Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Echt-Susteren houdende regels omtrent jeugdhulp Nadere regels jeugdhulp gemeente Echt-Susteren 2018

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Echt-Susteren,

 

gelet op artikel 156 van de Gemeentewet, de Jeugdwet en artikel 4 van de Verordening jeugdhulp gemeente Echt-Susteren 2018;

 

overwegende dat het noodzakelijk is nadere regels te stellen ter uitvoering van Jeugdwet en de Verordening jeugdhulp gemeente Echt-Susteren 2018;

 

besluit vast te stellen:

 

Nadere regels jeugdhulp gemeente Echt-Susteren 2018

Artikel 1 Begripsbepalingen

Alle begrippen die in deze nadere regels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet en de Verordening jeugdhulp gemeente Echt-Susteren 2018.

Artikel 2 Toegang jeugdhulp via de gemeente, aanmelding hulpvraag

  • 1.

    Jeugdigen en ouders kunnen een hulpvraag melden bij het college.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

  • 4.

    Jeugdigen en ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot een overige voorziening.

Artikel 3 Vooronderzoek

  • 1.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 3, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie en maakt vervolgens zo spoedig mogelijk met hem of zijn ouders een afspraak voor een gesprek. Hierbij brengt het college de jeugdige en zijn ouders op de hoogte van de mogelijkheid om binnen een redelijke termijn een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet op te stellen. Als de jeugdige en zijn ouders daarom verzoeken, draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan.

  • 2.

    Voor het gesprek verschaffen de jeugdige of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige of zijn ouders verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3.

    Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een onderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 4 Gesprek

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de jeugdige of zijn ouders, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • c.

      het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • e.

      de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;

    • f.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • g.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen: in het kader van het uitgangspunt één gezin, één plan, één regisseur, wordt de ondersteuning die door de verschillende partijen gegeven wordt op elkaar afgestemd;

    • h.

      hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders;

    • i.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget (pgb), waarbij de jeugdige of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2.

    Als de jeugdige en zijn ouders een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet hebben opgesteld, betrekt het college dat als eerste bij het onderzoek.

  • 3.

    Binnen 14 werkdagen na het gesprek verstrekt het college aan de jeugdige of zijn ouders een schriftelijk verslag van het vooronderzoek, tenzij zij hebben meegedeeld dit niet te wensen. Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders worden aan het verslag toegevoegd.

  • 4.

    Het college informeert de jeugdige of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 5.

    Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van het gesprek.

Artikel 5 Onderzoek naar de hulpvraag en aanvraag

  • 1.

    Het college onderzoekt met de jeugdige of zijn ouders of inzet van een individuele voorziening nodig is. Hierbij worden de volgende stappen ondernomen:

    • a.

      vaststellen wat de jeugdhulpvraag inhoudt;

    • b.

      door een ter zake deskundige laten vaststellen of er 'opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen' aanwezig zijn;

    • c.

      door een ter zake deskundige laten vaststellen welke hulp naar aard en omvang nodig is.

      Pas als het voorgaande is vastgesteld, kan worden vastgesteld of:

    • d.

      de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn. Het feit dat de jeugdhulp die verzocht wordt of die geïndiceerd wordt gebruikelijke zorg betreft, kan een aanwijzing zijn voor het feit dat de eigen mogelijkheden toereikend zijn.

  • 2.

    Het college hanteert bij haar onderzoek de volgende afwegingsfactoren:

    • a.

      welke hulp nodig is om de jeugdige in staat te stellen om gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende redzaam te zijn en maatschappelijk te participeren;

    • b.

      wat de te bereiken resultaten zijn;

    • c.

      in hoeverre ouders deze hulp kunnen bieden;

    • d.

      in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van ouders en het sociale netwerk toereikend zijn om in de hulpbehoefte van een jeugdige te kunnen voorzien;

    • e.

      de beoogde inzet in de vorm van zorg in natura (product en/of profiel) of pgb;

    • f.

      de evaluatiemomenten.

  • 3.

    Het resultaat van dit onderzoek wordt vastgelegd in een ondersteuningsplan deel 1.

  • 4.

    Het door de jeugdige en/of zijn ouders ondertekende ondersteuningsplan deel 1 wordt aangemerkt als de aanvraag.

Artikel 6 Onderzoek naar de inzet

  • 1.

    Bij zorg in natura onderzoekt de geselecteerde aanbieder samen met de jeugdige of zijn ouders welke inzet nodig is om te komen tot de resultaten binnen het beoogde profiel en/of product en maakt hierbij een inschatting van tijd, duur, activiteiten en frequentie.

  • 2.

    Bij een pgb wordt dit onderzoek door het college samen met de jeugdige of zijn ouders gedaan.

  • 3.

    De inzet in tijd, duur, activiteiten en frequentie wordt vastgelegd in deel 2 van het ondersteuningsplan. Deel 2 wordt ondertekend door de aanbieder en de jeugdige en/of zijn ouders als er sprake is van zorg in natura. Bij een pgb ondertekent het college en de jeugdigen en/of zijn ouders.

Artikel 7 Afwegingsfactoren

Op basis van het onderzoek als bedoeld in artikel 5 en de afwegingsfactoren als opgenomen in sub a tot en met e van het tweede lid van dat artikel, bepaalt het college welke jeugdhulpvoorziening nodig is.

Artikel 8 Beschikking

  • 1.

    In geval van toekenning van een individuele voorziening in natura wordt in de beschikking opgenomen:

    • a.

      welk resultaat beoogd wordt (vastgelegd in deel 1 van het ondersteuningsplan);

    • b.

      voor welk product of profiel de inzet geboden mag worden;

    • c.

      wat de inzet, activiteiten, duur en frequentie daarbij is;

    • d.

      welke evaluatiemomenten gepland zijn.

  • 2.

    In geval van toekenning van een individuele voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking opgenomen:

    • a.

      welk resultaat beoogd wordt;

    • b.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe dit is berekend;

    • c.

      wat de inzet, activiteiten, duur en frequentie is van de verstrekking van een individuele voorziening waarvoor het pgb is bedoeld;

    • d.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 3.

    In geval van weigering van een aanvraag van een individuele voorziening wordt dit in de beschikking gemotiveerd toegelicht.

TOELICHTING

Algemeen

De Jeugdwet schept een jeugdhulpplicht voor gemeenten. Doel is het versterken van de eigen kracht van de jeugdigen en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin en de sociale omgeving. De jeugdhulpplicht geldt alleen als de jeugdige en zijn ouders er zelf niet uitkomen. Deze nadere regels bevatten een aantal regels die bijdragen aan een zorgvuldige procedure.

 

In artikel 4 van de Verordening Jeugdhulp gemeente Echt-Susteren 2018 draagt de raad het college op om nadere regels te stellen met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Het college geeft daarbij aan op welke wijze het de jeugdige en ouders informeert over de mogelijkheid en het belang om in bepaalde gevallen een beroep op jeugdhulp te doen.

 

In de verordening staan in artikel 2 de volgende individuele voorzieningen genoemd:

  • a.

    Persoonlijke verzorging;

  • b.

    Begeleiding individueel en groep, welke niet verleend wordt door de basisvoorzieningen;

  • c.

    Behandeling individueel en groep;

  • d.

    Behandeling dyslexie

  • e.

    Logeren;

  • f.

    Verblijf met begeleiding dan wel behandeling;

  • g.

    Forensische zorg;

  • h.

    Spoedeisende zorg (crisis);

  • i.

    Gesloten jeugdzorg;

  • j.

    Vervoer;

  • k.

    Jeugdbescherming;

  • l.

    Jeugdreclassering.

In de toelichting van de verordening en in de productenboeken (bijlage 1) worden deze jeugdhulpvoorzieningen nader beschreven.

 

De aard en omvang van jeugdhulp wordt bepaald op basis van het te behalen resultaat. De inzet die een aanbieder daarvoor moet leveren is niet beperkt door specifieke producten die zijn ingekocht maar kan bestaan uit alle noodzakelijke interventies die aan dat resultaat bijdragen. Dit resultaat wordt door de jeugdige en zijn ouders zelf, eventueel samen met de sociale omgeving, ondersteund door het college, beschreven op basis van de persoonlijke doelen. Om deze persoonlijke doelen vast te stellen zijn, ter ondersteuning, generieke resultaten beschreven en uitgewerkt tot sub resultaten (bijlage 2).

 

De beoogde resultaten worden gekoppeld aan een product (zie nji gespecialiseerde jeugdhulp 2018). Een product is een bepaalde vorm van ondersteuning uitgedrukt in eenheden zoals uren, dagdelen, etmalen. Kenmerkend voor een product is dat het een afgebakende vorm van ondersteuning beschrijft bijvoorbeeld ‘Behandeling Individueel Zwaar’. Een product wordt ingezet om een specifiek resultaat te behalen. Jeugdigen, ouders en het college bepalen samen op maat het resultaat. Het product wordt bekostigd naar gelang de duur en omvang waarmee het product wordt ingezet conform de P X Q- systematiek.

Er is ondersteuning die niet ingevuld kan worden door een profiel. Deze ondersteuning wordt gekoppeld aan een product.

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

Dit artikel spreekt voor zich.

 

Artikel 2 Toegang jeugdhulp via de gemeente, aanmelding hulpvraag

Eerste lid: Het college is verantwoordelijk voor de inzet van individuele voorzieningen op het gebied van jeugdhulp volgens de bepalingen van de Jeugdwet. In de gemeente Echt-Susteren heeft het college de beslissing over het inzetten van jeugdhulp gemandateerd aan het Centrum voor Jeugd en Gezin Midden-Limburg.

Tweede lid: Dit artikellid spreekt voor zich.

Derde lid: Wanneer sprake is van spoedeisende hulp, kan direct een individuele voorziening worden ingezet.

Vierde lid: De jeugdige of zijn ouders die een beroep willen doen op een overige voorziening kunnen hier direct naartoe zonder procedure in de zin van (artikel 1 en volgende).

 

Artikel 3 Vooronderzoek

Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en te zorgen dat jeugdigen en ouders goed worden geïnformeerd.

 

De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet en de Wet bescherming persoonsgegevens/Algemene Verordening Gegevensbescherming zijn van toepassing. Indien gegevens nodig zijn waartoe het college geen toegang heeft in verband met de privacyregels, kan het college de jeugdige of zijn ouders vragen om toestemming om deze op te vragen of in te zien. Het vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook de uitnodiging voor het gesprek.

 

De tweede zin van het eerste lid (familiegroepsplan) vloeit voort uit het amendement Voordewind/Ypma (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 83). De wet vraagt niet om hierover bij verordening of nadere regels een regeling op te stellen. De bepaling is opgenomen vanwege het belang om in de nadere regels een zorgvuldige procedure te waarborgen en te zorgen dat jeugdigen en ouders goed worden geïnformeerd over hun rechten en plichten. Jeugdigen en ouders kunnen niet gedwongen worden om een familiegroepsplan op te stellen. Het college kan in bepaalde gevallen waar dat meerwaarde zou kunnen hebben, dit wel aanraden en stimuleren. Als er geen familiegroepsplan is, wordt de inbreng van de jeugdige en of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden betrokken in het onderzoek.

 

De gemeente heeft in dezen de taak om haar beleid zo vorm te geven dat het gericht is op het tot stand brengen en uitvoeren van familiegroepsplannen (artikel 2.1, onder g, van de wet). Het kan zijn dat het nodig is om enige vorm van ondersteuning te bieden bij het opstellen van een familiegroepsplan om hier effectief uitvoering aan te geven. Dat deze ondersteuning geboden dient te worden als de jeugdige of zijn ouders hier behoefte aan hebben, wordt bevestigd in de laatste zin van het eerste lid. De jeugdige of zijn ouders kunnen niet gedwongen worden om ondersteuning te accepteren, maar kan het college het – in bepaalde gevallen waar dat meerwaarde zou kunnen hebben – ook hier wel aanraden en stimuleren. Welke vorm deze ondersteuning heeft, is aan de gemeente, bovendien kan deze van geval tot geval verschillen.

Het familiegroepsplan moet binnen redelijke termijn opgesteld worden. Een vaste termijn stellen is niet mogelijk, aangezien dit ook mede afhangt van de mate waarin en de vorm van eventuele geboden ondersteuning. Omdat het onderwerp zal zijn van het onderzoek, ligt het voor de hand dat het familiegroepsplan voorafgaand aan het begin van het onderzoek wordt opgesteld. Maar ook tijdens het onderzoek kan mogelijk nog de (gedeelde) wens ontstaan om de eigen kracht nader te onderzoeken en een familiegroepsplan op te stellen. Zo de situatie zich daarvoor leent, kan dan besloten worden hiermee aan de slag te gaan en het onderzoek daarna voort te zetten.

 

Het familiegroepsplan is in artikel 1.1 van de Jeugdwet gedefinieerd als: hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren. In artikel 4.1.2 van de Jeugdwet is bepaald dat de jeugdhulpaanbieder of de gecertificeerde instelling bij het uitvoeren van artikel 4.1.1 en indien sprake is van vroege signalering van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als eerste de mogelijkheid biedt om, binnen redelijke termijn, een familiegroepsplan op te stellen. Op grond van artikel 2.1, onder g, van de Jeugdwet maakt het familiegroepsplan onderdeel uit van het gemeentelijk beleid.

Deze bepalingen zijn een uitvloeisel van het amendement Voordewind/Ypma (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 83). Dit amendement beoogt ouders, familieleden en anderszins direct betrokkenen de mogelijkheid te geven om (ook in de preventieve fase) voor gedwongen of vrijwillige jeugdhulp mee te denken en te helpen aan een oplossing. Burgers zijn in veel gevallen zeer wel in staat verantwoordelijkheid te nemen voor problemen in eigen familie- of vriendenkring. Sociale samenhang draagt daarnaast bij aan het welzijn van kinderen. Door vormen van hulp van betrokkenen en steun uit directe kring kan bovendien uithuisplaatsing worden afgewend en wordt netwerkpleegzorg bevorderd. Een familiegroepsplan kan bijvoorbeeld binnen een wijkteam worden georganiseerd.

Indien het een machtiging of een voorwaardelijke machtiging betreft biedt de kinderrechter de kans voor het opstellen van een familiegroepsplan.

Als er een familiegroepsplan is opgesteld, kan dit als hulpverleningsplan gaan gelden. De jeugdhulpaanbieder zal dan niet zelf weer een heel nieuw plan gaan opstellen. Wel kan het in de loop van het traject nodig blijken het plan te actualiseren. De hulpverlener zal dat dan bij de opstellers van het familiegroepsplan aan moeten kaarten. Ook is de uitvoering van een familiegroepsplan begrensd door het professionele kader op grond van de te hanteren professionele standaard als bedoeld in artikel 453 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 4.1.1, tweede lid, juncto 4.1.5, eerste lid, van de Jeugdwet en de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Deze eisen zijn geoperationaliseerd in het Kwaliteitskader van het Besluit Jeugdwet. De professional zal dus vanuit zijn beroepsuitoefening moeten toetsen of hij uitvoering kan geven aan het familiegroepsplan en daarover in gesprek moeten gaan met betrokkenen, met als ondergrens de veiligheid en gezonde ontwikkeling van de jeugdige. Het familiegroepsplan speelt zoals vermeld ook een rol in het gedwongen kader.

 

Tweede lid: Bij de planning van het gesprek kunnen ook concrete vragen worden gesteld of kan aan de jeugdige of zijn ouders worden verzocht om nadere stukken te overleggen. In het kader van de rechtmatigheid wordt in ieder geval de identiteit van de jeugdige en/of ouders vastgesteld.

 

In het derde lid is een bepaling opgenomen ter voorkoming van onnodige bureaucratie. Als de gemeente al een voor de beoordeling compleet dossier heeft van de jeugdige en/of zijn ouders, en de jeugdige en/of zijn ouders geven toestemming om dit dossier te gebruiken, kan een vooronderzoek achterwege blijven. Een gesprek over de acute hulpvraag is in de regel nog wel nodig. Indien de hulpvraag ook al bekend is, en het bijvoorbeeld over een vervolgvraag gaat, kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders ook van het gesprek worden afgezien (zie artikel 4, lid 5).

 

Artikel 4 Het gesprek

Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn ouders te krijgen. Het ligt daarom voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en zijn ouders het een en ander wordt besproken. Of dit gesprek op een gemeentelocatie (wijkteam) plaatsvindt, op school, bij de jeugdige of zijn ouders thuis, of bij een andere deskundige zal afhankelijk van de concrete situatie worden besloten. Indien nodig voor het onderzoek, kan ook sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken.

 

Het gesprek moet zo spoedig mogelijk plaatsvinden. Het hangt af van de situatie hoe snel dat kan of moet plaatsvinden.

 

In de onderdelen a tot en met i zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven. Het betreft uiteraard altijd maatwerk. Indien de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zullen een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden en kan bijvoorbeeld alleen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan dient het gesprek om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. In onderdeel c wordt de eigen kracht van jeugdige en ouders voorop gesteld overeenkomstig het in de aanhef van de wet vermelde uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders en die van de naaste omgeving te versterken.

 

In onderdeel d wordt bedoeld mogelijkheden van een voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet. Onder e worden de mogelijkheden van een overige voorziening genoemd, zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van de verordening.

 

Ten aanzien van de afstemmingsplicht in onderdeel g valt te denken aan een voorziening die een jeugdige ontvangt op grond van de Wlz of de Zvw en een voorziening op het gebied van passend onderwijs.

 

Derde lid: Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij is een voorbeeld genomen aan de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14 33 841, nr.3) staat hierover dat het college een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om de cliënt in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Het later toevoegen van opmerkingen of het aanbrengen van wijzigingen en/of het herstellen van feitelijke onjuistheden is eveneens vormvrij. Het definitieve verslag wordt vervolgens aan de jeugdige en/of zijn ouders verstrekt.

 

Artikel 5 Onderzoek naar de hulpvraag en aanvraag

Deze bepaling is een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente in ieder geval regels stelt met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Een aanvraag is nodig om een besluit ontrent een individuele voorziening te verkrijgen. In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze nadere regels wijken daarvan niet af. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

 

Lid 1: De uitspraak van de CRvB dd. 1 mei 2017 nr. 16/4442 JW heeft duidelijkheid gebracht over de stappen die een college moet doorlopen om tot een goed en zorgvuldig jeugdhulpbesluit te kunnen komen. In dit artikellid zijn deze stappen opgenomen.

 

Lid 2 en 3: spreekt voor zich.

 

Bij een weigering van jeugdhulp omdat een beroep gedaan kan worden op de eigen kracht van het gezin, is het belangrijk dat het college dit baseert op een zorgvuldig onderzoek waarbij de genoemde vragen worden beantwoord en in het dossier vastgelegd.

 

Beslistermijnen Awb: In de verordening en in de nadere regels zijn geen termijnen opgenomen om te beslissen op een aanvraag. De regeling in de Awb geldt onverkort. In artikel 4:13 van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen een redelijke termijn. Deze is in ieder geval verstreken acht weken na ontvangst van de aanvraag. Indien een beschikking niet acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede te delen en daarbij een redelijk termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Awb).

Deze termijnen zijn maximumtermijnen. In complexe situaties is in de regel in het belang van een zorgvuldig onderzoek een langere termijn nodig. Indien bijvoorbeeld een langer durend diagnosetraject benodigd is, kan dit ook tot een langere afhandelingsduur van de aanvraag leiden.

 

Artikel 6 Onderzoek naar de inzet

Bij zorg in natura bepaalt de gemeente samen met de jeugdige en/of ouders welke (gecontracteerde) aanbieder voor de nodige hulp het meest geschikt is en neemt contact op met de aanbieder. De aanbieder ontvangt deel 1 van het ondersteuningsplan met het profiel en/of product. Indien het noodzakelijk is dat een niet gecontracteerde aanbieder de ondersteuning gaat bieden moet deze vooraf een contract aangaan met de gemeente. Hierbij toetst de gemeente of deze aanbieder voldoet aan de eisen. Alleen als gevolg van het woonplaatsbeginsel kan een niet gecontracteerde aanbieder ondersteuning bieden.

 

De aanbieder onderzoekt samen met de jeugdige en/of zijn ouders welke ondersteuning en inzet nodig is om te komen tot de resultaten binnen het aangegeven profiel en/of product. Hij maakt hierbij een inschatting van inzet, activiteiten, duur en frequentie. De resultaten van dit onderzoek en de inschatting legt de aanbieder vast in deel 2 van het ondersteuningsplan. Dit wordt voor akkoord ondertekend door de aanbieder en de jeugdige en/of zijn ouders.

 

Bij een pgb wordt hetzelfde onderzoek door het college samen met de jeugdige en/of zijn ouders gedaan. Het ondersteuningsplan deel 2 wordt door het college en de jeugdigen en/of zijn ouders getekend.

 

Artikel 7 Afwegingsfactoren

Zie de toelichting bij artikel 5.

In de Jeugdwet wordt overwogen dat het wenselijk is dat wanneer hulp op maat wordt geboden, er meer ruimte voor professionals is. Streven is het demedicaliseren, ontzorgen en normaliseren van de jeugdsector. Het uitgangspunt is daarbij dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdigen zelf ligt. De genoemde afwegingsfactoren zijn daarop gericht. Passende jeugdhulp wordt geboden zo licht als het kan, zo zwaar als het moet. De beoordeling van passende jeugdhulp wordt aan de ter zake deskundige overgelaten. Ter beoordeling van wat hoort onder gebruikelijke zorg en boven gebruikelijke zorg bij een ontwikkeling/leeftijdsfase van een jeugdige wordt de publicatie “De basis van opvoeding en ontwikkeling” van het Nederlands Jeugdinstituut gebruikt.

 

Artikel 8 Beschikking

In artikel 8 is nader uitgewerkt welke onderdelen in een beschikking voor een individuele voorziening in natura of beschikking voor een individuele voorziening in de vorm van een pgb moeten worden opgenomen. Een beschikking heeft een looptijd passend bij de behoefte van de ondersteuning maar de maximale looptijd is altijd twee jaar.

Naar boven