Gemeenteblad van Montfoort
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Montfoort | Gemeenteblad 2018, 63136 | Overige overheidsinformatie |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Montfoort | Gemeenteblad 2018, 63136 | Overige overheidsinformatie |
Beleidskader Montfoort Voorschoolse voorzieningen
In gemeente Montfoort wonen 239 peuters (2,5 – 4 jaar). We zetten in op een optimale ontwikkeling van elke jeugdige in onze gemeente. Dat geldt in het bijzonder voor de eerste levensjaren; in deze periode wordt het fundament gelegd voor het sociaal-emotioneel en cognitief functioneren. De voorschoolse voorziening levert hier een belangrijke bijdrage aan. Deze nota geeft invulling aan het beleid voor voorschoolse voorzieningen en voorschoolse educatie.
Vanaf augustus 2017 vallen de peuterspeelzalen in onze gemeente onder de Wet Kinderopvang en zijn hiermee ook een kinderopvangorganisatie. Dat wil niet zeggen dat er geen peuteropvang meer is. Het is juist een manier om de peuteropvang en de preventie-, signalerings- en ondersteuningsfunctie van voorschoolse voorzieningen voor kinderen en ouders te versterken.
We lopen hiermee voor op de landelijke harmonisatie. Vanaf 2018 gelden landelijk voor peuterspeelzalen, voorscholen en kinderopvang dezelfde kwaliteitseisen en worden ze op dezelfde wijze gefinancierd. Beleidsmatig zijn de voorschoolse voorzieningen nog niet geïntegreerd. Met dit beleidsdocument zal dat wel het geval zijn.
Hiervoor was er nog geen beleid ten aanzien van de kinderopvang en peuteropvang. Wel is in 2015 het VVE-beleid geëvalueerd. Hierbij is besloten de VVE-criteria te versoberen. Echter, de raad heeft aangegeven dat kinderen met een ontwikkelingsachterstand niet het slachtoffer mogen worden van deze bezuinigingen. Zodra de jeugdarts indiceert dat een kind extra ondersteuning nodig heeft, dan wordt dit ook geboden. Zodoende heeft elk kind een passende voorziening aangeboden gekregen. De afgelopen periode hebben de jeugdarts, de voorschoolse voorzieningen en de scholen zich enorm ingezet voor de VVE. Scholen geven aan dat ze nog nauwelijks achterstanden zien bij kinderen die VVE genoten hebben. Dit is een geweldig resultaat. Toch wringt de schoen op een aantal plaatsen. Hiervoor hebben we binnen de VVE-werkgroep passende oplossingen gezocht. Deze verbeterpunten zullen we verder uitwerken in hoofdstuk 4 over VVE.
In dit beleidsplan gaan we eerst in op de visie en uitgangspunten. Hierbij komen ook de samenwerking, taken en verantwoordelijkheden aan bod. Daarna gaan we in op zowel de voorschoolse voorzieningen als voorschoolse educatie. Voor beide onderwerpen formuleren we doelen en speerpunten. We vervolgen met een evaluatie van het VVE beleid. Daarbij zal dit beleid in een nieuw jasje worden gestoken. Na de financiering van voorschoolse voorzieningen en voorschoolse educatie sluiten we af met de monitoring.
Hoofdstuk 2 Visie en uitgangspunten
De visie en uitgangspunten vormen de basis van het voorschoolse beleid.
In onze gemeente krijgt iedere jeugdige de kans zich optimaal te ontwikkelen. Dat is onze ambitie. De voorschoolse voorziening draagt bij aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en liefdevolle omgeving. We vinden het belangrijk dat alle kinderen van 2,5 tot 4 jaar aan een voorschoolse voorziening deelnemen. Deze voorziening is laagdrempelig, sluit aan bij de vraag van ouders en is ongeacht de achtergrond van ouders – werkend of niet werkend – voor iedereen toegankelijk. Er wordt ingezet op de doorgaande leerlijn naar het basisonderwijs, ouderbetrokkenheid en een optimale stimulering van de taalontwikkeling. De voorschoolse voorziening heeft een preventieve-, signalerings- en ondersteuningsrol voor kinderen en ouders.
Kinderen met een onderwijsachterstand moeten op de voorschoolse voorziening de ondersteuning krijgen die zij nodig hebben om een goede start te kunnen maken op het basisonderwijs. We gaan uit van lokaal maatwerk dat afgestemd is op de wensen en behoeften van peuters en hun ouders. Alle kinderen met een VVE-indicatie maken gebruik van een voorschoolse voorziening.
We streven naar een integrale basisvoorziening voor alle kinderen van 0 t/m 12 jaar. Hierin wordt onderwijs en opvang geïntegreerd aangeboden. Op deze manier krijgen kinderen binnen de reguliere voorzieningen de ondersteuning die ze nodig hebben om zich optimaal te kunnen ontwikkelen. Hierdoor ontstaat er ook meer zicht op het kind en het gezin. Zolang dit nog niet gerealiseerd is, zullen we wel al zo integraal mogelijk werken.
Elk kind dat naar de basisschool gaat, moet op het minimale startniveau in kunnen stromen. Hiervoor is het nodig om de doelen van de betrokken organisaties op elkaar af te stemmen. Samenspraak en samenwerking zijn essentieel. Een wijziging in het onderwijsachterstandenbeleid in 2006 heeft gezorgd voor een knip in de verantwoordelijkheden tussen gemeente en onderwijs- en opvanginstellingen. Daardoor is een structureel overleg tussen de voor- en vroegschoolse partijen nog belangrijker geworden voor het realiseren van een doorgaande leerlijn. Daarnaast is een goede afstemming tussen de leefsituatie in de voorschoolse voorziening en de leefsituatie thuis van belang. Het sleutelwoord hierbij is: integraliteit.
Samen zorgen we voor een optimale ontwikkeling van de jeugdigen in onze gemeente. Als het om voorschoolse voorzieningen en –educatie gaat, heeft de gemeente de volgende taken en verantwoordelijkheden:
In de werkgroep VVE zitten de uitvoerders van de voor- en vroegschoolse educatie (kinderopvanginstellingen en het basisonderwijs), de gemeente en de jeugdarts van het consultatiebureau. De werkgroep VVE is verantwoordelijk voor de inzet en kwaliteit van de voor- en vroegschoolse educatie. Na vaststelling van dit beleid zet de werkgroep naast bovenstaande ook in op maatschappelijke ambities ten aanzien van voorschoolse voorzieningen. De werkgroep bepaalt op welke wijze de uitwerking van de speerpunten die in deze nota zijn beschreven worden uitgevoerd. Jaarlijks zal het gemeentebestuur hierover worden geïnformeerd.
Hoofdstuk 3 Voorschoolse voorzieningen
Van voor augustus 2017 kent de gemeente Montfoort twee verschillende voorzieningen om peuters te bereiken; via de peutergroepen (peuteropvang) en de kinderdagverblijven (kinderopvang). Beide voorzieningen hebben een eigen ontstaansgeschiedenis en ontwikkeling doorgemaakt. Het instandhouden van twee aparte voorschoolse voorzieningen is niet bevorderlijk voor de toegankelijkheid en kwaliteit van de voorzieningen en de doorgaande lijn van voorschoolse voorzieningen naar het basisonderwijs. Daarom is landelijk besloten beide voorschoolse voorzieningen per 1 januari 2018 onder de Wet Kinderopvang te laten vallen. Hiermee ontstaat er één kwaliteitskader voor alle voorschoolse voorzieningen en één financieringsstructuur voor werkende ouders. De harmonisatie brengt met zich mee dat:
Het Rijk via de kinderopvangtoeslag de opvang van alle kinderen van werkende ouders (met recht op kinderopvangtoeslag) in alle voorschoolse voorzieningen financiert. Het is aan gemeenten om een aanbod te doen aan peuters zonder recht op kinderopvangtoeslag. VVE blijft de wettelijke verantwoordelijkheid van gemeenten.
3.1 Impuls aan de kinderopvang
Het Rijk heeft een impuls aan de kinderopvang gegeven. Enerzijds door verhoging van de kinderopvangtoeslag. Anderzijds door structureel extra middelen aan gemeenten beschikbaar te stellen voor uitbreiding van het aanbod aan peuters van ouders die niet in aanmerking komen voor de kinderopvangtoeslag. Hiermee wordt verbetering van de toegankelijkheid en kwaliteit beoogd.
Alle peuters naar een voorschoolse voorziening
Ouders moeten geen drempels ervaren als zij hun kind naar de kinderopvang willen brengen. Er moet voldoende aanbod zijn en dat aanbod moet betaalbaar zijn. 90% Van de Montfoortse peuters bezoekt een voorschoolse voorziening, 10% doet dat dus nog niet. We streven naar een bereik van 100%. Dat doen we door in te zetten op de financiële toegankelijkheid van de voorzieningen en door een actieve benadering van ouders van peuters die nog niet naar de kinderopvang gaan.
Nieuw kwaliteitskader ‘Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang’
Met herijking van de kwaliteitseisen voor de voorschoolse voorzieningen en buitenschoolse opvang beoogt het Rijk dat er meer gerichte aandacht moet komen voor de ontwikkeling van kinderen. Er moet meer ingespeeld worden op de behoeften van kinderen, die per ontwikkelingsfase verschillen.
Het nieuwe kwaliteitskader wordt gestut door vier pijlers.
De kinderopvang biedt stabiliteit en pedagogisch maatwerk. Een stabiele en daarmee veilige omgeving is een voorwaarde voor ontwikkeling. Door maatwerk kunnen ondernemer, medewerker en oudercommissie innoveren en de pedagogische kwaliteit en de wensen en behoeften van kinderen en hun ouders centraal stellen. Ook peuters die voorlopen krijgen een passend aanbod, zodat zij ook geprikkeld worden en gemotiveerd blijven.
In de Wet Kinderopvang worden concrete doelen over de doorgaande ontwikkellijn opgenomen.
3.2 Doelen voorschoolse voorzieningen
Iedere voorschoolse voorziening biedt een veilige en gezonde omgeving voor peuters om te spelen, ontmoeten en zich te ontwikkelen. De medewerkers signaleren vroegtijdig eventuele onderwijsachterstanden en bieden zelf de ondersteuning die het kind nodig heeft om een goede start te maken op het basisonderwijs.
Voorschoolse voorzieningen werken samen met ouders, het onderwijs, jeugdgezondheidszorg en gemeente, zodat het kind een goede start kan maken op het basisonderwijs. Om de ontwikkeling te kunnen volgen wordt gebruik gemaakt van een (digitaal) volgsysteem. Dit draagt bij aan de doorgaande leerlijn. Het volgsysteem biedt meer inzicht in de ontwikkeling van kinderen en specifiek van kinderen met een VVE-indicatie.
Speerpunten voorschoolse voorzieningen
We werken aan bovenstaande doelen door in te zetten op de volgende speerpunten:
Een zo groot mogelijk bereik van kinderen en ouders
Alle peuters moeten aan een voorschoolse voorziening deel kunnen nemen. Dit is inmiddels gerealiseerd. Werkende ouders of eenoudergezinnen waarin de betreffende ouder werkt, kunnen aanspraak maken op kinderopvangtoeslag. Gezinnen waarin één van de ouders of beide ouders niet werken kunnen aanspraak maken op peuteropvangtoeslag van de gemeente. Vanaf 1 augustus 2017 kunnen ouders van een peuter hiervan gebruik maken. De toeslag wordt toegekend als aan de volgende eisen wordt voldaan:
Desondanks maakt 10% van de ouders geen gebruik van een voorschoolse voorziening voor hun peuter. Met de werkgroep is gekeken onder welke groep er sprake is van non-bereik. Het blijkt met name om de volgende twee groepen te gaan:
Peuters van reformatorische gezinnen.
De komende periode zal in samenwerking met het consultatiebureau en basisschool het Kompas onderzocht worden wat de overwegingen van deze ouders zijn om hun peuter niet voor een voorschoolse voorziening aan te melden. Daarop zal gekeken worden of er een passend aanbod voor deze doelgroep gerealiseerd kan worden.
Ouders die hun kind naar een gastouder brengen en hiervoor de kinderopvangtoeslag inzetten.
Het consultatiebureau zal ouders informeren en stimuleren om (een deel van) de kinderopvangtoeslag voor de voorschoolse voorziening in te zetten. De gastouder kan blijven opvangen naast de voorschoolse voorziening.
Vanaf 2019 gaat het kinderopvangtoeslagsysteem op de schop. De bedoeling is dat de kinderopvanginstelling de toeslag voor ouders gaat aanvragen bij de belastingdienst en dit met hun kosten verrekend. De meerkosten, de eigen bijdrage voor ouders, worden door de kinderopvanginstelling bij de ouders in rekening gebracht. De komende periode zullen we kijken of het mogelijk en wenselijk is dat de subsidie voor de peuteropvangtoeslag middels eenzelfde systeem wordt uitbetaald.
Kwaliteit en continuïteit van de voorzieningen
Iedere voorschoolse voorziening heeft een breed, integraal en eigentijds programma. Het nieuwe kwaliteitskader ‘Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang’ waarbij meer gerichte aandacht voor de ontwikkeling van kinderen centraal staat, vormt het uitgangspunt.
Goede bibliotheekvoorziening voor kinderen
Sinds de sluiting van de bibliotheken in de gemeente Montfoort, is het aantal lidmaatschappen van kinderen enorm teruggelopen. Kinderen die starten op school en nog nooit een boek hebben gezien, zijn helaas geen uitzondering. De werkgroep maakt zich hierover grote zorgen. Er zijn wel bibliotheken op school, maar die hebben geen uitleenfunctie. Het is zaak dat hierin naar een passende oplossing gezocht wordt.
Vroegsignalering en ondersteuning
Medewerkers van de voorschoolse voorziening zijn in staat opvallendheden te signaleren en daar waar mogelijk zelf ondersteuning te bieden. Daar waar nodig schalen zij op. Hiervoor is goed en intensief contact met het jeugdteam, consultatiebureau en de scholen een belangrijke voorwaarde.
Ouder- en systeembetrokkenheid
De betrokkenheid van ouders/ het systeem levert een belangrijke bijdrage aan het traject van de peuter om een goede start op het basisonderwijs te kunnen maken. In het najaar van 2017 is het Mama Lokaal gestart. In het Mama Lokaal kunnen (bijna) moeders elke vrijdagochtend in de even weken vrijblijvend binnenlopen en andere moeders ontmoeten die ook net (of bijna) een baby hebben gekregen. Er kunnen ervaringen uitgewisseld worden of vragen gesteld worden aan deskundigen. Ook worden er verschillende activiteiten georganiseerd.
Doorgaande lijn van voorschoolse voorziening naar basisonderwijs
De voorschoolse voorziening biedt een goede voorbereiding op de grote stap naar de basisschool. Middels het overdrachtsformulier, dat is opgesteld in samenspraak met het onderwijs, voorziet de voorschoolse voorziening de basisschool van alle relevante informatie en een warme overdracht. Er vindt regelmatig overleg plaats tussen partijen om deze overdracht zo soepel mogelijk te laten lopen. Onderzocht wordt of de aanschaf van een digitaal kind- en leerlingvolgsysteem wenselijk is. Een dergelijk systeem volgt de brede ontwikkeling van elk kind op meerdere momenten in de peuterperiode.
Hoofdstuk 4 Voorschoolse educatie
Met de invoering van de wet Ontwikkelkansen door Kwaliteit en Educatie (OKE) in 2010 is de gemeente verantwoordelijk voor het bestrijden van onderwijsachterstanden. Het is onze verantwoordelijkheid zorg te dragen voor een dekkend en kwalitatief goed aanbod van voorschoolse educatie voor peuters van 2,5 tot 4 jaar met een taalachterstand. De organisatie van vroegschoolse educatie voor kinderen van 4 tot 6 jaar is bij het onderwijs belegd. Het doel van voor- en vroegschoolse educatie is het voorkomen, vroegtijdig signaleren en aanpakken van taal- en onderwijsachterstanden bij jonge kinderen. VVE is bedoeld voor jonge kinderen die onvoldoende zijn toegerust voor een soepele instroom in het basisonderwijs, waardoor ze grote kans lopen om achterop te raken.
De gemeente Montfoort hanteerde in de vorige notitie de volgende doelgroepdefinitie:
Kinderen in de leeftijd van 2,5 tot 4 jaar die een (risico op) achterstand in de (taal)ontwikkeling hebben, en voldoen aan minimaal één van de volgende criteria:
Echter, uit recent onderzoek blijkt dat niet alle risicogroepen binnen bovenstaande doelgroepcriteria vallen. Op dit moment is het opleidingsniveau van de ouders de indicator voor de hoogte van de middelen die we van het rijk krijgen voor VVE.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) heeft in opdracht van het ministerie van OCW een nieuwe indicator ontwikkeld om het geld beter te verdelen, zodat het geld terecht komt op de plekken waar de achterstanden het grootst zijn. Onderwijsachterstand blijkt genuanceerder te zijn. Hiermee zijn we tot de volgende nieuwe doelgroepdefinitie gekomen:
Kinderen in de leeftijd van 2,5 tot 4 jaar die een (risico op) achterstand in de ontwikkeling hebben en daarnaast voldoen aan minimaal één van onderstaande criteria:
De jeugdarts van de GGD (consultatiebureau) beoordeelt bovenstaande criteria en indiceert de peuter voor voorschoolse educatie. Indien de jeugdarts van mening is dat een kind, dat volgens bovenstaande criteria niet in aanmerking komt voor voorschoolse educatie, ernstige risico’s loopt in zijn ontwikkeling, wordt het kind aangemeld bij het Jeugdteam.
We vinden het belangrijk dat kinderen met een onderwijsachterstand op de voorschoolse voorziening de ondersteuning krijgen die zij nodig hebben om een goede start te kunnen maken op het basisonderwijs. We gaan uit van lokaal maatwerk dat afgestemd is op de wensen en behoeften van peuters en hun ouders. Alle kinderen met een VVE-indicatie maken gebruik van een voorschoolse voorziening, dat is waar we naar (blijven) streven.
4.1 Doelen voorschoolse educatie
Kinderen met een VVE-indicatie nemen minimaal 10 uur verdeeld over minimaal 3 dagdelen per week deel aan de voorschoolse voorziening. Hiervoor gelden geen wachtlijsten. In het regeerakkoord is opgenomen dat de wettelijke minimale VVE duur verhoogd zal worden naar 16 uur. Onduidelijk is nog wanneer en hoe dit vorm zal krijgen. Als deze eis gaat gelden, dan zullen we uiteraard hieraan lokaal uitvoering geven.
4.2 Speerpunten voorschoolse educatie
We werken aan bovenstaande doelen door in te zetten op de volgende speerpunten:
Een zo groot mogelijk bereik van peuters met een VVE-indicatie en ouders
Het bereik van kinderen met een VVE-indicatie is hoog, (bijna) 100%. Daar blijven we ons ook de komende periode voor inzetten. Van belang hierbij is de financiële toegankelijkheid van de voorziening en een goede samenwerking tussen alle betrokken partijen.
De komende periode willen we onderzoeken of het mogelijk is om een VVE-coördinator aan te stellen, om de volgende taken uit te voeren:
De ontwikkeling van het kind nauwgezet volgen om (een grotere) achterstand te voorkomen.
Alle kinderen worden opgeroepen als ze 2 jaar geworden zijn. Ouders wordt dan gevraagd of ze hun kind gaan aanmelden op een voorschoolse voorziening. De peuters die achterblijven in de ontwikkeling of hier een risico op hebben worden nogmaals opgeroepen als ze 2,5 jaar oud zijn. Voor de tussenliggende periode geeft het consultatiebureau wel al adviezen aan de ouders, zoals veel voorlezen aan en praten met het kind.
Alle kinderen die voorschoolse educatie volgen, worden gevolgd in hun ontwikkeling door het kindercentrum. Tevens worden deze kinderen drie keer per jaar met het consultatiebureau besproken om zo de ontwikkeling nauwgezet te kunnen volgen. Indien er bijzonderheden zijn, worden de ouders opgeroepen door het consultatiebureau. Voordat het VVE-kind naar de basisschool gaat, wordt gekeken of het kind het minimale startniveau heeft om deel te nemen aan de basisschool. Indien dit niet zo is wordt gekeken of er meer ingezet moet worden. Ook worden deze kinderen nog een keer opgeroepen als ze naar de basisschool gaan.
Behoud en optimalisatie van het huidige kwaliteitsniveau VVE
Samen dragen we zorg voor een voldoende en kwalitatief goed aanbod voor voorschoolse educatie. De gemeente biedt ondersteuning om de kwaliteit op peil te houden in de vorm van bekostiging van opleidingsmogelijkheden om kennis en expertise te vergroten.
In 2017 en 2018 ontvangen kleinere gemeenten in Nederland extra financiële middelen om pedagogisch medewerkers van gesubsidieerde VVE locaties bij te scholen. Vanaf augustus 2019 moeten zij namelijk voldoen aan de taaleis 3F op de onderdelen lezen en mondelinge vaardigheden. Vanaf dat moment ligt de verantwoordelijkheid bij de kinderopvangorganisaties. Al onze VVE-leidsters zijn bijgeschoold en voldoen aan deze eis.
Een aandachtspunt is de opgebouwde expertise die aan personen is gekoppeld. Bij een vertrek van deze personen is het vervangen of opnieuw op peil brengen van de kwaliteit en/of de expertise een belangrijke zaak waarvoor de voorschools voorzieningen verantwoordelijk zijn.
Ouders zijn verantwoordelijk voor de ontwikkeling van hun kind. Wij verwachten dan ook een grote mate van betrokkenheid bij de ontwikkeling van hun kind binnen de voorschoolse voorziening. Om de betrokkenheid van ouders te vergroten gaan zij per 2018 meedraaien op de groep van hun kind. Ook zal de VVE-Werkgroep onderzoeken of het mogelijk is om een ouderprogramma te ontwikkelen of in te kopen.
Een doorgaande lijn van voorschoolse voorziening naar basisonderwijs
De samenwerking tussen voorschool en school is van belang om die overgang zo soepel mogelijk te laten verlopen. De voorschoolse voorzieningen zetten een integraal VVE-programma in dat aansluit op het programma Basisontwikkeling van de vroegscholen.
Komende periode brengen we samen met partners de thema’s in kaart om het aanbod en de werkwijze van voor- en vroegschool nog beter op elkaar af te stemmen.
Aandacht voor peuters van statushouders en peuters afkomstig uit oost-Europa
De kans dat kinderen afkomstig uit een ander land met een (taal)achterstand aan hun schoolcarrière beginnen is groot. We vinden het belangrijk dat zij de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben om een goede start te kunnen maken op het basisonderwijs. Ook vanuit maatschappelijk oogpunt is het belangrijk dat ze een goede start kunnen maken, om op latere leeftijd optimaal te kunnen participeren. Deze kinderen merken we aan als doelgroepkinderen.
De begeleiding van deze kinderen vraagt niet alleen kennis en kunde op het gebied van taalontwikkeling. Ook het omgaan met cultuurverschillen en trauma’s vraagt wat van de medewerkers. De VVE-werkgroep heeft extra aandacht voor deze doelgroep. Binnen het lokale werkveld ontstaan verschillende initiatieven om deze doelgroep te begeleiden. De komende periode zal gebruikt worden om deze initiatieven op een rijtje te zetten en aan elkaar te verbinden om zo de integraliteit te borgen.
Bij opbrengstgericht werken staan niet de activiteiten, maar de doelen centraal. Opbrengstgericht werken is een werkwijze om het handelen van de pedagogisch medewerker en leerkracht te verbeteren en te vernieuwen. Zij leren systematisch en doelgericht te werken met gebruik van verzamelde gegevens, om zo de ontwikkelingskansen van kinderen maximaal te benutten. Om opbrengstgericht te kunnen werken, moet je een kindvolgsysteem gebruiken. Op dit moment worden kinderen wel gevolgd, maar dit kan beter. Dit zal de komende periode onze aandacht hebben. Het onderzoek naar een digitaal kindvolgsysteem wordt hierin meegenomen.
Hiervoor had de gemeente Montfoort een heel uitgebreid kwaliteitskader voor de VVE. Maar besloten is om ons te beperken tot het opstellen van de volgende uitgangspunten:
Iedere peuter die voorschoolse educatie volgt wordt gevolgd middels het Ontwikkelings Volgsysteem voor Peuters dat twee keer wordt afgenomen: met 2 jaar en 9 maanden en 3 jaar en 10 maanden. Als hieruit blijkt dat er meer/iets anders nodig is, dan wordt het kind besproken met het consultatiebureau. Het consultatiebureau roept het kind op en zal samen met de ouders besluiten wat nodig is voor de peuter.
Iedere peuter die voorschoolse educatie volgt wordt drie keer per jaar geëvalueerd of VVE nog passend is. Het kan zijn dat het kind de achterstand heeft ingelopen en daardoor niet meer hoeft deel te nemen aan de VVE. Hier moet voorzichtig/terughoudend mee omgegaan worden. Het is niet de bedoeling dat kinderen na het stopzetten van de voorschoolse educatie weer een achterstand ontwikkelen. Ook kan het zijn dat het kind opvallend gedrag vertoont en doorverwezen moet worden.
De VVE-bijdrage (totale bijdrage van ouders en gemeente) aan de kinderopvanginstelling is € 3.500,- per kind per jaar. De ouderbijdrage wordt inkomensafhankelijk en de aanvullende gemeentelijke bijdrage mag door de kinderopvangorganisatie bij de gemeente gedeclareerd worden. Ouders die recht hebben op kinderopvangtoeslag, kunnen deze bijdrage hiervoor aanwenden en komen niet in aanmerking voor de VVE-bijdrage.
Deze uitgangspunten zullen tevens deel uitmaken van het convenant tussen de verschillende partijen (bijlage 1). Dit vanwege de dereguleringstrend, het recht doen aan de eigen verantwoordelijkheid en de kwaliteitscriteria van de eigen organisatie. En daarnaast omdat veel geregeld is in de Wet OKE en er regelmatig wordt gecontroleerd en geïnspecteerd door de GGD en de inspectie van het Onderwijs. Het convenant is op hoofdlijnen en helder en flexibel, zodat deze niet bij elke wets- of beleidswijziging hoeft te worden aangepast.
De gemeente is financieel verantwoordelijk voor het peuteraanbod voor kinderen van ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag en voor het VVE peuteraanbod. De financiële bijdrage die we voor het peuteraanbod verstrekken heeft betrekking op:
In het bedrag wordt niet meegenomen:
Monitoring vindt deels landelijk plaats. Er wordt op landelijk niveau onderzoek gedaan naar:
De toezicht op de kwaliteit van VVE wordt uitgevoerd door de onderwijsinspectie.
Op lokaal niveau houden we toezicht op de kwaliteit van de voorschoolse voorzieningen. Dit wordt uitgevoerd door de GGD.
De inspectie onderzoekt ieder jaar het door de gemeenten uitgevoerde toezicht en de handhaving van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Op basis van de analyse van de inspectie is besloten dat de gemeente Montfoort de status A behoudt.
De werkgroep VVE monitort de opbrengsten van de VVE op basis van de volgende gegevens:
De voorscholen sturen ieder kwartaal een anoniem overzicht van de kinderen die voorschoolse educatie volgen en de resultaten van de Ontwikkelings Volgsysteem voor Peuters. Uit dit overzicht zal moeten blijken hoeveel peuters onder/op niveau zitten. Op basis van dit overzicht zullen de voorscholen uitbetaald worden. Tevens moet uit dit overzicht blijken of de ouder(s) deelnemen aan het ouderprogramma.
Het consultatiebureau geeft een anoniem overzicht van het aantal kinderen dat zij hebben doorverwezen naar de VVE, het aantal ouders die niet op het aanbod van VVE ingaan (met reden) en een overzicht van kinderen die het onderwijsstartniveau niet behalen (indien mogelijk met reden). Dit overzicht is opgesteld in samenwerking met de voorschoolse voorziening.
Deze resultaten worden ingebracht in de Werkgroep VVE om te beoordelen of achterstanden worden ingelopen.
De werkgroep VVE komt minimaal twee keer per jaar bij elkaar om de speerpunten en de acties die uit deze beleidsnotitie voortvloeien te monitoren en waar nodig bij te sturen. Jaarlijks zal hierover verslaglegging plaatsvinden aan het gemeentebestuur.
Bijlage 1 Convenant voor- en vroegschoolse educatie
Convenant voor- en vroegschoolse educatie
Overwegingen voor het gezamenlijk opstellen en ondertekenen van dit convenant zijn:
zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het realiseren van een dekkend en kwalitatief volwaardig VVE-aanbod. Daartoe komen zij het volgende overeen:
I. Inspannings- en resultaatafspraken
Voor- en vroegschoolse voorzieningen, genoemd onder partijen, komen overeen dat zij zich bij de uitvoering van de Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) houden aan de wet OKE, de daarop gebaseerde uitwerkings- en uitvoeringsregels en het door de gemeente Montfoort vastgestelde beleidskader voorschoolse voorzieningen.
A) De besturen van voor- en vroegschoolse voorzieningen voorzien elkaar en de gemeente van de volgende beleidsinformatie:
De voorscholen sturen ieder kwartaal een anoniem overzicht van de kinderen die voorschoolse educatie volgen en de duur ervan en de resultaten van de Ontwikkelings Volgsysteem voor Peuters. Uit dit overzicht zal moeten blijken hoeveel peuters onder/op niveau zitten. Tevens moet uit dit overzicht blijken of de ouder(s) deelnemen aan het ouderprogramma. En geeft de voorschool inzicht over de stand van zaken met betrekking tot de wettelijk vastgestelde kwaliteitskenmerken van voorschoolse educatie.
De JGZ/GGD geeft een anoniem overzicht van: het aantal kinderen dat zij hebben doorverwezen naar de VVE, het aantal ouders die niet op het aanbod van VVE ingaan (met reden) en een overzicht van kinderen die het onderwijsstartniveau niet behalen (indien mogelijk met reden). Dit overzicht is opgesteld in samenwerking met de voorschoolse voorziening.
B) In het kader van de leerlingenoverdracht informeren voorschoolse voorzieningen de basisscholen middels een warme overdracht over:
C) De partijen sluiten wat betreft de overlegstructuur, informatieverzameling en –overdracht en informatie over gezinssystemen aan bij de vastgestelde uitgangspunten.
Gedurende de looptijd van het convenant kunnen nieuwe uitvoerders van gesubsidieerde VVE zich aanmelden en zich aansluiten bij dit convenant en de doelstellingen daarvan.
Dit convenant treedt op 1 mei 2018 in werking.
Bij dit convenant behoren de volgende bijlagen:
De GGD bezoekt jaarlijks onder gemeentelijke regie kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang, gastouders en gastouderbureaus. De GGD bekijkt of de centra zich houden aan de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.
Er wordt onder andere gekeken naar:
De GGD voert de inspecties uit in opdracht van de gemeenten.
De GGD voert de onderstaande onderzoeken uit:
Bijlage 3 Waarderingskader VVE gemeentelijk niveau
Waarderingskader VVE gemeentelijk niveau
In deze bijlage is het waarderingskader en de normering voor de voor- en vroegschoolse educatie op gemeentelijk niveau opgenomen. Het waarderingskader is volledig gebaseerd op specifieke wetgeving.
De inspectie houdt toezicht op de kwaliteit van de vve in voor- en vroegscholen en op de wijze waarop de gemeenten de verplichtingen aangaande het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid (goab) nakomen. Voor- en vroegschoolse educatie (vve) richt zich op peuters en kleuters met een (risico op) taalachterstand. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de sociaal-emotionele, cognitieve en motorische ontwikkeling van kinderen. Het verschil in wetgeving tussen voor- en vroegschoolse educatie heeft gevolgen voor het toezicht.
Bij de bekostiging van vve gaat het rijk uit van de gewichtenregeling. Op basis van het aantal kleuters van 4 en 5 jaar met laagopgeleide ouders in een gemeente op de teldatum waarop het oab-budget is gebaseerd, wordt een verdeelsleutel (schoolgewicht) gehanteerd voor het toekennen van een specifieke uitkering aan gemeenten voor het realiseren van onderwijsachterstandenbeleid (waar voorschoolse educatie aan peuters onder valt). De gemeente kan deze gewichtenregeling gebruiken om te bepalen welke peuters tot de doelgroep behoren, maar mag daarvan gemotiveerd afwijken. De doelgroepdefinitie kan dus per gemeente anders zijn. Soms worden in plaats van of naast het opleidingsniveau van ouders (leerlinggewicht) aanvullende criteria benoemd, zoals een taal- en ontwikkelingsachterstand, de thuistaal of de beoordeling door het consultatiebureau of het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). Een andere invalshoek is dat niet (alleen) de kindkenmerken een rol spelen, maar dat de locatie als criterium geldt (dus: alle kinderen op een voorschool zijn doelgroepkinderen). Steeds meer gemeenten gaan ertoe over om ook de feitelijke ontwikkelingsachterstand bij binnenkomst in de peuterspeelzaal/het kinderdagverblijf mee te nemen in de doelgroepdefinitie. De gemeente dient helder te verantwoorden welke definitie ze hanteert. Dit kan op basis van een duidelijke analyse van de peuterpopulatie en/of afgeleid van het vve-beleid en de doelstellingen voor vve.
Er zijn geen wettelijke bepalingen dat een gemeente een definitie moet hanteren voor doelgroepkleuter. Voor scholen/schoolbesturen is een doelgroepkleuter vaak hetzelfde als een gewichtenkleuter. Alleen als de gemeente hier expliciet afspraken over heeft gemaakt met schoolbesturen, bijvoorbeeld in het kader van het formuleren van vve-resultaatafspraken, is dit aanleiding om mee te wegen in het oordeel ‘goed’. Hierbij kan het zowel gaan om een doelgroepdefinitie die uitsluitend is gebaseerd op een gewicht, maar het kan ook gaan om andere of aanvullende criteria.
In artikel 167 lid 1a, onder 1 van de WPO is vastgelegd dat de gemeente ten minste jaarlijks overleg voert en zorg draagt voor het maken van afspraken over welke kinderen met een risico op een achterstand in de Nederlandse taal in aanmerking komen voor voorschoolse educatie. Dat doen zij met het oog op een zo groot mogelijke deelname van het aantal kinderen aan voorschoolse educatie.
Het bereik wordt beoordeeld voor de peuters (dus op de voorscholen), omdat kleuters (vrijwel) allemaal naar de basisschool gaan. Het bereik wordt beoordeeld op basis van aanbod (Zijn er voldoende kindplaatsen?) en op basis van het gerealiseerde bereik (Hoeveel vve-kindplaatsen worden daadwerkelijk door een doelgroeppeuter bezet?).
De inspectie inventariseert of de gemeente voldoende vve-kindplaatsen heeft gerealiseerd op de voorscholen. Deze aantallen worden specifiek gevraagd (via de digitale vragenlijst) aan de gemeente en worden opgenomen in het gemeentelijke vve-rapport.
Aanbod: Voldoende kindplaatsen?
Het minimaal aantal benodigde kindplaatsen wordt berekend volgens de gewichtenformule: 75 procent van het aantal 4- en 5-jarigen in de gemeente met een leerlinggewicht (DUO-gegevens) op teldatum 1 oktober van het jaar op grond waarvan de gemeente oab-geld heeft gekregen. Aan de gemeente wordt gevraagd of ze ten minste dit aantal realiseert.
NB. De oab-gelden worden jaarlijks toegekend aan gemeenten. Voor elk jaar geldt dat de gemeente zoveel kindplaatsen moet realiseren als er peuters zijn, volgens de hierboven genoemde formule, gebaseerd op de teldatum 1 oktober van het jaar waarop de bekostiging is gebaseerd. Wanneer de gemeente een bredere doelgroepdefinitie hanteert, zal het aanbod overeenkomstig moeten zijn. Vaak betekent dit: meer kindplaatsen realiseren.
Gerealiseerd bereik: ‘Zitten’ voldoende doelgroepkinderen op een vve-kindplaats?
Het is niet zeker dat een vve-kindplaats door een doelgroepkind wordt bezet, want er kan bijvoorbeeld ook een niet-doelgroepkind op een voorschool zitten. Een belangrijk punt bij het gerealiseerde bereik is of de gemeente 4 dagdelen (of tenminste 10 uur) bekostigt van een doelgroepkind. De vraag is hier hoeveel van de doelgroepkinderen (volgens de definitie van de gewichtenregeling en/of de gemeentelijke definitie) vve krijgen, conform de wettelijke basisvoorwaarden die voor vve gesteld worden. Er zijn geen wettelijke bepalingen die aangeven dat er ook voldoende bereik moet zijn. Dus als er 100 peuters zijn met een gewicht op 1 oktober 2009, dan moet de gemeente er voor zorgen dat er aan het begin van het lopende kalenderjaar 100 kindplaatsen beschikbaar zijn die voldoen aan de basisvoorwaarden voor vve. Dat de doelgroepkinderen daadwerkelijk gebruik maken van deze kindplaatsen is geen vereiste.
Volgens artikel 166, eerste lid van de WPO dienen gemeenten voldoende aanbod voor vve te realiseren (voldoende voorzieningen in aantal en spreidingen waar kinderen met een risico op een achterstand in de Nederlandse taal kunnen deelnemen aan voorschoolse educatie).
Gemeenten dienen afspraken te maken met betrokken partners (bijvoorbeeld Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG), consultatiebureau, organisaties van peuterspeelzalen en kinderdagverblijven) over wie wanneer verantwoordelijk is om ervoor te zorgen dat potentiële doelgroepkinderen toegeleid worden naar een vve-voorziening. Er kunnen verschillende toeleidingsactiviteiten op initiatief van de gemeente uitgevoerd worden, zoals vanuit consultatiebureau, felicitatiedienst, wijk- en ouderactiviteiten, gerichte mailings en huisbezoeken. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor een goede toegankelijkheid van de voor- en vroegscholen (praktisch, financieel en geografisch) voor alle potentiële doelgroepkinderen. Daartoe moeten zij ook inzicht hebben in het non-bereik: waar ‘zitten’ de doelgroepkinderen die niet naar een voorschool gaan en waardoor komt het dat zij niet naar een voorschool gaan?
Gemeenten zijn op basis van artikel 167, lid 1a onder 2 van de WPO verantwoordelijk voor het voeren van overleg en het zorg dragen voor het maken van afspraken over de wijze waarop doelgroepkinderen worden toegeleid naar voorschoolse en vroegschoolse educatie. Dat doen zij met het oog op een zo groot mogelijke deelname van het aantal kinderen aan voorschoolse educatie.
Een soepele doorgaande lijn van voor- naar vroegschool is belangrijk voor succesvolle vve.
Gemeenten dienen minimaal afspraken gemaakt te hebben met vve-instellingen en schoolbesturen over de overdracht van kindgegevens van voor- naar vroegschool, waarbij gegevens over de ontwikkeling van het kind een onderdeel zijn van deze gegevens.
Daarnaast is het wenselijk dat er een warme overdracht voor zorgkinderen plaatsvindt voor de continuïteit van de zorg. Een warme overdracht houdt in dat er een (telefonisch of mondeling) gesprek is over de bijzonderheden in de ontwikkeling van een kind op de vier ontwikkelingsgebieden. Ook kan een gemeente nadere afspraken maken met de verschillende partners over bijvoorbeeld het gebruik van eenzelfde vve-programma en observatiesysteem.
Gemeenten kunnen de doorgaande lijn nog verder versterken door afspraken te maken over:
Gemeenten zijn op basis van artikel 167, lid 1a onder 3 van de WPO verantwoordelijk voor het voeren van overleg en het zorg dragen voor het maken van afspraken over de organisatie van een doorlopende leerlijn van voorschoolse naar vroegschoolse educatie. Dat doen zij met het oog op een zo groot mogelijke deelname van het aantal kinderen aan voorschoolse educatie.
De gemeente maakt met schoolbesturen afspraken over de resultaten van vroegschoolse educatie. Welke resultaten behaald moeten worden, kan per gemeente verschillen. Belangrijk is wel dat de resultaten meetbaar zijn en daadwerkelijk gemeten worden. Dit betekent dat scholen/schoolbesturen concrete gegevens moeten aanleveren (bijvoorbeeld gegevens uit het observatiesysteem of Cito-toetsgegevens) zodat de gemeente (en de inspectie) kan (kunnen) nagaan in hoeverre de gewenste resultaten bereikt worden.
De kwaliteit van de vroegschoolse educatie is erbij gebaat dat de resultaatafspraken voldoende ambitieus zijn. Dat wil zeggen dat ze erop gericht zijn achterstanden bij kinderen in te lopen, zodat ze zonder of hooguit met een beperkte achterstand aan groep 3 kunnen beginnen. Ook kunnen resultaten bepaald worden voor de voorschoolse educatie. De gemeente heeft dan met de voorschoolse instellingen afgesproken wat de resultaten moeten zijn aan het eind van de voorschoolse periode.
Volgens artikel 167, lid 1b van de WPO moet de gemeente met de schoolbesturen afspraken maken over wat de resultaten van vroegschoolse educatie moeten zijn. De gemeente heeft, net als bij de andere afspraken uit artikel 167 van de WPO, doorzettingsmacht. Dat wil zeggen dat als schoolbesturen hier niet aan meewerken, de gemeente dan eenzijdig resultaten kan vaststellen.
1.6 Vve-coördinatie op gemeentelijk niveau
De gemeenten zijn regievoerder voor vve in hun gemeente. Dit betekent allereerst het formuleren van helder vve-beleid vanuit de gemeente met duidelijke ambities en concrete doelen. Daarnaast vraagt het om voldoende sturing en coördinatie vanuit de gemeente om vve tot stand te brengen en te borgen in de gemeente. Dit kan tot uiting komen door een actieve rol van de verantwoordelijk wethouder en beleidsverantwoordelijken, die vve expliciet op de Lokaal Educatieve Agenda (LEA) zetten. Hierdoor wordt vve een gezamenlijk gedragen beleid, waar schoolbesturen, instellingen voor peuterspeelzaalwerk en kinderopvang, centra voor jeugd en gezin, het consultatiebureau en anderen bij betrokken zijn.
Daarnaast gaat het hier ook om de coördinatie van de uitvoering. Sommige gemeenten stellen specifiek een (interne of externe) vve-coördinator aan, die zorg draagt voor de uitrol van vve, de scholing, de doorgaande lijn, de evaluatie enzovoorts.
Gemeenten dienen ervoor te zorgen dat voorscholen gebruik maken van een integraal programma dat voldoet aan artikel 5 van het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie. Dat betekent dat het gaat om een programma waarmee de ontwikkeling van peuters op de vier ontwikkelingsgebieden (taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotioneel) wordt gestimuleerd. De gemeente kan dit in de subsidievoorwaarden vastleggen of hierover afzonderlijke afspraken maken met de instellingen en deze vastleggen.
Sommige gemeenten maken afspraken over het werken met een integraal vve-programma dat door Sardes of het Nederlands Jeugdinstituut beoordeeld is. Deze programma’s voldoen over het algemeen aan artikel 5 van het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie. Zie hiervoor www.nji.nl. Gemeenten kunnen ook de algemene afspraak maken dat er gewerkt moet worden met een programma dat voldoet aan artikel 5. Als voorscholen niet werken met een integraal vve-programma moeten ze wel kunnen aantonen dat het aanbod voldoet aan de eisen uit art. 5 van het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie. Dit kan betekenen dat verschillende programma’s ingezet worden voor de afzonderlijke ontwikkelingsgebieden, of dat gewerkt wordt met thema’s die door de locaties zelf volgens beredeneerde leerlijnen en met tussendoelen worden aangeboden.
Gemeenten dienen bovendien afspraken te maken over het gebruik van een observatiesysteem in de voorscholen voor het volgen van de brede ontwikkeling van peuters.
Sommige gemeenten maken afspraken met zowel de voor- als de vroegscholen over het gebruik van hetzelfde integrale vve-programma en observatiesysteem om de doorgaande lijn te bevorderen. Gemeenten kunnen naast het werken met een integraal vve-programma ook afspraken maken over het gebruik van aanvullende vve-programma’s of versterkende (taal)programma’s op basis van een analyse van de peuterpopulatie.
Het is van belang dat een gemeente actieve participatie van ouders van doelgroeppeuters inzet als instrument om achterstanden van peuters te voorkomen of te verminderen.
Hiervoor is het belangrijk dat de gemeente concreet beleid ontwikkelt, waarin is aangegeven welke doelen de gemeente nastreeft op het gebied van ouderparticipatie, op welke wijze de gemeente deze doelen wil verwezenlijken (inclusief financiering/subsidiering), welke instellingen hierbij betrokken zijn en welke concrete resultaten de gemeente verwacht te behalen, om na te gaan of de doelen behaald zijn. Voor het inzetten van effectief beleid is het wenselijk dat de gemeente een heldere analyse heeft van de ouderpopulatie die zij wil bereiken met haar beleid. Het gaat hier expliciet om gemeentelijk beleid. Ouderactiviteiten die door een gemeente worden geïnitieerd, kunnen onderdeel uitmaken van het beleid en op die manier de doelen van dat beleid realiseren.
Gemeenten zijn, in het kader van integraal jeugdbeleid, verantwoordelijk voor een sluitend netwerk van zorgverleners, zodat kinderen op effectieve en efficiënte wijze de zorg en ondersteuning krijgen die ze nodig hebben om zich optimaal te kunnen ontwikkelen. Veel gemeenten stellen hiervoor netwerken, platforms, zorgadviesteams (ZAT’s) en dergelijke in, vaak onder aanvoering van het Centrum voor Jeugd en Gezin. Voor vve is het van belang dat de gemeente een dergelijke zorgstructuur ook in het leven heeft geroepen voor peuters, zodat voorscholen en ouders van peuters hier gebruik van kunnen maken als dit nodig is.
Bij een dergelijke externe zorgstructuur is het belangrijk dat duidelijk is wie waar verantwoordelijk voor is en dat de regiefunctie ergens belegd is (bijvoorbeeld een casemanager). Dit om te voorkomen dat een kind of een gezin door meerdere instellingen geholpen wordt, zonder dat de instellingen dit van elkaar weten. Ook is het van belang dat er heldere procedures zijn vastgelegd voor het aanmelden van een zorgkind, dat de zorg tijdig geleverd kan worden (geen wachtlijsten) en dat er vanuit de zorginstelling een terugkoppeling is naar de voorschool, zodat deze met haar activiteiten aan kan sluiten bij de zorg die extern geboden wordt.
2.4 Interne kwaliteitszorg voor- en vroegscholen
Effecten van vve zijn mede afhankelijk van de kwaliteit van de vve die geleverd wordt door de voorscholen. Het gaat dan om de pedagogische en educatieve vaardigheden van de pedagogisch medewerkers, de wijze waarop het vve-programma wordt gebruikt, de zorg en begeleiding die aan peuters geboden wordt, de inrichting van de ruimtes, enzovoorts.
Van vve-instellingen wordt verwacht dat ze deze kwaliteit regelmatig evalueren, verbeteren en borgen. Gemeenten kunnen met vve-instellingen afspraken maken over de wijze waarop ze dit doen en hoe ze zich over deze kwaliteit verantwoorden aan de gemeente. Sommige gemeenten geven bijvoorbeeld in hun subsidievoorwaarden aan dat de vve-instellingen een jaarverslag leveren, waarin ze zich verantwoorden over de geleverde kwaliteit. Sommige gemeenten geven zelfs aan dat de voor- en vroegscholen ook op inhoudelijke aspecten, zoals leidstervaardigheden, aan bepaalde normen moeten voldoen.
2.5 Systematische evaluatie en verbetering van vve op gemeentelijk niveau
De gemeente kan het eigen vve-beleid, de afspraken, de uitvoering en de resultaten regelmatig (jaarlijks) evalueren. Deze jaarlijkse evaluatie kan worden vastgelegd en kan leiden tot conclusies voor verbeteringen of aanpassingen van het beleid.
Sommige gemeenten zetten een monitor in om het vve-beleid, het bereik en de resultaten jaarlijks in kaart te brengen. Dit kan een monitor zijn van de eigen onderzoeksafdeling. Sommige gemeenten kiezen echter voor het inzetten van een onafhankelijk extern bureau.
3.1 De gemeente heeft geregeld dat de GGD de basiskwaliteit van de voorscholen beoordeelt.
Deze standaard heeft betrekking op het voldoen aan de basiskwaliteit volgens de Wet op de kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (art. 1.50 en 2.6) en de basiskwaliteit voorschoolse educatie (art. 1.50b en 2.8 Wkkp en het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie.)
De GGD toetst zowel de algemene basiskwaliteit (zoals veiligheid en gezondheid) als de basiskwaliteit van de voorschoolse educatie: hoeveel tijd per week, groepsgrootte en dubbele bezetting, opleidings- en scholingseisen van de vve-beroepskrachten, en gebruik voorschools educatie-programma. Sinds 2013 moet de GGD jaarlijks van elke voorschool (psz/kdv) de basiskwaliteit en de kwaliteit voorschoolse educatie (het 1e domein) toetsen. Dit legt de GGD jaarlijks vast in een rapport. Sinds 2008 voert de Inspectie van het Onderwijs het interbestuurlijk toezicht uit op de kwaliteit van de kinderopvang. Doel daarvan is om de prestaties van het eerstelijnstoezicht door gemeenten verder te bevorderen en daarmee de kwaliteit in de kinderopvang op hoog niveau te brengen en/of te houden.
Het toezicht voor deze standaard is gebaseerd op artikel 1.63 en artikel 2.21 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Daarin zijn de taken van de toezichthouder vastgelegd.
3.2 Er is een gemeentelijk vve-subsidiekader
Gemeenten maken over het algemeen gebruik van een subsidiekader of beschikking om te garanderen dat de verstrekte subsidies op juiste wijze gebruikt worden. In het kader van vve is het bijvoorbeeld van belang dat de voorscholen voldoen aan de basisvoorwaarden, zoals aangegeven in het Besluit Basisvoorwaarden Kwaliteit Voorschoolse Educatie. Deze basisvoorwaarden worden ook jaarlijks door de GGD getoetst. In een subsidiebeschikking kan een gemeente er daarom voor kiezen om aan te geven dat ze aan deze voorwaarden moeten voldoen en dat de GGD dit zal toetsen. Daarnaast gebruiken gemeenten een subsidiekader voor aanvullende voorwaarden, zoals ouderbetrokkenheid, doorgaande lijn of warme overdracht. Hiermee kan de gemeente sturen op het vergroten van de kwaliteit van vve. Door deze subsidievoorwaarden op te nemen in het subsidiekader heeft de gemeente greep op de besteding van de subsidiegelden.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2018-63136.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.