Verordening tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Maastricht 2006

 

DE RAAD DER GEMEENTE MAASTRICHT,

 

gezien het voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. 3 oktober 2017., organisatieonderdeel Veiligheid en Leefbaarheid, no. 2017-32187;

 

gelet op artikel 149 Gemeentewet

 

BESLUIT:

 

Vast te stellen de hierna volgende verordening:

 

“Verordening tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Maastricht 2006”.

 

ARTIKEL I  

De tekst van artikel 1.1 onder E wordt gewijzigd in:

E Voertuigen:

alle voertuigen als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

 

ARTIKEL II  

De tekst van artikel 1.1 onder J wordt gewijzigd in:

J Vee:

Dieren die behoren tot de diersoorten genoemd in de Meststoffenwet.

 

ARTIKEL III  

De tekst van artikel 1.1 onder L wordt gewijzigd in:

L Bevoegd gezag:

bestuursorgaan als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

 

ARTIKEL IV  

Aan artikel 1.1 wordt een nieuw lid toegevoegd:

M openbare plaats:

hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan.

 

ARTIKEL V  

In hoofdstuk 2, afdeling 3 wordt paragraaf 1 “Toezicht op inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren” opnieuw vastgesteld onder intrekking van de huidige paragraaf. Deze paragraaf komt als volgt te luiden:

 

Paragraaf 1 Toezicht op inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren

2.3.1.1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • a.

      inrichting: de lokaliteit(en), bestaande uit al dan niet voor publiek toegankelijke afzonderlijke ruimte(n):

      • 1.

        waar bedrijfsmatig alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse wordt verstrekt.

      • 2.

        waar bedrijfsmatig, al dan niet door middel van een automaat, eetwaren en/of alcoholvrije dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt.

      • 3.

        waar bedrijfsmatig en hoofdzakelijk, al dan niet door middel van een automaat, eetwaren ter directe consumptie voor gebruik elders dan ter plaatse worden verstrekt.

    • b.

      houder: degene die een inrichting exploiteert.

    • c.

      beheerder: degene die al dan niet samen met de houder, onder diens verantwoordelijkheid, de feitelijke leiding heeft in de inrichting.

    • d.

      terras: een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel daarvan waar tegen vergoeding dranken en/of eetwaren voor directe consumptie kunnen worden verstrekt en waarvoor op grond van artikel 2.1.5.1 een vergunning wordt vereist.

  • 2.

    In deze paragraaf wordt onder bezoekers niet verstaan:

    • a.

      de gezinsleden van de houder alsmede diens elders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad.

    • b.

      de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede personen bedoeld in artikel 438, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

    • c.

      de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

    • d.

      het dienstdoend personeel.

 

2.3.1.2 Exploitatie inrichting

  • 1.

    Het is verboden een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, sub 2 en 3, te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    De aanvraag daartoe dient te geschieden door middel van een door de burgemeester vastgesteld formulier.

  • 3.

    De vergunning wordt uitsluitend aan natuurlijke personen verleend. Zij is persoons- en pandgebonden en kan niet worden overgedragen. Indien de inrichting geëxploiteerd wordt door een Vennootschap onder Firma of een Commanditaire Vennootschap, dan dienen alle (beherende) vennoten afzonderlijk als houder op de vergunning vermeld te worden.

  • 4.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

  • 5.

    De burgemeester kan bepalen dat het gestelde in het eerste lid niet geldt voor een of meer in dat besluit aangeduide soorten inrichtingen in de gehele gemeente dan wel in een of meer daarin aangewezen gedeelten van de gemeente.

  • 6.

    De exploitatie van een inrichting, waarop een besluit als bedoeld in het vijfde lid van toepassing is, moet zodanig geschieden dat daardoor de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde niet op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed.

  • 7.

    Het is verboden een inrichting te verplaatsen zonder toestemming van de burgemeester.

  • 8.

    De toestemming tot verplaatsing wordt uitsluitend verleend voor door de burgemeester aangewezen inrichtingen in door de burgemeester genoemde omstandigheden.

 

2.3.1.2a Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning als bedoeld in artikel 2.3.1.2 wordt geweigerd indien:

    • a.

      de vestiging of exploitatie strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan.

    • b.

      de houder binnen drie jaar voor de aanvraag een inrichting heeft geëxploiteerd die op grond van (ernstige vrees voor) verstoring van de openbare orde gesloten is geweest.

    • c.

      de houder de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt.

    • d.

      de houder niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a en b, en derde lid, van de Drank- en Horecawet aan leidinggevenden gestelde eisen.

    • e.

      naar het oordeel van de burgemeester moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de inrichting.

    • f.

      er sprake is van een concentratie van inrichtingen in een bepaald gebied, waardoor het gevaar voor aantasting van de openbare orde of het woon- en leefklimaat cumulatief toeneemt.

    • g.

      redelijkerwijze moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.

    • h.

      er aanwijzingen zijn dat in de inrichting personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid Vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde.

    • i.

      er aanwijzingen zijn dat de houder in strijd handelt met artikel 273f van het wetboek van Strafrecht.

    • j.

      de inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, sub 2 niet beschikt over eigen toiletgelegenheid voor gasten.

  • 2.

    De vergunning als bedoeld in artikel 2.3.1.2 kan worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 3.

    De vergunning als bedoeld in artikel 2.3.1.2 kan ten aanzien van een inrichting, waarvan de vergunning op grond van artikel 2.3.1.6, vijfde lid is ingetrokken, gedurende een bij die intrekking vastgestelde termijn van ten hoogste vijf jaar worden geweigerd.

 

2.3.1.3 Beheerder

  • 1.

    De houder van een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, sub 2 en 3, kan beheerders aanstellen.

  • 2.

    De houder verzoekt de burgemeester om de beheerder bij te schrijven op het aanhangsel bij de vergunning. Bij dit verzoek dient de houder het arbeidscontract met de beheerder te overleggen.

  • 3.

    Een beheerder die niet of niet langer voldoet aan de bij of krachtens artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a en b, en derde lid, van de Drank- en Horecawet aan leidinggevenden gestelde eisen, wordt geweigerd of verwijderd van het aanhangsel.

  • 4.

    Het is verboden een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, sub 2 en 3, voor het publiek geopend te hebben indien in de inrichting geen houder of beheerder feitelijk aanwezig is.

 

2.3.1.4 Sluitingstijd

  • 1.

    Het is de houder van een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, sub 1 en 2 verboden deze voor bezoekers geopend te hebben of daarin of aldaar één of meer bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

    • a.

      van maandag tot en met vrijdag van 02.00 tot 07.00 uur.

    • b.

      op zaterdag en zondag van 03.00 tot 07.00 uur.

  • 2.

    De burgemeester kan gebieden aanwijzen waarin het voor de houder van een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, sub 2, verboden is deze voor bezoekers geopend te hebben of daarin of aldaar één of meer bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

    • a.

      van maandag tot en met vrijdag van 02.30 tot 07.00 uur.

    • b.

      op zaterdag en zondag van 03.30 tot 07.00 uur.

  • 3.

    De burgemeester kan, ten behoeve van een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, sub 1, voor bepaalde tijd gedurende de uren tot 06.00 uur ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod, voor zover het betreft:

    • a.

      een inrichting, welke is gelegen in een horecaconcentratiegebied.

    • b.

      een grootschalige inrichting met een bovenstedelijke functie.

    • c.

      een studentensociëteit.

  • 4.

    De burgemeester kan, ten behoeve van een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, sub 1, voor bepaalde tijd, op marktdagen gedurende de uren vanaf 05.00 uur ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod, voor maximaal 2 aan de Markt gelegen inrichtingen.

  • 5.

    Onverminderd het bepaalde in het tweede lid, kan de burgemeester in geval van bijzondere festiviteiten tijdelijk collectief ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 6.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6, kan de burgemeester de in het derde lid bedoelde ontheffing tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken indien de houder van de ontheffing betrokken is bij of hem nalatigheid kan worden verweten ten aanzien van activiteiten in of vanuit de inrichting die een gevaar voor de openbare orde en veiligheid opleveren en/of een bedreiging vormen voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting.

  • 7.

    Op de openingstijden van een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a sub 3, is het bij of krachtens de Winkeltijdenwet bepaalde van toepassing.

 

2.3.1.5 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor één of meer inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

 

2.3.1.5a Sluiting

Onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.1.5 kan de burgemeester een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, sub 2 en 3, al dan niet voor een bepaalde termijn gesloten verklaren indien:

  • 1.

    de houder van de inrichting handelt in strijd met het bepaalde in artikel 2.3.1.2, eerste lid.

  • 2.

    de houder van de inrichting handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften.

  • 3.

    de houder van de inrichting handelt in strijd met het bepaalde in artikel 2.3.1.2a, eerste lid onder j.

  • 4.

    gehandeld wordt in strijd met het bepaalde in artikel 2.3.1.3, vierde lid.

 

2.3.1.6 Intrekking vergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 kan de vergunning worden ingetrokken indien:

  • 1.

    De houder niet of niet langer voldoet aan de bij of krachtens artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a en b, en derde lid, van de Drank- en Horecawet aan leidinggevenden gestelde eisen.

  • 2.

    Wordt gehandeld in strijd met het in artikel 2.3.1.3, vierde lid bedoelde verbod.

  • 3.

    De inrichting krachtens een verleende of te verlenen bouwvergunning is of wordt gewijzigd en waarbij de totale oppervlakte van de inrichting wordt vergroot.

  • 4.

    Er sprake is van het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 5.

    Zich in de betrokken inrichting feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven der vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid.

  • 6.

    Naar het oordeel van de burgemeester moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door het laten voortbestaan van de vergunning.

  • 7.

    Er aanwijzingen zijn dat in de horeca-inrichting personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde.

 

2.3.1.7 Vervallen vergunning

De vergunning vervalt wanneer:

  • 1.

    de vergunninghouder de exploitatie feitelijk heeft beëindigd; of

  • 2.

    de verlening van een vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, van kracht is geworden; of

  • 3.

    sinds de verlening onherroepelijk is geworden, zes maanden zijn verlopen, zonder dat handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning; of

  • 4.

    gedurende een jaar anders dan wegens overmacht geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning; of

  • 5.

    er een wijziging heeft plaatsgevonden in de op de vergunning vermelde natuurlijke personen die gezamenlijk als houder worden aangemerkt; of

  • 6.

    de inrichting zonder toestemming als bedoeld in artikel 2.3.1.2, zevende lid naar een andere locatie wordt verplaatst.

 

2.3.1.8 Bijzondere overgangsbepaling voor bestaande inrichtingen

Het bepaalde in artikel 2.3.1.2, derde lid en artikel 2.3.1.2a, eerste lid onder j is niet van toepassing op vergunningen welke zijn verleend in de periode gelegen voor de dag waarop genoemd artikel in werking is getreden.

 

2.3.1.9 Verboden gedragingen

  • 1.

    Het is verboden in en/of vanuit een inrichting:

    a. de orde te verstoren

    b. te verblijven na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2.3.1.5, eerste lid of artikel 2.3.1.5a.

    c. zonder vergunning van de burgemeester daarin bezoekers los te laten of laten verblijven, die gemaskerd , vermomd of op enige andere wijze onherkenbaar gemaakt zijn.

  • 2.

    Het in het eerste lid onder c gestelde verbod geldt niet van carnavalszondag na 12.00 uur tot de daaropvolgende woensdag 02.00 uur.

  • 3.

    Het is de houder van een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, sub 1 verboden in die inrichting toe te laten of te laten verblijven niet tot zijn gezin behorende personen die naar het oordeel van de burgemeester misbruik van alcoholhoudende drank plegen te maken en wier namen als zodanig schriftelijk door de burgemeester aan die houder zijn opgegeven.

  • 4.

    Het is aan een persoon, wiens naam ingevolge het bepaalde in het derde lid door de burgemeester aan de houders van inrichtingen als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, sub 1, is opgegeven, verboden zich in een dergelijke inrichting te bevinden nadat hij schriftelijk door de burgemeester van dit verbod in kennis is gesteld.

  • 5.

    Het verbod bedoeld in het derde lid geldt voor een bepaalde periode, welke niet langer is dan één jaar.

 

2.3.1.10 Toegang toezichthouders

De houder van een inrichting is verplicht ervoor zorg te dragen dat toezichthouders vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot zijn inrichting:

  • a.

    gedurende de tijd dat de inrichting voor bezoekers geopend is dan wel

  • b.

    gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn, indien die toezichthouders het vermoeden uiten dat daarin of aldaar bezoekers aanwezig zijn.

 

2.3.1.11 Handel binnen inrichting

  • 1.

    In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar, als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2.

    De exploitant van een inrichting staat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt, of op enig andere wijze overdraagt.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor openbare verkopingen en veilingen.

 

2.3.1.12 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een inrichting geen voor publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 Gemeentewet, treedt het college van burgemeester en wethouders bij de toepassing van de bepalingen in deze paragraaf op als bevoegd bestuursorgaan.

 

ARTIKEL VI  

In hoofdstuk 2, afdeling 3 wordt paragraaf 1a “Toezicht op smart- head- en growshops” verwijderd.

 

ARTIKEL VII  

Na hoofdstuk 2, afdeling 3, paragraaf 3 wordt een nieuwe paragraaf 4 ingevoegd, waarvan de tekst luidt:

 

Paragraaf 4 Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

2.3.4.1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • a.

      exploitant: natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend.

    • b.

      beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding over de bedrijfsmatige activiteiten.

    • c.

      bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een voor het publiek toegankelijk gebouw, niet zijnde een inrichting zoals bedoeld in artikel 2.3.1.1 en/of artikel 3.1.1, of een daarbij behorend perceel of enige andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.

2.3.4.2 Exploitatie bedrijf

  • 1.

    De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waar(op) het verbod uit het tweede lid van toepassing is. Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw dan wel in dat gebied naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot één of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend voor de gehele gemeente aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit onder druk staat.

  • 2.

    Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen:

    • a.

      in een door de burgemeester op grond van het eerste lid aangewezen gebouw of gebied voor door de burgemeester benoemde bedrijfsmatige activiteiten; of

    • b.

      indien de uitoefening van het bedrijf een door de burgemeester op grond van het eerste lid aangewezen bedrijfsmatige activiteit betreft.

  • 3.

    De aanvraag daartoe dient te geschieden door middel van een door de burgemeester vastgesteld formulier.

  • 4.

    De vergunning wordt uitsluitend aan natuurlijke personen verleend. Zij is persoons- en pandgebonden en kan niet worden overgedragen. Indien het bedrijf geëxploiteerd wordt door een Vennootschap onder Firma of een Commanditaire Vennootschap, dan dienen alle (beherende) vennoten afzonderlijk als exploitant op de vergunning vermeld te worden.

  • 5.

    De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijf waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk aan de burgemeester te melden.

  • 6.

    Op de vergunning als bedoeld in het tweede lid is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

2.3.4.3 Weigeringsgronden

  • 1.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 2.3.4.2 wordt geweigerd indien:

    • a.

      ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt.

    • b.

      de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed.

    • c.

      de exploitant in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

    • d.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.

    • e.

      er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid Vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde.

    • f.

      de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

    • g.

      de exploitant of een of meer beheerders van het bedrijf binnen drie jaar vóór de indiending van de vergunningaanvraag een bedrijf heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, dat wegens het aantasten van de openbare orde, de aantasting van het woon- en leefklimaat daaronder begrepen, gesloten is geweest dan wel waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken.

  • 2.

    De vergunning als bedoeld in artikel 2.3.4.2 kan worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

 

2.3.4.4 Beheerder

  • 1.

    De exploitant van een bedrijf als bedoeld in artikel 2.3.4.1, eerste lid, onder c kan beheerders aanstellen.

  • 2.

    De exploitant verzoekt de burgemeester om de beheerder bij te schrijven op het aanhangsel bij de vergunning. Bij dit verzoek dient de exploitant het arbeidscontract met de beheerder te overleggen.

  • 3.

    Een beheerder die in enig opzicht van slecht levensgedrag is, wordt geweigerd of verwijderd van het aanhangsel.

  • 4.

    Het is verboden een bedrijf als bedoeld in artikel 2.3.4.1, eerste lid, onder c, voor het publiek geopend te hebben indien in het bedrijf geen exploitant of beheerder feitelijk aanwezig is.

 

2.3.4.5 Intrekking vergunning

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan een vergunning als bedoeld in artikel 2.3.4.2 worden ingetrokken indien:

    • a.

      de exploitant in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

    • b.

      de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf danwel toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed.

    • c.

      er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden.

    • d.

      er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid Vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde.

    • e.

      de bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd danwel sprake is van een gewijzigde exploitatie.

    • f.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is.

    • g.

      de vestiging of exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

    • h.

      er sprake is van het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

    • i.

      zich in het betrokken bedrijf feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven der vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid.

    • j.

      naar het oordeel van de burgemeester moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het bedrijf en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door het laten voortbestaan van de vergunning.

2.3.4.6 Bevelen tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan een bedrijf als bedoeld in artikel 2.3.4.2 al dan niet voor een bepaalde termijn gesloten verklaren indien:

    • a.

      de exploitant van het bedrijf handelt in strijd met het bepaalde in artikel 2.3.4.2, tweede lid.

    • b.

      de exploitant van het bedrijf handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften.

    • c.

      gehandeld wordt in strijd met het bepaalde in artikel 2.3.4.4, vierde lid.

 

2.3.4.7 Sluiting overlastgevende voor het publiek openstaande gebouwen

De burgemeester kan, indien zulks naar zijn oordeel in het belang van de openbare orde of ter voorkoming of beperking van overlast of nadelige beïnvloeding van het woon- en leefklimaat is vereist, de gehele of gedeeltelijke sluiting bevelen van een voor het publiek openstaand gebouw – niet zijnde een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1 en/of artikel 3.1.1 – of een bij dat gebouw behorend erf, een perceel of perceelsgedeelte of enige andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.

 

2.3.4.8 Sluiting voor het publiek openstaande gebouwen in geval van misdrijf

De burgemeester kan, ter bescherming van de openbare orde, de gehele of gedeeltelijke sluiting bevelen van een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf, een perceel of perceelsgedeelte of enige andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is, indien daar door misdrijf verkregen zaken voorhanden, bewaard, of verborgen zijn dan wel zijn verworven of overgedragen.

 

ARTIKEL VIII  

De tekst van artikel 2.4.1 wordt gewijzigd in:

2.4.1 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden een krachtens de Gemeentewet, Opiumwet of deze verordening gesloten woning, een al dan niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

  • 3.

    De burgemeester is bevoegd van het in het eerste lid bedoelde verbod ontheffing te verlenen.

 

ARTIKEL IX  

De tekst van artikel 2.4.4 wordt gewijzigd in:

 

2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

 

ARTIKEL X  

Na artikel 2.4.4 wordt een nieuw artikel 2.4.4a ingevoerd, waarvan de tekst luidt:

 

2.4.4a Vervoer geprepareerde voorwerpen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats, in de nabijheid van winkels of in een winkel een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van (winkel)diefstal te vergemakkelijken te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de in dat lid bedoelde voorwerp niet bestemd is voor de in dat lid bedoelde handelingen.

 

ARTIKEL XI  

De tekst van artikel 2.4.27 wordt gewijzigd in:

2.4.27 (slaap)verblijf op de weg, in voertuigen en in kampeermiddelen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats, al dan niet in een motorvoertuig, te slapen, dan wel op een openbare plaats een voertuig, woonwagen, tent, caravan of een soortgelijk of ander onderkomen te plaatsen met het kennelijk doel dit als slaapplaats te gebruiken of daarin te overnachten dan wel gelegenheid daartoe te bieden.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de afdeling 5 van hoofdstuk 4.

 

ARTIKEL XII  

In hoofdstuk 2 wordt afdeling 5 gewijzigd, deze komt als volgt te luiden:

 

Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

 

2.5.1 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: een handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

 

2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register of in het Digitaal Opkopersregister, en daarin onverwijld op te nemen:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van deze verplichtingen.

 

2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • 1.

      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • 2.

      van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen;

    • 3.

      dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • 4.

      dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste tien dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

 

2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste tien dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

 

ARTIKEL XIII  

In hoofdstuk 2 wordt afdeling 7 gewijzigd, deze komt als volgt te luiden:

 

Afdeling 7 Drugsoverlast

 

2.7.1 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

2.7.2 O penlijk harddrugsgebruik

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op een openbare plaats middelen als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

 

ARTIKEL XIV  

De tekst van artikel 2.11.3 wordt gewijzigd in:

 

2.11.3 Ordeverstoring

Het is verboden bij een voetbalwedstrijd als bedoeld in artikel 2.11.1, lid 2, de orde te verstoren.

 

ARTIKEL XV  

Na afdeling 11 wordt een nieuwe afdeling 12 ingevoegd met artikel 2.12.1, waarvan de tekst luidt:

 

Afdeling 12 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

 

2.12.1 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

  • 1.

    Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.

  • 3.

    De last kan in ieder geval worden opgelegd bij ernstige en herhaaldelijke:

    • a.

      geluid- of geurhinder;

    • b.

      hinder van dieren;

    • c.

      hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

    • d.

      overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

    • e.

      intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

 

ARTIKEL XVI  

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na die waarop dit besluit is bekendgemaakt.

 

Aldus besloten door de Raad der gemeente Maastricht in zijn openbare vergadering van 30 januari 2018.

 

De griffier,

J.L.L. Goossens

 

De burgemeester,

J.M. Penn-te Strake

Naar boven