Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2018 gemeente Twenterand

 

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen  

 

In de nieuwe Wmo 2015 staat de eigen verantwoordelijkheid van personen en zijn sociale netwerk

nadrukkelijk voorop en is de gemeente alleen aan zet voor zover de persoon niet zelf of met de hulp van dat netwerk tot participatie kan komen.

 

  • 1.1

     Zelfredzaamheid

  •  

Zelfredzaam wordt in de wet als volgt gedefinieerd:

In staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

 

De omschrijving van ‘zelfredzaamheid’ bevat twee elementen:

1. het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL);

2. het voeren van een gestructureerd huishouden.

 

Reikwijdte algemene dagelijkse levensverrichtingen

Algemene dagelijkse levensverrichtingen zijn handelingen die mensen dagelijks in het gewone leven verrichten, met inbegrip van het bieden van structuur bij de persoonlijke verzorging. De ADL-uitgangspunten worden gebruikt om te bepalen in hoeverre iemand zelfredzaam is. Iemand die als gevolg van aantoonbare lichamelijke en of geestelijke beperkingen ADL-verrichtingen niet zelf kan uitvoeren, zal hulp nodig hebben en, indien hij zoveel hulp nodig heeft dat het niet verantwoord is dat hij zonder enige vorm van (vrijwel) continu toezicht en hulp leeft, zelfs niet langer thuis kan blijven wonen. Bij de beoordeling in hoeverre iemand zelfredzaam is op het gebied van de algemene dagelijks levensverrichtingen wordt nadrukkelijk gekeken naar: “het bieden van ondersteuning bij het laten uitvoeren van deze handelingen door de inwoner zelf” .

Bijvoorbeeld; aansporen om uit bed te komen of juist naar bed te gaan, aansporen om te eten en te drinken, aansporen om medicijnen in te nemen etc. Soms bestaat (ook) behoefte aan aanvullende ondersteuning bij de ADL-verrichtingen, zoals aansporing om onder de douche te gaan (lichamelijke hygiëne). Onder de AWBZ was deze laatste vorm van ondersteuning onderdeel van de functie persoonlijke verzorging. Na inwerkingtreding van de Wmo 2015 valt de overname van persoonlijke verzorging bij mensen met dementie of medische problematiek onder de Zorgverzekeringswet. Het bieden van structuur (aansporen) maakt deel uit van de Wmo 2015.

 

Reikwijdte gestructureerd huishouden

Op grond van de Wmo 2015 en de Memorie van Toelichting is de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning gedefinieerd als:

- het kunnen beschikken over een leefbaar huishouden;

- het kunnen beschikken over schone en draagbare kleding;

- het kunnen beschikken over de benodigde maaltijden;

- het kunnen zorgen voor minderjarige kinderen.

 

  • 1.2

     Participatie

  •  

Op grond van de Wmo 2015 gaat het bij participatie om het actief deelnemen aan het maatschappelijke verkeer.

Dit wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is het ook een vereiste dat hij zich kan verplaatsen.

 

1.3 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die niet bij wet, waaronder de Wmo 2015, wordt aangeboden en die, indien voorhanden, in redelijkheid een oplossing kan bieden voor de ondersteuningsbehoefte van de cliënt.

 

Uit jurisprudentie blijkt dat een voorziening algemeen gebruikelijk is als deze voldoet aan de volgende criteria:

  • 1.

    De voorziening kan voor een persoon zonder beperkingen in een financieel vergelijkbare positie worden gerekend tot het normale aanschaffingspatroon;

  • 2.

    De voorziening is in de reguliere handel te koop;

  • 3.

    De voorziening is niet duurder dan soortgelijke producten;

  • 4.

    De voorziening is niet speciaal bedoeld voor personen met beperking(en).

  

Heel duidelijk zijn deze criteria niet. De jurisprudentie verwoordt het zo:

“een voorziening waarvan aannemelijk is te achten dat belanghebbende daarover ook zou hebben beschikt als hij niet gehandicapt was” (zie o.a. CRvB 14-07-2010, nr. 09/562).

 

Bovendien blijkt uit jurisprudentie dat een voorziening voor de ene persoon wel algemeen gebruikelijk kan zijn en voor de ander niet. Zo kunnen beugels in het toilet voor een persoon van boven de 70 jaar algemeen gebruikelijk zijn, maar voor een jongere persoon die na een ongeluk gehandicapt is geraakt, niet.

Uitzonderingen op deze criteria kunnen zijn situaties waarin:

  • 1.

    de handicap plotseling ontstaat, waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder

    dan normaal aangeschaft of vervangen moeten worden;

  • 2.

    de aanvrager een inkomen heeft, dat door aantoonbare kosten van de handicap onder

    de voor hem geldende bijstandsnorm dreigt te komen.

 

1.4 Algemene voorzieningen

De definitie van een algemene voorziening in de Wmo 2015 luidt:

Aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie, of op opvang.

 

1.5 Maatwerkvoorziening

Een maatwerkvoorziening wordt in de Wmo 2015 als volgt gedefinieerd:

Op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

  • 1.

    ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een

    instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede

    hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen;

  • 2.

    ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer,

    alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen;

  • 3.

    ten behoeve van beschermd wonen en opvang.

 

Een maatwerkvoorziening is pas aan de orde als na onderzoek blijkt dat de persoon als gevolg van zijn beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk of met algemeen gebruikelijke of algemene voorzieningen voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.

  

1.6 (wettelijk) Voorliggende voorziening

Voorliggend op de Wmo is een voorziening/dienst op grond van een andere wettelijke regeling, zoals de Wet langdurige zorg (Wlz), de zorgverzekering of het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV). Indien dit het geval is, zal er op grond van de Wmo geen voorziening/dienst worden verstrekt.

Een algemene voorziening of een algemeen gebruikelijke voorziening waarmee aan de hulpvraag tegemoet wordt gekomen is tevens voorliggend op de Wmo.

Hoofdstuk 2 Toegangsprocedure

In de Wmo 2015 is een uitvoerige beschrijving van de toegangsprocedure tot maatschappelijke ondersteuning opgenomen. De wet schrijft voor dat zodra een persoon zich meldt met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning er een onderzoek moet worden uitgevoerd. In dit hoofdstuk is uitgewerkt hoe de melding en het onderzoek plaatsvinden.

 

2.1 Procedurele bepalingen

 

Melding

Een melding kan door of namens de cliënt schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch worden gedaan. Met een melding maakt de cliënt duidelijk dat hij behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning. Dat wil zeggen dat hij een hulpvraag heeft die te maken heeft met belemmeringen in zijn zelfredzaamheid of participatie of dat hij behoefte heeft aan beschermd wonen of opvang.

 

Nadat de cliënt een melding heeft gedaan, wordt door het college de ontvangst van de melding binnen vijf werkdagen al dan niet schriftelijk bevestigd.  Er wordt bezien of er sprake is van een melding die verder onderzoek vergt of dat het gaat om een ondersteuningsvraag die direct telefonisch of bij het eerste contact kan worden ingevuld. Bijvoorbeeld door de persoon te verwijzen naar het loket of de organisatie waar hij met zijn ondersteuningsvraag terecht kan.

 

Cliëntondersteuning

Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger(s) voorafgaande aan het onderzoek op de mogelijkheid om gebruik te kunnen maken van cliëntondersteuning. De cliëntondersteuning is gratis beschikbaar, onafhankelijk en strekt zich uit over alle levensgebieden. Voor deze cliëntondersteuning kan een beroep worden gedaan op de organisaties die dat in Twenterand aanbieden.

 

Persoonlijk plan

De cliënt wordt geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zeven dagen een persoonlijk plan te overhandigen waarin hij de onderwerpen die tijdens het onderzoek aan de orde zullen komen beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen. Voor het opstellen van een persoonlijk plan krijgt de cliënt zeven dagen de tijd. Deze zeven dagen vallen binnen de afhandelingstermijn van zes weken. Het college betrekt het betreffende persoonlijk plan bij het onderzoek.

 

Informatie en identificatie

  • 1.

    Het college onderzoekt van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek.

  • 2.

    Voor het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens die naar het oordeel van de gemeente voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument ter inzage.

  • 3.

    Als de cliënt genoegzaam bekend is bij het college kan het college, in overeenstemming met de cliënt, afzien van een vooronderzoek. 

Gesprek

Het college onderzoekt in een persoonlijk gesprek of in gesprekken tussen deskundigen en degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger(s) en desgewenst overige familie of direct betrokkenen zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

  • 1.

    de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

  • 2.

    het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

  • 3.

    de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

  • 4.

    de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

  • 5.

    de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

  • 6.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

  • 7.

    de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

  • 8.

    de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

  • 9.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt verschuldigd is;

  • 10.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een PGB, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 1.

    Het persoonlijk gesprek vindt zo mogelijk plaats bij de cliënt thuis, zodat er een totaalbeeld van betrokkene en zijn situatie verkregen kan worden.

  • 2.

    Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, de rechten en plichten, de vervolgprocedure.

 

Verslag en/of het ondersteuningsplan

De afspraken tussen het college en de cliënt worden vastgelegd in een gespreksverslag. Als gespreksverslag kan ook dienstdoen het ondersteuningsplan, tenzij dit ondersteuningsplan gelet op de aard van de te leveren hulp en in afstemming met de cliënt niet noodzakelijk is.

Het gespreksverslag of in voorkomende gevallen het ondersteuningsplan wordt zo spoedig mogelijk

na het gesprek door het college aan de cliënt verstrekt. Opmerkingen of latere aanvulling van de cliënt

worden aan het gespreksverslag dan wel het ondersteuningsplan toegevoegd.

Wanneer de cliënt het eens is met het ondersteuningsplan en dit ondertekend, kan deze ook als aanvraagformulier dienen.

 

Advisering bij beoordeling aanvraag maatwerkvoorziening

Het college kan een adviesinstantie om advies vragen als zij dit van belang acht  om de  aanvraag voor een maatwerkvoorziening te kunnen beoordelen. Het college informeert de cliënt en

zijn eventuele gemachtigde of mantelzorger dat deze adviesaanvraag wordt gedaan en informeert hem over de uitkomsten daarvan.

 

Aanvraag maatwerkvoorziening

De cliënt of zijn vertegenwoordiger kan een aanvraag indienen nadat het onderzoek heeft plaatsgevonden. Tenzij het onderzoek niet binnen zes weken na het doen van de melding heeft plaatsgevonden. Cliënt kan een aanvraag indienen middels een vastgesteld aanvraagformulier of door een ondertekend ondersteuningsplan. Na het indienen van een aanvraag heeft het college twee weken de tijd om op deze aanvraag te beslissen en de beschikking te versturen.

 

Beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als PGB wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking tevens vastgelegd:

  • 1.

    welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

  • 2.

    wat de ingangsdatum en, indien aan de orde, duur van de verstrekking is;

  • 3.

    hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing;

  • 4.

    welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 1.

     

  • 1.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een PGB wordt in de beschikking tevens vastgelegd:

  • 1.

    voor welk resultaat het PGB kan worden aangewend;

  • 2.

    welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het PGB;

  • 3.

    wat de hoogte van het PGB is en hoe hiertoe is gekomen;

  • 4.

    wat de duur is van de verstrekking waarvoor het PGB is bedoeld;

  • 5.

    de wijze van verantwoording van de besteding van het PGB.

  • 1.

     

  • 1.

    Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

  

3 Criteria voor een maatwerkvoorziening

3.1 Criteria maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning

 

3.1.1 Inleiding

 

Op basis van de Wmo 2015 ondersteunen gemeenten inwoners bij het zo lang mogelijk zelfstandig functioneren. Eén van de maatwerkvoorzieningen die hiervoor kan worden ingezet is de Huishoudelijke Ondersteuning (HO). De HO wordt ingezet als inwoners niet meer op eigen kracht of met behulp van hun sociale netwerk hun huis leefbaar kunnen houden. Huishoudelijke taken worden dan overgenomen door een hulp. Het resultaat leefbaar huis wordt hiermee bereikt. Onder leefbaar huis wordt verstaan dat iedereen gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes, de keuken, sanitaire ruimte en gang. Het huis dient zodanig leefbaar te zijn dat geen vervuiling plaatsvindt en zo een algemeen aanvaardbaar basisniveau van een leefbaar huis wordt gerealiseerd.

 

Bij de invoering van de Wmo 2015 is destijds de keuze gemaakt om HO op een resultaatgerichte manier uit te voeren. Hierbij werden 2 pakketten ingezet: het basispakket (resultaat is een ‘leefbaar huis’) en het pluspakket (resultaat is regie op het huishouden en zorg voor minderjarige kinderen). De cliënt maakt met de zorgaanbieder in de huidige situatie afspraken over de in te zetten zorg. Dit geldt voor zowel de werkzaamheden die worden overgenomen door de hulp als de hoeveelheid tijd die door de zorgaanbieder moet worden ingezet. Voor deze resultaatgerichte manier van werken is destijds gekozen omdat deze aansluit bij de aard van de Wmo 2015. De ontwikkeling van de nieuwe werkwijze is in samenwerking met cliënten en zorgaanbieders gebeurd.

 

In mei 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) richtinggevende uitspraken gedaan over de maatwerkvoorziening HO onder de Wmo 2015. Belangrijke onderdelen uit de uitspraken zijn:

  • 1.

    Huishoudelijke ondersteuning valt onder de Wmo 2015;

  • 2.

    De ondersteuning mag, onder voorwaarden, als algemene voorziening worden aangeboden;

  • 3.

    Gemeenten mogen uniforme normen hanteren, zoals de term ‘een (schoon en) leefbaar huis’ binnen het resultaatgericht werken. Deze normen moeten echter wel objectief onderbouwd zijn. Tegelijkertijd moet maatwerk in het zorgaanbod mogelijk blijven. Er moet door het college op individueel niveau zicht worden gegeven op de vraag op welke concrete wijze invulling wordt gegeven aan het bereiken van het resultaat een leefbaar huis.

Naar aanleiding van de uitspraken van de CRvB hebben de 14 Twentse gemeenten hun beleid HO aangepast. De gemeenteraad van Twenterand heeft in 2017 het Beleidskader Huishoudelijke Ondersteuning 2018 vastgesteld.

De normen die gebruikt worden in het beleidskader HO 2018 zijn gebaseerd op 2 onderzoeken:

  • 1.

    De normen van de basismodule zijn gebaseerd op het onderzoek dat HHM voor de Twentse gemeenten heeft uitgevoerd.

  • 2.

    De normen van de extra modules zijn gebaseerd op het CIZ-protocol.

De objectieve normen kennen maximale normtijden. De daadwerkelijk in te zetten ondersteuning (activiteiten en frequenties) wordt afgestemd op de situatie van de cliënt en kan daarom in de praktijk minder zijn dan de maximale normtijd.

 

Het beleidskader HO 2018 bestaat uit een 6-tal modules met elk een eigen resultaat.

 

3.1.2  Resultaatgebieden Huishoudelijke Ondersteuning

 

De Wmo heeft als doel dat de cliënt ondersteund wordt in zijn zelfredzaamheid en kan participeren in de samenleving. De inzet van ondersteuning in het huishouden kan op één of meerdere specifieke resultaatsgebieden van het huishouden plaatsvinden waardoor de cliënt en eventuele gezinsleden ondersteund worden in het voeren van het huishouden. Het beleidskader HO 2018 bestaat uit een zestal modules met elk een eigen resultaat.

Basismodule ondersteuning bij het huishouden

Bij de basismodule ondersteuning bij het huishouden wordt per woonruimte aangegeven welke activiteiten met welke frequentie moeten worden verricht om het resultaat schoon en leefbaar huishouden te behalen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen reguliere basisactiviteiten (tabel 1) en incidentele activiteiten (tabel 2) die beiden onder de basismodule vallen.

Tabel 1: Basismodule huishoudelijke ondersteuning reguliere basisactiviteiten op grond van het HHM- onderzoek

  • Woonruimte

    Basisactiviteit

    Frequentie/norm

    Tijdbesteding in minuten

    Woonkamer

    Stof afnemen hoog

    1x per 2 weken

    3,70

    Stof afnemen midden

    1x per week

    8,20

    Stof afnemen laag

    1x per week

    4,30

    Opruimen

    1x per week

    4,10

    Stofzuigen

    1x per week

    8,50

    Dweilen

    1x per 2 weken

    6,30

    Slaapkamer

    Stof afnemen hoog

    1x per 6 weken

    2,20

    Stof afnemen midden

    1x per week

    3,90

    Stof afnemen laag

    1x per week

    2,40

    Opruimen

    1x per week

    2,10

    Stofzuigen

    1x per week

    4,60

    Dweilen

    1x per 4 weken

    3,60

    Bed verschonen

    1x per 2 weken

    8,30

    Keuken

    Stofzuigen

    1x per week

    3,10

    Dweilen

    1x per week

    2,10

    Keukenblok (buitenzijde) inclusief tegelwand, kookplaat, spoelbak, koelkast, eventueel tafel

    1x per week

    9,70

    Keukenapparatuur (buitenzijde)

    1x per week

    3,00

    Afval opruimen

    1x per week

    4,70

    Sanitair

    Badkamer schoonmaken

    1x per week

    11,70

    Toilet schoonmaken

    1x per week

    6,20

    Hal

    Stof afnemen hoog

    1x per week

    2,00

    Stof afnemen midden

    1x per week

    2,30

    Stof afnemen laag

    1x per week

    1,30

    Stofzuigen

    1x per week

    3,00

    Trap stofzuigen

    1x per week

    3,30

    Dweilen

    1x per 2 weken

    2,40

    Afstemming/sociaal contact

    Aankomst, vertrek, evt. afstemming derden, contact cliënt

    1x per bezoek

    21,90

 

Tabel 2: Basismodule huishoudelijke ondersteuning incidentiele activiteiten op grond van het HHM- onderzoek

  • Woonruimte

    Incidentele activiteit

    Frequentie/norm

    Tijdbesteding in minuten

    Woonkamer

    Gordijnen wassen

    1x per jaar

    20,00

    Reinigen lamellen/luxaflex

    2x per jaar

    1,10

    Ramen binnenzijde

    4x per jaar

    12,00

    Deuren/deurposten nat afdoen

    1x per 8 weken

    1,40

    Meubels afnemen (droog/nat)

    1x per 8 weken

    5,80

    Radiatoren afnemen

    2x per jaar

    2,40

    Slaapkamer

    Gordijnen wassen

    1x per jaar

    16,80

    Reinigen lamellen/luxaflex

    2x per jaar

    44,60

    Ramen binnenzijde

    4x per jaar

    8,90

    Deuren/deurposten nat afdoen

    2x per jaar

    1,60

    Radiatoren afnemen

    2x per jaar

    0,60

    Keuken

    Gordijnen wassen

    1x per jaar

    10,00

    Reinigen lamellen/luxaflex

    3x per jaar

    15,00

    Ramen binnenzijde

    4x per jaar

    5,40

    Deuren/deurposten nat afdoen

    1x per 8 weken

    1,90

    Radiatoren afnemen

    3x per jaar

    1,10

    Keukenkastjes (binnenzijde)

    2x per jaar

    5,70

    Koelkast (binnenzijde)

    3x per jaar

    5,40

    Oven/magnetron (binnenzijde)

    4x per jaar

    3,40

    Vriezer los reinigen binnenzijde (ontdooid)

    1x per jaar

    5,70

    Afzuigkap reinigen (binnenzijde) - vaatwasser bestendig

    2x per jaar

    2,00

    Afzuigkap reinigen (binnenzijde) - niet vaatwasser bestendig

    2x per jaar

    0,60

    Bovenkant keukenkastjes

    1x per 6 weken

    3,30

    Tegelwand (los van keukenblok)

    2x per jaar

    2,20

    Sanitair

    Radiatoren afnemen

    2x per jaar

    1,30

    Tegelwand badkamer afnemen

    4x per jaar

    4,10

    Gordijnen wassen

    1x per jaar

    5,00

    Ramen binnenzijde

    4x per jaar

    0,80

    Reinigen lamellen/luxaflex

    3x per jaar

    15,00

    Hal

     

    Radiator afnemen

    2x per jaar

    0,60

    Deuren/deurposten nat afdoen

    2x per jaar

    3,00

 

Module 1: Extra hygiëne

Aanleiding voor de inzet van deze aanvullende module kan zijn:

  • 1.

    medische beperkingen waardoor een meer dan gebruikelijke hygiëne noodzakelijk is;

  • 2.

    medische/fysieke beperkingen die leiden tot een snellere vervuiling van het huis.

De extra noodzakelijke huishoudelijke ondersteuning dient een medische/fysieke oorzaak te hebben, die aantoonbaar is. Voorbeelden hiervan zijn (niet limitatief) ernstige klachten ten gevolge van COPD, medisch geobjectiveerde allergie voor huisstofmijt of een hogere vervuilingsgraad door gebruik van noodzakelijke hulpmiddelen.

 

De module Extra hygiëne is qua activiteiten gelijk aan de basismodule. Alleen de frequentie van (enkele van) de activiteiten verschilt met de basismodule. De module Extra hygiëne kan worden ingezet wanneer uit onderzoek door de consulent van de gemeente vanwege een objectiveerbare beperking van de cliënt blijkt dat de ondersteuning bij het huishouden die de cliënt nodig heeft de basismodule overstijgt en wanneer er sprake is van een van bovenstaande redenen waardoor extra hygiëne in het huishouden noodzakelijk is. Bij de module Extra hygiëne is geen vaste frequentie te noemen bij huishoudelijke activiteiten. Dit omdat dit per cliënt verschillend kan zijn. De consulent beschrijft in het ondersteuningsplan welke specifieke activiteiten, in welke ruimte met welke frequentie, moeten worden verricht bij de cliënt.

 

Bij de module Extra hygiëne wordt onderscheid gemaakt tussen licht en zwaar huishoudelijk werk aan de hand van de desbetreffende activiteiten. Het is mogelijk dat de cliënt extra ondersteuning nodig heeft bij zowel het licht als zwaar huishoudelijk werk, maar het is ook mogelijk dat dit bij een van beide noodzakelijk is. De maximale omvang van de module Extra hygiëne is 90 minuten per week, of maximaal 78 uren per jaar. In tabel 3 zijn de activiteiten voor de module Extra hygiëne opgenomen:

 

Tabel 3: Overzicht activiteiten module Extra hygiëne op grond van de normen uit het CIZ protocol

  • Activiteiten

    Tijdbesteding in minuten per week

    Licht huishoudelijk werk

    30 minuten

     

     

    Zwaar huishoudelijk werk

    60 minuten

     

     

     

 

Module 2: Wasverzorging

Ondersteuning ten behoeve van deze module wordt geboden als een persoon een belemmering heeft bij het op orde en schoon houden van de kleding en het linnen- en/of beddengoed. Het doel van dit resultaat is de beschikking hebben over schone en draagbare kleding en linnen- en/of beddengoed.

 

Verwacht mag worden dat een cliënt beschikt over een wasmachine en droger. Als er geen wasmachine of droger is, behoort het realiseren van een wasmachine of droger tot de verantwoordelijkheid van de cliënt. Daarnaast wordt van cliënt verwacht al het mogelijke te doen om het ontstaan van extra en/of zware was te beperken. Door bijvoorbeeld incontinentiemateriaal of anti-allergieproducten te gebruiken.

De vaststelling van de inhoud van de module vindt plaats door een individuele weging met afstemming op de individuele situatie. De module is aanvullend op de basismodule. In tabel 4 zijn de activiteiten voor de module Wasverzorging opgenomen:

 

Tabel 4: Overzicht activiteiten module Wasverzorging op grond van de normen uit het CIZ- protocol

  • Activiteiten

    Tijdbesteding in minuten per week

    Wasgoed sorteren en wassen in wasmachine

    Eenpersoonshuishouden: 60 minuten

     

    Meerpersoonshuishouden: 90 minuten

    Wasgoed ophangen en afhalen

    Wasgoed drogen in de droger

    Wasgoed vouwen en opbergen

    Wasgoed strijken (bovenkleding)

 

Naast deze activiteiten zijn er ook nog factoren waardoor meer hulp bij de wasverzorging noodzakelijk kan zijn. Hierbij kan gedacht worden aan (meerdere opties mogelijk):

  • 1.

    Thuiswonende kind(eren) jonger dan 16 jaar;

  • 2.

    Bedlegerige cliënten;

  • 3.

    Extra bewassing in verband met overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies, etc..

Als sprake is van bovenstaande factoren dan kan aanvullend op de module Wasverzorging extra ondersteuning van 30 minuten per factor per week worden ingezet.

Verder moet voor de wasverzorging onderzocht worden of hier andere mogelijkheden en oplossingen voor zijn zoals bijvoorbeeld het wassen van het wasgoed op locatie van de aanbieder of een algemene voorziening.

 

Module 3: Regie

Deze module wordt ingezet wanneer de cliënt niet in staat is tot regie en planning van de werkzaamheden met betrekking tot het organiseren van huishoudelijke taken. Behalve dat er huishoudelijke taken moeten worden overgenomen, heeft de hulp, aansturende en regietaken. Daarbij geldt voor de hulp een extra verantwoordelijkheid bij het signaleren van ongewenste situaties of toenemende kwetsbaarheid bij cliënt. Ook kan ondersteuning (al dan niet aan de gezonde partner) bestaan uit het helpen handhaven, verkrijgen of herkrijgen van structuur in het huishouden.

Het doel van het voeren van de regie over het huishouden is, naast een leefbaar huishouden, ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden. Het overnemen van de regie over het huishouden kan noodzakelijk zijn als in redelijkheid niet meer van cliënt verwacht kan worden dat hij zelfstandig beslissingen neemt bijvoorbeeld bij een terminale situatie of als disfunctioneren dreigt ten gevolge van dementie. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of kleding), verwaarlozing (eten en drinken) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt. De hulp dient bij het uitoefenen van de ondersteuning zoveel mogelijk de cliënt te betrekken bij het maken van keuzes. Daarbij dient aangesloten te worden bij de capaciteiten, intellectuele vaardigheden en leervermogen van de cliënt. Bij een deel van deze groep zal geen sprake zijn van ontwikkelingsmogelijkheden, eerder van afnemende zelfredzaamheid. Bewaken of het nog verantwoord is dat cliënt zelfstandig woont, is daarom onderdeel van deze module.

De resultaten uit deze module krijgen vorm door een gespecialiseerde hulp in te zetten. De vaststelling van deze module vindt plaats in een individuele weging en wordt afgestemd op de individuele situatie. In tabel 5 zijn de activiteiten voor de module Regie opgenomen:

 

Tabel 5: Overzicht activiteiten module Regie op grond van de normen uit het CIZ protocol

  • Activiteiten

    Tijdbesteding in minuten per week

    Organisatie van huishoudelijke taken

    30 minuten

    Plannen en beheren van middelen m.b.t. het huishouden

    30 minuten

 

Naast deze activiteiten zijn er ook nog factoren waardoor meer hulp noodzakelijk kan zijn bij het voeren van de regie/organiseren van het huishouden. Hierbij kan gedacht worden aan (meerdere opties mogelijk):

  • 1.

    Thuiswonende kinderen jonger dan 16 jaar

  • 2.

    Psychogeriatrische problematiek en/of gedragsproblematiek

  • 3.

    Communicatieproblemen als gevolg van beperkingen, niet door het niet machtig zijn van de Nederlandse taal.

Als sprake is van bovenstaande factoren dan kan aanvullend op de module Regie extra ondersteuning van 30 minuten per factor per week worden ingezet. Daarnaast is het mogelijk dat de cliënt extra ondersteuning nodig heeft bij advies, instructie en voorlichting gericht op een of meerdere activiteiten in het huishouden voor de maximale duur van zes weken. Hiervoor gelden de volgende activiteiten (tabel 6):

 

Tabel 6: Overzicht activiteiten sub-module instructie op grond van de normen uit het CIZ protocol

  • Activiteiten

    Tijdbesteding in minuten per week

    Instructie omgaan met (technische) hulpmiddelen

    30 minuten

    Instructie huishoudelijke taken; boodschappen doen, maaltijd bereiden, het licht en zwaar huishoudelijke werk, de wasverzorging en de dagelijkse organisatie van het huishouden

    30 minuten (maximaal 90 minuten per week en dit komt bovenop de normtijd die geldt voor overnemen van de activiteit)

 

Module 4: Maaltijden

Deze module bestaat uit activiteiten die moeten worden verricht om het resultaat “beschikken over benodigde dagelijkse maaltijden” te bereiken. De cliënt is niet in staat op eigen kracht of met behulp van zijn netwerk dit resultaat te behalen.

Sinds 1 januari 2015 valt ondersteuning bij de maaltijden gedeeltelijk onder de Wmo 2015. Het (voor)bereiden van maaltijden en het eventueel begeleiden (stimuleren of herinneren) bij de maaltijden vallen onder de Wmo 2015. Als de cliënt niet zelfstandig eten en drinken kan nuttigen, dat wil zeggen in zijn mond kan stoppen, of wanneer er een medische noodzaak is voor de maaltijdondersteuning (denk hierbij bijvoorbeeld aan de noodzaak van bijvoeding in verband met ernstige ondervoeding) valt de hulp of het toezicht die de cliënt hierbij nodig heeft onder de Zorgverzekeringswet (Zvw).

De vaststelling van de inhoud van de module vindt plaats door een individuele weging met afstemming op de individuele situatie. De module is aanvullend op het basispakket. In tabel 7 zijn de activiteiten voor de module Maaltijden opgenomen:

  

Tabel 7: Overzicht activiteiten maatwerkmodule Maaltijden op grond van de normen uit het CIZ protocol

  • Activiteiten

    Frequentie

    Tijdbesteding in minuten per maaltijd

    Broodmaaltijd bereiden (smeren)

    Maximaal twee

     

    Broodmaaltijd klaar zetten, tafel dekken

    keer per dag

    15 minuten

    Koffie/thee zetten

     

     

    Afwassen of in/uitruimen vaatwasmachine

     

     

    Warme maaltijd bereiden, koken of opwarmen

    Maximaal één

    keer per dag

    15 minuten (opwarmen)

     

    30 minuten (koken)

    Warme maaltijd klaar zetten, tafel dekken

     

     

    Koffie/thee zetten

     

     

    Afwassen of in/uitruimen vaatwasmachine

     

     

 

Naast de genoemde activiteiten in tabel 7 zijn er ook nog factoren waardoor meer hulp bij de maaltijden noodzakelijk kan zijn. Hierbij kan gedacht worden aan:

  • 1.

    Ondersteuning bij de maaltijd bij kinderen jonger dan 12 jaar

Als sprake is van bovenstaande factoren dan kan aanvullend op de module Maaltijden extra ondersteuning van 20 minuten per maaltijd worden ingezet.

Daarnaast is het mogelijk dat cliënten ondersteuning behoeven bij de boodschappen. Hiervoor geldt dat bijvoorbeeld een boodschappenservice geboden via een supermarkt voorliggend is. Eigen keuzes, zoals de keuze voor speciaal voedsel dat maar beperkt wordt aangeboden, waardoor extra reizen nodig is of het doen van boodschappen in een groot aantal winkels, resulteert niet in extra tijd voor boodschappen doen. Voor de boodschappen gelden de volgende activiteiten (tabel 8):

 

Tabel 8: Overzicht activiteiten sub-module Boodschappen op grond van de normen uit het CIZ protocol

  • Activiteiten

    Tijdbesteding in minuten per week

    Boodschappen samenstellen

    60 minuten

    Boodschappen inkopen

    Boodschappen opslaan

 

Naast deze activiteiten zijn er ook factoren waardoor meer hulp noodzakelijk kan zijn bij de boodschappen. Hierbij kan gedacht worden aan (meerdere opties mogelijk):

  • 1.

    Leefeenheid van meer dan vier personen

  • 2.

    Thuiswonende kinderen jonger dan 12 jaar

Als sprake is van bovenstaande factoren dan kan aanvullend op de module Maaltijden extra ondersteuning van 60 minuten per week worden ingezet.

Afstand tot dichtstbijzijnde winkel is meer dan 2 kilometer

 

Als sprake is van bovenstaande factor dan kan aanvullend op de module Maaltijden extra ondersteuning van 30 minuten per week worden ingezet.

 

Module 5: Zorg voor minderjarige kinderen

Het zorgen voor kinderen is een taak van ouders en/of verzorgers. Dat geldt ook voor ouders die door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen te verzorgen. Uitgangspunt is hierbij dat bij uitval van één van de ouders, de andere ouder deze zorg of zijn aandeel in de zorg daar waar mogelijk overneemt. Op grond van gebruikelijke zorg hoeft het college niet te compenseren. Het college ondersteunt alleen als ouders door acuut ontstane problemen een oplossing nodig hebben voor minderjarige, gezonde kinderen. De ondersteuning is dus per definitie tijdelijk, in afwachting van een structurele oplossing. Een indicatie wordt afgegeven met een maximale duur van drie maanden om ouders/verzorgers de mogelijkheid te bieden een oplossing te creëren. Van hen mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste zullen inspannen om die oplossing zo snel mogelijk te vinden. Daarbij dient ook betrokken te worden of de persoon aanspraak kan maken op ondersteuning via de zorgverzekering. Individuele ondersteuning voor structurele opvang van kinderen is niet mogelijk binnen de Wmo 2015. Het passen op kinderen valt niet onder dit resultaat.

Tijdens het keukentafelgesprek worden alle mogelijkheden met de cliënt besproken. Zijn er algemene, collectieve of voorliggende voorzieningen aanwezig die tot het gewenste resultaat kunnen leiden? Of kan de cliënt op eigen kracht, of met behulp van mensen om zich heen zorgen voor de kinderen? Als dit niet het geval is, kan de gemeente de module Zorg voor minderjarige kinderen inzetten. In tabel 9 zijn de activiteiten de module Zorg voor minderjarige kinderen opgenomen:

 

Tabel 9: Overzicht activiteiten module Zorg voor kinderen op grond van de normen uit het CIZ protocol

  • Activiteiten

    Tijdbesteding in minuten per activiteit per kind

    Naar bed brengen / uit bed halen

    10 minuten

    Wassen en kleden

    30 minuten

    Eten en/of drinken geven

    20 minuten (broodmaaltijd) of 25 minuten (warme maaltijd)

    Babyvoeding (flesje/ borstvoeding)

    20 minuten

    Luier verschonen

    10 minuten

    Naar school/crèche brengen/halen

    15 minuten (per gezin)

   

3.1.3 Afwegingskader

 

a. Allereerst beoordeelt het college in het persoonlijk gesprek en het onderzoek of de beperkingen kunnen worden verminderd of worden weggenomen op eigen kracht, mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk.

Toelichting: Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de handicap, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen ondersteuning nodig is, omdat het probleem al opgelost is. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen.

 

b. Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

Toelichting: Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een volwassen huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: iedere persoon met wie de belanghebbende duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont, anders dan in een commerciële huurders- of kostgangersrelatie. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of er sprake is van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Werkenden die vanwege het verplichtende karakter van de werkzaamheden langdurig van huis zijn, zullen niet in staat zijn om huishoudelijk werk over te nemen. Tijdens deze perioden van langdurige afwezigheid is er feitelijk sprake van een eenpersoonshuishouden en kan er geen gebruikelijke zorg worden geleverd. Is er sprake van een latrelatie, dan zal het college nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden.

 

c. Vervolgens beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende voorziening meegenomen zijn.

 

d. Als het voorgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal het college de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning afgeven.

  

e. Ook bij mantelzorgers kan sprake zijn van problemen met een gestructureerd huishouden. Dit is een afgeleid recht van de verzorgde, zodat geen zelfstandig recht ontstaat.

Toelichting: Dit kan in twee situaties het geval zijn. Bij de eerste situatie komt de mantelzorger aantoonbaar niet toe aan een bijdrage tot een gestructureerd huishouden van de verzorgde. Dat zou kunnen als gevolg van (dreigende) overbelasting. Dan kan op naam van de verzorgde hulp plaats vinden. De tweede situatie betreft het niet toekomen aan het schoonhouden van het eigen huis. Dan zou de verzorgde i.p.v. naturahulp een persoonsgebonden budget kunnen aanvragen en dat kunnen gebruiken om de mantelzorger te betalen, die op zijn beurt met dat geld hulp in eigen huis kan bekostigen.

 

3.1.4 Zorg in natura of PGB

De ondersteuning kan door het college worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Bij ondersteuning in natura kan belanghebbende in beginsel een keuze maken uit de door het college gecontracteerde aanbieders. Bij een persoonsgebonden budget wordt het bedrag van dit PGB afgegeven als tegenwaarde van de hulp in natura. Belanghebbende kan zelf een aanbieder kiezen.

 

3.2 Criteria maatwerkvoorziening wonen in een geschikt huis

 

3.2.1 Inleiding

De Wmo 2015 stelt dat het College de zelfredzaamheid en participatie van haar burgers moet bevorderen, zodat zij zo lang mogelijk in hun eigen omgeving kunnen blijven wonen. Hiermee wordt bedoelt dat burgers zolang mogelijk extramuraal moeten kunnen blijven wonen. Nadrukkelijk wordt hiermee niet bedoeld dat dit in de huidige woning moet plaatsvinden.

Als de burger met een beperking niet zelfstandig kan wonen in een voor hem geschikt huis, kan het college een maatwerkvoorziening treffen.

 

3.2.2 Afwegingskader

Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de gevolgen hiervan voor de toekomst.

Toelichting: Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning.

 

Allereerst beoordeelt het college of er eigen mogelijkheden zijn.

Toelichting: Hierbij kan gedacht worden aan b.v. kleine aanpassingen in huurwoningen (extra toilet boven), die in overleg met de Woningstichting tegen een kleine huurverhoging gerealiseerd kunnen worden.

  

  • 1.

    Vervolgens beoordeelt het college of het resultaat wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing (primaat van verhuizen).Toelichting: Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medisch verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.

  • 2.

    Als voor het bereiken van het resultaat het noodzakelijk is dat de woning wordt aangepast, wordt beoordeeld welke aanpassing in de betreffende situatie het goedkoopst adequaat is.  

    Bij bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd met een programma van eisen (met uitzondering van kleine aanpassingen), waarmee één (bij aanpassingen < € 2.000,--) of twee (bij aanpassingen > € 2.000,--) offertes opgevraagd kunnen worden.Toelichting: Het college beoordeelt welke offerte als basis geldt voor het vaststellen van de kosten van de woonvoorziening. De woningeigenaar is verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningaanpassing conform het programma van eisen.

    Na voltooiing van de werkzaamheden, maar uiterlijk 12 maanden na het verlenen van de maatwerkvoorziening , verklaart de woningeigenaar, dat bij het treffen van de voorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder de maatwerkvoorziening is verleend.

  • 3.

    Het aanpassen van doelgroepengebouwen zal gebeuren conform de afspraken zoals die door het college gemaakt zijn of worden met de (toekomstige) eigenaar van deze woningen.

  • 4.

    Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers en professionele hulpverleners, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers of professionele hulpverleners bediend moeten worden.

  • 5.

    Bezoekbaar maken van een woonruimte.

    Toelichting: Voor iemand die in een instelling verblijft, kan in bijzondere omstandigheden een woning "bezoekbaar" gemaakt worden. Dit betekent dat iemand de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken en gebruiken.

 

3.3 Criteria maatwerkvoorziening maatschappelijke participatie

 

De Wmo draagt ertoe bij dat mensen ondersteund worden in hun maatschappelijke participatie (TK 2013-2014, 33 841, nr. 3, p. 52). Bij participatie gaat het om het deelnemen aan het maatschappelijke

verkeer, dit wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke

voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is het ook een vereiste dat hij zich kan verplaatsen.

 

Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.

Een collectief vervoersysteem heeft prioriteit, (zodat de keuze voor een persoonsgebonden budget beperkt kan worden, mits men rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager).

Er wordt geen onbeperkte kosteloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.

 

3.3.1 Afwegingskader

  • 1.

    Om voor een maatwerkvoorziening in aanmerking te komen zal het college eerst nagaan of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen al zijn beoordeeld.Toelichting: Als iemand gebruik kan maken van het openbaar vervoer, danwel het openbaar vervoer kan bereiken, dan is dit voorliggend. Het criterium “gebruik of het bereiken van het openbaar vervoer is onmogelijk” wordt als volgt ingevuld:

    • 1.

      de persoon met beperkingen (hierna belanghebbende) is niet in staat om zich 800 meter of meer zelfstandig te verplaatsen, met of zonder loophulpmiddel;

    • 2.

      belanghebbende kan de wachttijden bij de bushalte niet overbruggen;

    • 3.

      of belanghebbende kan de instap in de bus niet maken;

    • 4.

      of belanghebbende is niet in staat langere tijd te zitten of de beweging van de bus of de trein te doorstaan.

      Naast lichamelijke beperkingen is het ook mogelijk dat iemand wegens psychische of psychosociale problemen niet in staat is met het openbaar vervoer te reizen. Om in dat geval in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening worden de volgende criteria gehanteerd:

  • 1.

    de persoon moet onder behandeling zijn of zich onder behandeling stellen van een specialist of

  • 2.

    de persoon is al behandeld zonder dat dit tot een oplossing van de klachten heeft geleid.

    Verder is het ontbreken van openbaar vervoer geen criterium of argument voor het verkrijgen van een vervoersvoorziening. Voorbeelden van voorzieningen die als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt, zijn: reguliere (elektrische) fietsen, fietsen met lage instap, fietsen met hand- of terugtraprem of fietsen met andere vrij verkrijgbare kleine aanpassingen. 

  • 1.

    Als blijft dat ondersteuning nodig is, zal eerst gekeken worden waar de vervoersbehoefte van de aanvrager/betrokkene uit bestaat. 

  • 2.

    Aan de hand van deze vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoefte bij een persoon met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager/betrokkene. Toelichting: Is er een indicatie voor het gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer, dan ontvangt men een Wmo-vervoerpas, waarmee men tegen gereduceerd tarief kan reizen met de regiotaxi.

    Kinderen tot 4 jaar hebben geen zelfstandig vervoerspatroon en komen niet in aanmerking voor een Wmo-vervoerpas dan wel een maatwerkvoorziening. Kinderen jonger dan 4 jaar hebben geen vervoersprobleem, omdat de ouders hen kunnen meenemen zonder dat een aparte voorziening hoeft te worden getroffen. Voor deze leeftijdsgroep lijken de vervoersproblemen, voor zover ze betrekking hebben op begeleiding of gesloten vervoer, niet zodanig afwijkend van de vervoersproblemen van leeftijdsgenoten dat er aanleiding is voor een maatwerkvoorziening.

    Gevallen waarin deze regel onredelijk zou werken, worden individueel beoordeeld.

     

  • 3.

    Met een systeem voor collectief vervoer of met een andere maatwerkvoorziening dient tenminste een afstand van 1500 - 2000 km per jaar te kunnen worden afgelegd. Indien daar aanleiding voor is, kan het college dit aantal ophogen.Toelichting: Bij dit aantal kilometers kan het gebruik van een andere, verstrekte, voorziening zoals een scootmobiel, meegenomen worden hetgeen invloed kan hebben op het aantal kilometers.

  • 4.

    Bij personen met een loopafstand van minder dan 100 meter zal het college beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand. Ook bij personen met een loopafstand van meer dan 100 meter, maar minder dan 800 meter, zal het college beoordelen of een voorziening voor de zeer korte afstand noodzakelijk is.

  • 5.

    Indien collectief vervoer niet mogelijk is, kan het college een maatwerkvoorziening in de vorm van een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget te besteden aan vervoer verstrekken.

  • 6.

    Voorzieningen kunnen door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.Toelichting: Het college kan een al dan niet aangepaste auto verstrekken, in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

 

  • 1.

    Ten aanzien van het verstrekken van een vervoermiddel in de vorm van een persoonsgebonden budget, wordt verwezen naar hetgeen hierover is opgenomen in het hierna volgende hoofdstuk.

 

  • 1.

    Iedere geïndiceerde reiziger mag één persoon laten meereizen. De meereizende reist samen met de geïndiceerde reiziger vanaf hetzelfde opstapadres naar dezelfde bestemming. Bij de reservering dient de gemeente of de reiziger dit al aan te geven. De meereizende betaalt dezelfde ritbijdrage als de geïndiceerde reiziger. De ritbijdrage die de meereizende betaalt, komt vervoerder en niet de gemeente toe. Vervoerder mag voor meereizende géén kosten in rekening brengen bij de opdrachtgevers. Op basis van indicatie kan in enkele gevallen door de gemeente meer dan één meereizende worden toegestaan.  

  • 2.

    Een geïndiceerde reiziger kan de indicatie ‘medische begeleider’ krijgen. Een indicatie voor een medisch begeleider wordt vastgesteld door de gemeente. Een indicatie ‘medische begeleiding’ houdt in dat een reiziger door de aard van zijn/haar handicap tijdens de rit, wanneer nodig, begeleiding nodig heeft, die niet door de chauffeur geboden kan worden. Een reiziger met een indicatie ‘medische begeleiding’ moet zelf zorgen voor een (medisch) begeleider en mag niet zonder een dergelijke begeleider reizen. De medische begeleider is vrijgesteld van de betaling van een eigen ritbijdrage.

 

3.4 Criteria voor beschermd wonen en opvang

 

In de Wmo 2015 wordt de gemeente verantwoordelijk voor Beschermd wonen en Opvang. Deze vormen van verblijfszorg worden uitgevoerd door de centrumgemeenten. Voor Twenterand is Almelo de centrumgemeente. De centrumgemeente is verantwoordelijk voor de uitvoering ervan en krijgt het budget voor deze taken.

 

3.4.1 Definitie

Beschermd wonen : “wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.”

Opvang: “onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.”

3.4.2 Toegang

Voor het bieden van beschermd wonen kan aanleiding bestaan indien iemand er vanwege psychische

problematiek niet in slaagt om zelfstandig te wonen zonder de directe nabijheid van 24 uur per dag

toezicht of ondersteuning. Tot nu toe wonen veel mensen die zich vanwege psychische problemen niet zelfstandig kunnen handhaven in regionale instellingen voor beschermd wonen (RIBW).

De toegang tot beschermd wonen wordt geregeld via het CIMOT (Centrale Intake Maatschappelijke Opvang Twente). Burgers die een beroep op beschermd wonen willen doen, worden dan ook doorverwezen naar het CIMOT. Het CIMOT wordt gefinancierd en gemandateerd vanuit de centrumgemeente Almelo. Het CIMOT toetst of de cliënt is aangewezen op beschermd wonen (in een accommodatie van een instelling) en waar een plaats beschikbaar is c.q. kan komen, waarbij rekening wordt gehouden met de voorkeuren van de cliënt.

 

In spoedeisende gevallen dient het college waar iemand een aanvraag indient onverwijld een tijdelijke

maatwerkvoorziening te verstrekken in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

 

3.4.3 Centrumgemeente

De centrumgemeente is gemandateerd en bevoegd tot uitvoering van beschermd wonen en opvang.

3.5 Criteria maatwerkvoorziening ondersteuning zelfstandig leven en maatschappelijke deelname en kortdurend verblijf.

 

De functies AWBZ begeleiding individueel en AWBZ dagbesteding vallen vanaf 1 januari 2015 ook

onder de werkingssfeer van de Wmo 2015. In het kader van de Wmo hebben die functies de volgende

omschrijving gekregen:

  • 1.

    Ondersteuning zelfstandig leven (begeleiding)

  • 2.

    Ondersteuning maatschappelijke deelname (dagbesteding).

 

Of de cliënt is geholpen met ondersteuning zelfstandig leven of maatschappelijke deelname, wordt bepaald aan de hand van het gesprek met de cliënt en de afweging van cliënt en regisseur wat het meest passend is. Ondersteuning zelfstandig leven wordt over het algemeen individueel ingevuld, ondersteuning maatschappelijke deelname in groepsverband. Ondersteuning maatschappelijke deelname is voorliggend op ondersteuning zelfstandig leven, als hetzelfde resultaat wordt beoogd en als de geboden ondersteuning een adequate oplossing is voor cliënt. Immers: ondersteuning in een groep is in de regel goedkoper dan individuele ondersteuning thuis. De omvang wordt bepaald door verdeling in twee niveaus (1 en 2).

We onderscheiden per 2017 de volgende maatwerkvoorzieningen:

  • 1.

    Ondersteuning Zelfstandig Leven 1 (OZL 1);

  • 2.

    Ondersteuning Zelfstandig Leven 2 (OZL 2);

  • 3.

    Ondersteuning Maatschappelijke Deelname 1 (OMD 1), waaronder vervoer (VV);

  • 4.

    Ondersteuning Maatschappelijke Deelname 2 (OMD 2) waaronder vervoer (VV);

  • 5.

    Kortdurend verblijf (KDV) mogelijk aangevuld met vervoer (VV);

 

3.5.1 Toelichting Ondersteuning zelfstandig leven

Ondersteuning zelfstandig leven bestaat uit een maatwerkvoorzieningen die op twee niveaus wordt aangeboden. Deze ondersteuning kan gericht zijn op de volgende resultaten (deze lijst is niet limitatief):

Cliënt is in staat om:

  • 1.

    Zijn financiële situatie gezond te houden;

  • 2.

    Te voorzien in de eerste levensbehoeften;

  • 3.

    Taken uit te voeren rondom het huis;

  • 4.

    Isolement te voorkomen;

  • 5.

    Besluiten te nemen;

  • 6.

    Zichzelf te verzorgen;

  • 7.

    Op een passende manier voor zichzelf op te komen;

  • 8.

    Stabiel te functioneren en te participeren in de samenleving;

  • 9.

    Zelfstandig of thuis te blijven wonen;

  • 10.

    Zich zelfstandig te verplaatsen met algemeen gebruikelijke vervoersmiddelen;

  • 11

    Gezond te leven en hier naar te handelen (voeding en beweging);

  • 12

    De eigen algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) zo veel mogelijk zelf te verrichten.

  • 13

    Ook kan tot de resultaten behoren dat de omgeving van de cliënt in staat is met (de gevolgen van) de beperking van de cliënt om te kunnen gaan.

 

Persoonlijke verzorging

Bij persoonlijke verzorging gaat het om het ondersteunen bij of overnemen van zelfzorg bij mensen met een aandoening of beperking. Persoonlijke verzorging is gericht op het opheffen van het tekort aan zelfredzaamheid van de cliënt. Dit kan ook inhouden dat de cliënt wordt gestimuleerd om deze activiteiten zelf te doen en aan te leren. Het gaat bij persoonlijke verzorging bijvoorbeeld om het begeleiden bij, helpen bij dan wel overnemen van activiteiten als wassen en aankleden, tandenpoetsen en dergelijke.

Persoonlijke verzorging 18+ valt grotendeels onder de Zorgverzekeringswet (Zvw); een klein deel van de persoonlijke verzorging is onder de verantwoordelijkheid van de Wmo gebracht.

 

Bij de Wmo-persoonlijke verzorging gaat het om ondersteuning bij ADL, niet de ADL zelf.

Het meest duidelijk laat bovenstaande zich toch vertalen in een onderscheid tussen lijfgebonden persoonlijke verzorging (Zvw) en persoonlijke verzorging ‘met de handjes op de rug’ (Wmo). Waarbij de persoonlijke verzorging van de Wmo in het verlengde ligt van de begeleiding. Verpleging is in alle gevallen Zvw. Hierbij gaat het echt om medische handelingen (dus duidelijk geneeskundige zorg).

De Wmo-persoonlijke verzorging is een invulling van OZL. Dat wil zeggen dat persoonlijke verzorging één van de resultaten is die onder OZL wordt omschreven ‘Cliënt is in staat de eigen algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) zo veel mogelijk zelf te verrichten’.

De omvang wordt gebaseerd op een verdeling in twee niveaus (OZL 1 en OZL 2).

 

Ondersteuning Zelfstandig Leven 1

  • 1.

    De cliënt kan communiceren en zelf om ondersteuning vragen. De ondersteuning is erop gericht door stimulans en/of toezicht ervoor te zorgen dat de cliënt in staat is om zijn/haar sociale leven zelfstandig vorm te geven;

  • 2.

    Er is doorgaans geen primaire noodzaak tot het overnemen van taken, bijvoorbeeld bij de dagelijkse routine. De ondersteuning kán zich dus wel richten op het overnemen van taken door een professional.

  • 3.

    Het gaat in deze vorm van ondersteuning om planbare zorg. De cliënt is zich ervan bewust dat begeleiding op vaste dagen en tijdstippen langs komt om de ondersteuning te verlenen. De cliënt kan zijn hulpvraag uitstellen. Mocht er een ad hoc situatie ontstaan dan weet de cliënt hier zelf mee om te gaan of brengt dit in bij de volgende afspraak met de begeleiding.     

    Ondersteuning Zelfstandig Leven 2

  • 4.

    De communicatie gaat niet altijd vanzelf doordat de cliënt soms niet goed begrijpt wat anderen zeggen en/of zichzelf niet voldoende begrijpelijk kan maken.

  • 5.

    De cliënt kan (nog) niet zelfstandig problemen oplossen en/of besluiten nemen.

  • 6.

    Voor de dagstructuur en het voeren van regie heeft de cliënt ondersteuning van anderen nodig. Ondersteuning wordt geboden bij het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van besluiten, het regelen van dagelijkse bezigheden en de dagelijkse routine (gebrek aan dag– en nachtritme) die voor de cliënt niet vanzelfsprekend zijn. Deze problemen kunnen zodanige vormen aannemen dat de cliënt geholpen moet worden met ondersteuning.

  • 7.

    De ondersteuning kan zich ook richten op het, tijdelijk, overnemen tot en met het aanleren van taken door een professional. Het kan dan vooral gaan om ondersteuning bij voor de cliënt complexere activiteiten. Dit kán ook voor eenvoudige taken gelden.

  • 8.

    Het gaat in deze vorm van ondersteuning om zowel planbare als niet planbare zorg. De cliënt heeft naast één of meerdere vaste dagen en tijdstippen begeleiding ook ondersteuning nodig wanneer zich een ad hoc situatie voordoet. De cliënt heeft dan direct ondersteuning nodig (telefonisch/oproepbaar).

 

3.5.2 Toelichting ondersteuning maatschappelijke deelname

 

Deze vorm van ondersteuning vindt plaats in groepsverband en de mate van ondersteuning wordt

vastgesteld in dagdelen. Ondersteuning maatschappelijke deelname bestaat uit 2 niveaus (OMD 1 en OMD 2).

De ondersteuning Maatschappelijke Deelname is gericht op een zinvolle besteding van de dag en kan onder andere gericht zijn op de volgende resultaten (niet limitatief).

  • 1.

    Sociale activiteiten buitenshuis;

  • 2.

    Deelname aan georganiseerde activiteiten;

  • 3.

    (Betaald) werk met ondersteuning;

  • 4.

    Aanleren werknemersvaardigheden;

  • 5.

    Ontlasten mantelzorger;

  • 6.

    Het aanbieden van routine en structuur voor de dag;

  • 7.

    Voorkomen van verwaarlozing/opname;

  • 8.

    Stimuleren van niet-uitstelbare ADL-handelingen zoals toiletgang, toezien op medicatie-inname, nuttigen maaltijd.

 

Ondersteuning Maatschappelijke Deelname 1

De ondersteuning is erop gericht door stimulans en/of toezicht te zorgen dat de cliënt in staat is zijn /haar sociale leven zelfstandig vorm te geven. De ondersteuning biedt structuur en geeft een adequate invulling aan de dag;

Er is doorgaans geen primaire noodzaak tot het overnemen van taken, bijvoorbeeld bij de dagelijkse routine. De cliënt kan zelf om ondersteuning vragen, maar stimuleren en toezicht zijn wel nodig.

   

Ondersteuning Maatschappelijke Deelname 2

Ondersteuning wordt geboden bij het oplossen van problemen en het zelfstandig nemen van besluiten. De ondersteuning houdt er rekening mee dat de communicatie niet altijd vanzelf gaat doordat de cliënt niet altijd begrijpt wat anderen zeggen en/of zichzelf niet voldoende begrijpelijk kan maken.

De ondersteuning kan zich ook richten op het, tijdelijk, overnemen tot en met het aanleren van taken door een professional, omdat de cliënt ernstige problemen heeft. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om ondersteuning bij voor de cliënt complexere activiteiten die van de cliënt moeten worden overgenomen. Ook het uitvoeren van eenvoudige taken en communiceren gaan moeizaam. De cliënt kan niet zelfstandig problemen oplossen en/of besluiten nemen.

De ondersteuning houdt er rekening mee dat de cliënt mogelijk meer interventies nodig heeft door bijvoorbeeld gedragsproblemen.

 

De component vervoer kan ingezet worden bij ondersteuning maatschappelijke deelname. Uitgangspunt is dat iedereen zoveel mogelijk zelf zijn eigen vervoer moet regelen. Wanneer dit niet mogelijk is, kan de component vervoer worden geïndiceerd. De aanbieder verzorgt dit vervoer. Er is in de indicatiestelling een onderscheid gemaakt tussen mensen die in een rolstoel moeten worden vervoerd en overige.

 

3.5.3 Kortdurend verblijf

Algemeen doel van kortdurend verblijf (KDV) (respijtzorg) is het ontlasten van mantelzorgers, gebruikelijke verzorger(s) en/of gezinsleden. Hiermee wordt gestimuleerd dat cliënten zo lang mogelijk zelfstandig of thuis kunnen blijven wonen. Bijkomend doel van KDV voor jeugdigen is om kinderen een logeermogelijkheid te bieden. KDV bij de jeugd is passend bij de leeftijd.

Kortdurend verblijf is geen integrale voorziening. De ondersteuning bij PV, verpleging, OMD, OZL die noodzakelijk is tijdens het kortdurend verblijf worden apart toegewezen vanuit de Jeugdwet, Wmo 2015 of de Zorgverzekeringswet.

 

Hoofdstuk 4 Regels voor een persoonsgebonden budget

 

Maatwerkvoorzieningen kunnen zowel in natura als in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB) worden verstrekt.

4.1 Voorwaarden PGB

In de Wmo 2015 worden drie voorwaarden gesteld om in aanmerking te komen voor een persoonsgebonden budget. Het gaat er om of:

  • 1.

    De cliënt naar oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake, dan wel met hulp uit zijn sociaal netwerk of van zijn aangewezen vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

  • 2.

    de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;

  • 3.

    naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren en die de cliënt van het budget wil betrekken, van goede kwaliteit (veilig, doeltreffend en cliëntgericht) zijn.

4.2 Toetsing voorwaarden PGB

 

Bekwaamheid van de aanvrager

De eerste voorwaarde betreft de bekwaamheid van de aanvrager of mantelzorger. Allereerst wordt van een burger verwacht dat deze zelfstandig een redelijke waardering/inschatting kan maken van zijn belangen ten aanzien van de ondersteuningsvraag. Het college vraagt de inwoner duidelijk te maken welke problemen hij heeft, hoe deze zijn ontstaan en bij welke ondersteuning de aanvrager gebaat zou zijn.

 

Ten tweede wordt van de aanvrager verwacht dat deze de aan het PGB verbonden taken op een verantwoorde wijze kan uitvoeren. Bij deze taken kan gedacht worden aan het kiezen van een zorgverlener die in de zorgvraag voldoet, het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener en het bijhouden van een juiste administratie. De budgethouder dient immers ook een zorgovereenkomst te overleggen aan de SVB voordat de SVB tot betalingen over kan gaan naar de zorgverleners.

 

De bekwaamheid voor het hebben van een PGB wordt in samenspraak met de aanvrager getoetst, maar het oordeel van het college is hierin leidend. Mocht het college van oordeel zijn dat de persoon (dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger) niet bekwaam is voor het houden van een PGB, dan kan het college het PGB weigeren. Dat is een beslissing van het college waarop een aanvrager eventueel bezwaar kan maken.

 

Motivering door de aanvrager

In de Wmo 2015 dient de aanvrager te motiveren dat hij de maatwerkvoorziening als PGB geleverd wenst te krijgen. Met de argumentatie moet duidelijk worden dat de aanvrager zich voldoende heeft georiënteerd op de voorziening in natura en de verantwoordelijkheden die bij een PGB horen.

 

Gewaarborgde kwaliteit van de dienstverlening

De derde voorwaarde om in aanmerking te komen voor een PGB houdt in dat de kwaliteit van de middels het PGB te verwerven ondersteuning naar het oordeel van het college gewaarborgd moet zijn. De budgethouder heeft zelf de regie over de ondersteuning die hij met het PGB contracteert. Daarmee krijgt hij ook de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde ondersteuning en kan hij deze zo nodig bijsturen. Het college kan op basis van deze bepaling vooraf toetsen of de veiligheid, doeltreffendheid, kwaliteit en cliëntgerichtheid voldoende is gegarandeerd. De kwaliteitseisen die gelden voor de ingekochte ondersteuning in natura kunnen niet 1 op 1 worden toegepast op het PGB.

 

Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt. Wij vragen de cliënt om in het PGB-budget(bestedings)plan, inzichtelijk te maken waar hij zijn ondersteuning zal inkopen. Na ‘akkoord’ hierop wordt een beschikking inclusief een PGB afgegeven.

4.3 Weigeren PGB

Uiteindelijk ligt de keuze om wel of geen PGB af te geven bij het college. Als het college weigert ondersteuning in de vorm van een PGB te verstrekken dan is dat en besluit waartegen een aanvrager in bezwaar kan gaan.

 

Een PGB wordt geweigerd wanneer:

  • 1.

    blijkt dat de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • 2.

    de cliënt niet voldoet aan de aan het toekennen van een PGB verbonden voorwaarden;

  • 3.

    de cliënt het PGB niet gebruikt of voor een ander doel gebruikt. 

Indien de cliënt een voorstel doet dat zou leiden tot een hoger PGB dan het vergelijkbare zorg in natura aanbod, bieden we de cliënt de mogelijkheid het verschil in budget zelf te financieren. We weigeren daarmee een PGB alleen voor dat deel dat het budget hoger is dan zorg in natura voor een vergelijkbare ondersteuningsvraag. We weigeren het hele PGB als de budgethouder niet bereid is het verschil in budget zelf te financieren.

4.4 Uitbetaling PGB

Wij stellen de volgende randvoorwaarden aan de uitbetaling van het PGB:

 

  • 1.

    We kennen geen verantwoordingsvrij bedrag.

  • 2.

    PGB budgethouders mogen vanuit het budget de volgende uitgaven wel doen:

    • 1.

      Alle bijkomende kosten voor de zorgverleners, zoals de werkgeverslasten voor ondersteuners met een arbeidsovereenkomst en wettelijk toegestane vergoedingen, zoals reiskostenvergoedingen voor woon-werkverkeer, verlofregelingen en pensioenvoorziening;

    • 2.

      Vervoerskosten, maar alleen als er een beschikking is voor begeleiding in dagdelen (dagopvang), samen met een indicatie voor vervoer van en naar de plek waar die begeleiding geboden wordt;

  • 1.

    PGB budgethouders mogen vanuit het budget in ieder geval de volgende uitgaven niet doen:

  • 1.

    Kosten voor bemiddeling;

  • 2.

    Kosten voor het voeren van een PGB-administratie;

  • 3.

    Kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van het PGB;

  • 4.

    Contributie voor het lidmaatschap van Per Saldo, kosten voor het volgen van cursussen over het PGB, kosten voor het bestellen van informatiemateriaal;

  • 5.

    Alle zorg en ondersteuning die onder een andere wet dan de Wmo 2015 valt;

  • 6.

    Alle zorg en ondersteuning die onder een algemene voorziening en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen;

  • 7.

    Ondersteuning inkopen buiten EU-landen, controle op kwaliteit en financiën is dan nauwelijks mogelijk;

  • 8.

    Cliënten die zelf niet in staat zijn de PGB administratie te voeren, kunnen geen aanspraak doen op een PGB, tenzij dat leidt tot effectievere en meer doelmatige ondersteuning. Dat geldt eveneens voor cliënten die onder bewindvoering staan.

  • 1.

     

  • 1.

    Aandachtspunt: de cliënt mag geen eigen bijdrage uit het PGB betalen.  

    4.5 Trekkingsrecht

De financieel-administratieve afhandeling van het PGB gebeurt verplicht voor alle PGB-houders door de SVB. De budgethouder heeft een trekkingsrecht en krijgt niet meer zelf het budget overgemaakt. Alle bestedingen worden door de SVB bijgehouden en zijn inzichtelijk voor de budgethouders en het college.

 

De PGB-houder sluit (arbeids-)overeenkomsten waarin de te leveren ondersteuning wordt omschreven. Pas na goedkeuring van de (arbeids-)overeenkomsten door de SVB en de goedkeuring door het college, kunnen facturen door de SVB worden betaald.

 

4.6 Hoogte van het PGB bij ondersteuning

De PGB-tarieven zijn lager dan de ZIN-tarieven. Dit wordt gedaan omdat er in geval van het besteden van het PGB sprake is van lagere overheadkosten, doordat het vaak gaat om kleinere organisaties of zelfstandige professionals met minder overhead dan ZIN-aanbieders en omdat de klant zelf coördinerende activiteiten uitvoert en omdat het PGB-proces minder administratieve lasten met zich mee brengt dan het ZIN-proces. De tarieven zijn vastgelegd in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Twenterand 2018.

 

Professioneel en niet-professioneel

Het college onderscheidt verschillende PGB-tarieven voor professionele zorgverleners en niet-professionele zorgverleners.

De hoogte van het persoonsgebonden budget bij inzet van niet-professionele hulp is vastgelegd in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Twenterand 2018.

De ondersteuner is professioneel als deze aan de volgende voorwaarden voldoet:

  • 1.

    als ondersteuning (zorg) verlenende organisatie staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, of;

  • 2.

    staat ingeschreven in het BIG-register en geen familie is, of;

  • 3.

    een zelfstandige zonder personeel (zzp’er) is die een modelovereenkomst met opdrachtgever heeft afgesloten

 

4.7 PGB bij hulpmiddelen, woningaanpassing en vervoersvoorzieningen

Bij de verlening van een PGB voor een rolstoel, een scootmobiel, een ander verplaatsmiddel of een roerende woonvoorziening worden de budgethouder verplichtingen opgelegd.

De budgethouder:

  • 1.

    gebruikt het PGB uitsluitend voor de betaling van de voorziening en de daarmee noodzakelijke verbonden kosten;

  • 2.

    besteedt het PGB uitsluitend aan een kwalitatief verantwoorde en adequate voorziening conform het Programma van Eisen;

  • 3.

    zorgt voor een goede en controleerbare verslaglegging van ontvangsten, uitgaven en verplichtingen en houdt deze gedurende 7 jaar beschikbaar;

  • 4.

    verantwoordt de besteding van het PGB waarop het budget betrekking heeft. Ter controle levert de budgethouder op verzoek van het college alle gegevens die noodzakelijk zijn om dit recht te kunnen vaststellen. Hieronder vallen in ieder geval:

  • 1.

    de factuur van de aangeschafte voorziening

  • 2.

    een betalingsbewijs van de aangeschafte voorziening

  • 3.

    overige bescheiden die het college voor de verantwoording nodig acht;

  • 4.

    houdt ook van de verrichte betalingen voor keuring, reparatie, onderhoud en verzekering een inzichtelijke administratie bij;

  • 1.

    geeft de op grond van de PGB aangeschafte voorziening terug aan het college als de voorziening niet meer volgens de opgelegde voorwaarden wordt gebruikt.

Hoogte van het PGB

Het college bepaalt de omvang van het PGB met inachtneming van artikel 11 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Twenterand 2018. Het bedrag van het PGB moet toereikend zijn om de maatwerkvoorziening te kunnen realiseren. Het maximale PGB staat gelijk aan de kostprijs van de in het geval van cliënt goedkoopst adequate, door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura.

 

Uitbetaling van het PGB

De factuur dient ingeleverd te worden bij de SVB. De SVB zal de factuur betalen aan de leverancier.

 

Hoofdstuk 5 Regels voor eigen bijdrage

 

Vanuit de Wmo 2015 is het mogelijk een bijdrage te vragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. In deze beleidsregels wordt alleen ingegaan op de eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen.

De bijdragen in de kosten voor een maatwerkvoorziening zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de

kostprijs van de voorziening. Een cliënt betaalt nooit meer. In de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Twenterand 2018 en het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Twenterand 2018 zijn regels vastgesteld met betrekking tot deze bijdragen.

Ook voor bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen onder de Wmo 2015 geldt dat deze worden vastgesteld en geïnd door het Centraal Administratie Kantoor (CAK).

 

De bedragen die een cliënt per 4 weken verschuldigd is voor een maatwerkvoorziening dan wel voor een PGB, de inkomensbedragen en de percentages die gelden voor de berekening van de eigen bijdragen zijn gelijk aan de maximale bedragen en percentages zoals genoemd in Hoofdstuk 3 van het uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

 

Toelichting: Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, welk jaar twee jaar voor het

lopende jaar ligt. Dit is noodzakelijk om over de verzamelinkomens, die afkomstig zijn van de

belastingdienst, te kunnen beschikken. In 2016 doet men aangifte over 2015, dus dat jaar is nog niet

bekend. Vandaar dat het verzamelinkomen over 2014 in 2016 gebruikt wordt. Dit betekent dat er soms

een voorlopige vaststelling zal plaatsvinden en achteraf een definitieve vaststelling. Het in mindering

brengen van bijdragen zal daardoor vaak niet mogelijk zijn. Al deze activiteiten zullen door het CAK

worden uitgevoerd. Een bijdrage voor een persoonsgebonden budget mag elke 4 weken gevraagd

worden, maar mag nooit de grens die in het besluit is vastgelegd, te boven gaan. Ook mag een bijdrage de kostprijs van de voorziening niet te boven gaan.

 

Voor woningaanpassingen voor kinderen onder de 18 jaar wordt een bijdrage in de kosten voor een

maatwerkvoorziening gevraagd. Daarnaast worden voor de overige voorzieningen eveneens bijdragen

in de kosten gevraagd. Een bijdrage in de kosten voor een rolstoel is wettelijk gezien niet mogelijk.

 

De bijdrage wordt opgelegd voor zolang de cliënt gebruik maakt van de maatwerkvoorziening of voor

zolang een PGB wordt toegekend.

 

Hoofdstuk 6 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

 

De cliënt is op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Twenterand 2018 verplicht het college op de hoogte te stellen van feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot heroverweging van een genomen beslissing. Hierbij valt te denken aan het verminderen van beperkingen, verhuizing, samenwoning, uitbreiding sociaal netwerk.

Eerder was er in de Wmo geen wettelijke basis voor terugvordering. De wettelijke basis voor terugvordering is nu geregeld in artikel 2.1.3 lid 4 Wmo 2015.

 

Een van de onderwerpen die in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Twenterand 2018 aan de orde komt, is de terugvordering en verrekening van ten onrechte of een teveel verstrekt bedrag aan PGB of een ten onrechte verstrekte voorziening in natura. De terugvordering/verrekening van verleende voorzieningen is een bevoegdheid van het college. Voor intrekking, herziening en terugvordering is in het bijzonder aanleiding wanneer bijvoorbeeld niet of onvoldoende wordt voldaan aan de voorwaarden, waaronder de voorziening is verleend, er sprake is van het verstrekken van onjuiste gegevens of als een voorziening voor een te hoog bedrag is verleend en de belanghebbende dit wist of redelijkerwijs had kunnen weten. Onder meer in deze gevallen kan het recht op de voorziening worden ingetrokken of herzien en leidt dit tot gehele of gedeeltelijke terugvordering van de voorziening en/of van het ten onrechte of teveel verstrekte bedrag.

De herziening en intrekking vormen de grondslag voor de terugvordering.

Diverse omstandigheden kunnen ertoe leiden dat ten onrechte een Wmo-voorziening is verstrekt. Betreft het voorzieningen (al dan niet op geld waardeerbaar) of een periodiek PGB, dan kan dit aanleiding zijn om over te gaan tot terugvordering.

Terugvordering van een voorziening in natura kan bijvoorbeeld aan de orde zijn wanneer de belanghebbende in gebreke blijft zijn (eventuele) eigen bijdrage/eigen aandeel binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen. De gemeente Twenterand gaat in voorkomende gevallen tot intrekking/herziening en terugvordering over.

 

6.1 Ontstaansgrond schending informatieplicht  

Het college vordert vorderingen die ontstaan zijn als gevolg van schending van de inlichtingenplicht altijd terug.

 

6.2 Geen terugvordering mogelijk  

Het college vordert een eenmalig toegekend PGB niet (deels) terug. Bijvoorbeeld als belanghebbende na drie jaar geen gebruik meer maakt van de scootmobiel (b.v. door opgeheven beperkingen of door overlijden). Ook niet als het PGB voor een periode van vijf jaar is verstrekt. Het PGB is namelijk niet onverschuldigd betaald. Belanghebbende heeft immers het volledige PGB moeten aanwenden voor het gebruik van de scootmobiel gedurende de periode van drie jaar. Wel wordt van de budgethouder verwacht dat hij de met het PGB aangeschafte voorziening teruggeeft aan het college.

 

6.3 Verrekening  

Het college gaat tot verrekening over als er sprake is van een teveel betaalde of ten onrechte uitbetaald PGB en er in de volgende periode wederom recht bestaat op een PGB indien het een periodieke verstrekking betreft. Het teveel betaalde wordt dan verrekend met het toekomstige recht op betaling.

 

6.4 Vereiste beschikkingen  

Een beschikking tot terugvordering van een persoonsgebonden budget dient te worden voorafgegaan door een intrekkings- of herzieningsbeschikking. De intrekkings- en herzieningsbeschikking en de terugvorderingsbeschikkingen zijn beschikkingen in de zin van artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat de belanghebbende hiertegen de rechtsmiddelen bezwaar, beroep en hoger beroep kan aanwenden.

 

6.5 Ontstaansdatum vordering  

Een vordering van het college op belanghebbende in het kader van een terugvordering ontstaat op het moment dat de terugvorderingsbeschikking is genomen en bekend gemaakt. Deze ontstaansdatum kan van belang zijn in het kader van een schuldsaneringsregeling op grond van artikel 284 en volgende van de Faillissementswet (Wet schuldsanering natuurlijke personen, WSNP).

 

Hoofdstuk 7 Procedurele bepalingen

 

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als ‘Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Twenterand 2018.

 

Deze beleidsregels treden, onder gelijktijdige intrekking van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Twenterand 2015, in werking op de dag na bekendmaking.

Naar boven