatschappelijke ondersteuning en de kwaliteit en continuïteit van voorzieningen. Over een aantal onderwerpen moet de gemeenteraad bij verordening regels stellen. De Verordening maatschappelijke ondersteuning Haarlem 2018 bevat regels over de ondersteuning bij het versterken van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking en/of met chronische psychische of psychosociale problemen.
In 2015, 2016 en 2017 hebben we in de praktijk ervaring opgedaan met de verordening. Er is gebleken dat aanpassingen op onderdelen noodzakelijk zijn. Dit is met name ingegeven door de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep.
Maatschappelijke ondersteuning is onderdeel van het brede sociaal domein in Haarlem. De leidende patronen voor de transformatie van het sociaal domein zijn ook op de maatschappelijke ondersteuning van toepassing:
Werken vanuit het perspectief van de inwoner
De leefwereld van inwoners staat centraal, niet de systeemwereld. Uitgangspunt is het dagelijks leven van Haarlemmers en ‘doen wat nodig is’. De gemeente onderschrijft daarom de werkwijze van de ‘omgekeerde toets’ (zie verderop). De gemeente zet in op meer persoonlijk contact tussen onze medewerkers en inwoners. Toegang tot maatwerkvoorzieningen kan ook verkregen worden via de sociaal wijkteams. En de gemeente blijft leren te werken vanuit het perspectief van de burger door de inrichting van een breed casuïstiekoverleg in het sociaal domein.
De zorg en ondersteuning worden zo dicht mogelijk in de leefomgeving van inwoners georganiseerd. De sociaal wijkteams hebben daarin een vooraanstaande positie. Maar ook de overige ondersteuning in de sociale basis wordt waar mogelijk op wijkniveau georganiseerd. Door ondersteuning dichtbij en laagdrempelig te organiseren kan ook meer en beter ingespeeld worden op initiatieven van inwoners en sociaal ondernemers. De gemeente zet sterk in op preventieve maatregelen om er voor te zorgen dat inwoners zelfredzaam blijven en blijven participeren.
Samenhangende aanpak zonder schotten of kolommen
De gemeente wil een aanpak zonder schotten tussen voorzieningen. Dat veronderstelt een goede samenwerking tussen partners, op stedelijk niveau of in wijken. Een samenhangende aanpak moet er in resulteren dat inwoners soepel kunnen overstappen als zij meer of juist minder ondersteuning nodig hebben. Ook samenwerking met vrijwilligers en mantelzorgers is daarbij van belang. Een samenhangende aanpak draagt ook bij aan de herkenbaarheid (en bekendheid) van voorzieningen.
Samenwerken met alle betrokkenen, met respect voor ieders rol en belang
Net als in de afgelopen periode geeft de gemeente ook de komende jaren gezamenlijk met de partners de samenwerking verder vorm. De gemeente is opdrachtgever en stuurt op resultaten, de aanbieders zijn de deskundigen. Gemeente en partners doen het samen, vanuit het perspectief van de inwoner.
In de lokale ondersteuningsstructuur onderscheiden we de volgende niveaus:
Inwoners en hun sociale netwerk
Uitgangspunt is de redzaamheid en de mogelijkheden van inwoners en hun sociale netwerk; mensen die zich proberen te redden in hun dagelijks leven, elkaar hulp geven en vragen en samen initiatieven ondernemen. Ook sociaal ondernemers en organisaties en instanties die hulpverlening niet als kerntaak hebben dragen hieraan bij, zoals sportverenigingen, onderwijsinstellingen, religieuze instellingen of de wijkagent. Zij bieden op hun eigen wijze ondersteuning, signaleren en leiden inwoners met problemen waar nodig naar professionele hulp.
Sommige mensen hebben (tijdelijk, langdurig of altijd) moeite zichzelf te redden in het dagelijks leven en hulp te vragen of te geven. Voor hen zijn algemene voorzieningen beschikbaar in de stad en in wijken en buurten. Hier kunnen inwoners met een ondersteuningsbehoefte gebruik van maken zonder dat een diepgaand onderzoek naar de persoonskenmerken, behoeften en mogelijkheden van de gebruiker heeft plaatsgevonden en zonder dat zij een besluit van de gemeente nodig hebben. De ondersteuning is dus vrij toegankelijk; inwoners kunnen zich rechtstreeks tot de aanbieder van de ondersteuning wenden. Inwoners kunnen uiteraard ook door derden verwezen worden naar deze algemene voorzieningen. De voorziening kan geschikt zijn voor de hele bevolking of voor specifieke groepen.
Wanneer iemand naar het oordeel van het college op bepaalde leefgebieden niet in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en onvoldoende is geholpen met de inzet van gebruikelijke hulp, mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen, dan kan het college besluiten een maatwerkvoorziening te verstrekken. Maatwerkvoorzieningen zijn niet rechtstreeks toegankelijk; er is een besluit van de gemeente noodzakelijk. Tegen dit besluit is bezwaar en beroep mogelijk. De toegang tot maatwerkvoorzieningen verloopt via de gemeente of het Sociaal Wijkteam.
Werkwijze: de ‘omgekeerde toets’
Vanuit landelijke jurisprudentie en lokale bezwaar- en beroepszaken is er een roep om het vastleggen van voldoende (noodzakelijke) criteria in de verordening en onderliggende regelgeving. Deze lijn volgen wij dan ook. Dit neemt niet weg dat het noodzakelijk is flexibel en vanuit het perspectief van de inwoner met de regelgeving om te gaan, als individuele omstandigheden daarom vragen. Dit speelt met name daar waar breder moet worden gekeken dan alleen naar de Wmo (situaties met complexe en meervoudige problemen). Landelijk is hiervoor een methode ontwikkeld “de omgekeerde toets”. Voor de gemeente is deze werkwijze leidend voor haar contacten met inwoners.
De werkwijze van de omgekeerde toets begint met kijken wat (cliënt vindt dat) nodig is in een concreet geval en of dat past binnen de grondwaarden van de wet en het lokale beleid (zoals hierboven beschreven).
Mogelijke effecten van een besluit worden op alle leefdomeinen meegewogen. Er volgt wel een juridische toets, maar de wetsartikelen worden hierbij gezien als instrumenten om de grondwaarden van de wetten te realiseren. Zo is maatwerk mogelijk zonder dat het tot willekeur leidt. En omdat de grondwaarden van de verschillende wetten binnen het sociaal domein gelijk zijn maakt dit het integraal werken in de gemeente veel eenvoudiger. Bovendien is het toetsbaar in bezwaar en beroep.
In de Wmo en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit is een groot aantal definities opgenomen, reden waarom het aantal in deze verordening beperkt is. Niet iedere bepaling behoeft toelichting.
Ad a algemeen gebruikelijke voorziening
Deze begripsbepaling is van belang voor beantwoording van de vraag of cliënt zélf zijn beperkingen kan oplossen. Hier is uitgebreide jurisprudentie over die telkens weer individueel afgewogen zal moeten worden bij ieder onderzoek naar hulpvragen van inwoners.
In Haarlem maken algemene voorzieningen deel uit van de sociale basis.
Het kan bij een beperking gaan om diverse factoren. Veelal zijn het moeilijkheden in het uitvoeren van activiteiten ten gevolge van een aandoening, een aangeboren afwijking, letsel, ouderdom of chronische pijn. Ook een chronisch psychisch of psychosociaal probleem kan oorzaak zijn van een beperking.
Het Besluit maatschappelijke ondersteuning Haarlem, waarin door het college op grond van deze verordening nadere regels zijn gesteld.
De gemeente Haarlem wijkt op punten af van het landelijke Uitvoeringsbesluit Wmo. Zo zijn specifieke voorzieningen uitgezonderd van de eigen bijdrage en worden er vaste looptijden gehanteerd per voorzieningensoort.
Het gaat bijvoorbeeld om het helpen met eten koken, stofzuigen, kinderen aankleden, naar school brengen en diverse taken in verband met begeleiding.
In de volgende situaties wordt ervan uitgegaan dat de huisgenoot geen gebruikelijke hulp biedt of kan bieden:
Ad j: Gemeenschappelijke ruimten
De begripsbepaling geeft het verschil aan tussen de woonruimte van een cliënt en de delen van het (woon)gebouw waar de cliënt woont, die ook door anderen worden of kunnen worden gebruikt. Er is sprake van een gemeenschappelijke ruimte als de cliënt alleen middels deze ruimte zijn woning kan bereiken of betreden.
Het begrip is ruim geformuleerd in die zin dat personen die elders wonen niet de mogelijkheid wordt ontnomen om naar de gemeente Haarlem te kunnen verhuizen. Wel zal deze persoon bij de keuze van een woning nadrukkelijk rekening moeten houden met zijn beperkingen (zie verder artikel 9.5 vierde lid van de verordening).
Een huurder of kostganger wordt niet aangemerkt als huisgenoot. Of er sprake is van een commerciële relatie moet blijken uit een huur- of kostgangersovereenkomst.
Als mensen omwille van hun zorgbehoefte op één adres ieder zelfstandig wonen, dan worden zij ook niet aangemerkt als huisgenoot. Te denken valt hierbij aan woongemeenschappen van ouderen of gehandicapten.
De wet definieert (waarschijnlijk onbedoeld) niet wat onder een instelling wordt verstaan. Afhankelijk van het individuele geval kan het college ook kortdurend verblijf verlenen in een accommodatie van een aanbieder.
Deze begripsbepaling is relevant voor de toepassing van artikel 5.2 tweede lid onder c van de verordening. Een persoon zonder beperkingen heeft de hier bedoelde ‘meerkosten’ van een voorziening niet. Dat betekent dat in voorkomende gevallen dat het ‘meerdere’ voor verstrekking van een maatwerkvoorziening in aanmerking kan komen als dat noodzakelijk blijkt om de cliënt in staat te stellen tot zelfredzaamheid en participatie.
De behoefte aan maatschappelijke ondersteuning kan door of namens de cliënt kenbaar worden gemaakt. Een verzoek om informatie en/of advies wordt niet als melding aangemerkt. Zo kan het college iemand verwijzen naar algemene voorzieningen of op een andere manier informatie verstrekken. Na de melding is het college verplicht een onderzoek in te stellen.
Een melding is vormvrij, maar ten behoeve van een melding voor begeleiding en beschermd of beschut wonen is een speciaal formulier ontwikkeld.
Nadat het gesprek heeft plaatsgevonden en het onderzoek is afgerond maakt het college een onderzoeksverslag waarin de uitkomsten van het onderzoek staan. Dat wat in samenspraak met de cliënt is besproken wordt opgenomen in het dit verslag, waaronder de afspraken die gericht zijn op de ondersteuning. Hierin wordt in ieder geval ingegaan op de wettelijk voorgeschreven onderwerpen van artikel 2.3.2 vierde lid van de wet. Afhankelijk van het individuele geval kunnen ook andere onderwerpen worden beschreven. Indien aanwezig betrekt het college ook het persoonlijk plan bij het onderzoeksverslag. Een door de cliënt ondertekend onderzoeksverslag wordt aangemerkt als aanvraag.
In een persoonlijk plan geeft de cliënt aan welke ondersteuning hij denkt nodig te hebben. Ook beschrijft hij in het plan zijn omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 2.3.2 vierde lid van de wet.
Aan het recht op een persoonsgebonden budget voor diensten is voor de cliënt de plicht verbonden een pgb-plan, volgens het door de gemeente aangereikte format, op te stellen (zie art. 6.1 tweede lid onder a). Het college beoordeelt aan de hand van het door de cliënt overgelegde en ondertekende pgb-plan of de ondersteuning in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt. In het pgb plan komen onder meer de volgende zaken aan de orde:
Tot het sociale netwerk worden de personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Daaronder valt ook de mantelzorger. Zo’n sociale relatie brengt mee dat het gaat om personen met wie de cliënt regelmatig contacten onderhoudt zoals buren, familie, vrienden, medeleden van een vereniging, etc. Voor deze personen is het niet verplicht om de cliënt bij te staan. Het is vrijwillig en van belang is dat overbelasting voorkomen moet worden. De vraag of er personen in het sociale netwerk zijn aan wie iemand hulp zou kunnen en mogen vragen, komt aan de orde bij het onderzoek dat wordt wanneer iemand zich tot het college wendt met een hulpvraag.
De trajecthouder legt samen met de cliënt doelen, acties en plannen in het trajectplan vast die moeten leiden tot de plek waar iemand gezien zijn perspectief het beste past.
Ter beoordeling aan het college of er direct na de melding een maatwerkvoorziening moet worden ingezet, dit in afwachting van de uitkomsten van het gesprek.
Ad y: Verplaatsingsvoorziening
Voorbeelden van een verplaatsingsvoorziening zijn de Regiotaxi, de scootmobiel en de driewielfiets.
Voorbeelden van een woonvoorziening zijn de woningaanpassing en hulpmiddelen bij het wonen zoals de tillift en elektrische deuropener. Onder normaal gebruik van de woning wordt verstaan het kunnen verrichten van de elementaire woonfuncties. De belangrijkste elementaire woonfuncties zijn eten, slapen, gebruik van toilet en natte cel en het veilig kunnen spelen van kinderen. Ook koken en de was doen behoren tot de elementaire woonfuncties, het uitoefenen van een hobby in principe niet.
Extra toelichting op de gehanteerde plannen en het onderzoeksverslag:
(Uitleg over de verschillen tussen de plannen als genoemd onder u, v, en w):
Door het college. Na afronding van het onderzoek, maar in ieder geval binnen 6 weken na de melding. Voor de inhoud zie de begripsomschrijving onder r.
Door of namens de cliënt. Indienen binnen 7 dagen na de melding. Zie begripsomschrijving onder s.
Door of namens cliënt, binnen 15 werkdagen na ontvangst, alléén als een persoonsgebonden budget wordt gevraagd voor begeleiding en beschermd of beschut wonen. Zie begripsomschrijving onder t.
Artikel 1.2 Doelgroep van de verordening
Hierin wordt bepaald dat de cliënt die geen hoofdverblijf heeft in de gemeente Haarlem, geen aanspraak heeft op een maatwerkvoorziening. Voor opvang en beschermd wonen geldt dit niet.
HOOFDSTUK 2 SPEERPUNTEN VAN BELEID
AFDELING II ONDERZOEK NAAR MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING
HOOFDSTUK 3 MELDING EN ONDERZOEK
In dit hoofdstuk worden de procedureregels beschreven. Het gaat om de manier waarop het college om gaat met de melding van cliënten en hoe het onderzoek wordt gedaan en afgerond. De wettelijke termijn waarbinnen het onderzoek afgerond moet zijn is zes weken na de melding. De regels van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing op deze fase van het Wmo proces. Om toch voldoende rechtsbescherming te bieden kan de cliënt die een melding heeft gedaan na deze zes weken een aanvraag indienen.
Het eerste contact van de cliënt met de gemeente kan op verschillende manieren plaatsvinden: telefonisch of digitaal. Bij het sociaal wijkteam kunnen ook meldingen worden gedaan. Ook kan hier namens het college het onderzoek worden gedaan en kan er worden beschikt. De gemeentelijke Wmo medewerker die deel uitmaakt van het sociaal wijkteam neemt deze rol op zich. Bij het sociaal wijkteam kunnen meldingen telefonisch, digitaal en fysiek worden gedaan op één van de 9 locaties van het sociaal wijkteam (8 locaties voor Haarlemmers en 1 locatie voor Zandvoorters).
Naar aanleiding van dit eerste contact wordt beoordeeld of kan worden volstaan met informatie en advies of dat een onderzoek nodig is. Pas als dit laatste het geval is, komt het begrip “melding” in beeld. Is er naar oordeel van het college sprake van een melding, dan wordt deze geregistreerd. Zoals bij wet is voorgeschreven, bevestigt het college de ontvangst van de melding aan de cliënt. Na de melding of gelijktijdig met de melding start het college het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet: er vindt een gesprek plaats (zie verder artikel 2.3 van de verordening).
Van belang is dat cliënten worden gewezen op hun recht een persoonlijk plan in te dienen. Hierin kunnen cliënten aangeven hoe zij zelf hun hulpvraag bij voorkeur opgelost willen zien. Ook is van belang dat cliënten wordt gewezen op gratis onafhankelijke clientondersteuning, indien de cliënt geen mantelzorger heeft of iemand anders in zijn netwerk om te ondersteunen bij het Wmo proces. Hiervoor is een speciale folder gemaakt.
De hoofdregel is dat het college na de melding eerst een gesprek voert met de cliënt. Een uitzondering geldt voor spoedeisende situaties. Het college zet in voorkomende gevallen direct een maatwerkvoorziening in, dit in afwachting van de uitkomsten van het gesprek. Dit is met name ook van belang voor situaties waar zorgmijding kan optreden als de noodzakelijke processen van onderzoek en de afhandeling van de aanvraag te lang duren voor een individuele cliëntsituatie. Het college weegt dit af in een voorkomende situatie waar zorgmijding aan de orde kan zijn. Spoedinzet speelt in ieder geval bij ontslag uit het ziekenhuis, zorg voor kleine kinderen, (acute) overbelasting van de mantelzorger en terminale situaties.
Als cliënten (dreigen te)ontsporen / in crisis komen, mag een zorgaanbieder direct extra uren zorg inzetten. Deze uren en de termijn hiervan zijn gelimiteerd op respectievelijk 14 uur per week voor maximaal 6 weken. De reden hiervan is dat als er meer uren ingezet moeten worden, dit feitelijk zou moeten leiden tot een spoedopname in een instelling. De feitelijke omvang en duur van de extra inzet in een individuele situatie is ter beoordeling van de aanbieders.
De aanbieder kan hiervoor een 315 (verzoek toewijzing) bericht via iWmo aan de gemeente sturen. De gemeente zal vervolgens direct en zonder dat er een melding door de desbetreffende cliënt is gedaan een 301 bericht (toewijzing indicatie) via iWmo aan de aanbieder sturen. De extra geleverde crisiszorg kan vervolgens op deze grond gefactureerd worden.
Door de gemeente zal ook geen onderzoek worden gedaan naar de noodzaak van de inzet. Ook niet achteraf. Er wordt hiervoor dan ook geen beschikking afgegeven omdat er geen ondertekend onderzoeksverslag aanwezig is.
De zorgaanbieder monitort gedurende die 6 weken of er structureel uitbreiding nodig is. Zo ja, dan moet hiervoor een melding worden gedaan, omdat de 6 weken termijn niet wordt verlengd. Er kan uiteraard wel weer bij een nieuwe crisis op termijn de 6 weken extra ambulante begeleiding worden ingezet. De gemeente monitort de crisisprocedure bij de kwartaalgesprekken met de zorgaanbieders.
Aanbieders kunnen snel constateren dat de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning van een cliënt toeneemt of dat er aanleiding is om dat aan te nemen. Er kan ook sprake zijn van een afname van de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Daarom is in dit lid geregeld dat het college met aanbieders afspraken kan maken over deze signaleringsfunctie. Na het signaal van de aanbieder kan het college met de cliënt in contact treden en wordt -zo nodig- een melding van cliënt ingenomen. De verplichting om periodiek heronderzoek te doen nadat een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget is toegekend, is neergelegd in artikel 2.3.9 van de wet.
In lid 7 is maatschappelijke ondersteuning voor opvang opgenomen omdat een burger zich rechtstreeks moet melden bij een instelling of de Brede Centrale Toegang voor opvang.
Artikel 3.2 Cliëntondersteuning
Cliëntondersteuning is domein overstijgend en heeft dus niet alleen betrekking op de Wmo. Dit maakt integrale dienstverlening nog beter mogelijk. Het gaat in alle gevallen om onafhankelijke gratis ondersteuning ten behoeve de cliënt waarbij zijn belang het uitgangspunt moet zijn. Voorafgaande aan het gesprek informeert het college de cliënt en/of diens mantelzorger over deze mogelijkheid. Het college heeft hiervoor een aantal partners gecontracteerd. Ook kan de cliënt zich uiteraard laten bijstaan door andere (externe) ondersteuners. Denk aan een bestaande cliënten- of belangenorganisatie. Cliëntondersteuning in Haarlem is te vinden op de digitale sociale kaart of in de speciale folder hiervoor.
Na de melding wordt een afspraak gemaakt voor een gesprek. Op voorhand bepaalt de verordening niet precies wanneer deze afspraak wordt gemaakt. Afhankelijk van de aard van de melding kan het namelijk zijn dat het college eerst gegevens wil verzamelen voor een goede voorbereiding op het gesprek. Daarvoor kan overigens ook de medewerking van de cliënt nodig zijn. Bij het gesprek kunnen ook andere personen dan de cliënt aanwezig zijn. In het gesprek wordt in samenspraak met de cliënt bekeken welk resultaat hij wil bereiken met het oog op zijn zelfredzaamheid en participatie en welke oplossingen daarvoor mogelijk zouden kunnen zijn. Daarbij staat het belang van de cliënt voorop. Het spreekt voor zich dat aanwezigheid van een persoon of personen uit het sociale netwerk van een cliënt een meerwaarde heeft. Denk ook aan de oplossingen die zij geheel of gedeeltelijk zelf zouden kunnen bieden, waarmee de zelfredzaamheid van de cliënt wordt versterkt of zal verbeteren. Ook kan het college in samenspraak met de betrokkenen het probleemoplossend vermogen van de cliënt en/of de personen uit diens sociale omgeving bespreken. In geval van mantelzorg wordt de mantelzorger altijd uitgenodigd voor het gesprek. Het is namelijk van belang te weten of de mantelzorger ondersteuning behoeft in verband met het verlenen van mantelzorg.
Het kan voorkomen dat de situatie van de cliënt en zijn ondersteuningsbehoefte voldoende bekend zijn bij het college. Het uitvoeren van een onderzoek kan in die gevallen mogelijk niets toevoegen. In overeenstemming met de cliënt kan dan worden afgezien van een onderzoek en/of een gesprek.
De wet vereist een zorgvuldig onderzoek. Daarom zal het college soms advies moet vragen omdat het zelf niet ter zake (medisch) deskundig is.
Uit artikel 2.3.8 derde lid van de wet vloeit voort dat de cliënt medewerking verleent aan het onderzoek door gehoor geven aan een oproep van de medisch adviseur of het - via een machtiging - toestemming verlenen om medische informatie te mogen inwinnen bij de huisarts of specialist.
Het kan onduidelijk zijn of huisgenoten daadwerkelijk in staat zijn om de gebruikelijke zorg te leveren. Het onderzoek naar de belastbaarheid van de huisgenoot wordt met deze bepaling mogelijk gemaakt.
Na het onderzoek wordt een onderzoeksverslag opgesteld. Daarin staan de in samenspraak met de cliënt, en indien aanwezig de mantelzorger en andere personen uit het sociale netwerk, tot stand gekomen oplossingen. De oplossingen hebben in ieder geval betrekking op de onderwerpen van artikel 2.3.2 vierde lid van de wet.
Het spreekt voor zich dat het persoonlijk plan en de ondersteuningsbehoefte van de mantelzorger onderdeel uitmaken van het onderzoeksverslag. Daarbij wordt gekeken naar de behoeften, mogelijkheden en belastbaarheid van de mantelzorger en het sociale netwerk.
Het onderzoeksverslag vormt de belangrijkste basis voor de beslissing op de aanvraag. Nadat de cliënt beschikt over het onderzoeksverslag is het zijn verantwoordelijkheid om te beslissen of een aanvraag wordt ingediend. Ook de cliëntondersteuner kan hierbij een rol spelen.
De beschikking wordt in de opvang vanwege huiselijk geweld door de instelling uitgereikt en bij andere vormen van opvang door de Brede Centrale toegang.
Artikel 3.6 Onderzoekstermijn en verlenging
In dit artikel staat dat verlenging van de wettelijke onderzoekstermijn mogelijk is als cliënt hiermee instemt. Een dergelijke verlenging kan immers ten goede komen aan een zorgvuldig onderzoek.
AFDELING III ALGEMENE VOORZIENINGEN
De Haarlem zet in op de verdere (door-) ontwikkeling van algemene voorzieningen en de uitbreiding hiervan. Dit wordt de sociale basis genoemd. Op dit moment zijn de meeste dagbestedingsvoorzieningen al algemene voorzieningen.
Ook zijn verschillende woondiensten, uitgevoerd door BUUV, buurtbedrijf en servicepaspoort beter op elkaar afgestemd. Op deze wijze kunnen inwoners snel en laagdrempelig diensten als het laten uitvoeren van diverse klussen in en rond het huis, het laten bezorgen van boodschappen en maaltijden, het gebruik maken van een was-service, het oplossen van computerproblemen, het aanbrengen van alarmering in huis en de alarmopvolging regelen in de sociale basis.
Het belangrijkste uitgangspunt blijft dat we ook binnen de algemene voorzieningen mensen de ondersteuning bieden die ze nodig hebben. De insteek van deze verordening staat dan ook maatwerk op geen enkele manier in de weg. Binnen de algemene voorziening kunnen namelijk ook diverse vormen van lichte en/of middelzware ondersteuning worden geboden.
AFDELING IV MAATWERKVOORZIENINGEN
HOOFDSTUK 5 AANVRAAG EN VORMEN VAN VERSTREKKING
Pas na verstrekking van een onderzoeksverslag kan een aanvraag voor een maatwerkvoorziening worden gedaan. Om praktische redenen kan meteen op het onderzoeksverslag een handtekening worden geplaatst. Als dit ondertekende onderzoeksverslag wordt teruggestuurd naar het college, is er sprake van een aanvraag op de dag dat dit onderzoeksverslag bij het college is binnengekomen.
Artikel 2.3.5 tweede lid van de wet bepaalt dat het college binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag moet beslissen. Het kan echter voorkomen dat in incidentele situaties het college in verband met de zorgvuldige voorbereiding van het besluit meer tijd nodig heeft. Om bijvoorbeeld een deskundigenadvies te vragen als dat nodig blijkt en dit in de onderzoeksfase nog niet is gedaan of in de onderzoeksfase te voorzien was dat een deskundigenadvies nodig is. Het college heeft dan de bevoegdheid de beslistermijn op te schorten onder toepassing van artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht. Hiervan wordt gemotiveerd mededeling gedaan aan de cliënt.
Het is verplicht een ondertekend en volledig ingevuld format pgb-plan voor diensten mee te sturen, als het gaat om een aanvraag voor een pgb voor diensten.
Het kan voorkomen dat geruime tijd verstrijkt tussen het verstrekken van een onderzoeksverslag aan de cliënt en het feitelijk indienen van een aanvraag. Dit kan meebrengen dat het genoemde plan verouderde informatie bevat waardoor het college niet (meer) binnen de wettelijke kaders kan beslissen op de aanvraag. Of er sprake is van verouderde informatie is naar oordeel van het college. In zo’n situatie doet het college opnieuw onderzoek. Dit is in de lijn van artikel 2.3.2 negende lid van de wet.
Om praktische redenen kan het college meteen beschikken, als relevantie informatie al bij het college aanwezig is. Zodoende is de cliënt snel geholpen zonder deze nodeloos te belasten met een gesprek en/of een onderzoek.
Artikel 5.3 Vormen van verstrekking
Er zijn twee leveringsvormen van de maatwerkvoorziening. Een natura verstrekking of de verstrekking van een persoonsgebonden budget.
HOOFDSTUK 6 BEOORDELING AANSPRAAK
Artikel 6.1 Wettelijke criteria maatwerkvoorziening
Hier zijn voor de volledigheid de algemene criteria van artikel 2.3.5 derde lid van de wet opgenomen. Het verstrekken van een maatwerkvoorziening is komt nadrukkelijk pas in beeld als er geen andere (voorliggende) oplossing mogelijk is volgens de wet.
Een belangrijk onderdeel is de eigen kracht. Daaronder wordt dat verstaan wat binnen het vermogen van de cliënt ligt om zelf tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie te komen. De betrokkene zal zich in hoge mate moeten inspannen om dát aan te wenden wat binnen zijn eigen bereik ligt om in zijn behoefte op het gebied van maatschappelijke ondersteuning te voorzien; zo zou iemand bijvoorbeeld maatschappelijk nuttige activiteiten kunnen verrichten om zijn participatieprobleem aan te pakken.
Cliënten vinden het vaak moeilijk om een ander te vragen iets voor hen te doen. Terwijl mensen uit het sociaal netwerk vaak best bereid zijn iets voor de cliënt te betekenen, maar niet weten hoe ze dat moeten aankaarten. Dit kan onderwerp zijn van het gesprek. Het college kan ondersteunen bij het betrekken van personen uit de sociale omgeving. Van de cliënt kan worden gevergd dat hij het college met deze personen in contact brengt. Zoals gezegd kunnen deze personen ook worden uitgenodigd bij het gesprek.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat voor de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening het college rekening moet houden met het onderzoeksverslag. Daarin staan de uitkomsten van het gesprek. Indien de cliënt een persoonlijk plan heeft ingediend moet het college dat plan vanzelfsprekend betrekken bij de beoordeling. De maatwerkvoorziening waartoe het college beslist moet een passende bijdrage leveren aan het in staat stellen van de cliënt tot zelfredzaamheid en/of participatie. Het sluitstuk van het oordeel of de maatwerkvoorziening een passende bijdrage levert is het antwoord op de vraag of de cliënt zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven wonen.
In de Memorie van Toelichting op de wet staat dat het college de zelfredzaamheid en participatie van de Wmo-doelgroep moet bevorderen opdat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen.
Hierbij kan echter wel een grens worden bereikt. Gewezen wordt op artikel 2.3.5 zesde lid van de wet. Dat artikel bepaalt dat het college een maatwerkvoorziening kan weigeren indien de cliënt aanspraak heeft of kan hebben op een indicatie tot de Wet langdurige zorg. Het college signaleert dan dat het niet verantwoord is voor de cliënt om in zijn eigen leefomgeving te blijven wonen op basis van de Wmo ondersteuning, omdat deze dan tekort schiet.
Artikel 6.2 Algemene criteria maatwerkvoorziening
In dit artikel zijn situaties opgenomen waarbij geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat of kan bestaan. In de meeste van deze bepalingen (criteria) ligt het beginsel van de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt besloten.
Hierin is bepaald de maatwerkvoorziening de cliënt in staat moet stellen tot zelfredzaamheid en participatie. Het begrip ‘zelfredzaamheid’ bevat twee elementen: het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden. Het begrip wordt gebruikt om te bepalen in hoeverre iemand zelfredzaam is. Bij ‘participatie’ gaat het om het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer. Dit wil zeggen dat iemand ondanks zijn lichamelijke, verstandelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is het ook een vereiste dat hij zich kan verplaatsen. De verplichting van het college om een maatwerkvoorziening te verstrekken, gaat niet zo ver dat de cliënt in exact dezelfde of betere positie wordt gebracht dan waarin hij verkeerde voor hij de ondersteuning nodig had. De gevraagde ondersteuning moet in een redelijke verhouding staan tot de situatie van de cliënt voor hij ondersteuning nodig had. Jurisprudentie geeft aan dat het college niet alle wensen van een inwoner hoeft in te willigen. Het resultaat moet zijn dat een inwoner in aanvaardbare mate kan deelnemen aan de maatschappij.
Het college is in voorkomende gevallen slechts gehouden de naar objectieve maatstaven gemeten goedkoopst passende bijdrage te bieden. Maatwerkvoorzieningen die kostenverhogend werken zonder dat zij de maatwerkvoorziening passender maken, komen in principe niet voor toekenning in aanmerking.
Een belangrijk voorbeeld van ‘goedkoopst passende bijdrage’ is de maatwerkvoorziening persoonsgebonden budget voor verhuis- en inrichtingskosten of de Regiotaxi in plaats van een bruikleenauto.
De te treffen voorziening moet proportioneel en doeltreffend zijn. De met de voorziening gepaard gaande kosten dienen in verhouding te staan tot de ondervonden beperkingen en het te bereiken resultaat. Deze bepaling hangt samen met het evenredigheidsbeginsel dat is opgenomen in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht.
De omvang van de maatwerkvoorziening wordt begrensd door artikel 2.3.5 lid 3 Wmo 2015. Dit artikel bepaalt dat een maatwerkvoorziening een passende bijdrage moet leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de cliënt. Hieruit vloeit voort dat indien het onderzoek (omgekeerde toets) uitwijst dat in het concrete geval maatwerk moet worden geboden, niet kan worden volstaan met standaardoplossingen. Het is aan het college, waar mogelijk rekening houdend met de redelijke wensen van de aanvrager, om te besluiten op welke wijze het de aanvrager ondersteunt en met welk pakket van de op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de persoon afgestemde diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen een passende bijdrage aan de zelfredzaamheid of participatie wordt geleverd. Het is niet zo dat de aanvrager in exact dezelfde of wellicht zelfs betere positie wordt gebracht door een pakket aan ondersteuning (bijvoorbeeld een maatwerkvoorziening en/of algemene voorziening) dan waarin hij verkeerde voor hij de ondersteuning nodig had. De gevraagde ondersteuning moet in een redelijke verhouding staan tot wat de situatie van de aanvrager was voor hij ondersteuning nodig had (CRvB 18-05-2016, nr. 15-4490 WMO15, CRvB 18-05-2016, nr. 15-5356 WMO15 en CRvB 18-05-2016, nr. 16-948 WMO15).
Voorop staat echter het te bereiken resultaat bij de cliënt: zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.
Omdat iedereen gelijkwaardig is, maar vrijwel niemand in een gelijke positie verkeerd is het in complexe situaties(er zijn dan vaak meerdere wetten aan de orde, met andere woorden de problematiek beperkt zich niet tot die van de Wmo), is het in dergelijke casussen van extra belang om te gaan werken op basis van de reeds genoemde methodiek ‘de omgekeerde toets’ zie https://www.deomgekeerdetoets.nl/.
In de lijn met de jurisprudentie die onder de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) en de Wmo 2007 tot stand is gekomen, is het college ook onder de Wmo 2015 niet gehouden voorzieningen te verlenen die voor de cliënt als algemeen gebruikelijk zijn te beschouwen . Deze bepaling heeft dan ook als doel te voorkomen dat een voorziening wordt verstrekt waarvan -gelet op de omstandigheden van de cliënt met beperkingen- aannemelijk is dat de cliënt daarover zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad.
Een voorziening is algemeen gebruikelijk als :
Het is ter beoordeling aan het college of er sprake is van een voorziening die naar geldende maatschappelijke opvattingen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de cliënt behoort. Hierbij is het inkomen van belanghebbende niet van belang. Uitzonderingen zijn mogelijk als de voorziening vanwege omstandigheden van de cliënt toch niet algemeen gebruikelijk is (zijn). Het gaat dan bijvoorbeeld om een plotseling optredende beperking waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal moeten worden vervangen. Daaronder zou ook het ineens moeten vervangen van verschillende algemeen gebruikelijke voorzieningen kunnen vallen.
Voorzieningen die zijn afgeschreven worden algemeen gebruikelijk geacht en als renovatie aangemerkt. Voorbeelden zijn badkamers, sanitair, keukens, kranen, e.d. In het kader van de beoordeling of een (aangevraagde) voorziening algemeen gebruikelijk is, kan ook betekenen dat op grond van een privaatrechtelijke verbintenis (waaronder een verbintenis uit overeenkomst) aanspraak op de voorziening kan worden gemaakt. Dat betekent concreet dat het college van de cliënt kan en mag vergen dat hij zich in hoge mate inspant door bijvoorbeeld de woningeigenaar van een particuliere huurwoning aan te schrijven of een kort geding aanspant (zoals in de genoemde uitspraak aan de orde was) om zo te bewerkstelligen dat de woning wordt aangepast aan de eisen die daar aan mogen worden gesteld. Het is algemeen gebruikelijk om dat te doen. (Zie ook begripsbepalingen ‘algemeen gebruikelijk’ en ‘algemeen gebruikelijke voorziening’ in de verordening.)
Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt als een andere wettelijke aanspraak kan voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Denk bijvoorbeeld aan een vervoerskostenvergoeding op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (De Wia).
De Wmo 2015 verplicht het college niet om een maatwerkvoorziening te verstrekken als de (gevraagde) maatwerkvoorziening al vóór de melding of de aanvraag gerealiseerd is. Denk aan het realiseren van aanpassingen in de badkamer of het bestellen van een traplift die óók al geplaatst is door de aanbieder. Na het zelf (laten) realiseren van (maatwerk)voorzieningen is geen sprake meer van het ondervinden van beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie. Dit is dan ook de afwijzingsgrond. Onbekendheid van een cliënt met de voor de zaak geldende regelingen komen voor diens eigen rekening en risico, tenzij binnen de redelijke termijn van een halfjaar de noodzaak voor de maatwerkvoorziening alsnog vastgesteld kan worden, deze als de goedkoopst adequate voorziening aangemerkt kan worden en er sprake was van een (zeer) spoedeisende situatie (bijvoorbeeld doordat cliënt niet naar huis kon vanuit ziekenhuis of verpleeginrichting zonder woningaanpassingen).
Als de beoordeling van de aanvraag betrekking heeft op reeds eerder verstrekte voorzieningen en de normale afschrijvingstermijn daarvan nog niet is verstreken, dan wordt de aanvraag afgewezen. In dit artikel worden twee uitzonderingssituaties genoemd.
Onder onzorgvuldig gebruik van een hulpmiddel of voorziening wordt verstaan het niet op een goede, gebruikelijke manier zorgen voor de voorziening, zodat de voorziening niet de normale afschrijvingstermijn meegaat. Dit is ter beoordeling aan de leverancier. De leverancier geeft eerst een waarschuwing om het gedrag aan te passen. Als dit niet helpt en de cliënt valt voor de tweede keer in herhaling, kan de leverancier vervolgens de bruikleenovereenkomst intrekken.
Het college onderzoekt vervolgens bij intrekking wat een goed alternatief kan zijn voor de huidige voorziening. Een pgb is dan één van de mogelijkheden die onderzocht wordt.
HOOFDSTUK 7 PERSOONSGEBONDEN BUDGET
Artikel 7.1 Criteria persoonsgebonden budget
De aanspraak op een persoonsgebonden budget is wettelijk bepaald voor de cliënt die dat wenst. Het pgb biedt cliënten mogelijkheden om meer naar eigen inzicht een maatwerkvoorziening in te zetten en daarmee ook de gestelde doelen / resultaten te behalen. Daarmee is niet zonder meer gezegd dat er ook recht bestaat op een persoonsgebonden budget. Het college beoordeelt of aan de voorwaarden wordt voldaan. In dit artikel zijn voor de volledigheid de drie voorwaarden van artikel 2.3.6 tweede lid van de wet opgenomen. Deze zijn ter beoordeling aan het college.
Wanneer cliënt niet in staat is om aan de eerste voorwaarde onder lid 1 a genoemde voorwaarden te voldoen dan mag hij zich laten ondersteunen door iemand uit zijn sociale netwerk of zijn wettelijke vertegenwoordiger. Onder een wettelijke vertegenwoordiger wordt verstaan: curator, bewindvoerder en mentor.
Onder de tweede voorwaarde onder lid 1 a, het op een verantwoorde manier uitvoeren van de aan het persoonsgebonden budget verbonden taken, valt ook de eis dat de cliënt in staat is om toezicht te houden op de geleverde kwaliteit.
Opgemerkt wordt dat het college ook nog op grond van artikel 2.3.6 vijfde lid onder b van de wet bevoegd is het persoonsgebonden budget te weigeren. Deze bevoegdheid bestaat als het persoonsgebonden budget in het verleden is herzien dan wel ingetrokken omdat:
In dit artikel zijn verplichtingen opgenomen die verbonden zijn aan het recht op een persoonsgebonden budget.
De cliënt die een persoonsgebonden budget wenst en daar naar oordeel van het college recht op heeft, is verplicht om een pgb plan op te stellen op basis van een door het college vastgesteld en aangereikt format pgb-plan. Het kan zijn dat de cliënt zelf al een pgb-plan opstelt om te motiveren waarom hij een persoonsgebonden budget wenst. Deze informatie moet de cliënt in het format pgb-plan zetten.
Het pgb-plan wordt door het college beoordeeld in verband met de aanspraak op een persoonsgebonden budget (pgb) en maakt onderdeel uit van de beschikking. In dit plan is de motivatie opgenomen waarom cliënt een persoonsgebonden budget wenst, welke diensten uit het persoonsgebonden budget worden betaald, wat de kwaliteit daarvan is en welke resultaten daarmee worden bereikt.
Het college kan aanvullende voorwaarden stellen aan het pgb-plan. Een voorbeeld: het kan in een concrete situatie zinvol zijn om tussentijdse evaluatiemomenten -en bijbehorende terugkoppeling aan de Wmo casemanager- te laten opnemen in het pgb-plan. Uiteraard wordt dit opgenomen in de beschikking.
Indien aan de cliënt een persoonsgebonden budget is verleend worden daar, afhankelijk van de maatwerkvoorziening die daarmee zal worden aangeschaft, verplichtingen verbonden. Het college moet beoordelen of voldoende is gewaarborgd dat de betreffende maatwerkvoorziening veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt verstrekt (art. 2.3.6 van de wet). Daarnaast beoordeelt het college of de beoogde resultaten worden behaald waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt. Om dat oordeel kracht bij te zetten bepaalt dit lid dat het college hierover aanvullende voorwaarden kan stellen.
De wetgever heeft met de invoering van het trekkingsrecht nadrukkelijk de bedoeling gehad om uitbetaling van persoonsgebonden budgetten niet meer toe te staan aan bemiddelingsbureaus, andere tussenpersonen of belangbehartigers.
Er moet sprake zijn van onderscheiden rollen, tussen de beheerder van het pgb en de uitvoerder van het pgb. Een beheerder van het pgb moet de uitvoerder van het pgb namelijk kunnen bijsturen en een uitvoerder van het pgb moet verantwoording kunnen afleggen aan de beheerder. Dit kan dus niet dezelfde persoon zijn. Bij beschermd en beschut wonen kan hier soms een uitzondering op gemaakt worden, als voldoende aannemelijk gemaakt is in het pgb plan dat de rol van beheerder en uitvoerder het beste kan samenvallen om gestelde doelen te behalen.
In deze bepaling is aangegeven dat het persoonsgebonden budget binnen drie maanden na toekenning (al dan niet gedeeltelijk) moet zijn aangewend. In voorkomende gevallen kan het college gebruik maken van de bevoegdheid het toekenningsbesluit in te trekken. (Zie verder hoofdstuk 12 van deze verordening.)
Deze bepaling spreekt voor zich. In geval een huisgenoot normaal gesproken de gebruikelijke hulp verleend mag het persoonsgebonden budget niet aan die huisgenoot worden uitbetaald voor geleverde maatschappelijke ondersteuning.
Met name als deze huisgenoot overbelast is, is het niet toegestaan enige werkzaamheden door deze persoon te laten uitvoeren, omdat deze persoon eerst weer voldoende op krachten moet zijn gekomen.
In dit artikel wordt aangeven dat de cliënt met de aanbieder altijd een zorgovereenkomst naar het model van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) sluit, waarin onder andere de wijze van declareren is opgenomen. De bedoeling hiervan is het tegengaan van misbruik van persoonsgebonden budgetten. Hierin staan de afspraken over de zorg, de werktijden en de vergoeding of loon
De uitbetaling van het pgb vindt plaats op basis van declaratie bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De gemeenten zijn wettelijk verplicht om pgb’s aan de SVB uit te keren. Inwoners krijgen vervolgens op declaratiebasis toegang tot het toegekende pgb, waarbij de SVB een declaratie zal overmaken aan de leverancier van de hulp of de ondersteuning. Een burger krijgt een pgb dus niet overgemaakt op het eigen bankrekeningnummer.
Eén van de kwaliteitsaspecten van de wet is dat een maatwerkvoorziening veilig moet zijn (zie art. 3.1 tweede lid van de wet). De maatwerkvoorziening mag dan ook geen gezondheidsrisico’s voor de cliënt zelf of anderen met zich meebrengen. Daarom is in dit onderdeel geregeld dat ook de met een persoonsgebonden budget bekostigde voorziening veilig moet zijn. Dit is de verantwoordelijkheid van de cliënt. Om vast te stellen of een voorziening veilig is, kan het college controles uitvoeren.
Vooraf kan het college op basis van offertes de kwaliteit van deze voorzieningen genoegzaam vaststellen.
Artikel 7.2 Afweging kwalificatie ondersteuner uitvoering pgb
Als de cliënt in aanmerking komt voor een persoonsgebonden budget, dan moet gekozen worden uit één van de volgende twee varianten:
Er is sprake van professionele ondersteuning als deze wordt geleverd door een (persoon die werkzaam is voor een) zorginstelling of door een zelfstandige zonder personeel (ZZP-er). Van belang is het volgende:
Dat hulpverleners niet altijd staan ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, acht de rechtbank niet van doorslaggevende betekenis. Weliswaar is dit een indicatie voor professionaliteit, een harde voorwaarde is het niet. Die uitleg leidt namelijk tot het ongewenste gevolg dat alleen zelfstandigen als professional kunnen worden aangemerkt.
Tot het sociale netwerk behoren personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt. Onder huiselijke kring wordt verstaan een familielid, een huisgenoot, de echtgenoot of voormalig echtgenoot of een mantelzorger (artikel 1.1.1 Wmo).
Van sociaal netwerk is in principe ook sprake in het geval een persoon uit het sociale netwerk een professionele zorgverlener is of in het bezit is van een relevant diploma. Zie lid 1.
Deze persoon kan echter voor het reguliere tarief in aanmerking komen, als in het pgb plan aangetoond wordt dat de ondersteuning beroepsmatig wordt verleend. In de praktijk is het tarief voor het sociaal netwerk voornamelijk van toepassing op de lichte(-re) vormen van ondersteuning, omdat hier de werkervaring en/of diploma’s niet of minder van belang zijn.
Artikel 7.3 Vaststellen hoogte persoonsgebonden budget
Voor vervoersvoorzieningen, rolstoelen, hulpmiddelen en woningaanpassingen geldt dat het persoonsgebonden budget in ieder geval niet meer bedraagt dan het bedrag dat het college zelf verschuldigd zou zijn aan de aanschaf van de voorziening, waaronder inbegrepen de genoemde kosten. Dit is in overeenstemming met artikel 2.3.6 vijfde lid onder a van de wet. Het college kan de hoogte van het persoonsgebonden budget ook vaststellen op basis van een offerte. Aan de hand van een programma van eisen wordt vastgesteld welk resultaat met de voorziening bereikt moet worden. Hierbij wordt, conform de Verordening, uitgegaan van de verschuldigde huurprijs die de gemeente kwijt zou zijn aan de gemeentelijk leverancier over een periode van vijf jaar van de goedkoopst adequate voorziening. De kosten van onderhoud en reparatie zijn verdisconteerd in deze huurprijs.
In het geval dat het een zaak buiten het kernassortiment betreft kan de hoogte van het pgb niet worden vastgesteld aan de hand van een verschuldigde huurprijs, aangezien er over deze roerende zaken geen afspraken zijn gemaakt met de leverancier van de gemeente. Het pgb bestaat dan uit twee componenten: een bedrag bestemd voor de aanschaf van de zaak, en een bedrag bestemd voor de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering. De hoogte van het pgb wordt bepaald aan de hand van tenminste twee offertes.
Bij een persoonsgebonden budget voor een woningaanpassing gaat het om de kosten van de door het college goedgekeurde aanpassingen. Aan de hand van een programma van eisen wordt vastgesteld welk resultaat met de woningaanpassingen bereikt moet worden. Woningaanpassingen kunnen trapliften zijn, maar ook onder meer aanpassingen aan keukens, badkamers, toiletten en de aanpassing van drempels binnen de woning vallen hieronder.
De hoogte van een pgb ten behoeve van een woningaanpassing wordt vastgesteld aan de hand van het programma van eisen en de tarievenlijst overeengekomen met de woningcorporaties dan wel op basis van het bedrag van de door het college geaccepteerde offerte van een erkende aannemer.
Tevens geldt dat het college aan de hand van de criteria noodzakelijk en goedkoopst adequaat de omvang van voornoemde bedragen vaststelt aan de hand van de uitkomst van tenminste twee offertes, waarvan:
Bij de eenvoudige, veel voorkomende kleine woningaanpassingen wordt gebruik gemaakt van een standaard tarievenlijst. Bij een uitgebreide woningaanpassing worden tenminste twee offertes opgevraagd bij een aannemer naar keuze. In de offerte kunnen de bouwkosten, materiaalkosten, architect kosten, kosten van toezicht, vergunningen enz. worden opgenomen. Welke kosten meegenomen worden verschilt per situatie. Vaststellen welke kosten wel/niet kunnen worden meegenomen vraagt dan ook om maatwerk.
De uurtarieven per functie voor ondersteuning bij beschermd of beschut wonen zijn opgenomen als bijlage I in het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Haarlem 2018.
Huisvesting, hotelmatige kosten en voeding maken geen onderdeel uit van het pgb-tarief voor beschut- of beschermd wonen. Voor eventueel benodigd vervoer naar dagbesteding wordt dit opgehoogd met een tarief per etmaal, zoals dit van toepassing is voor reguliere dagbesteding. Hierbij wordt uitgegaan van het gemiddeld aantal dagen dat de dagbesteding wordt bezocht.
Voor het vaststellen van de hoogte van het persoonsgebonden budget voor diensten zijn in dit lid de kaders bepaald. De hoogte van het budget wordt gebaseerd op het tarief waarvoor het college de diensten heeft gecontracteerd.
Bij de vaststelling van deze tarieven is rekening gehouden met alle vereisten uit de Algemene Maatregel van Bestuur (zie artikel 15.2).
In alle gevallen geldt dat indien de budgethouder met de zorgverlener een lager tarief overeenkomt, de hoogte van het persoonsgebonden budget op basis van dat lagere tarief wordt vastgesteld.
De hoogte van een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke ondersteuning, ambulante begeleiding en dagbesteding wordt vastgesteld op basis van 85% van de kosten die voor de gemeente zijn verbonden aan het verlenen van goedkoopst adequate ondersteuning in natura. De overwegingen die hieraan ten grondslag liggen zijn dat de met een pgb in te kopen ondersteuning over het algemeen goedkoper is dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten zijn.
Uit een vergelijking van gemiddelde tarieven van particuliere aanbieders van huishoudelijke ondersteuning en begeleiding blijkt dat 85% van het tarief dat wij met onze gecontracteerde aanbieders overeen zijn gekomen een reëel percentage is om deze zorg te kunnen inkopen.
Dit lid ziet op de ondersteuning die door een persoon uit het sociale netwerk van de cliënt wordt geboden. Tot het sociale netwerk behoren personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt (artikel 1.1.1 Wmo). Dit is ook het geval als de persoon uit het sociale netwerk een professionele zorgverlener is of in het bezit is een relevant diploma. Deze persoon wordt in eerste instantie niet aangemerkt als beroepskracht, maar als deze persoon het beste de beroepsmatige ondersteuning kan bieden, kan er toch een passend regulier persoonsgebondenbudget worden verstrekt.
Met het uurtarief van € 20,00 is aangesloten bij het advies van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) als tarief voor budgethouders waarbij de ondersteuning wordt geboden door een persoon die niet als beroepskracht wordt aangemerkt. Dit tarief ligt boven het wettelijk minimum uurloon (prijspeil 2018 : € 9,75 incl. vakantietoeslag).
Hieraan ligt de overweging ten grondslag dat informele zorg (deels) een ander karakter heeft en gebeurt vanuit een andere motivatie dan formele zorg. Er is sprake van een andere betrokkenheid tussen zorgverlener en cliënt; een betrokkenheid die een andere dan financiële waarde oplevert voor de zorgverlener. Verder kent informele zorg geen overheadkosten (zoals bijvoorbeeld kosten voor organisatie, kosten om te voldoen aan kwaliteitseisen, e.d.).
Dit lid ziet op de ondersteuning die beroepsmatig wordt geboden. Er is sprake van professionele ondersteuning als deze wordt geleverd door een zorginstelling of door een zelfstandige zonder personeel (ZZP-er).
Dit onderdeel benadrukt dat het tarief een all-in tarief is. Dat wil zeggen dat alle kosten zoals salaris, vervanging tijdens vakantie en ziekte, verzekeringen(en) en reiskosten zijn opgenomen in dit tarief. Het is dus niet mogelijk om voor deze kosten een aanvullend persoonsgebonden budget te ontvangen. De in dit lid genoemde kostenposten zijn opgenomen in de uurtarieven waarop het persoonsgebondenbudget wordt gebaseerd. Deze opsomming is overigens niet limitatief: ook overige kosten, samenhangend met de ondersteuning, moeten uit het persoonsgebonden budget worden betaald.
Het pgb voor verhuis- en herinrichtingskosten is een vast bedrag. Financiële tegemoetkomingen mogen onder de geldigheid van de Wmo 2015 niet meer worden verstrekt. Een voorziening kan alleen verstrekt worden als maatwerkvoorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Het betreft een vaste bijdrage in de meerkosten van een verhuizing. Uitgangspunt is dat de huidige woning reeds is uitgerust met een adequate inboedel. De vergoeding voldoet aan de Nibudnormen om tenminste de transportkosten en de raam-vloer en wandbedekking te vergoeden in de nieuwe woning op basis van de gemiddelde eengezinswoning.
Voor het persoonsgebonden budget voor verhuis- en herinrichtingskosten ten behoeve van een verhuizing op verzoek van de gemeente (vanwege het vrijmaken van een (zwaar) aangepaste woning die niet (meer) noodzakelijk is voor de huidige bewoners), geldt een hogere bijdrage.
Het pgb voor lokaal vervoer (plv) kan worden verstrekt als alternatief voor de natura-verstrekking van het collectief vervoer. De hoogte van het pgb voor lokaal vervoer staat vermeld in het gemeentelijk uitvoeringsbesluit Wmo. Met eigen auto moet dan ook 2.000 kilometer regionaal gereisd kunnen worden op basis van de onbelaste kilometervergoeding van € 0,19 zoals deze wordt gehanteerd door de Belastingdienst. Dit levert een gemiddeld maandbedrag op van € 31,67, welke wordt afgerond naar € 35,00 (prijspeil 2018). Voor echtparen wordt een bedrag van € 52,50 gehanteerd. Omdat dit bedrag alleen de kosten van de benzine dekt, wordt de plv niet met een eigen bijdrage belast. De Belastingdienst merkt deze vergoeding aan als onbelast, zodat cliënten ook hiermee niet in de problemen komen.
Dit lid is gebaseerd op artikel 2.1.3 tweede lid onder b van de wet. Hierin staat dat het persoonsgebonden budget toereikend moet zijn.
HOOFDSTUK 8 ONDERSTEUNING BIJ HET HUISHOUDEN
Artikel 8.1 Resultaten ondersteuning bij het huishouden
In de meeste gevallen zal het gaan om het schoon en leefbaar houden van de woning. Maar het kan ook de andere resultaten betreffen die in dit artikel worden genoemd, als geen andere oplossingen beschikbaar en/of geschikt zijn. De zwaarte en intensiteit van de ondersteuning is afhankelijk van de mate van beperkingen die de cliënt ondervindt.
Artikel 8.2 Criteria ondersteuning bij het huishouden
De normen zoals deze zijn beschreven in het (voormalige) ciz Wmo richtlijn “indicatieadvisering hulp bij het huishouden” zijn het uitgangspunt voor de bepaling van de aard en de frequentie van de te verrichten taken en hoeveel tijd hiermee gemoeid is.
Er wordt geen ondersteuning bij het huishouden verleend als sprake is van gebruikelijke hulp. Het college houdt daarbij rekening met de omstandigheden zoals genoemd in lid 3.
De inzet van gezinsleden met betrekking tot de gebruikelijke hulp is in principe niet leeftijdgebonden. Onder de 18 jaar kan ook hulp geboden worden. Dit is niet afdwingbaar maar komt in het gesprek aan de orde.
Na het 18e jaar wordt uitgegaan van gebruikelijke hulp, tenzij er belangrijke overwegingen zijn in het kader van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie bij degene van wie die hulp wordt gevraagd. In principe kan van een 18 jarige worden verwacht dat hij een 1 persoonshuishouden kan draaien. Belangrijke factoren om af te zien van gebruikelijke hulp is (dreigende) overbelasting en het bijvoorbeeld niet voldoende kunnen volgen van een opleiding. De ciz indicatiewijzer versie 7.0 kan geraadpleegd worden voor algemeen geaccepteerde vormen van gebruikelijke zorg.
HOOFDSTUK 9 AMBULANTE BEGELEIDING, DAGBESTEDING EN KORTDUREND VERBLIJF
Hiervoor zijn aparte producten ingekocht voor ambulante begeleiding, dagbesteding, gezinsbegeleiding, kortdurend verblijf en verblijf in een fasehuis of kamertrainingscentrum. Deze producten zijn verworven met het doel een soepele overgang van de Jeugdwet naar de Wmo te realiseren, indien de reguliere producten voor begeleiding, dagbesteding en kortdurend verblijf niet als passend zijn aan te merken in deze leeftijdsfase.
Artikel 9.2 Resultaten ambulante begeleiding
De ondersteuning bij een zelfstandig leven kan betrekking hebben op verschillende resultaten. In dit artikel zijn de belangrijkste opgenomen. Dit betekent dat ook andere resultaten kunnen worden nagestreefd. In de verordening staat dus geen limitatieve opsomming van resultaten.
De ondersteuning bij zelfstandig leven wordt toegekend opdat de cliënt zo lang mogelijk zelfstandig in de eigen leefomgeving kan blijven wonen. Dit is de achterliggende doelstelling als aan de cliënt de maatwerkvoorziening wordt toegekend. De begrenzing van deze Wmo-doelstelling wordt gevormd door artikel 2.3.5 lid 6 van de wet: als de cliënt is aangewezen op de Wet langdurige zorg, dan wordt vanuit die wet zorg ontvangen. Die zorg kan ook worden geboden in de thuissituatie of in een instelling voor zorg met verblijf.
Het college zal moeten beoordelen in welke mate de cliënt zelfredzaam is en of, en zo ja welke ondersteuning nog is aangewezen om de cliënt op een zo volwaardige manier te laten meedoen in de maatschappij. De ondersteuning kan bijvoorbeeld bestaan uit het helpen bij het structureren van het huishouden om financiële en andere problemen te voorkomen. Uiteraard gaan hierbij de algemene voorzieningen voor op de maatwerkvoorzieningen.
De ambulante begeleiding kan ook oog hebben voor behoeftes op het gebied van participatie, bijvoorbeeld het hebben van sociale contacten. Immers, het algehele welbevinden van de cliënt staat in de Wmo 2015 centraal. Dit laatste kan overigens ook vanuit het Sociaal Wijkteam geboden worden.
Bij de ambulante begeleiding gelden de volgende kernbegrippen:
De omvang en intensiteit van de ondersteuning is afhankelijk van de mate van beperkingen die de cliënt ondervindt.
Naast de maatwerkvoorziening die aan de cliënt kan worden toegekend kan ook aan de personen uit diens sociale netwerk ondersteuning worden geboden. Het resultaat van die ondersteuning is gericht om hen in staat te stellen om te gaan met (de gevolgen van) de beperkingen van de cliënt.
Als cliënten (dreigen te)ontsporen / in crisis komen, mag een zorgaanbieder direct extra uren zorg inzetten. Deze uren en de termijn hiervan zijn gelimiteerd op respectievelijk 14 uur per week voor maximaal 6 weken. De reden hiervan is dat als er meer uren ingezet moeten worden, dit feitelijk zou moeten leiden tot een spoedopname in een instelling. De feitelijke omvang en duur van de extra inzet in een individuele situatie is ter beoordeling van de aanbieders.
De aanbieder kan hiervoor een 315 (verzoek toewijzing) bericht via iWmo aan de gemeente sturen. De gemeente zal vervolgens direct en zonder dat er een melding door de desbetreffende cliënt is gedaan een 301 bericht (toewijzing indicatie) via iWmo aan de aanbieder sturen. De extra geleverde crisiszorg kan vervolgens op deze grond gefactureerd worden.
Door de gemeente zal ook geen onderzoek worden gedaan naar de noodzaak van de inzet. Ook niet achteraf. Er wordt hiervoor dan ook geen beschikking afgegeven omdat er geen ondertekend onderzoeksverslag aanwezig is.
De zorgaanbieder monitort gedurende die 6 weken of er structureel uitbreiding nodig is. Zo ja, dan moet hiervoor een melding worden gedaan, omdat de 6 weken termijn niet wordt verlengd. Er kan uiteraard wel weer bij een nieuwe crisis op termijn de 6 weken extra ambulante begeleiding worden ingezet. De gemeente monitort de crisisprocedure bij de kwartaalgesprekken met de zorgaanbieders.
Artikel 9.3 Resultaten en omvang kortdurend verblijf
Als bij de mantelzorger van de cliënt de balans tussen draagkracht en draaglast is verstoord of verstoord dreigt te raken, dan is er reden om voor cliënt een kortdurend verblijf buiten de thuissituatie mogelijk te maken. Dit kortdurend verblijf kan plaatsvinden in een instelling.
Artikel 9.4 Resultaten dagbesteding in de vorm van intensieve dagopvang
De ondersteuning bij maatschappelijke deelname aan Intensieve Dagopvang kan betrekking hebben op verschillende resultaten. In dit artikel zijn de belangrijkste opgenomen. Dit betekent dat ook andere resultaten kunnen worden nagestreefd. In de verordening staat dus geen limitatieve opsomming van resultaten.
De ondersteuning bij maatschappelijke deelname wordt toegekend opdat de cliënt zo lang mogelijk zelfstandig in de eigen leefomgeving kan blijven wonen. Dit is de achterliggende Wmo-doelstelling als aan de cliënt de maatwerkvoorziening wordt toegekend. De begrenzing van deze Wmo-doelstelling wordt gevormd door artikel 2.3.5 lid 6 van de wet: als de cliënt is aangewezen op de Wet langdurige zorg, dan wordt vanuit die wet zorg ontvangen. Die zorg kan worden geboden in de thuissituatie of in een instelling voor zorg met verblijf.
Het college beoordeelt in welke mate de cliënt kan participeren en of, en zo ja welke ondersteuning nog is aangewezen om de cliënt op een volwaardige manier te laten meedoen in de maatschappij.
De dagopvang kan ook oog hebben voor behoeftes op het gebied van zelfredzaamheid. Immers, het algehele welbevinden van de cliënt staat in de Wmo 2015 centraal.
Bij de dagbesteding in de vorm van Intensieve Dagopvang gelden de volgende kernbegrippen:
Artikel 9.5 Ondersteuning jongvolwassenen 18-23 jaar
Met de ondersteuning aan jongvolwassen 18-23 jaar wil het college deze doelgroep die niet of niet langer onder de Jeugdwet valt passende ondersteuning bieden. De harde knip tussen Jeugdwet en Wmo 2015 wordt verzacht doordat het college het mogelijk maakt dat jeugdhulpaanbieders ondersteuning kunnen bieden vanuit de Wmo, wanneer dit voor de jongere het meest passend is. De zorgvraag van de jongere is hierbij leidend.
Hiervoor zijn specifieke producten ingekocht. Naast reguliere Wmo producten zoals ambulante begeleiding wordt het ook mogelijk dat gezinnen waar sprake is van problematiek bij de kinderen en jongeren in combinatie met problematiek van de ouder/opvoeder systeemgericht ondersteund worden. Indien het Centrum voor Jeugd en Gezin Kennemerland namens het college toe leidt naar zorg bij jeugdhulpaanbieders voor ondersteuning ten laste van de Wmo kan dat conform volgens de verordening jeugdhulp.
Artikel 9.6 Criteria maatschappelijke ondersteuning
Dit artikel bepaalt dat geen ondersteuning wordt toegekend indien sprake is van gebruikelijke hulp. Bij begeleiding zal het overigens meestal gaan om boven gebruikelijke hulp.
HOOFDSTUK 10 ONDERSTEUNING GERICHT OP HET GEBRUIK VAN DE WONING
In dit hoofdstuk van de verordening zijn de mogelijkheden opgenomen over de aanspraak op ondersteuning aan cliënten die niet (zelf) in staat zijn beperkingen op het gebied van wonen op te lossen, te verminderen of weg te nemen. Verder zijn bepalingen opgenomen waarin het college aanvragen kan weigeren.
Artikel 10.1 Resultaat woonvoorziening
Het college kan een maatwerkvoorziening toekennen in de vorm van een woonvoorziening. Denk bijvoorbeeld aan een woningaanpassing of een speciale douchestoel. Daarnaast kan een maatwerkvoorziening worden toegekend zodat de cliënt zich in en om de woning kan verplaatsen. Denk bijvoorbeeld aan een traplift.
Het te bereiken resultaat van de toe te kennen maatwerkvoorziening bestaat uit het normale gebruik van de woning waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft. Het gaat daarbij om het kunnen gebruiken en bereiken van de elementaire woonruimten voor de dagelijkse levensverrichtingen (het normale gebruik van de woning). Daaronder worden in ieder geval verstaan het kunnen bereiden van maaltijden, verrichten van de persoonlijke hygiëne (wassen en toiletgang) en kunnen slapen (bereiken van de slaapkamer). Onder omstandigheden van het individuele geval kan het te bereiken resultaat tevens betrekking hebben op de berging, de toegang tuin of balkon van de woning (toegang en doorgang). Verwezen wordt naar de begripsbepalingen van een woning en het normale gebruik van de woning in de verordening.
Artikel 10.2 Criterium woonvoorziening
Dit artikel bepaalt dat de te verlenen maatwerkvoorzieningen van dit hoofdstuk slechts worden toegekend voor zover deze betrekking hebben op het normale gebruik van de woning.
Artikel 10.3 Aanvullende criteria woonvoorziening
Woningaanpassingen worden slechts toegekend aan een zelfstandige woning die in de gemeente Haarlem staat, zie begripsbepaling van de verordening. Bij woningaanpassingen gaat het doorgaans om aanzienlijke kosten. Daarom is een vereiste dat de woning voorlopig (minstens 5 jaar) in stand blijft.
De gemeente heeft een drempel van € 10.000,- ingebouwd, waarboven wordt onderzocht of een verhuizing naar een andere adequate woning binnen een medisch aanvaardbare termijn haalbaar is. Indien haalbaar, wordt de woningaanpassing afgewezen en wordt de inwoner gewezen op de mogelijkheden bij het zoeken van een nieuwe adequate woning. Inwoners krijgen dan een pakket van eisen waar de nieuwe woning aan moet voldoen en een bijdrage in de verhuiskosten indien ze verhuizen vanuit een zelfstandige woonruimte of woning.
Uit de jurisprudentie van de Central Raad van Beroep is gebleken dat er belangrijke redenen zijn waarom cliënten niet kunnen verhuizen. Hier houden we rekening mee. De gemeente kan dan het zogeheten primaat (dat is de voorkeur voor) van de verhuizing niet aan een inwoner opleggen. Maar zal de woning aan moeten passen aan de eisen gelet op de persoonskenmerken van de desbetreffende cliënt, ook als het bedrag van € 10.000,- wordt overschreden.
Het gaat dan om de volgende belangenafweging :
Door dit artikel zijn enerzijds alle woonsituaties die niet gericht zijn op een permanent zelfstandig hoofdverblijf uitgesloten. Anderzijds zijn er situaties uitgesloten waarbij gezien de aard van het soort gebouw verondersteld mag worden dat bepaalde voorzieningen standaard aanwezig zijn.
Of woongebouwen voor gehandicapten- en/of ouderen zijn bedoeld, blijkt niet alleen uit de bestemming, maar ook uit de bewoners zelf. Indien een gebouw voornamelijk bewoond wordt door ouderen en/of gehandicapten wordt die bestemming aangenomen. Dit kan het geval zijn wanneer meer dan de helft van de bewoners ouder is dan 55 jaar en/of beperkingen heeft. Uit de jurisprudentie blijkt wel dat er zware eisen kunnen gelden om aan te nemen dat een woongebouw specifiek is gericht op mensen met beperkingen. De woningeigenaren zijn dan zelf verantwoordelijk voor het realiseren van een zogenaamde basisoutillage aan voorzieningen aan of in deze gebouwen. Denk hierbij aan de woonvoorzieningen Hildebrand en Rosorum.
Het spreekt voor zich dat de reikwijdte van de verordening bij het verlenen van een woonvoorziening zich beperkt tot de woning waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft. De toevoeging ‘zal hebben’ is opgenomen om cliënten niet de mogelijkheid te ontnemen naar de gemeente te kunnen verhuizen. Wel zal de cliënt bij de keuze van een woning nadrukkelijk rekening moeten houden met de zijn beperkingen.
Hierin worden een aantal situaties bepaald waarin het college de aanvraag om een maatwerkvoorziening kan weigeren. Hieraan ligt het beginsel van de eigen verantwoordelijkheid ten grondslag waaronder begrepen de omstandigheden die in de risicosfeer van de cliënt liggen. Bij gemeenschappelijke ruimten geldt dat voorzieningen hier niet geplaatst worden als die om veiligheids- en uitvoeringstechnische redenen niet verantwoord is.
Het kan voorkomen dat de cliënt verhuist terwijl daar gelet op de beperkingen in het normale gebruik van de woning geen aanleiding voor was. Een ander voorbeeld is als wordt verhuisd van een adequate naar een - gelet op de beperkingen in het normale gebruik van de woning - inadequate woning. Is de verhuizing geen gevolg van beperkingen in het normale gebruik van de woning en bestond er geen belangrijke reden om te verhuizen, dan weigert het college een voorziening. Als belangrijke redenen kunnen worden aangemerkt: samenwoning, huwelijk en het aanvaarden van werk. In geval van samenwoning of huwelijk houdt het college ook rekening met de keuze die de cliënt maakt in welke woning hij gaat samenwonen. Ook in dat geval moet er een belangrijke reden zijn waarom hij naar de woning verhuist waar mogelijk meer aanpassingen moeten worden verricht. Het college betrekt daarbij ook de mogelijkheden die van de ‘partner’ van de cliënt kunnen worden gevergd.
Is de cliënt niet verhuisd naar de voor hem/haar beschikbare meest geschikte woning, dan wordt de maatwerkvoorziening in beginsel afgewezen. Het college wordt namelijk de mogelijkheid ontnomen om nog te kunnen bepalen wat de goedkoopst passende bijdrage had kunnen zijn. Onder deze bepaling zijn ook begrepen de aankoop van een woning of een kavel dan wel andere onomkeerbare handelingen zonder dat voorafgaande daaraan contact is opgenomen met het college. Door dat na te laten, bijvoorbeeld door bij het college te informeren naar de mogelijkheden van maatschappelijke ondersteuning, brengt de cliënt zich in een lastige bewijspositie. De aantoonplicht dat er geen (andere) geschiktere beschikbare woningen waren, ligt in eerste instantie bij de cliënt; het behoort tot zijn rekening en risico. Als de cliënt dit niet kan aantonen, kan het college de aanvraag om een woonvoorziening afwijzen.
Het college kan vooraf schriftelijk toestemming verlenen om te verhuizen naar een inadequate woning. In dat geval is een afwijzing op grond van lid 4 onder b vanzelfsprekend niet aan de orde.
Aan deze afwijzingsgrond(en) ligt het beginsel van de eigen verantwoordelijkheid ten grondslag. Net als ieder ander is de cliënt verantwoordelijk om zaken als achterstallig onderhoud aan diens woning zelf op te lossen. Daaronder worden ook de eisen verstaan die redelijkerwijs aan een woning mogen worden gesteld. Indien het een eigen woning betreft spreekt dat voor zich. Ingeval van een huurwoning ligt het op de weg van de cliënt om de verhuurder hiervoor aansprakelijk te stellen.
Indien een woning wordt gerenoveerd, houdt de cliënt rekening met huidige en verwachte toekomstige beperkingen.
Artikel 10.4 Hoofdverblijf in een instelling
Onder de voormalige Wet voorzieningen gehandicapten en de Wmo 2007 waren AWBZ-bewoners (thans: Wlz) uitgesloten van het recht op woonvoorzieningen. Een bovenwettelijke uitzondering hierop werd door gemeenten gemaakt voor het bezoekbaar maken van de woning van ouders, partner of eventueel andere familieleden. Er wordt in principe maar één woning bezoekbaar gemaakt. Deze uitzondering was dan gebaseerd op de Verordening. De optie van het bezoekbaar maken is ook in deze verordening opgenomen.
In dit lid wordt aangegeven wat onder ‘bezoekbaar maken’ wordt verstaan.
HOOFDSTUK 11 ONDERSTEUNING GERICHT OP VERPLAATSEN BINNEN DE LEEFOMGEVING
Artikel 11.1 Maatschappelijke ondersteuning
Het college kan een maatwerkvoorziening toekennen in de vorm van een voorziening voor het zich kunnen verplaatsen in de leefomgeving gericht op zelfredzaamheid en participatie.
Dit lid bepaalt wat de reikwijdte is van de leefomgeving. Onder de leefomgeving in het kader van dit hoofdstuk wordt 20 tot 25 kilometer rondom de woning als redelijk aangenomen. Het college kan daar in het individuele geval van afwijken, maar voor bovenregionaal vervoer is er een andere passende voorziening, namelijk de Valys.
Artikel 11.2 Resultaat verplaatsings voorziening op de lange afstand
Het eerste lid bepaalt met welk doel de verplaatsingsvoorziening wordt verstrekt. Met het zich kunnen verplaatsen in de leefomgeving wordt de cliënt in de gelegenheid gesteld sociale contacten te onderhouden. Het uitgangspunt is dat maximaal 2000 kilometer per jaar kan worden afgelegd. Hiermee voldoet de gemeente ruimschoots aan de vereisten uit de jurisprudentie die aangeeft dat 1.500-2.000 km voldoende is. Dit betekent echter niet dat er in het individuele geval niet meer of minder mogelijk zou kunnen zijn. Het college is immers gehouden maatwerk te leveren en is daarom bevoegd in individuele gevallen af te wijken naar beneden of naar boven. Dat kan (ook) het geval zijn als er meer dan één verplaatsingsvoorziening wordt verleend. De verplaatsingen kunnen immers betrekking hebben op de korte, de middellange en op de langere afstand binnen de leefomgeving van de cliënt.
Onder overige verplaatsingen in het kader van het leven van alledag kunnen ook verplaatsingen voor vormen van dagbesteding in de sociale basis vallen. Bij vastgestelde (grote en reële) behoefte aan dagbesteding in de sociale basis en andere sociale vervoersbehoeften kan het kilometer budget verhoogd worden naar maximaal 2.500 km per jaar voor regionaal vervoer.
Voor er wordt verhoogd zal in overleg met de inwoner wel gekeken worden naar voorliggende mogelijkheden als de Valys, mogelijkheden via de Rolmobiel en/of de Boodschappenplusbus, mogelijkheden via de aanwezige vrijwillige vervoersdiensten en de mogelijkheden die BUUV kan bieden.
Ten aanzien van de dagelijkse noodzakelijke verplaatsingen in en rondom de woning kan een rolstoel of ander verplaatsingsmiddel worden verstrekt.
Voor de sportvoorziening geldt bovenstaande uiteraard niet. Deze voorziening ziet op het kunnen uitoefenen van een sport en kan naast een andere vervoersvoorziening verstrekt worden. Om hiervoor in aanmerking te kunnen komen, dient een cliënt het lidmaatschap van een sportvereniging te kunnen overleggen en aan te tonen dat sprake is van regelmatige sportbeoefening.
Voor topsport of sport op hoog niveau geld dat hiervoor sprake is van voorliggende mogelijkheden voor een sportvoorziening op basis van sponsoring en mogelijkheden via diverse fondsen.
Een sportvoorziening is noodzakelijk als de cliënt door sportbeoefening beter in staat is te participeren. Ook kan sportbeoefening bijdragen aan de zelfredzaamheid: het draagt bij aan de verbetering van de conditie en vertrouwen in zichzelf en kan eraan bijdragen dat de cliënt zijn eigen mogelijkheden en vaardigheden (her)ontdekt.
Daarnaast moet er sprake zijn van meerkosten bij de sportbeoefening als gevolg van de beperking. Bijvoorbeeld doordat hij een speciale sportvoorzieningen nodig heeft. Omdat de sportvoorziening moet bijdragen aan zijn zelfredzaamheid en participatie, kan een sportvoorziening alleen worden verstrekt als de sport regelmatig wordt beoefend.
Artikel 11.3 Criterium verplaatsingsvoorziening op de lange afstand
Onder lange afstand wordt verstaan de afstand van 5 tot 20 a 25 kilometer.
Voorbeelden van maatwerkvoorzieningen voor de hier genoemde afstanden zijn de Regiorijder, het persoonsgebonden budget voor lokale verplaatsingen en de aanpassing aan de eigen auto.
Dit artikel is een Lex specialis van artikel 5.2 lid 2 sub b: het openbaar vervoer is een (wettelijk) voorliggende voorziening op de maatwerkvoorzieningen voor de langere afstanden.
HOOFDSTUK 12 OPVANG, WONEN EN HERSTEL
Artikel 12.2 Result aten beschut en beschermd wonen
Beschermd of beschut wonen wordt geboden aan mensen met een psychiatrische achtergrond. Psychiatrische kwetsbaarheid kan belemmeren op enkele of meerdere levensgebieden waardoor zij minder in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Het gaat om personen bij wie op participatie gerichte ondersteuning vanuit een beschermende woonomgeving centraal staat. De doelstellingen van beschermd wonen zijn herstel en stabilisatie van het gewone leven, veilig gezond wonen, het bevorderen van zelfredzaamheid, eigen kracht leren ontwikkelen en inzetten en vermaatschappelijking (gelijkwaardig burgerschap).
Beschut- of beschermd wonen omvat een traject op maat voor Inwoners met psychiatrische en/of psychosociale problematiek en/of lvb-problematiek (lvb =licht verstandelijke beperking) die ondersteuningsvragen hebben ten aanzien van én het wonen én het herstellen. Samen met de cliënt en eventueel (wettelijk) vertegenwoordigers of zorg-ondersteuners wordt een arrangement op maat vastgesteld.
Een arrangement op maat is van toepassing op de cliënten die niet volledig zelfstandig in de thuissituatie kan wonen en/of de cliënten die baat heeft bij het wonen in de nabijheid van andere cliënten en bij begeleiding. Een arrangement op maat is een hersteltraject bestaande uit een arrangement op basis van één of meerdere van in totaal 9 resultaatgebieden van de zelfredzaamheidsmatrix en de daarbij vastgestelde intensiteitstrede op basis van de persoonskenmerken van de cliënt.
De systematiek hiervoor is door het college verder uitgewerkt in de Uitvoeringsregels.
Artikel 12.3 Resultaten maatschappelijke Opvang
Gemeente Haarlem is centrumgemeente voor maatschappelijke opvang van de regio IJmond, Zuid-Kennemerland en Haarlemmermeer. Vanuit die taak worden cliënten opgevangen die dakloos zijn en als gevolg van verminderde zelfredzaamheid niet in staat zijn in onderdak kan te voorzien.
Artikel 12.4 Resultaten opvang slachtoffers van huiselijk geweld
Voor slachtoffers van huiselijk geweld gelden afwijkende criteria. Het uitgangspunt is dat, als opvang noodzakelijk is omdat de thuissituatie niet veilig is en de betrokkene niet zelf in alternatieve huisvesting kan voorzien, aanvragers worden opgevangen in de gemeente waar zij wonen. Opvang in de eigen gemeente is kansrijker omdat dan het bestaande sociale netwerk kan blijven worden aangesproken. Er kunnen echter zwaarwegende omstandigheden zijn voor opvang buiten de eigen gemeente. Het kan dan gaan om redenen van veiligheid, of om situaties waar acuut opvang geboden is maar de gemeente van herkomst op dat moment geen plek beschikbaar heeft. Als sprake is van huiselijk geweld tegen een persoon of tegen leden van het gezin van de persoon en er is geen opvang noodzakelijk, is ambulante hulpverlening mogelijk.
De cliënt moet zich houden aan de huisregels van de maatschappelijke opvang. Grensoverschrijdend en/of agressief gedrag wordt niet getolereerd. In het uiterste geval kan de opvanginstelling een cliënt (tot maximaal) een maand schorsen.
Het gaat hier om geweld dat door iemand uit de huiselijk kring van het slachtoffers wordt gepleegd zoals (ex-)partners, familieleden en huisvrienden. Het kan gaan om lichamelijk, psychisch of seksueel geweld. Het kan (ex-)partnergeweld, eer gerelateerd geweld, kindermishandeling, verwaarlozing van ouderen of geweld tegen ouders betreffen).
HOOFDSTUK 13 BIJDRAGE IN DE KOSTEN
Artikel 13.1 Maatwerkvoorziening
Voor de maatwerkvoorziening is de cliënt een bijdrage in de kosten verschuldigd. Als cliënt de beschikking heeft over een maatwerkvoorziening in natura, maar deze niet daadwerkelijk gebruikt, moet hij ook een eigen bijdrage betalen. De bijdrage in de kosten wordt opgelegd en geïnd door de CAK volgens de regels van het landelijke Uitvoeringsbesluit.
Voor een maatwerkvoorziening ten behoeve van de cliënt die jonger is dan 18 jaar mag het college geen bijdrage in de kosten opleggen. Er is een uitzondering in geval een woningaanpassing - die tot waardevermeerdering van een woning leidt- wordt verleend. De bijdrage in de kosten is verschuldigd door de personen genoemd in het tweede lid. Bij woningaanpassingen voor minderjarigen worden de kosten aan het adres van de wettelijke ouder(s) of verzorger(s) doorberekend.
In dit lid worden de voorzieningen genoemd waarvoor geen eigen bijdrage betaald hoeft te worden.
Artikel 13.2 Looptijd van de eigen bijdrage
Er zijn met ingang van 1 juli 2018 vaste looptijden geïntroduceerd ten behoeve van de eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen, ongeacht of deze in natura of pgb zijn verstrekt.
Artikel 13.3 Algemene voorziening
Activiteiten die deel uitmaken van de basisinfrastructuur zijn vooral gericht op versterken van zelfredzaamheid en participatie. De deelname aan deze activiteiten is voor iedereen vrij toegankelijk en er is geen beschikking voor nodig, zoals wel het geval is bij maatwerkvoorzieningen. Het is mogelijk dat mensen zowel gebruik maken van een algemene voorziening uit de basis infrastructuur als van een maatwerkvoorziening. De kosten die mensen moeten betalen voor een algemene voorziening vallen buiten de cumulatiebepaling die het CAK hanteert om de inkomensafhankelijke eigen bijdrage voor de maatwerkvoorziening te bepalen.
Instellingen hebben er belang bij de toegang tot hun voorzieningen en activiteiten zo laagdrempelig mogelijk te houden. De instellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de kosten die zij in rekening brengen voor deelname aan hun activiteiten. Deze deelnemersbijdragen zijn kostendekkend en betreffen normale ‘gebruikskosten’ (kopje koffie, drankje, gebruik van biljart, materiaalkosten etc.). Deze kosten liggen over het algemeen lager dan commerciële prijzen.
Artikel 13.4 Kostprijs voor berekening bijdrage in de kosten
Dit artikel bepaalt wat onder de kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura, een persoonsgebonden budget en een algemene voorziening wordt verstaan. De kostprijs is bepalend voor de hoogte van de bijdrage in de kosten die de cliënt moet betalen. De bijdrage in kosten voor een maatwerkvoorziening mag niet hoger zijn dan de kostprijs. De cliënt betaalt dus niet meer dan de gemeente zélf verschuldigd is voor de maatwerkvoorziening. Indien aan een cliënt een persoonsgebonden budget is verstrekt, is de kostprijs gelijk aan de hoogte van dat budget. De bijdrage in de kosten -bij gebruik van een algemene voorziening- is nooit meer dan een kostendekkende –dus niet commerciële- bijdrage.
De kostprijs van een traplift wordt vastgesteld op € 4.000,-- per verstrekking. Dit heeft als achtergrond dat trapliften ook worden verstrekt op basis van opnieuw verstrekking van gebruikte trapliften. De kostprijs van de trapliften is hiermee variabel, omdat zowel oudere, reeds gebruikte als nieuwe (duurdere) trapliften worden verstrekt.
Om het voordeel van her verstrekking aan alle inwoners aan wie een traplift wordt verstrekt ten goede te laten komen, is een gemiddelde prijs berekend. Over de verstrekkingen van de afgelopen 5 jaar is een gemiddelde tarief vastgesteld van € 4.000,-- per verstrekking.
Artikel 13.5 Vaststelling en inning van bijdrage voor opvang
Deze bepaling is gebaseerd op 2.1.4 lid 7 van de wet.
De eigen bijdrage is verschuldigd voor iedere dag of gedeelte van een dag, waarop de cliënt gebruik maakt van de voorziening.
Voor alle nachtopvangvoorzieningen geldt voor volwassenen hetzelfde tarief, berekend per nacht. Voor alle nachtopvangvoorzieningen voor zwerfjongeren geldt een lager tarief dan voor volwassenen, berekend per nacht.
Voor de maatschappelijke opvang is een eigen bijdrage verschuldigd, met uitzondering van de opvang voor jongeren en de BedBroodBad-regeling voor uitgeprocedeerde asielzoekers.
Voorwaarde voor opvang is dat de cliënt de geldende eigen bijdrage hiervoor betaalt. Als de cliënt geen inkomen heeft bij aanvang van de opvang, wordt een betalingsregeling met de cliënt afgesproken. Heeft de cliënt inkomen en betaalt hij de eigen bijdrage niet dan kan dit reden zijn voor beëindiging van de opvang als er geen redenen zijn waarom hij niet zou kunnen betalen.
HOOFDSTUK 14 Tegemoetkoming meerkosten personen met beperking of chronische problemen
Inwoners met een inkomen op het niveau van de Haarlem Pas komen in aanmerking voor de gemeentelijke zorgpolis, op grond waarvan onder bepaalde voorwaarden de Wmo eigen bijdrage vergoed kan worden.
HOOFDSTUK 15 TOEZICHT EN HANDHAVING
Artikel 15.1 Nieuwe feiten en omstandigheden
In de wet is deze inlichtingenplicht nu geregeld, in tegenstelling tot voorheen. De inlichtingen van cliënt zijn voor het college van belang om te kunnen beoordelen of ondersteuning nog steeds nodig is. Voor de cliënt moet redelijkerwijs duidelijk zijn dat de inlichtingen van invloed kunnen zijn op het recht op de voorziening, dan wel de aard, hoogte of duur daarvan.
Er wordt gesproken van beëindiging van een voorziening, als deze voorziening stopt vanaf de datum van het beëindigingsbesluit. Beëindiging heeft dus geen terugwerkende kracht, in tegenstelling tot herziening of intrekking van een besluit. Het artikel benoemt situaties waarin het college kan overgaan tot beëindiging van de maatwerkvoorziening.
Het gaat in alle gevallen om een bevoegdheid van het college (kan-bepaling). Bij de toepassing van de bepalingen van dit artikel hoort een afweging tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen.
Het zich niet houden aan de verplichtingen verbonden aan een bruikleenvoorziening, kan leiden tot beëindiging van die voorziening. Het college zal bij die beëindiging wel moeten overwegen of het daarvoor een andere maatwerkvoorziening in de plaats stelt. Hierbij mag het college volstaan met hetgeen strikt noodzakelijk is ten behoeve van de zelfredzaamheid en participatie van cliënt. Bij de afweging wordt de verwijtbaarheid van cliënt in aanmerking genomen. Dit kan betekenen dat de cliënt enige ongemakken voor lief moet nemen als hij een andere maatwerkvoorziening krijgt. Denk bijvoorbeeld aan collectief vervoer voor de korte afstand in plaats de door het college beëindigde toekenning van de scootmobiel.
Onder dit lid wordt ook begrepen de “verhuizing” naar een gevangenis of verslavingskliniek.
Artikel 15.3 Herziening of intrekking
Herziening of intrekking van een besluit is het met terugwerkende kracht opnieuw beslissen over de aanspraak over een periode in het verleden. Het deels ongedaan maken van een aanspraak over een periode in het verleden wordt herziening genoemd. Het volledig ongedaan maken wordt intrekking genoemd.
De in dit artikel genoemde situaties om een besluit te kunnen herzien of intrekken staan naast de mogelijkheden op grond van art. 2.3.10 van de wet.
Het gaat in alle gevallen om een bevoegdheid van het college (kan-bepaling). Bij de toepassing van de bepalingen van dit artikel hoort een afweging tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen.
In de wet is slechts één terugvorderingsgrond opgenomen ten aanzien van cliënten en/of degene die zijn medewerking heeft verleend aan het ‘misbruik’ van de wet. Namelijk indien opzéttelijk onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid. Er is daarom voor gekozen de terugvorderingsmogelijkheden uit te breiden in dit artikel. Uit de jurisprudentie die onder de Wmo 2007 tot stand is gekomen blijkt dat een terugvorderingsbepaling in de verordening voldoende grondslag biedt om tot terugvordering over te gaan.
Voor zover sprake is van de wettelijke grondslag voor terugvordering, kan het college het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel invorderen. Dat geeft een executoriale titel. Bij andere terugvorderingsgronden moet de invordering langs civielrechtelijke weg plaatsvinden. De grondslag is dan onverschuldigde betaling (artikel 6:203 e.v. BW). Hiervoor is in ieder geval nodig dat het college een herzienings- of intrekkingsbesluit en een terugvorderingsbesluit neemt.
Hoewel de wetgever in principe beoogt om de geldswaarde van maatwerkvoorzieningen terug te vorderen, is in dit artikel onder b ook de bevoegdheid gecreëerd om maatwerkvoorzieningen die in bruikleen zijn toegekend terug te halen (terug te vorderen).
Het gaat in alle gevallen om een bevoegdheid van het college (kan-bepaling). Bij de toepassing van de bepalingen van dit artikel hoort een zorgvuldige afweging tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen.
De verordening biedt ook de bevoegdheid om over te gaan tot verrekening. Deze voorziening is getroffen in artikel 3.3 lid 3 landelijke Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Dat artikel geeft de gemeenteraad de bevoegdheid tot het verrekenen van een vordering krachtens de Wmo 2015 met vorderingen van of op de persoon op grond van de Wmo of de Participatiewet. Op die wijze kunnen gemeenten de bijdrage in de kosten voor opvang verrekenen met de bijstandsuitkering die betrokkene van de gemeente ontvangt.
Bij de uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening dient het college een zorgvuldige belangenafweging te maken. Hierbij is het de vraag of het college in redelijkheid zijn verrekeningsbevoegdheid mag uitoefenen. Daartoe dient het college de betrokken belangen in kaart te brengen en tegen elkaar af te wegen.
Artikel 15.5 Wangedrag en onzorgvuldig gebruik
Het komt voor dat cliënten zich ernstig misdragen tegen medewerkers van zorgaanbieders of oneigenlijk gebruik maken van verstrekte voorzieningen zoals scootmobielen. Voor die gevallen is voorzien in de mogelijkheid van het nemen van al dan niet tijdelijke maatregelen. Uiteraard dient daarbij de ondersteuningsbehoefte van cliënt betrokken te worden.
Het college zet in op fraudepreventie. De in dit artikel opgenomen maatregelen zijn de basis voor het Handhavingsplan.
Een voorbeeld van algemene voorlichting is het communiceren in huis- aan- huis bladen over verrichte handhavingsacties en de uitkomsten hiervan. Vanzelfsprekend is deze communicatie anoniem, dus niet herleidbaar tot bepaalde cliënten.
Van belang is dat er een grondige toets plaatsvindt aan de voorkant. Deze toets betreft ingeval van een persoonsgebonden budget:
Artikel 15.7 Controle persoonsgebonden budgetten
Het college houdt het recht om de verstrekte persoonsgebonden budgetten te controleren. Noch de Wmo 2015 noch het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 schrijft voor op welke wijze de gemeente de verantwoording en controle van een persoonsgebonden budget moet inrichten. Het is aan de gemeente om te bepalen of ze de verantwoording en controle wil inrichten en zo ja, op welke wijze ze dat doet. De besteding van het pgb kan door het college eenmalig bij een zaak en kan periodiek gecontroleerd worden bij diensten en andere periodieke betalingen. Bij de controle beoordeelt het college of de cliënt nog voldoet aan de criteria om voor een persoonsgebonden budget in aanmerking te komen.
Bij de controle op de besteding wordt de kwaliteit van de geboden diensten beoordeeld en of hiermee de beoogde resultaten worden behaald. Deze beoordeling vindt plaats tijdens evaluatiemomenten. Deze evaluatiemomenten betreffen maatwerk. Bij de ene cliënt kan dit bijvoorbeeld halfjaarlijks zijn en bij de andere cliënt één maal in de vijf jaar of zelfs helemaal niet.
Artikel 16.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
Deze bepaling is een uitwerking van artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet. In dit artikel staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen.
De Wmo 2015 maakt de gemeenten integraal verantwoordelijk voor de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning, de handhaving en het toezicht. De wet bevat een basisnorm voor kwaliteit van voorzieningen die aanbieders direct bindt (zie hoofdstuk 3 van de wet), waaronder begrepen de eisen over de deskundigheid van beroepskrachten.
De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeente om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning. Die standaarden kunnen als richtinggevend kader voor gemeenten dienen. Uitgangspunt hierbij is dat deze standaarden de benodigde ruimte voor maatwerk, om goed in te kunnen spelen op de situatie van de cliënt, intact laten. Er is een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen is dit artikel uitgewerkt. Het jaarlijkse verplichte cliëntervaringsonderzoek -op grond van artikel 2.5.1 van de wet- draagt eraan bij dat het college kan toezien op de kwaliteit.
Artikel 16.2 Verhouding prijs-kwaliteit van voorziening geleverd door derden
De gemeenteraad is verplicht om in de verordening regels op te stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van diezelfde voorziening. In de Wmo 2015 is hierover opgenomen dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels kunnen worden gesteld om deze verplichting van de gemeenteraad en het college nader te concretiseren.
In artikel 5.4 van de Algemene Maatregel van Bestuur Inkoop maatschappelijke ondersteuning wordt de concretisering geregeld door de kostprijselementen van een reële prijs te definiëren en de plaats van een reële prijs in de aanbestedingsprocedure te regelen. Het artikel heeft tot doel dat een gemeente een reële prijs vaststelt voor een Wmo- dienst, waarmee de aanbieder kan voldoen aan de gemeentelijke eisen aan de kwaliteit en continuïteit van deze dienst en de aanbieder kan voldoen aan de arbeidsrechtelijke verplichtingen aan de beroepskracht die deze dienst verleent aan de cliënt.
Het eerste lid regelt dat de gemeenteraad in ieder geval in de verordening vastlegt dat het college een reële prijs vaststelt voor diensten die door derden worden geleverd en dat deze prijs geldt als ondergrens in de aanbestedingsprocedure en in de overeenkomst met de aanbieder. Het college stelt een reële prijs vast overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van de dienst. Tevens dient bij de vaststelling van de reële prijs rekening te worden gehouden met de continuïteit in de hulpverlening.
De AMvB bevat geen landelijke kwantitatieve normering van de verschillende kostprijselementen en stelt geen vaste minimumprijs of een prijs die voor alle gemeenten gelijk moet zijn vast. De bevoegdheid hiervoor ligt bij het college. Het college is niet verplicht aan iedere aanbieder de specifieke kostprijs die de aanbieder zelf hanteert te betalen.
Het college moet tot een reële prijs komen in relatie tot de kwaliteit en deskundigheid. Dit vraagt om een zorgvuldig proces vanuit de gemeente en openheid vanuit de aanbieders over de kosten die zij maken bij het leveren van een dienst. Het college kan de aanbieders vragen om in hun offertes/ bestek toe te lichten hoe zij invulling geven aan kwaliteits,- deskundigheids-, en continuïteitseisen en normering van de kostprijselementen door de aanbieder. Op deze wijze kan het college toetsen of de zorgaanbieder voldoet aan de eisen voor een reële prijs en inzicht te krijgen in de kostenopbouw van de aanbieder.
Verantwoordelijkheid aanbieders
Van aanbieders wordt verwacht dat zij op een reële wijze inschrijven voor de opdracht, daarbij een reële kostprijs hanteren waarmee ze kwalitatief goede hulp of voorzieningen kunnen bieden en handelen in de lijn van goed werkgeverschap en de geldende wet- en regelgeving.
In dit lid is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Een dergelijke bepaling is verplicht op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, onder e, van de wet. Hierin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten is vereist. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder a, van de wet). De gemeente laat de aanbieders vrij hoe de regeling vorm te geven.
In de Memorie van toelichting staat dat cliënten in beginsel moeten kunnen klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend voelen. Is de cliënt niet tevreden over een gedraging van de aanbieder, dan kan de klacht bijvoorbeeld gaan over de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke ondersteuning. Het kan dan gaan over de deskundigheid van de medewerker, een bepaalde houding of uitlating, gebrekkige communicatie of (on)bereikbaarheid van de aanbieder.
Het ligt voor de hand dat cliënten die zich benadeeld voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder deponeren. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt. Daar waar de afhandeling niet naar wens is, staat de weg naar de gemeente voor het indienen van de klacht open.
In het tweede lid zijn een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de klachtregeling door aanbieders goed wordt uitgevoerd.
Artikel 16.4 Externe medezeggenschapsregeling
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder f, van de wet. Hierin staat dat in ieder geval moet worden bepaald voor welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder -die voor de gebruikers van belang zijn- is vereist.
In dit artikel gaat het dus om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder reeds verwezenlijkt via de cliëntenraad Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten.
Artikel 16.5 Meldingsregeling calamiteiten en geweld
In artikel 3.4, eerste lid, van de wet is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. In artikel 6.1 van de wet is bepaald dat het college personen aanwijst die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet.
In aanvulling op het bovenstaande regelt artikel 13.5 dat er door het college voorziet in een regeling ver het doen van meldingen en dat de door gemeente aangestelde Toezichthouder Wmo deze meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld. Overeenkomstig het vierde lid kan het college bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.
HOOFDSTUK 17 MANTELZORGWAARDERING EN INSPRAAK
Artikel 16.1 Jaarlijkse waardering mantelzorgers
Naast de algemeen toegankelijke voorzieningen voor mantelzorgondersteuning (zoals lotgenotengroepen, trainingen en workshops voor mantelzorgers) kunnen mantelzorgers individueel ondersteund worden in de sociale basis. Er wordt geen individuele jaarlijkse financiële waardering voor mantelzorgers gegeven, maar geïnvesteerd in collectieve en individuele ondersteuning en een breed aanbod aan respijtvoorzieningen. Ook wordt er jaarlijks een evenement georganiseer op de jaarlijkse Dag van de Mantelzorger.
In dit artikel wordt verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er voor het Wmo-beleid eenzelfde inspraakprocedure geldt als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning.
Artikel 18.1 Hardheidsclausule
Er kunnen omstandigheden zijn dat moet worden afgeweken van een bepaling in de verordening met een rechtstreekse verwijzing naar artikel 2.3.5 van de wet. Te verwachten is dat een beroep op de hardheidsclausule minder vaak zal voorkomen. Er vindt immers -op basis van artikel 2.3.2 van de wet- standaard al een zorgvuldige beoordeling plaats waarbij met alle persoonlijke omstandigheden rekening wordt gehouden. De hardheidsclausule wordt in deze verordening niettemin gehandhaafd als vangnet voor al die situaties waarbij toepassing van de verordening leidt een onbillijke situatie.
Het afwijken van de verordening kan alleen ten gunste en nooit ten nadele van de cliënt. In het algemeen geldt dat de cliënt gemotiveerd moet aangeven dat zijn situatie bijzonder is. Hij zal dat ook nader moeten onderbouwen.
Beroep op afwijking van beleidsregels kan dus, mits het gaat om bijzondere omstandigheden en het gaat om onevenredige gevolgen bij toepassing hiervan.(artikel 4:84 Awb).
Deze bepaling maakt het mogelijk om de bedragen die gebaseerd zijn op deze verordening te indexeren. Of daarvoor bijvoorbeeld de consumentenprijsindex (cpi) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wordt genomen, of een andere index, kan per voorziening door het college worden bepaald.
Artikel 18.3 Intrekking huidige verordening en overgangsrecht
In dit lid is overgangsrecht opgenomen voor lopende voorzieningen op basis van de oude verordening.
In dit lid is bepaald dat aanvragen die voor de inwerkingtreding van deze nieuwe verordening zijn ingediend maar waarop bij de inwerkingtreding nog niet is beslist, worden afgedaan op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Haarlem 2018.
In dit lid is voor lopende bezwaarschriften bepaald dat deze volgens de oude verordening – dus de Verordening maatschappelijke ondersteuning Haarlem 2015- worden afgedaan.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2018-75576.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.