Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Breda houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning Verordening maatschappelijke ondersteuning Breda 2018

Bekendmaking

Burgemeester en wethouders van Breda maken bekend dat de gemeenteraad in zijn openbare vergadering van 21 december 2017 de Verordening maatschappelijke ondersteuning Breda 2018 heeft vastgesteld.

 

Inwerkingtreding

De verordening wordt van kracht met ingang van de dag na die van deze bekendmaking.

 

Rechtsmiddelen

Tegen het besluit tot vaststelling van de verordening is geen bezwaar of beroep mogelijk.

 

Tekst verordening

 

De raad van de gemeente Breda;

 

  • -

    gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 7 november 2017;

  • -

    gelet op het bepaalde in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • -

    gezien het advies na de oordeelsvormende sessie van 14 december 2017;

overwegende dat;

  • -

    inwoners een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

  • -

    van inwoners verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

  • -

    inwoners die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

  • -

    daarbij een integrale afweging wordt gemaakt ten behoeve van de zelfredzaamheid en participatie in de breedte van het sociaal domein;

  • -

    het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en;

  • -

    het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

besluit vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning Breda 2018.

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening en daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking, die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan een vergelijkbaar product;

    • b.

      andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de wet;

    • c.

      beleidsplan: plan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet;

    • d.

      bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

    • e.

      budgetplan: dit is het plan waarin de budgethouder aangeeft op welke manier hij het persoonsgebonden budget (pgb) gaat besteden, zodat de veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid van de voorziening(en) getoetst kunnen worden;

    • f.

      college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda;

    • g.

      dienst: maatwerkvoorziening niet zijnde hulpmiddelen of woningaanpassingen;

    • h.

      gemeente: gemeente Breda;

    • i.

      gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • j.

      hulpvraag: behoefte aan maatschappelijk ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • k.

      mantelzorg: de hulp en zorg die wordt verleend als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

    • l.

      melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • m.

      persoonlijk plan: dit plan omschrijft de mogelijkheden, kansen en de ondersteuningsvraag van de cliënt, aangevuld met de uitkomsten van het onderzoek. Dit in aanvulling op artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet.

    • n.

      pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

    • o.

      professionele zorgaanbieder: organisatie die professionele zorg en ondersteuning verleent en hiervoor geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel;

    • p.

      professionele zorgverlener: zorgverlener welke in bezit in van branche-specifieke diploma’s voor het verlenen van de betreffende ondersteuning en welke voor het verlenen van de betreffende ondersteuning in dienst is bij een professionele zorgaanbieder of als zelfstandige (ZZP-er) is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel.

    • q.

      voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag tegemoet wordt gekomen;

    • r.

      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2.

    Alle begrippen die niet nader omschreven zijn hebben dezelfde betekenis als in de wet.

Artikel 1.2 Besluit

Het college is bevoegd om in een besluit nadere regels vast te stellen die een nadere uitwerking geven van deze verordening.

Artikel 1.3 Cliëntparticipatie

  • 1.

    Het college betrekt inwoners, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het Wmo-beleid en past daarbij artikel 150 van de Gemeentewet toe.

  • 2.

    Het college geeft hen op tijd gelegenheid voorstellen voor het Wmo-beleid te doen en advies uit te brengen over besluitvorming over Wmo-beleid en de verordening.

  • 3.

    Het college zorgt voor ondersteuning om deze rol effectief te kunnen vervullen.

  • 4.

    Het college zorgt ervoor dat zij kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij, net als het college, onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en waarbij zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

Artikel 1.3 Afstemming Sociaal Domein

Als cliënten te maken hebben met meervoudige problematiek op het terrein van de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Participatiewet, zorgt het college voor een goede afstemming van de ondersteuning.

Artikel 1.4 Fraudepreventiebeleid

Het college voert een actief fraudepreventiebeleid. Onderdeel daarvan is de wijze waarop het college cliënten informeert over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening dan wel pgb zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik.

Hoofdstuk 2 De aanvraag

Artikel 2.1 Melding hulpvraag

  • 1.

    Een hulpvraag kan schriftelijk, telefonisch, mondeling of elektronisch door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van de melding schriftelijk of digitaal.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen, als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet, verstrekt het college na de melding direct een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 2.2 Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat inwoners een beroep kunnen doen op kosteloze, onafhankelijke cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2.

    Het college wijst de cliënt en zijn eventuele mantelzorger(s) of andere personen uit zijn sociaal netwerk voor het gesprek op de mogelijkheid gebruik te maken van deze gratis cliëntondersteuning.

Artikel 2.3 Vooronderzoek; persoonlijke situatie cliënt

  • 1.

    Het college verzamelt alle gegevens over de cliënt en zijn situatie, die voor het gesprek van belang zijn en maakt zo spoedig mogelijk met hem en zijn eventuele mantelzorger(s) een afspraak voor het gesprek.

  • 2.

    Voor of tijdens het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs kan beschikken en geeft toestemming om als dat nodig is informatie bij derden op te vragen.

  • 3.

    Als de cliënt voldoende bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 2.4 Gesprek

  • 1.

    Het college plant een afspraak voor een gesprek.

    • a.

      dit gesprek vindt zoveel mogelijk plaats bij de cliënt thuis.

    • b.

      het college kan de cliënt oproepen om in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip. De cliënt is verplicht medewerking te verlenen aan de oproep.

  • 2.

    Het college onderzoekt in het gesprek tussen deskundigen, de cliënt en zijn eventuele mantelzorger(s) of andere personen uit zijn sociaal netwerk:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van de hulpvraag;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorzieningen, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • e.

      de behoeften aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger(s) van de cliënt, uitgaande van de vastgestelde belasting van de mantelzorger(s);

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van de zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening, of de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt verschuldigd zal zijn, en;

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 3.

    Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, zijn rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt om toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 4.

    Als de hulpvraag en de situatie van de cliënt voldoende bekend zijn, kan het college in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 2.5 Persoonlijk plan

  • 1.

    Tijdens of op basis van het gesprek, wordt een persoonlijk plan opgesteld in samenspraak met de cliënt of zijn vertegenwoordiger, inclusief te bereiken resultaten.

  • 2.

    Dit persoonlijk plan wordt als bijlage aan de beschikking van de gemeente toegevoegd.

Artikel 2.6 Aanvraag

  • 1.

    Het college verwerkt de melding als aanvraag indien na onderzoek de cliënt en het college van mening zijn dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is.

  • 2.

    Een cliënt of zijn vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening indienen bij het college door een aanvraagformulier in te vullen.

Artikel 2.7 Advisering

Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als zij dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag of melding om een maatwerkvoorziening. De cliënt en zo nodig zijn huisgenoten moeten aan dit onderzoek meewerken.

Artikel 2.8 Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking wordt gemotiveerd aangegeven of de maatwerkvoorziening toegekend is en of hij in natura of als pgb wordt verstrekt en hoe bezwaar kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      wat de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is, en;

    • c.

      hoe de voorziening wordt geleverd.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend;

    • b.

      wat de hoogte is van het pgb op basis van het budgetplan;

    • c.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en;

    • d.

      welke regels gelden ten aanzien van de verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4.

    Het persoonlijk plan wordt als bijlage toegevoegd aan de beschikking en is daarmee onderdeel van het besluit van de gemeente.

  • 5.

    Als er sprake is van een te betalen bijdrage in de kosten, wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 2.9 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet is de cliënt verplicht het college te informeren over alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk kan zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot het heroverwegen van een besluit.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een besluit herzien of intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is;

    • d.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of;

    • e.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 3.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is gebruikt voor de betaling van de voorziening waarvoor het is toegekend.

  • 4.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a en e, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldwaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 5.

    Ingeval het recht op een verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden ingenomen of teruggevorderd.

  • 6.

    De terugvordering kan via een verrekening geïnd worden.

Hoofdstuk 3 Resultaten

Artikel 3.1 Richting voor het resultaat

De inzet van een maatwerkvoorziening is gericht op:

  • a.

    het verbeteren van de zelfredzaamheid en/of participatie van de cliënt, of;

  • b.

    het stabiliseren van de zelfredzaamheid en/of participatie van de cliënt, of;

  • c.

    het begeleiden van de cliënt bij zijn verslechterende zelfredzaamheid en/of participatie.

Artikel 3.2 Resultaatgebieden

  • 1.

    Een maatwerkvoorziening wordt ingezet op een of meer van de volgende resultaatgebieden:

    • a.

      Schoon en leefbaar houden van de woning;

    • b.

      Thuis te beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften en schone en draagbare kleding;

    • c.

      Thuis kunnen zorgen voor minderjarige kinderen die tot het gezin behoren;

    • d.

      Het voeren van regie over het doen van het huishouden;

    • e.

      Normaal kunnen gebruiken en bereiken van de woning;

    • f.

      Zelfstandig verplaatsen in en om de woning;

    • g.

      Lokaal verplaatsen per vervoersmiddel;

    • h.

      Mensen ontmoeten, deelnemen aan activiteiten en sociale verbanden aangaan;

    • i.

      Ondersteunen bij en opbouwen van sociaal netwerk;

    • j.

      Ondersteunen van de thuisadministratie;

    • k.

      Ondersteuning bij arbeidsparticipatie/dagbesteding;

    • l.

      Ondersteuning bij zelfzorg;

    • m.

      Persoonlijk functioneren, gezondheid en welzijn;

    • n.

      Mantelzorgondersteuning;

  • 2.

    In het persoonlijk plan worden deze resultaatgebieden verder geconcretiseerd.

Artikel 3.3 Aanvullend resultaatgebied beschermd wonen

In aanvulling op artikel 3.1 en 3.2, wordt bij beschermd wonen als resultaatgebied ingezet op: het bieden van een beschermde woonomgeving.

Artikel 3.4 Aanvullend resultaatgebied opvang

In aanvulling op artikel 3.1 en 3.2, wordt bij opvang als resultaatgebied ingezet op: het bieden van onderdak.

Hoofdstuk 4 Criteria algemene en maatwerkvoorzieningen

 

Algemene voorzieningen

Artikel 4.1 Opvang dak- en thuislozen

  • 1.

    Voor deze algemene voorziening komen in aanmerking personen die dak- of thuisloos zijn en acute opvang nodig hebben.

  • 2.

    Gedurende het verblijf in de opvang wordt een persoonlijk plan opgesteld.

  • 3.

    Deze opvang wordt door centrumgemeente Breda uitgevoerd voor de gemeenten Aalburg, Alphen-Chaam, Baarle-Nassau, Breda, Drimmelen, Etten-Leur, Geertruidenberg, Moerdijk, Oosterhout, Werkendam, Woudrichem en Zundert.

Artikel 4.2 Opvang bij (dreigend) huiselijk geweld

  • 1.

    De acute opvang van personen bij (dreigend) huiselijk geweld onder regie van Veilig Thuis West-Brabant bestaande uit:

    • a.

      crisisopvang, of;

    • b.

      reguliere opvang.

  • 2.

    Deze opvang wordt door centrumgemeente Breda uitgevoerd voor de gemeenten Aalburg, Alphen-Chaam, Baarle-Nassau, Bergen op Zoom, Breda, Drimmelen, Etten-Leur, Geertruidenberg, Halderberge, Moerdijk, Oosterhout, Roosendaal, Rucphen, Steenbergen, Werkendam, Woensdrecht, Woudrichem en Zundert.

 

Maatwerkvoorzieningen

Artikel 4.3 Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de:

    • a.

      beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk, dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke of voorliggende voorzieningen dan wel algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen;

    • b.

      problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van (dreigend) huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen.

  • 2.

    De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het gesprek, een passende bijdrage aan:

    • a.

      het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven;

    • b.

      het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving;

  • 3.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

  • 4.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt hij alleen verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven, tenzij:

    • a.

      de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of;

    • c.

      de eerder verstrekte voorziening niet langer voldoet als maatwerkvoorziening.

  • 5.

    Geen maatwerkvoorziening wordt toegekend voor zover:

    • a.

      de voorziening redelijkerwijs voorzienbaar was en van de cliënt redelijkerwijs verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig maken;

    • b.

      de aanvraag betrekking heeft op kosten die de cliënt voorafgaand aan het moment van beschikking heeft gemaakt, tenzij:

      • daarvoor voorafgaand door het college toestemming is gegeven, dan wel;

      • het college de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen.

Artikel 4.4 Aanvullende criteria maatwerkvoorziening beschermd wonen

  • 1.

    Een cliënt komt in aanmerking voor beschermd wonen als:

    • a.

      hij een psychiatrische, psychosociale of psychologische beperking heeft, en/of;

    • b.

      hij een licht verstandelijke beperking heeft (IQ 50-85);

    • c.

      er voor hem sprake is van noodzaak tot bescherming van zichzelf of zijn omgeving, waarbij die noodzaak direct voortkomt uit de psychiatrische aandoening en/of verstandelijke beperking;

    • d.

      hij er niet in slaagt om zelfstandig te wonen zonder de directe nabijheid van 24 uur per dag ondersteuning;

    • e.

      een tijdelijke veilige en beschermde woonomgeving met begeleiding noodzakelijk is om toe te werken naar herstel en meer zelfstandigheid, en;

    • f.

      hij niet beschikt over alternatieven die de noodzaak voor beschermd wonen op heffen.

  • 2.

    Beschermd wonen wordt door centrumgemeente Breda uitgevoerd voor de gemeenten Aalburg, Alphen-Chaam, Baarle-Nassau, Breda, Drimmelen, Etten-Leur, Geertruidenberg, Moerdijk, Oosterhout, Werkendam, Woudrichem en Zundert.

Artikel 4.5 Aanvullende maatwerkvoorziening criteria opvang

  • 1.

    Voor opvang komen in aanmerking personen van 18 jaar en ouder, die dak- en thuisloos zijn en legaal in Nederland verblijven en die mee willen werken aan een persoonlijk plan.

  • 2.

    Deze opvang wordt door centrumgemeente Breda uitgevoerd voor de gemeenten Aalburg, Alphen-Chaam, Baarle-Nassau, Breda, Drimmelen, Etten-Leur, Geertruidenberg, Moerdijk, Oosterhout, Werkendam, Woudrichem en Zundert.

Hoofdstuk 5 Het persoonsgebonden budget

Artikel 5.1 Criteria voor toekenning pgb

  • 1.

    Het pgb wordt enkel verstrekt op verzoek als is voldaan aan artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2.

    Een pgb kan niet namens de cliënt worden beheerd door dezelfde persoon als degene die de ondersteuning biedt.

  • 3.

    Er wordt geen pgb verstrekt voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en waarvan niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 4.

    Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de maatwerkvoorzieningen, al dan niet steekproefsgewijs, de besteding van pgb’s.

Artikel 5.2 Voorwaarden pgb sociaal netwerk

  • 1.

    Een pgb voor een maatwerkvoorziening uit het sociaal netwerk kan alleen betrekking hebben op diensten.

  • 2.

    De pgb aanvrager moet een plan maken waarin gemotiveerd de wens wordt uitgesproken om het sociale netwerk in te willen zetten.

  • 3.

    Bij de beoordeling van inzet vanuit het sociale netwerk moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      De geboden ondersteuning is passend, adequaat en veilig;

    • b.

      Er moet sprake zijn van substantiële inkomstenderving van de hulpverlener. Iemand moet bijvoorbeeld (deels) zijn baan opzeggen om de ondersteuning te kunnen bieden of worden beperkt in mogelijkheden om inkomsten te verwerven;

    • c.

      Er is sprake van zorg en ondersteuning gericht op participatie en zelfredzaamheid;

    • d.

      De persoon die behoort tot het sociale netwerk heeft aangegeven dat het bieden van de ondersteuning voor hem niet tot overbelasting leidt.

  • 4.

    De beloning van het sociale netwerk blijft in elk geval beperkt tot die situaties waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt.

  • 5.

    In aanvulling op het derde en vierde lid wordt inzet van het sociaal netwerk met een pgb in ieder geval aantoonbaar adequaat geacht, indien één of meerdere van de volgende omstandigheden aan de orde zijn:

    • a.

      de ondersteuning is vooraf niet goed in te plannen;

    • b.

      de ondersteuning moet op ongebruikelijke tijden geleverd worden;

    • c.

      de ondersteuning moet op veel korte momenten per dag geboden worden;

    • d.

      de ondersteuning moet op verschillende locaties worden geleverd;

    • e.

      de ondersteuning moet vanwege de aard van de beperking worden geboden door een persoon met wie de cliënt vertrouwd is en goed contact heeft;

    • f.

      bij beschermd wonen dient de ondersteuning 24 uur per dag en op afroep beschikbaar te zijn.

  • 6.

    De cliënt en/of zijn vertegenwoordiger dragen de verantwoordelijkheid voor het bewaken van de kwaliteit van de ondersteuning die zij betrekken van personen die tot het sociale netwerk behoren.

Artikel 5.3 Hoogte pgb

  • 1.

    De hoogte van het pgb:

    • a.

      is gebaseerd op een door de cliënt opgesteld budgetplan waarin staat hoe hij het pgb gaat besteden;

    • b.

      is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede maatwerkvoorzieningen te betrekken;

    • c.

      bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate maatwerkvoorziening in natura, en;

    • d.

      bedraagt nooit meer dan de feitelijke kostprijs.

  • 2.

    Voor het bepalen van de hoogte van het pgb wordt onderscheid gemaakt tussen ondersteuning die wordt geboden door:

    • a.

      professionele zorgverlener in dienst van een professionele zorgaanbieder: kostprijs die niet hoger is dan het laagst toepasselijke tarief dat is overeengekomen met een door de gemeente gecontracteerde partij voor het leveren van de betreffende maatwerkvoorziening in natura.

    • b.

      professionele zorgverlener niet in dienst van een professionele zorgaanbieder: kostprijs die niet hoger is dan het laagst toepasselijke tarief dat is overeengekomen met een door de gemeente gecontracteerde partij voor het leveren van de betreffende maatwerkvoorziening in natura, minus het percentage van dit tarief dat betrekking heeft op de overhead zoals benoemd in artikel 7.2, lid 3, onderdeel b.

    • c.

      eigen sociaal netwerk: kostprijs die niet hoger is dan het laagst toepasselijke tarief dat is overeengekomen met een door de gemeente gecontracteerde partij voor het leveren van de betreffende maatwerkvoorziening in natura, minus het percentage dat betrekking heeft op de bedrijfsvoering zoals benoemd in artikel 7.2, lid 3, onderdeel b tot en met f.

  • 3.

    Wanneer de prijs voor de voorzieningen hoger is dan het verstrekte pgb, dient de cliënt het verschil zelf te betalen.

Artikel 5.4 Vaststellen van de hoogte pgb

  • 1.

    Het vaststellen van de hoogte van een pgb is maatwerk op basis van het budgetplan van de aanvrager. De tarieven per uur of het resultaat zoals voor zorg in natura kan hooguit een richtlijn zijn.

  • 2.

    Voor een maatwerkvoorziening als dienst wordt de hoogte van het pgb bepaald op basis van het laagst toepasselijke tarief per uur of het resultaat dat is overgekomen met een door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder.

  • 3.

    Voor een maatwerkvoorziening zoals een hulpmiddel of sportvoorziening wordt de hoogte van het pgb bepaald aan de hand van de kostprijs voor aanschaf, inclusief individuele aanpassingen, onderhoud, reparatie en verzekering.

  • 4.

    Voor overige maatwerkvoorzieningen wordt de hoogte van het pgb bepaald aan de hand van de goedkoopste van minimaal twee opgevraagde offertes.

Artikel 5.5 Voorwaarden voor besteding pgb

  • 1.

    Het pgb dient te worden besteed aan het doel waarvoor het is verstrekt, namelijk de activiteiten en/of voorzieningen opgenomen in het budgetplan om de daarin opgenomen resultaten te bereiken.

  • 2.

    Daarbij geldt dat:

    • a.

      de besteding van een pgb kan alleen wanneer een pgb-houder op het moment van de inzet van zijn pgb een geldige indicatie heeft;

    • b.

      er geen verantwoordingsvrij bedrag wordt gehanteerd, en;

    • c.

      voor pgb-houders met meerdere pgb’s of een combinatie met zorg in natura, is schuiven tussen de verschillende budgetten niet toegestaan, tenzij hierover afspraken zijn gemaakt met het college.

  • 2.

    Het pgb mag niet besteed worden aan:

    • a.

      bemiddelings- of administratiekosten;

    • b.

      kosten verbonden aan het aanvragen, opstellen en beheren van het pgb;

    • c.

      contributie voor belangenorganisaties, kosten voor het volgen van cursussen en kosten voor informatiemateriaal;

    • d.

      de opgelegde bijdrage in de kosten van de pgb-houder;

    • e.

      feestdagen- of eenmalige uitkering voor de aanbieder;

    • f.

      kosten die worden beschouwd als algemeen gebruikelijk, en;

    • g.

      alle kosten voor zorg en ondersteuning die onder een andere wet dan de Wmo vallen.

  • 3.

    De hulpverlener hanteert een integraal tarief, inclusief:

    • a.

      reistijd, vervoers- en parkeerkosten, en;

    • b.

      overheadskosten.

Artikel 5.6 Opschorting betaling pgb

  • 1.

    Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste dertien weken van betalingen uit het pgb als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2.

    Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste lid.

Hoofdstuk 6 Bijdrage in de kosten

Artikel 6.1 Bijdrage in de kosten van een algemene voorzieningen

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage verschuldigd in de kosten voor de eerste opvang van dak- en thuislozen ter hoogte van:

    • a.

      € 5,- per nacht voor de doorstroomvoorziening;

    • b.

      € 12,- per nacht voor de crisisopvang voor volwassenen;

    • c.

      € 8,- per nacht voor de crisisopvang in het Tussenhuis voor jongeren tot en met 23 jaar;

    • d.

      € 12,- per nacht voor de crisisopvang in het Tussenhuis voor jongeren van 23 tot en met 27 jaar;

    • e.

      voor de crisisopvang voor jongeren in Villa Boerebont wordt geen bijdrage in de kosten gevraagd.

  • 2.

    Een cliënt is geen bijdrage verschuldigd in de kosten voor de opvang bij (dreigend) huiselijk geweld.

Artikel 6.2 Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen in natura en per pgb’s

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening in natura en per pgb, zolang hij van de voorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    De bijdrage in de kosten overstijgt niet de kostprijs van de voorziening(en).

  • 3.

    De kostprijs van een:

    • a.

      maatwerkvoorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder.

    • b.

      pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 4.

    De bijdrage in de kosten is overeenkomstig de maximale bijdrage zoals genoemd in het landelijke Uitvoeringbesluit Wmo 2015.

  • 5.

    Op lid 1 tot en met 4 zijn de volgende uitzonderingen van toepassing:

    • a.

      Er is geen bijdrage in de kosten verschuldigd als de voorziening eenmalig is en goedkoper dan € 300,-;

    • b.

      Voor huishoudelijke verzorging (HV1) wordt de bijdrage gebaseerd op een uurtarief van € 18,00 vermenigvuldigt met het daadwerkelijk aantal uren ondersteuning;

    • c.

      Voor huishoudelijke verzorging (HV2) wordt de bijdrage gebaseerd op een uurtarief van € 19,00 vermenigvuldigt met het daadwerkelijk aantal uren ondersteuning;

    • d.

      Voor persoonlijke begeleiding wordt de bijdrage gebaseerd op een uurtarief van € 14,50 vermenigvuldigt met het daadwerkelijk aantal uren ondersteuning;

    • e.

      Voor zinvolle dagbesteding wordt de bijdrage gebaseerd op een tarief van € 14,50 vermenigvuldigt met het daadwerkelijk aantal dagdelen ondersteuning;

    • f.

      Voor kortdurend verblijf wordt de bijdrage gebaseerd op een tarief van € 14,50 vermenigvuldigt met het daadwerkelijk aantal etmalen ondersteuning.

  • 6.

    Voor de bijdrage in de kosten wordt een afschrijvingstermijn van maximaal 39 perioden gehanteerd.

  • 7.

    Als een maatwerkvoorziening of pgb wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt, is de bijdrage in de kosten verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen, en;

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 8.

    In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4., zevende lid, van de wet, worden de bijdragen in de kosten voor de maatwerkvoorziening of pgb door de aanbieder van de opvang vastgesteld en geïnd.

  • 9.

    In uitzondering op lid 8 is een cliënt in gevallen van (dreigend) huiselijk geweld geen bijdrage in de kosten voor opvang verschuldigd.

Hoofdstuk 7 De kwaliteit van de voorzieningen

Artikel 7.1 Kwaliteitseisen van maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg die de cliënt ontvangt;

    • c.

      het er op toe zien dat de voorziening verstrekt wordt in overeenstemming met de op de beroepskracht rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiend uit de professionele standaard;

    • d.

      het er op toe zien dat de voorziening veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht is;

    • e.

      het afstemmen op de reële behoefte van de cliënt;

    • f.

      het verstrekken met respect voor en inachtneming van de rechten van de cliënt.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 7.2 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde, of;

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en;

      • de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van de dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en;

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadskosten;

    • c.

      kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van de dienst, en;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen is gesteld in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

Artikel 7.3 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onmiddellijk aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 2.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Artikel 7.4 Klachtregeling

  • 1.

    Aanbieders moeten beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 7.5 Medezeggenschap bij aanbieders maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    Aanbieders moeten beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten die voor de gebruikers van belang zijn.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Hoofdstuk 8 Overige bepalingen

Artikel 8.1 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

De jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente wordt door het college in overleg met de mantelzorger bepaald. Daarbij kan afgeweken worden van de periodiciteit.

Artikel 8.2 Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, op aanvraag van personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, en die een inkomen hebben lager dan 130% van het wettelijk minimumloon, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 9.1 Hardheidsclausule

  • 1.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt of mantelzorger afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2.

    Voorafgaand aan de toepassing van het eerste lid kan het college advies vragen aan een door haar aangewezen adviesinstantie of deskundigen.

Artikel 9.2 Gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin de verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 9.3 Overgangsbepaling

  • 1.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de verordening Wmo 2015, dan wel de verordening beschermd wonen 2015, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 2.

    Voor een cliënt beschermd wonen, met een geldende indicatie vanuit de AWBZ, geldt het in de wet bepaalde overgangsrecht.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de verordening Wmo 2015 of de verordening beschermd wonen 2015 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de verordening Wmo 2015 of verordening beschermd wonen 2015, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Artikel 9.4 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning Breda 2018.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2018.

  • 3.

    De Verordening Wmo 2015 en de Verordening Beschermd Wonen 2015 worden per 1 januari 2018 ingetrokken.

 

Toelichting

Algemeen

 

Deze verordening geeft de nadere regels die nodig zijn om inwoners die (tijdelijk) een maatwerkvoorziening nodig hebben ondersteuning te bieden bij hun zelfredzaamheid en participatie in onze samenleving. Daarmee geeft deze verordening de handvatten om de geformuleerde doelstellingen van het beleid uit te voeren. In Breda ligt de focus op: maatwerk, integraal, nabij en tijdig.

 

Met deze verordening kan iedereen die met de uitvoering van de Wmo te maken heeft een beeld vormen van de (wettelijke) mogelijkheden die er zijn aan maatschappelijke ondersteuning. De cliënt krijgt inzicht in het proces die zijn vraag bewandeld en het belang van het leveren van maatwerk en dus ook het belang van een goed onderzoek naar de specifieke kenmerken van zijn situatie. Daarbij wordt onder andere gekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de cliënt en zijn sociaal netwerk. Aanvullend hierop zal er middels algemene voorzieningen en als dat niet (volledig) volstaat een maatwerkvoorziening verstrekt worden om een bijdrage te leveren aan zijn mogelijkheden om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig functioneren in de maatschappij. Dit betekent ook dat de voorzieningen tijdelijk worden verstrekt en regelmatig wordt bekeken of de cliënt nog de voor hem juiste ondersteuning krijgt.

 

Met deze verordening voldoet de gemeente Breda aan de wettelijke plicht om per verordening regels op te stellen ter uitvoering van het gemeentelijke beleidsplan, zoals opgenomen in artikel 2.1.3, eerste lid, van de Wmo 2015. In de verordening moet worden opgenomen:

 

  • -

    op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt (artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel a);

  • -

    op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn (artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel b);

  • -

    welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen (artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c);

  • -

    ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten vereist is (artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel d);

  • -

    ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn, vereist is (artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel e);

  • -

    op welke wijze ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, worden betrokken bij de uitvoering van de wet door voorstellen voor beleid te doen, gevraagd en ongevraagd advies kunnen uitbrengen over verordeningen en beleidsvoorstellen, worden voorzien van ondersteuning en deel kunnen nemen aan periodiek overleg (artikel 2.1.3, derde lid);

  • -

    welke regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening in natura of een persoonsgebonden budget, en van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet (artikel 2.1.3, vierde lid);

  • -

    op welke wijze de kostprijs van een maatwerkvoorziening wordt berekend (artikel 2.1.4, derde lid);

  • -

    op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente (artikel 2.1.6), en;

  • -

    welke waarborgen gelden voor een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening bij uitvoering door derden (artikel 2.6.6, eerste lid);

Daarnaast bevat de wet nog diverse bepalingen die in de verordening opgenomen kunnen worden. Deze zijn allen verwerkt in deze verordening. Het betreft regels over:

 

  • -

    of cliënten voor algemene voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning, en maatwerkvoorzieningen dan wel een persoonsgebonden budget een bijdrage verschuldigd zullen zijn (artikel 2.1.4, eerste lid);

  • -

    of de hoogte van de bijdrage voor de verschillende soorten van voorzieningen ook als de cliënt de voorziening zelf inkoopt met een persoonsgebonden budget anders bepaald wordt. Daarbij kan ook worden bepaald dat op de bijdrage een korting wordt gegeven voor personen die behoren tot daarvoor aangewezen groepen en dat de bijdrage afhankelijk is van het inkomen en het vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot (artikel 2.1.4, tweede lid);

  • -

    door welke instantie anders dan het CAK de bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget voor opvang wordt vastgesteld (artikel 2.1.4, zevende lid);

  • -

    of in geval van een minderjarige cliënt die niet zelf de eigenaar is van de woning, een bijdrage wordt opgelegd aan diens onderhoudsplichtige ouders en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag over de cliënt uitoefent (artikel 2.1.5, eerste lid);

  • -

    of aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie, en vaststellen welke de toepasselijke grenzen zijn met betrekking tot hun financiële draagkracht (artikel 2.1.7);

  • -

    onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de voorziening kan inkopen van een persoon die behoort tot het sociale netwerk (artikel 2.3.6, vierde lid).

In deze verordening is er naar gestreefd al deze onderwerpen te behandelen en het beleid te vertalen in regels voor de uitvoering. Dit althans voor zover onderwerpen niet opgenomen zijn in een andere gemeentelijke verordening of ervoor gekozen is om geen regeling in de verordening op te nemen. Er is uitdrukkelijk voor gekozen om de rechten en plichten van cliënten, aanbieders en gemeente zo helder mogelijk te verwoorden.

 

Daarbij is het van belang te stellen dat deze verordening slechts de regels bevat die van toepassing zijn als een inwoner een maatwerkvoorziening vraagt en nodig heeft. Daaraan vooraf gaat een integrale afweging die breder is dan alleen de Wmo. Hiervoor werken we samen met het netwerk van Zorg voor elkaar Breda. Samen zorgen we ervoor dat elke inwoner de ondersteuning, hulp of zorg krijgt die nodig is.

 

Tot slot van deze inleiding is het goed om nogmaals te benadrukken dat de uitvoering van de Wmo maatwerk vraagt. Dit maakt de uitvoering tijdrovend en kostbaar maar de opbrengst is dat zeker waard, het gaat immers steeds om kwetsbare mensen die hulp vragen en op weg geholpen moeten worden om weer zelf de regie te nemen over hun leven.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

 

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Alleen de belangrijkste begrippen die gebruikt worden in de verordening zijn hier opgenomen. Voor alle begrippen in de verordening geldt dat de omschrijving aansluit bij die van de wet zelf.

Waar in de verordening over cliënt gesproken wordt moet steeds ook gelezen worden zijn of haar vertegenwoordiger.

 

Artikel 1.2 Besluit

Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om nadere regels te stellen in aanvulling op de verordening. Dit artikel is van toepassing op de gehele verordening. Bij andere artikelen wordt daarom niet nog separaat opgenomen dat het college nadere regels kan stellen.

 

Artikel 1.3 Cliëntparticipatie

De gemeente vindt het belangrijk om cliënten of hun vertegenwoordigers te betrekken bij het beleid en de uitvoering van de Wmo. Om dit tot uiting te brengen is het artikel waarin de cliëntenparticipatie geregeld wordt aan het begin van de verordening geplaatst.

 

Artikel 1.4 Afstemming Sociaal Domein

Ondersteuningsvragen op het gebied van zelfredzaamheid en participatie staan niet los van andere hulpvragen binnen het Sociaal Domein. Daarom wordt in alle gevallen ingezet op een brede uitvraag en afstemming met andere ondersteuning die geboden kan worden.

 

Artikel 1.5 Fraudepreventiebeleid

Dit artikel sluit aan bij het algemene gemeentelijke fraudebeleid. Door inwoners vooraf goed te informeren, willen we (onbewuste) fraude zoveel mogelijk voorkomen.

 

Hoofdstuk 2 De aanvraag

 

Artikel 2.1 Melding hulpvraag

Formeel wordt de hulpvraag bij het college gedaan, feitelijk wordt de toegang zo ingericht zodat hulpvragen op een eenvoudige manier gedaan kunnen worden en er ook informatie en advies gegeven kan worden alvorens de vraag door te leiden.

 

Er zijn geen eisen aan de vorm gesteld waarop een hulpvraag moet worden ingediend.

 

De ontvangst van een hulpvraag of melding wordt altijd schriftelijk of digitaal bevestigd, omdat dan de wettelijke termijn gaat lopen waar binnen het gesprek plaats moet vinden en eventueel een besluit genomen moet worden. Op deze termijnen is de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. In de situatie van opvang is een schriftelijke bevestiging niet altijd mogelijk. De melding is wel terug te vinden in het dossier van betreffende cliënt.

 

De gemeente streeft ernaar om zo snel mogelijk na de melding een beslissing te nemen.

 

Artikel 2.2 Cliëntondersteuning

De cliëntondersteuning is kosteloos en onafhankelijk. Als een cliënt een eigen ondersteuner wil meenemen kan dat natuurlijk. Maar daarvoor kan geen vergoeding verstrekt worden.

 

Het is belangrijk dat de cliënt en zijn mantelzorger of andere persoon uit zijn sociaal netwerk voor het gesprek (actief) geïnformeerd worden over deze mogelijkheid.

 

De cliëntondersteuning moet van voldoende kwaliteit zijn om de cliënt ook echt te kunnen ondersteunen. Belangrijk daarbij is dat hij bijdraagt aan de zelfredzaamheid en afhankelijkheid tegengaat.

 

Artikel 2.3 Vooronderzoek; persoonlijke situatie cliënt

Het college stelt altijd een vooronderzoek in waarbij gegevens die al bekend zijn al vast verzameld worden. Dit om te voorkomen dat iemand telkens al bekende gegevens opnieuw moet aanleveren.

 

Hierbij wordt opgemerkt dat de beoordeling van de toegang tot ‘opvang’ in situaties van huiselijk geweld bij Veilig Thuis ligt. Om tot een goede beoordeling van een situatie te komen, heeft Veilig Thuis een aantal bevoegdheden die het college niet heeft. Uiteraard laat de bepaling in dit artikel onverlet dat Veilig Thuis deze bevoegdheden in kan zetten.

 

We willen de cliënt en zijn netwerk zoveel mogelijk in de gelegenheid stellen om zelf het persoonlijk plan op te stellen. In de wet is geregeld dat hier slechts 7 dagen voor beschikbaar zijn. Wij leggen dit uit als 7 werkdagen waardoor maximale ruimte ontstaat voor het maken van het plan.

 

Uiteraard kan het vooronderzoek achterwege blijven als de situatie voldoende bekend is bij het college.

 

Artikel 2.4 Gesprek

Bij het gesprek geldt altijd als uitgangspunt dat de mantelzorger(s) of andere persoon uit zijn sociaal netwerk aanwezig is. Het gesprek is de kern waar een succesvolle uitvoering van de Wmo van afhangt. Daarom is hier uitgebreid beschreven wat zoal in het gesprek aan de orde zal moeten komen. Onderdeel van het gesprek is het vaststellen van de draagkracht en de draaglast van de mantelzorger.

 

In het gesprek wordt de hele situatie van de cliënt en zijn sociaal netwerk geïnventariseerd.

 

Samen met de cliënt wordt nagegaan welke oplossingen er zijn om de hulpvraag te beantwoorden. Deze oplossingen kunnen gevonden worden in allerlei voorzieningen die de gemeente, het Rijk of instellingen/organisaties aanbieden. Denk hierbij aan het aanbod van algemene voorzieningen als maaltijdvoorzieningen, sociale alarmering, boodschappendienst, aanbod van buurtactiviteiten, maatschappelijk werk, begeleiding door vrijwilligers voor bijvoorbeeld het leren op orde brengen van de financiële administratie, etc. Denk ook aan de voorzieningen vanuit andere wetgeving.

 

De hulpvraag en de oplossingen kunnen dus veel breder zijn dan het aanbod van de maatwerkvoorzieningen Wmo vanuit de gemeente.

 

Het gesprek is voor iedereen die voor het eerst een beroep doet op de Wmo de logische start. Wie door eerdere aanvragen en een eerder gesprek al bekend is kan wellicht de fase van het gesprek overslaan. Dit zal niet altijd het geval zijn. Na een gewijzigde situatie kan het van belang zijn een nieuw of een aanvullend gesprek te houden.

 

Tijdens het gesprek wordt een complete inventarisatie gemaakt, met aandacht voor:

 

  • o

    het probleem dat de basis is van de melding;

  • o

    de mogelijkheden die de cliënt ondanks dit probleem heeft;

  • o

    de onmogelijkheden die de cliënt ondervindt als gevolg van het probleem;

  • o

    de resultaten die de cliënt wil bereiken;

  • o

    wat de cliënt zelf heeft gedaan om het probleem op te lossen;

  • o

    de mogelijkheden die de cliënt heeft om deze resultaten via eigen oplossingen, eigen sociale netwerk, of via voorliggende voorzieningen op te lossen;

  • o

    de mogelijkheden die het College heeft om het probleem via een maatwerkvoorziening op te lossen. Hierbij wordt de cliënt tevens geïnformeerd of er over de maatwerkvoorziening al dan niet een bijdrage in de kosten betaald moet worden.

Speciale aandacht gaat uit naar de mantelzorger(s). Als er sprake is van een meer dan gebruikelijke belasting wordt individueel de belastbaarheid vastgesteld.

 

Het gesprek vindt zoveel mogelijk in de eigen omgeving van de cliënt plaats. Omdat hier niet altijd sprake van is kan het college ook de cliënt oproepen om op een andere plaats het onderzoek te doen. Omdat het onderzoek zo’n belangrijke schakel is voor het leveren van maatwerk is de cliënt verplicht mee te werken aan dit onderzoek. Als cliënt weigert en dit tot gevolg heeft dat de aanspraak op een maatwerkvoorziening niet of niet goed is vast te stellen, kan het college de maatwerkvoorziening weigeren.

 

Als de situatie van de cliënt voldoende bekend is bij het college hoeft natuurlijk geen gesprek gehouden te worden en kan een aanvraag meteen in behandeling genomen worden .

 

Artikel 2.5 Persoonlijk plan

De ondersteuningsvraag en te bereiken resultaten, worden opgenomen in het persoonlijk plan. Bij voorkeur wordt dit door de cliënt zelf gemaakt, maar anders samen met de medewerker van de gemeente. Dit persoonlijk plan wordt als bijlage toegevoegd aan de beschikking van de gemeente. Het maakt daarmee onderdeel uit van het besluit. De informatie in het persoonlijk plan wordt daarom niet ook in de beschikking opgenomen.

 

Artikel 2.6 Aanvraag

De cliënt kan in het gesprek aangeven dat hij een aanvraag indient; er hoeft dan geen apart formulier ingevuld te worden.

 

In situaties dat er geen gesprek is gehouden kan de aanvraag rechtstreeks ingediend worden door een aanvraagformulier in te vullen. Om te beoordelen of een gevraagde maatwerkvoorziening passend is voor de persoonlijke omstandigheden vindt er alsnog een gesprek plaats.

 

Artikel 2.7 Advisering

Het college kan zich aanvullend laten adviseren. Cliënten zullen mee moeten werken aan een dergelijk onderzoek. Als de cliënt onvoldoende meewerkt en dit tot gevolg heeft dat de aanspraak op een maatwerkvoorziening niet of niet goed is vast te stellen, kan het college de maatwerkvoorziening weigeren.

 

Artikel 2.8 Inhoud beschikking

In de beschikking geeft het college aan of een maatwerkvoorziening wel of niet wordt toegekend. De beschikking zal bij een toekenning een integraal onderdeel vormen met het persoonlijk plan van de cliënt zelf. In de beschikking wordt de voorziening in algemene bewoordingen beschreven. De cliënt heeft samen met de aanbieder ruimte om de precieze invulling af te spreken. Bij een pgb wordt in de beschikking ook verwezen naar het budgetplan.

 

Artikel 2.9 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Dit artikel geeft aan de cliënt de verplichting het college in te lichten indien zijn situatie wijzigt.

 

In een aantal situaties kan het college besluiten de toegekende voorziening te herzien of in te trekken. Een dergelijk besluit is een beslissing waartegen de cliënt bezwaar kan maken.

 

Als het college een beslissing op grond van het tweede lid onder a (cliënt heeft onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt die tot een andere beslissing zouden hebben geleid) of lid 3 (cliënt heeft het pgb binnen 6 maanden na uitbetaling niet gebruikt voor de maatwerkvoorziening waarvoor deze is toegekend) intrekt, kan de verstrekte voorziening worden teruggevorderd, bijvoorbeeld door verrekening

 

Hoofdstuk 3 Resultaten

 

Artikel 3.1 Richting voor het resultaat

Er zijn drie mogelijke richtingen waarvoor een maatwerkvoorziening wordt ingezet. Dat kan zijn om de zelfredzaamheid en/of participatie te verbeteren, zodat de cliënt zelfstandiger kan deelnemen aan de samenleving. Maar het kan in voorkomende gevallen ook gaan om stabilisatie van de bestaande situatie of zelfs het begeleiden bij verslechtering van de situatie. Welke richting reëel en haalbaar is, is onderdeel van individuele maatwerk n.a.v. het onderzoek.

 

Artikel 3.2 Resultaatgebieden

Dit artikel beschrijft de diverse resultaatgebieden waarvoor een maatwerkvoorziening kan worden ingezet. Op een of meerdere van deze gebieden wordt middels de inzet van een maatwerkvoorziening ingezet op de verbetering van de zelfredzaamheid en/of participatie van de cliënt.

 

Soms kunnen de genoemde resultaatgebieden ook worden bereikt door de inzet van eigen kracht, het sociaal netwerk, voorliggend veld of algemene voorzieningen. Dan is er geen maatwerkvoorziening nodig om het resultaat te bereiken.

 

Hoofdstuk 4 Criteria algeme ne en maatwerkvoorzieningen

 

Artikel 4.1 Opvang dak- en thuislozen

De eerste en directe opvang voor dak- en thuislozen wordt ingericht als een algemene voorziening. Er is geen beschikking nodig om hiervan gebruik te kunnen maken. Wel wordt de eis gesteld dat iemand tijdens het verblijf meewerkt aan het opstellen van een persoonlijk plan. Onderdeel van dit persoonlijk plan is een vervolgtraject om weer zelfredzaam te worden. Dat kan dus ook zijn de inzet van een maatwerkvoorziening.

 

De gemeente Breda voert deze opvang uit voor 12 gemeenten in de regio West-Brabant.

 

Artikel 4.2 Opvang bij (dreigend) huiselijk geweld

De opvang bij (dreigend) huiselijk geweld wordt door Veilig Thuis West-Brabant toegekend. Er is geen beschikking van de gemeente nodig om hier gebruik van te kunnen maken. Daarmee is het mogelijk om direct over te gaan tot het bieden van opvang in bedreigende situaties. De opvang is daarom een algemene voorziening.

De gemeente Breda voert deze opvang uit voor 18 gemeenten in de regio West-Brabant.

 

Artikel 4.3 Criteria voor een maatwerkvoorziening

Een maatwerkvoorziening wordt alleen toegekend, als er geen andere passende oplossing kan worden geboden. Dit artikel geeft aan dat er eerst wordt gekeken naar andere oplossingen zoals het eigen netwerk, algemeen gebruikelijke voorzieningen en algemene voorzieningen. Wanneer dat niet toereikend is, kan een maatwerkvoorziening worden toegekend.

 

De maatwerkvoorzieningen zijn ter bevordering van participatie en zelfredzaamheid, hetgeen niet betekent dat cliënt met de voorziening altijd weer volledig kan wat hij voorheen kon.

 

In dit artikel is ook aangegeven wanneer een vervangende maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wanneer een voorziening zonder meer niet verstrekt wordt.

 

De term goedkoopst adequaat verwijst naar een goede afstemming op de situatie van de cliënt en dat we daarbij altijd wel kijken naar de goedkoopste passende oplossing

 

Voorliggende voorzieningen zijn zowel algemeen gebruikelijke voorzieningen (bijvoorbeeld mengkranen, douchestangen etc.) als algemeen toegankelijke voorzieningen (bijvoorbeeld maatschappelijk werk, steunpunt mantelzorg etc.).

 

Artikel 4.4 Aanvullende criteria maatwerkvoorziening beschermd wonen

Dit artikel bevat enkele nadere criteria waaraan kan worden getoetst of de cliënt in aanmerking komt voor beschermd wonen.

 

In het kader van de ketenaanpak beschermd wonen is gemeente Breda gemandateerd door de gemeenten Aalburg, Alphen-Chaam, Baarle-Nassau, Drimmelen, Etten-Leur, Geertruidenberg, Moerdijk, Oosterhout, Werkendam, Woudrichem en Zundert, om de taken van beschermd wonen voor hen uit te voeren.

 

Naast de cliënten met een psychische of psychosociale problematiek gaat het ook om cliënten met een licht verstandelijke beperking die (tijdelijk) behoefte hebben aan een beschermde woonvorm. Hierbij is de afstemming met de Wlz noodzakelijk. De Wlz laat echter deze groep niet toe als zij nog leerbaar zijn en zij het IQ hebben boven de 50.

 

Artikel 4.5 Aanvullende criteria maatwerkvoorziening opvang

Dit artikel bevat enkele nadere criteria waaraan kan worden getoetst of de cliënt in aanmerking komt voor de maatwerkvoorziening opvang. Dit betreft zowel maatschappelijke opvang als opvang in verband met huiselijk geweld.

 

Bij opvang vanwege dak- en thuisloosheid geldt de hoofdregel dat het gaat om personen vanaf 18 jaar. De opvang staat ook open voor jongeren vanaf 16 jaar die dak- en thuisloos zijn (‘zwerfjongeren’) en waarvoor geen voorliggende voorziening via bijvoorbeeld de Jeugdwet getroffen kan worden.

 

In situaties van huiselijk geweld kan de cliënt vergezeld worden van zijn of haar minderjarige kinderen.

 

Hoofdstuk 5 Het persoonsgebonden budget

 

Artikel 5.1 Criteria voor toekenning pgb

Het is mogelijk om maatwerkvoorzieningen middels een pgb te bekostigen. Daar zijn wel voorwaarden aan verbonden.

 

Bij lid 2 onderdeel b waar het gaat om de motivatie voor de inzet van het pgb is het van belang om aan te tonen dat het de beslissing van de cliënt zelf is om het pgb aan te vragen. In het derde lid is een verplichte rolscheiding opgenomen tussen degene die het pgb beheert en degene die de ondersteuning biedt. Dit kan niet dezelfde aanbieder dan wel persoon uit het eigen sociaal netwerk zijn. Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen kunnen deze rollen toch door één en dezelfde persoon vervuld worden, namelijk in geval ouders of partner deze rol vervullen. Op basis van de individuele situatie wordt beoordeeld of er sprake is van onwenselijke vermenging van rollen.

 

Het vierde lid geeft aan dat het in beginsel niet mogelijk is om achteraf kosten te declareren die betrekking hebben op de periode voor het indienen van de aanvraag, en waarvan de noodzaak niet meer kan worden vastgesteld..

 

Artikel 5.2. Voorwaarden pgb sociaal netwerk

Dit artikel stelt specifieke voorwaarden aan het gebruik van een pgb voor bekostiging van ondersteuning die wordt geleverd vanuit het eigen sociaal netwerk van de cliënt. Belangrijke aandachtspunten daarbij zijn het onderscheid tussen ondersteuning als maatwerkvoorziening en gebruikelijk hulp en de belasting van de persoon uit het eigen sociaal netwerk.

 

Artikel 5.3 Hoogte pgb

Het pgb is gemaximeerd tot de kostprijs van een gelijkwaardige maatwerkvoorziening in natura. In het besluit van het college is de hoogte van het pgb nader uitgewerkt, waarbij een onderscheid is gemaakt tussen 3 soorten van hulpverleners. De cliënt kan zelf bepalen wie de ondersteuning biedt. Dat kan ook bij een professionele aanbieder, ook als deze dezelfde zorg als zorg in natura levert via de gemeente. Wel is het maximale tarief is afhankelijk van het soort hulpverlener. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen een professional werkend bij een instelling, een zzp-er en een betaalde kracht uit het sociaal netwerk. Dit onderscheid is gebaseerd op een andere verhouding tussen kostprijs en overheadkosten.

 

De hoogte van een pgb voor deze dienstverlening is gerelateerd aan de tarieven voor zorg in natura. Deze zijn opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten. Bij het onderscheid tussen de diverse hulpverleners wordt hier gebruik van gemaakt.

 

Als een pgb verstrekt wordt voor een hulpmiddel en een tweedehands voorziening aangeschaft wordt, wordt het pgb daar op afgestemd met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarover de voorziening technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering.

 

Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening. Dat betekent dat cliënten dan zelf moeten bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod.

 

Artikel 5.4 Vaststellen van de hoogte pgb

Dit artikel geeft handvatten voor het vaststellen van de hoogte van een pgb en met welke factoren daarbij rekening moet worden gehouden.

 

Artikel 5.5 Voorwaarden voor bes teding pgb

In dit artikel zijn voorwaarden opgenomen waaraan de cliënt moet voldoen bij de besteding van het pgb. Onderdeel van de voorwaarden is een aantal doelen waaraan het pgb niet besteed mag worden. Deels betreft dit zaken (bijvoorbeeld reiskosten of overheadkosten aanbieder) die niet los gedeclareerd kunnen worden, maar onderdeel moeten zijn van het integrale tarief zoals opgenomen in het budgetplan.

 

Hoofdstuk 6 Bijdrage in de kosten

 

Artikel 6.1 Bijdrage in de kosten van een algemene voorzieningen

Van dak- en thuislozen wordt een bijdrage in de kosten gevraagd voor het verblijf in de opvang. Deze bijdrage wordt geïnd door de organisatie die de opvang uitvoert. Deze bijdrage kan verschillend zijn voor de verschillende vormen van opvang. Dat geldt niet voor inwoners die in de opvang verblijven vanwege (dreigend) huiselijk geweld. Daarvoor mag er geen enkele drempel zijn om in (levens)bedreigende situaties gebruik te maken van opvang.

 

Artikel 6.2 Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen in natura en per pgb’s

De eigen bijdrage van de maatwerkvoorziening is maximaal de kostprijs van de voorziening en de maximale bijdragen zoals die in het landelijk Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 zijn opgenomen. Bij een woningaanpassing voor minderjarigen is een bijdrage verschuldigd door de onderhoudsplichtige.

 

De kostprijs van de voorziening en daarmee ook de hoogte van de eigen bijdrage wordt voor zowel de voorziening in natura als de voorziening in pgb bepaalt door de aanbesteding of consultatie van de markt of in overleg met de aanbieder.

 

In de verordening zijn enkele uitzonderingen opgenomen op het hanteren van de maximale bijdragen zoals opgenomen in het landelijk Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Bij incidentele kosten lager dan € 300,- zoals de aanschaf van een hulpmiddel of aanpassing van de woning wordt geen eigen bijdrage opgelegd.

 

Voor de maatwerkvoorziening individuele begeleiding wordt de kostprijs waarop de eigen bijdrage wordt bepaald, berekend door het genoemde uurtarief te vermenigvuldigen met de daadwerkelijk geleverde uren zorg. Deze uren moeten door de aanbieder worden doorgegeven aan het CAK.

 

Verder wordt vanzelfsprekend rekening gehouden met de wettelijke uitzondering van cliëntondersteuning en rolstoelen.

 

Hoofdstuk 7 De kwaliteit van de voorziening en

 

Artikel 7.1 Kwaliteitseisen van maatwerkvoorzieningen

Van aanbieders van maatwerkvoorzieningen – zowel in natura als middels een pgb – wordt verwacht dat zij kwaliteit leveren. In dit artikel zijn daarvoor eisen opgenomen. Naast het hebben van een professionele standaard en het leveren van een veilige, doeltreffende en doelmatige voorziening, zijn er eisen opgenomen die gaan over de wijze waarop met de cliënten omgegaan moet worden. De aanbieder moet maatwerk leveren gericht op de situatie en wensen van de cliënt.

 

In overeenkomsten met aanbieders worden eventueel aanvullende kwaliteitseisen opgenomen. Daarnaast is het college voortdurend in overleg met aanbieders en cliënten om nieuwe kwaliteitsstandaarden te ontwikkelen en bestaande te verbeteren. Ook voert het college het jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek uit.

 

Artikel 7.2 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

Met dit artikel wordt uitvoering gegeven aan de borging van goede prijs-kwaliteit afspraken met derden (aanbieders) die de maatwerkvoorziening leveren. De gemeente dient daarbij rekening te houden met diverse factoren om te garanderen dat er een reële prijs wordt betaald voor de voorziening. Er zijn drie manieren om dit te doen, welke alle drie zijn opgenomen in dit artikel. Allereerst kan het college op basis van de genoemde kostprijselementen tot één prijs komen, waarvoor aanbieders zich mogen inschrijven. Alle aanbieders hanteren dan deze vaste prijs voor de voorziening. Ten tweede mag het college een prijs bepalen aan de hand van de genoemde kostprijselementen die als ondergrens geldt bij de aanbesteding. Aanbieders mogen inschrijven met hun eigen prijs, maar deze mag niet lager zijn dan de door het college vastgestelde ondergrens. Als derde kan het college de aanbieders zelf vragen om in te schrijven met een prijs zonder vooraf zelf een ondergrens te stellen. In dat geval dient de aanbieder zelf te laten zien dat rekening is gehouden met de genoemde kostprijselementen.

 

Het college hoeft geen keuze te maken voor een van deze manieren om de verhouding tussen prijs en kwaliteit te bepalen. Voor verschillende aanbestedingen mogen verschillende manieren gehanteerd worden.

 

Artikel 7.3 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

In dit artikel is bepaald dat aanbieders elke calamiteit die zich bij de verstrekking van een voorziening voor heeft gedaan en elke vorm van geweld bij de verstrekking van een voorziening onmiddellijk moeten melden aan de toezichthoudend ambtenaar.

 

Er is geen speciale regeling voor ontwikkeld; de betreffende ambtenaar kan naar bevinding van zaken handelen en adviseert vervolgens het college over eventueel te zetten stappen.

 

Artikel 7.4 Klachtregeling

De gemeente is op grond van de Algemene wet bestuursrecht al verplicht een klachtenregeling te hebben voor klachten over personen die werkzaam zijn onder zijn verantwoordelijkheid.

 

Daarnaast is in dit artikel bepaald dat voor alle aanbieders die maatwerkvoorzieningen leveren geldt dat zij een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten moeten hebben. Het college kiest er dus niet voor om dit alleen voor bepaalde voorzieningen vast te leggen.

 

Cliënten moeten kunnen klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend voelen door de aanbieder. Het kan bijvoorbeeld gaan over de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke ondersteuning (in verband met de deskundigheid van de medewerker of een bepaalde houding of uitlating, gebrekkige communicatie of (on)bereikbaarheid van de aanbieder).

 

Het ligt voor de hand dat cliënten die zich benadeeld voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder deponeren. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt. Daar waar de afhandeling niet naar wens is, staat de weg naar de gemeente voor het indienen van de klacht open.

 

Gezien de aanleiding van de opvang kan dit gevolgen hebben voor omvang en aard van de klachten. Onverminderd het belang van bovenstaande kan het college voor opvang aparte afspraken maken met de aanbieders. De aanbieders beschikken hiervoor over protocollen.

 

Artikel 7.5 Medezeggenschap bij aanbieders maatwerkvoorzieningen

In het eerste lid is bepaald dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap moeten hebben voor alle besluiten die voor de gebruikers van belang zijn.

 

Hoofdstuk 8 Overige bepalingen

 

Artikel 8.1 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Dit artikel maakt het mogelijk om van geval tot geval te beoordelen hoe de waardering het beste tot uitdrukking gebracht kan worden. De aandacht gaat daarbij niet alleen uit naar mantelzorgers die via het gesprek in beeld zijn, maar ook mantelzorgers die geen contact met de gemeente of de wijkteams hebben.

 

Het hoeft uitdrukkelijk niet om een jaarlijks terugkerend gebaar te gaan. In overleg met de mantelzorger kan het ook om een eenmalig of juist frequenter gebaar gaan. Het staat het college vrij om hiernaast een bijeenkomst te organiseren voor mantelzorgers of een speciale groep van mantelzorgers.

 

Artikel 8.2 Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om inwoners met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen een tegemoetkoming te bieden in de kosten van bijvoorbeeld de aanvullende verzekering.

 

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

 

Artikel 9.1 Hardheidsclausule

Hoewel maatwerk voorop staat in de Wmo kunnen er altijd bepalingen zijn die in een situatie onbillijk uitpakken. Voor die gevallen is dit artikel opgenomen.

 

Artikel 9.2 Gevallen waarin de verordening niet voorziet

Dit artikel geeft de college de bevoegdheid om te besluiten in situaties waarin de verordening niet voorziet. Zo nodig zullen die leiden tot aanpassing van de verordening.

 

Artikel 9.3 Overgangsbepaling

In dit artikel zijn alleen de overgangsbepalingen opgenomen zoals die gelden voor cliënten die een voorziening toegekend hebben gekregen op basis van de voormalige verordeningen en op grond van de AWBZ. Deze rechten worden niet zomaar beëindigd met het vaststellen van een nieuwe verordening. Wanneer er een nieuw besluit moet worden genomen is wel deze verordening van kracht.

 

Voor cliënten beschermd wonen met overgangsrecht vanuit de AWBZ geldt een maximaal overgangsrecht van 5 jaar.

 

Artikel 9.4 Inwerking treding en citeertitel

Dit artikel geeft aan per wanneer deze verordening van kracht is en hoe deze genoemd wordt. Daarnaast worden de bestaande verordeningen ingetrokken.

Naar boven