Verordening tot tweede wijziging van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Wassenaar 2015

De gemeenteraad van Wassenaar,

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 23 januari 2018;

 

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

besluit:

Vast te stellen de volgende Verordening tot tweede wijziging van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Wassenaar 2015:

Artikel I

De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Wassenaar 2015 wordt gewijzigd als volgt:

 

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen, wordt ingetrokken en komt te luiden als volgt:

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In de verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      Aanbieder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens de cliënt of het college gehouden is een maatwerkvoorziening te leveren;

    • b.

      Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, die algemeen verkrijgbaar is en die niet aanzienlijk duurder is dan vergelijkbare producten;

    • c.

      Beperking: aan de persoon verbonden factoren die er toe leiden dat deze niet (volledig) in staat is tot deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;

    • d.

      Budgetplan: een plan met daarin de motivatie van de cliënt waarom een persoonsgebonden budget gewenst is, mogelijk door het college aangevuld met de voorwaarden die daar aan verbonden zijn;

    • e.

      Collectieve maatwerkvoorziening: een maatwerkvoorziening die door meerdere personen tegelijk kan worden gebruikt;

    • f.

      Dagbesteding: structurele tijdsbesteding met een welomschreven doel;

    • g.

      Gemeenschappelijke ruimten: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woonruimte van de cliënt waar deze zijn hoofdverblijf heeft vanaf de toegang tot het woongebouw te bereiken;

    • h.

      Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de cliënt zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres hij in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat of zal staan. Indien de cliënt met een briefadres in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat, gaat het om het feitelijk woonadres;

    • i.

      Hulpvraag: de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, niet zijnde informatie en advies waarvoor een melding wordt gedaan;

    • j.

      Huisgenoot: de persoon met wie de cliënt duurzaam een gezamenlijk huishouden voert;

    • k.

      Instandhoudingskosten: een door het College te bepalen bedrag dat bestemd is voor onderhoud, reparatie en verzekering verband houdend met de te verstrekken maatwerkvoorziening, vergelijkbaar met het niveau van zorg-in-natura;

    • l.

      Instelling: volgens de Wet toelating zorginstellingen, een ziekenhuis of kleinschalig wooninitiatief als bedoeld in de Regeling Subsidies AWBZ/Wlz;

    • m.

      Jaarinkomen: het bruto actueel gezamenlijk inkomen als bedoeld in artikel 32 Participatiewet waarover de persoon en zijn eventuele echtgenoot beschikken of redelijkerwijs kunnen beschikken;

    • n.

      Leefeenheid: de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten waarmee de cliënt hoofdverblijf in dezelfde woning heeft;

    • o.

      Mantelzorger: iemand die langdurige zorg verleend die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

    • p.

      Meerkosten: kosten die uitgaan boven de kosten die algemeen gebruikelijk zijn te beschouwen;

    • q.

      Niet-professionele zorgverlener:

      • i.

        een ondersteuner of aanbieder die niet is ingeschreven in het handelsregister als zijnde verlener van maartschappelijke ondersteuning of niet in het bezit is van een zogenaamde BIG-registratie, tenzij dit voor het verlenen van de desbetreffende ondersteuning relevant is;

      • ii.

        de ouder of familielid, zelfs als die/dat gediplomeerd is voor de zorg die wordt geleverd.

    • r.

      Normale gebruik van de woning: het kunnen verrichten van de elementaire woonfuncties (eten, slapen, lichaamsreiniging, koken), het verrichten van belangrijke huishoudelijke taken, horizontale en verticale verplaatsingen in en om de woning waaronder ook de toegang tot de woning;

    • s.

      Ondersteuningsplan: een in samenspraak met de cliënt opgesteld afsprakenkader over diens te vergen inzet, zijn sociaal netwerk, algemene voorzieningen en/of maatwerkvoorzieningen gelet op zijn beperking(en) waaronder ook criteria als bedoeld in het budgetplan kunnen zijn inbegrepen;

    • t.

      Persoonlijk plan: een door de cliënt, al dan niet tezamen met zijn persoonlijke netwerk, opgesteld plan met zijn persoonlijk arrangement over de omstandigheden als bedoeld in bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met e van de wet;

    • u.

      Professionele zorgverlener: een beroepskracht of aanbieder die is ingeschreven in het handelsregister als zijnde verlener van maatschappelijke ondersteuning en beschikt over een zogenaamde BIG-registratie voor zover dit voor het verlenen van de betreffende ondersteuning relevant is en géén persoon uit het sociale netwerk van de cliënt is;

    • v.

      Specialistenpool: een groep van personen met specialistische inhoudelijke kennis over beperkingen van cliënten;

    • w.

      Spoedeisend geval: een onvoorziene situatie die geen uitstel verdraagt;

    • x.

      Uitvoeringsbesluit: het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015 (Stb 2014, 420);

    • y.

      Vervoersvoorziening: een voorziening, al dan niet gemotoriseerd, waarmee de cliënt zich in zijn leefomgeving kan verplaatsen;

    • z.

      Voorliggende voorziening: een andere wettelijke regeling op grond waarvan de cliënt een beroep kan doen met het oog op zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • aa.

      Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • bb.

      Woning: een woonruimte voor permanente bewoning bestemd en geschikt en waarbij geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Hieronder begrepen een woonschip en een woonwagen mits bestemd voor permanent bewoning;

    • cc.

      Woonvoorziening: een woningaanpassing of hulpmiddel gericht op het normale gebruik in de woning.

    • dd.

      Zorgvrijwilliger: Vrijwilligers kiezen ervoor om te zorgen. Als zij met het vrijwilligerswerk starten, is er (nog) geen emotionele band. Daarnaast zorgen zij voor een afgebakende tijd en kunnen zij de zorg op eigen initiatief beëindigen. Zorgvrijwilligers werken in georganiseerd verband en verrichten nooit verpleegkundige handelingen.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

     

Hoofdstuk 5 – Persoonsgebonden budget, wordt ingetrokken en komt te luiden als volgt:

HOOFDSTUK 5 - PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 5.1 Criteria aanspraak en verplichtingen persoonsgebonden budget

  • 1.

    De cliënt heeft aanspraak op een persoonsgebonden budget indien:

    • a.

      de cliënt op eigen kracht, al dan niet met hulp uit zijn sociale netwerk of zijn vertegenwoordiger, voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van belangen aangaande de aan het persoonsgebonden budget verbonden taken op een verantwoorde manier uit te voeren;

    • b.

      de cliënt zich in een budgetplan voldoende gemotiveerd op het standpunt stelt waarom hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst te krijgen;

    • c.

      is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen voldoen aan de kwaliteitseisen van de wet en in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • 2.

    Aan het persoonsgebonden budget zijn de volgende verplichtingen verbonden:

    • a.

      het persoonsgebonden budget mag niet worden besteed aan een voorziening die voor de cliënt algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      uit het persoonsgebonden budget mogen geen (administratieve) bemiddelingsbureaus worden betaald;

    • c.

      uit het persoonsgebonden budget mogen reiskosten voor de aanbieder worden betaald, mits dat is opgenomen in het door het college akkoord bevonden ondersteuningsplan of budgetplan;

    • d.

      het persoonsgebonden budget moet binnen zes maanden na toekenning zijn aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden;

    • e.

      de cliënt die is aangewezen op maatschappelijke ondersteuning besteedt het persoonsgebonden budget niet aan een persoon welke tot zijn leefeenheid behoort die feitelijk gebruikelijke hulp op zich moet nemen, maar daartoe niet in staat is wegens overbelasting of dreigende overbelasting.

  • 3.

    De cliënt aan wie een persoonsgebonden budget is verleend komt met de aanbieder in een schriftelijke overeenkomst overeen, waar ten minste afspraken in zijn opgenomen over de kwaliteit en het resultaat van de maatschappelijke ondersteuning en de wijze van declareren:

    • a.

      een declaratie van een aanbieder bevat: een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het uurtarief, het aantal te betalen uren, dagdelen of etmalen het burgerservicenummer en de naam van de aanbieder, en wordt door de aanbieder ondertekend;

    • b.

      een declaratie van een aanbieder bevat het nummer waarmee die aanbieder staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, en de naam van degene die de hulp heeft geleverd, het tarief, het aantal te betalen uren, dagdelen of etmalen, en de naam en het adres van de aanbieder, en wordt namens de aanbieder ondertekend;

    • c.

      de cliënt stelt, op verzoek van het college of de Sociale verzekeringsbank, de in onderdeel a en b bedoelde schriftelijke overeenkomst en/of declaraties tot vijf jaar na de datum van de verlening van het persoonsgebonden budget ter beschikking van het college of de Sociale verzekeringsbank.

  • 4.

    De cliënt aan wie een persoonsgebonden budget is verleend draagt er zorg voor dat een aanbieder op wie het Arbeidstijdenbesluit niet van toepassing is niet meer dan veertig uur in één week voor hem werkzaamheden verricht.

  • 5.

    De cliënt aan wie een persoonsgebonden budget is verleend voor de aanschaf van een elektrische rolstoel en/of een open/gesloten buitenwagen dient:

    • a.

      een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering (WA) af te sluiten;

    • b.

      een onderhoudscontract af te sluiten met een leverancier, gedurende de in de beschikking genoemde periode.

  • 6.

    Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde hulp of maatwerkvoorzieningen, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van persoonsgebonden budgetten.

Artikel 5.2 Verstrekking op verzoek

  • 1.

    Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de cliënt en geldt voor de duur van de indicatie.

  • 2.

    De cliënt is verplicht desgevraagd inlichtingen te verstrekken over de met het persoonsgebonden budget aan te schaffen dan wel in te kopen maatwerkvoorziening. Daaronder worden ook de instandhoudingskosten gerekend.

Artikel 5.3 Algemene bepalingen bij persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget wordt geacht in ieder geval toereikend te zijn voor zover van toepassing met de economische levensduur die geldt voor de met het persoonsgebonden budget aan te schaffen dan wel in te kopen maatwerkvoorziening en wordt gesteld op 7 jaar. De budgethouder wordt geacht gedurende deze periode te kunnen gebruikmaken van een maatwerkvoorziening. Is een hulpmiddel afgeschreven dan ontstaat niet automatisch het recht op een nieuw of gebruikt hulpmiddel. Zolang het verstrekte hulpmiddel of het via een persoonsgebonden budget aangeschafte hulpmiddel technisch nog voldoet, bestaat geen recht op vervanging van het hulpmiddel. Dit tenzij een medische noodzaak wordt aangetoond.

  • 2.

    Indien een cliënt een persoonsgebonden budget voorziening heeft en hij de voorziening niet meer gebruikt in de gemeente Wassenaar, dient de cliënt of de nabestaande(n) binnen een redelijke termijn de restwaarde van de voorziening aan de gemeente terug te betalen.

  • 3.

    De restwaarde van de nieuwwaarde van de voorziening wordt berekend volgens onderstaande methodiek:

    0 - < 1 jaar: 70 %

    1 - < 2 jaar: 60 %

    2 - < 3 jaar: 45 %

    3 - < 4 jaar: 35 %

    4 - < 5 jaar: 25 %

    5 - < 6 jaar: 15 %

    6 - < 7 jaar: 5 %

  • 4.

    Indien met het persoonsgebonden budget een maatwerkvoorziening tweedehands wordt aangeschaft, dan wordt de resterende afschrijvingstermijn gehanteerd.

Artikel 5.4 Recht op een persoonsgebonden budget

  • 1.

    Onverminderd de voorwaarden en/of weigeringsgronden van artikel 2.3.6 van de wet bestaat er geen recht op een persoonsgebonden budget indien en zolang een risico bestaat dat executoriaal beslag kan worden gelegd op het persoonsgebonden budget.

  • 2.

    De budgethouder dient het persoonsgebonden budget naar rato terug te betalen of de gemeente te verzoeken de voorziening over te nemen als het recht op een persoonsgebonden budget wordt ingetrokken of beëindigd. Als de gemeente met de overname instemt, gaat het eigendom over naar de gemeente. De budgethouder ontvangt hiervoor geen vergoeding.

Artikel 5.5 Hoogte van een persoonsgebonden budget

De hoogte van een persoonsgebonden budget:

 

  • 1.

    wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het persoonsgebonden budget gaat besteden;

  • 2.

    wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het persoonsgebonden budget toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering; en

  • 3.

    bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

Artikel 5.5.1 - Woningaanpassingen

De hoogte van een persoonsgebonden budget voor woningaanpassing wordt vastgesteld op basis van:

 

  • 1.

    de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de woningaanpassing. Indien de woningaanpassing in zelfwerkzaamheid wordt getroffen vervallen de loonkosten;

  • 2.

    het architectenhonorarium, indien dit noodzakelijk is, tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald voor de leden van NLingenieurs en BNA in DNR 2011;

  • 3.

    de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • 4.

    de leges voor de bouwvergunning, voor zover de bouwvergunning betrekking heeft op het treffen van de woningaanpassing;

  • 5.

    de door College schriftelijk goedgekeurde kostenverhoging, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien had kunnen zijn.

Artikel 5.5.2 – Hulpmiddelen

De hoogte van een persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen wordt vastgesteld op basis van:

 

  • 1.

    de tarieven die het college betaalt aan aanbieders waarmee een contract is gesloten voor de aanschaf van hulpmiddelen;

  • 2.

    indien het hulpmiddel duurder is dan de hoogte van het persoonsgebonden budget, dan betaalt de cliënt de meerkosten zelf;

  • 3.

    het tarief is een all-in tarief waarin alle kostencomponenten zijn verdisconteerd.

Artikel 5.5.3 - Diensten

  • 1.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget voor diensten welke door de cliënt mag worden besteed aan een professional bedraagt voor:

    • a.

      begeleiding individueel (basis): maximaal €35 per uur;

    • b.

      begeleiding individueel (gespecialiseerd): maximaal €35 per uur;

    • c.

      kortdurend verblijf inclusief ondersteuning: maximaal €98 per etmaal;

    • d.

      begeleiding groep (specialistisch): maximaal €43 per dagdeel;

    • e.

      begeleiding groep (basis): maximaal €30 per dagdeel;

    • f.

      vervoer van en naar begeleiding groep per dag zonder rolstoel: maximaal €8 per etmaal;

    • g.

      vervoer van en naar begeleiding groep per dag met rolstoel: maximaal €17 per etmaal;

    • h.

      huishoudelijke ondersteuning: maximaal het laagste toepasselijke tarief per periode van 4 weken dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

  • 2.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget voor diensten welke door de cliënt mag worden besteed aan een persoon die niet als professionele zorgverlener wordt aangemerkt bedraagt voor:

    • a.

      begeleiding individueel (basis): maximaal €21 per uur;

    • b.

      begeleiding individueel (gespecialiseerd): maximaal €21 per uur;

    • c.

      kortdurend verblijf inclusief ondersteuning: maximaal €31 per etmaal;

    • d.

      begeleiding groep (specialistisch): maximaal €21 per dagdeel;

    • e.

      begeleiding groep (basis): maximaal €21 per dagdeel;

    • f.

      vervoer van en naar begeleiding groep per dag zonder rolstoel: maximaal €6 per etmaal;

    • g.

      vervoer van en naar begeleiding groep per dag met rolstoel: maximaal €11 per etmaal;

    • h.

      huishoudelijke ondersteuning: maximaal 58% van het laagste toepasselijke tarief per periode van 4 weken dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

  • 3.

    Het College publiceert jaarlijks een actueel overzicht van de tarieven als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 5.5.4 - Verhuis- en herinrichtingskosten

  • 1.

    Alleen verhuis- en inrichtingskosten die het gevolg zijn van een verhuizing als bedoeld in artikel 9.4 eerste lid van de Verordening komen voor vergoeding in aanmerking.

  • 2.

    De hoogte van een persoonsgebonden budget voor verhuis- en herinrichtingskosten, tijdelijke huisvesting, verhuizing en inrichting, en de tegemoetkoming voor woningsanering (vloerbedekking en raambedekking), wordt vastgesteld op basis van een door cliënt ingediende declaratie als onderdeel van het budgetplan.

Artikel 5.5.5 - Deelnemen aan maatschappelijke verkeer

  • 1.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget voor de cliënt die gebruik kan maken van het collectief georganiseerd regiotaxivervoer én die gebruik wil maken van een persoonsgebonden budget, is gelijk aan de waarde van 384 zones met de regiotaxi, minus een eigen aandeel in de kosten ter hoogte van de kosten van het reguliere openbaar vervoer. Het budgetplan bepaalt de precieze hoogte van het persoonsgebonden budget, op grond van het aantal zones dat de cliënt maximaal nodig heeft ter compensatie van de vervoersbehoefte.

  • 2.

    Uitzonderingen bij verstrekken van een persoonsgebonden budget voor collectief vervoer lid 1:

    • a.

      cliënten die naast collectief vervoer ook een hulpmiddel ten behoeve van het verplaatsen in de nabije omgeving in gebruik hebben, ontvangen 50% van het in lid 1 genoemde aantal zones;

    • b.

      voor zover partners beiden in aanmerking komen voor het persoonsgebonden budget en de vervoersbehoefte vrijwel geheel samenvalt, wordt het persoonsgebonden budget als bedoeld in lid 1 beperkt tot ieder 50% van het in lid 1 genoemde aantal zones;

    • c.

      voor zover partners beiden in aanmerking komen voor een persoonsgebonden budget en de vervoersbehoefte gedeeltelijk samenvalt, zal nader worden bepaald welk deel samenvalt en welk deel voor een persoonsgebonden budget ieder in aanmerking kan komen;

  • 3.

    Voor cliënten die géén gebruik kunnen maken van collectief vervoer (regiotaxi) en gebruik moeten maken van het individuele taxivervoer wordt op basis van een budgetplan per jaar de hoogte van het persoonsgebonden budget vastgesteld.

  • 4.

    Cliënten die géén gebruik kunnen maken van het collectief vervoer en aangewezen zijn op een eigen auto, kunnen in aanmerking komen voor een aanpassing van de eigen auto. Er wordt beoordeeld of de aanpassing nog verantwoord is met het oog op de technische staat en de verwachte levensduur van de auto. Uitbetaling vindt plaats aan de aanvrager op basis van een door het college akkoord bevonden offerte of factuur.

Artikel 5.5.6 Aanpassingskosten woonwagens en woonschepen

  • 1.

    Het College kan op aanvraag een persoonsgebonden budget toekennen voor de aanpassingskosten van een woonwagen of woonschip indien:

    • a.

      de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip nog minimaal vijf jaar is;

    • b.

      de stand- en ligplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt.

  • 2.

    Indien niet wordt voldaan aan de in het vorige lid onder a. of b. genoemde termijnen, kan het college toch besluiten een persoonsgebonden budget toe te kennen. De hoogte van het persoonsgebonden budget bedraagt niet meer dan € 6.000,00.

Artikel 5.6 Persoonsgebonden budget en kwaliteit

  • 1.

    Bij de verstrekking van een persoonsgebonden budget voor een hulpmiddel, een woningaanpassing of diensten dient te worden voldaan aan de door het College gestelde voorwaarden voor wat betreft de kwaliteit als bedoeld in de wet. Daaronder wordt in ieder geval verstaan dat de maatwerkvoorziening:

    • a.

      als veilig, doeltreffend en cliëntgericht kan worden aangemerkt;

    • b.

      wordt afgestemd op de individuele situatie van de cliënt;

    • c.

      wordt verstrekt in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      wordt verstrekt met respect voor en met inachtneming van de rechten van de cliënt.

  • 2.

    Indien het college op basis van het gesprek en het daarbij behorend opgestelde verslag tot het oordeel komt dat de cliënt als een zeer kwetsbaar persoon moet worden gezien, kunnen in aanvulling op het vorige lid, nadere aanvullende voorwaarden, waaronder een verklaring omtrent het gedrag, worden gesteld.

Artikel 5.7 Uitwerking begrip bemiddelingsbureaus

Onder (administratieve) bemiddelingsbureaus als bedoeld in artikel 5.1, lid 3 onder b van de Verordening worden ook tussenpersonen/belangenbehartigers verstaan.

 

Hoofdstuk 7 – Hulp bij schoon en leefbaar huis, wordt ingetrokken en komt te luiden als volgt:

HOOFDSTUK 7 - HULP BIJ SCHOON EN LEEFBAAR HUIS

Artikel 7.1 Maatschappelijke ondersteuning

Het college kan aan de cliënt die aanspraak heeft op maatschappelijke ondersteuning een maatwerkvoorziening verlenen in de vorm van huishoudelijke ondersteuning.

Artikel 7.2 Specifieke criteria

  • 1.

    Een cliënt komt niet in aanmerking voor huishoudelijke ondersteuning indien tot de leefeenheid van de cliënt één of meer personen behoren die naar oordeel van het college gebruikelijk hulp kunnen verlenen.

  • 2.

    De cliënt of een persoon die behoort tot diens leefeenheid kunnen in aanmerking komen voor kortdurende huishoudelijke ondersteuning als bedoeld in dit hoofdstuk indien zij naar oordeel van het college leerbaar zijn.

  • 3.

    De maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in het tweede lid is gericht op het versterken of verbeteren van de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Daaronder kan ook toeleiding naar algemene voorzieningen of voorliggende voorzieningen worden verstaan.

  • 4.

    Bij het oordeel van het college of gebruikelijke hulp kan worden gevergd wordt onverminderd de definitie in ieder geval rekening gehouden met:

    • a.

      de aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte;

    • b.

      de leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen;

    • c.

      de leerbaarheid van de cliënt en/of de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd.

Artikel 7.3 Huishoudelijke ondersteuning

  • 1.

    De te bereiken resultaten van huishoudelijke ondersteuning worden slechts geboden indien deze gericht zijn op:

    • a.

      het kunnen wonen in een huis dat schoon is. Dit geldt ten aanzien van de ruimten die nodig zijn voor het normale gebruik van de woning. Om dit resultaat te bereiken kan maatschappelijke ondersteuning worden geboden bij het verrichten van lichte en/of zware huishoudelijke taken;

    • b.

      het voorzien zijn van de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt, evenals toilet- en schoonmaak artikelen. Ook de noodzakelijke bereiding van maaltijden kan hieronder vallen;

    • c.

      het aanwezig zijn van gewassen, al dan niet gestreken en zo nodig opgevouwen of opgehangen kleding. Om dit resultaat te bereiken kan ondersteuning worden geboden bij het wassen, strijken en opruimen van de was;

    • d.

      de dagelijkse gebruikelijke hulp voor in het huishouden aanwezige minderjarige kinderen. Om dit resultaat te bereiken kan tijdelijk ondersteuning worden verleend, tenzij de cliënt gebruik kan maken van aanwezige en bruikbare voor-, tussen- en naschoolse opvang, kinderopvang of andere opvangmogelijkheden.

Artikel 9.4 Criterium primaat van verhuizen, wordt ingetrokken en komt te luiden als volgt:

Artikel 9.4 Criterium primaat van verhuizen

  • 1.

    Het college kan het primaat van verhuizen toepassen indien de kosten van een noodzakelijke woningaanpassing niet als de goedkoopst passende bijdrage is aan te merken.

  • 2.

    Indien de kosten van de woningaanpassing meer dan € 6.000,00 bedragen, zal het college onderzoeken of het primaat van verhuizen kan worden toegepast.

  • 3.

    Het college kan de cliënt op wie het primaat als bedoeld in het eerste lid van toepassing is zonder aanvraag in aanmerking brengen voor een tegemoetkoming als bedoeld in hoofdstuk 12 van de verordening.

  • 4.

    De cliënt kan voor een woningaanpassing in aanmerking komen indien blijkt dat verhuizing als bedoeld in het eerste lid niet binnen een redelijke en/of medische aanvaardbare termijn mogelijk is.

Artikel 9.6 Afschrijvingsperioden en de hoogte van de vergoeding, wordt toegevoegd:

Artikel 9.6 Afschrijvingsperioden en de hoogte van de vergoeding

  • 1.

    Onverminderd de toepassing van artikel 9.3 vierde lid onder f worden voor woonvoorzieningen op basis van de economische levensduur afschrijvingsperioden gehanteerd voor vervanging van de keuken en badkamer.

  • 2.

    De hoogte van de vergoeding wordt volgens onderstaande methodiek berekend:

    0 - < 5 jaar: 100 %

    5 - < 10 jaar: 75 %

    10 - < 15 jaar: 50 %

    15 - < 20 jaar: 25 %

    >20 jaar: 0% (in verband met economische afschrijving)

Hoofdstuk 11 – Bijdrage in de kosten, wordt ingetrokken en komt te luiden als volgt:

HOOFDSTUK 11 - BIJDRAGE IN DE KOSTEN

Artikel 11.1 Maatwerkvoorziening

  • 1.

    De cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget.

  • 2.

    De cliënt is geen bijdrage in de kosten verschuldigd voor:

    • a.

      rolstoel;

    • b.

      financiële tegemoetkoming meerkosten;

    • c.

      wanneer de hulpmiddelen zijn bedoeld voor een persoon die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, met als uitzondering hierop de woningaanpassingen;

    • d.

      een voorziening in gemeenschappelijke ruimtes van wooncomplexen.

  • 3.

    Indien een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget wordt verleend ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt, is de bijdrage verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen; en

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 4.

    De bijdrage voor de opvang wordt geïnd door de instantie die de opvang biedt.

Artikel 11.2 Verschuldigde eigen bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening

  • 1.

    De bijdrage in de kosten is verschuldigd met inachtneming van de regels waaronder het bijdrageplichtig inkomen als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit.

  • 2.

    De bijdrage in de kosten bedraagt niet meer dan de kostprijs van de maatwerkvoorziening.

  • 3.

    Onder de kostprijs van de maatwerkvoorziening is inbegrepen een door het College te bepalen bedrag voor instandhoudingskosten die aan de maatwerkvoorziening zijn verbonden.

  • 4.

    De bijdrage in de kosten is ten hoogste gelijk aan de maximale bedragen zoals opgenomen in het Uitvoeringsbesluit en volgen telkens de aanpassingen door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Artikel 11.3 Periode waarover eigen bijdrage is verschuldigd

  • 1.

    De periode waarover voor een hulpmiddel, woningaanpassingen, de tegemoetkoming voor verhuis- en/of inrichtingskosten en aanpassingen aan de eigen auto een eigen bijdrage is verschuldigd, is de periode totdat de kostprijs is betaald.

  • 2.

    De periode waarover voor een voorziening in de vorm van een geleverde dienst een eigen bijdrage is verschuldigd, is de periode van gebruiksduur.

  • 3.

    Wanneer de cliënt gebruik maakt van een hulpmiddel via zorg in natura en dit hulpmiddel wordt door de gemeente gehuurd, dan geldt de eigen bijdrage per vier weken op basis van het maandbedrag dat de gemeente betaalt aan de leverancier van het hulpmiddel, bijvoorbeeld een scootmobiel.

  • 4.

    Voor dure woningaanpassingen van meer dan € 6.000,00 wordt de eigen bijdrage gebaseerd op een afschrijvingstermijn van 20 jaar.

Artikel 11.4 Algemene voorziening

  • 1.

    Het college int geen bijdrage voor algemene voorzieningen.

  • 2.

    De aanbieder van de algemene voorziening kan een bijdrage vragen in de kosten voor maaltijdvoorzieningen en de klussendienst. Deze mag niet hoger zijn de kostprijs.

Artikel 11.5 Kostprijs

  • 1.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening is gelijk aan de prijs waarvoor de gemeente de maatwerkvoorziening afneemt of aanschaft van een (gecontracteerde) aanbieder, inclusief de bijkomende kosten.

  • 2.

    De kostprijs van een persoonsgebonden budget is gelijk aan het bedrag van het persoonsgebonden budget.

Hoofdstuk 12 – Tegemoetkoming meerkosten, wordt ingetrokken en komt te luiden als volgt:

HOOFDSTUK 12 - TEGEMOETKOMING MEERKOSTEN

Artikel 12.1 Aanspraak

  • 1.

    De persoon met een beperking of chronisch psychisch of psychosociaal probleem kan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de met die beperking of chronisch psychisch of psychosociaal probleem verband houdende aantoonbare of aannemelijke meerkosten ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie voor:

    • a.

      verhuiskosten en/of inrichtingskosten;

    • b.

      een sportrolstoel; of

    • c.

      reiskosten in verband met het gebruik van het aanvullend openbaar vervoer in verband met deelname aan het maatschappelijk verkeer als bedoeld in hoofdstuk 10 van de verordening;

    • d.

      andere kostencategorieën als bedoeld in a tot en met c die in hun onderlinge samenhang betrekking hebben op stapelingseffecten en leiden tot meerkosten.

  • 2.

    De persoon als bedoeld in het eerste lid kan slechts aanspraak maken op een tegemoetkoming indien deze persoon geen aanspraak heeft of kan hebben op een vergoeding van de (meer)kosten op grond van een voorliggende voorziening.

  • 3.

    De persoon als bedoeld in het eerste lid kan slechts aanspraak maken op een tegemoetkoming verhuiskosten en/of inrichtingskosten voor zover op deze persoon het primaat van verhuizen van toepassing is als bedoeld in artikel 9.4 eerste lid van de verordening.

  • 4.

    De tegemoetkoming voor verhuiskosten en/of inrichtingskosten wordt niet eerder uitbetaald nadat de persoon als bedoeld in het derde lid is verhuisd naar de voor hem meest geschikte beschikbare woning gelet op zijn beperkingen in het normale gebruik van de woning.

Artikel 12.2 Aanvraag

  • 1.

    De tegemoetkoming wordt op aanvraag verleend.

  • 2.

    De tegemoetkoming voor een sportrolstoel wordt slechts eens per drie jaar verleend.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming verhuiskosten en/of inrichtingskosten toekennen in het besluit waarin het primaat van verhuizen wordt toegepast als bedoeld in artikel 12.1 van de verordening.

  • 4.

    Het College kan aan de persoon als bedoeld in artikel 12.1 eerste lid een financiële tegemoetkoming in de meerkosten op aanvraag verlenen. Onverminderd artikel 12.1 tweede lid heeft de hoogte van de tegemoetkoming als bedoeld in artikel 12.1 eerste lid onder d van de verordening betrekking op:

    • a.

      het verschuldigde volledig verplicht eigen risico op grond van de Zorgverzekeringswet;

    • b.

      verschuldigde eigen bijdrage(n) op grond van de Regeling zorgverzekering, Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 of Wet langdurige zorg.

  • 5.

    De aanvraag om een tegemoetkoming als bedoeld in het vorige lid kan worden ingediend in het laatste kwartaal van het kalenderjaar waarop de kosten betrekking hebben tot uiterlijk zes maanden na afloop van dat kalenderjaar.

Artikel 12.3 Hoogte financiële tegemoetkoming eigen risico en eigen bijdrage

De hoogte van de tegemoetkoming als bedoeld in artikel 12.2 lid 4 bedraagt maximaal:

  • a.

    € 150,00 per kalenderjaar voor een alleenstaande met een bruto jaarinkomen tot € 24.000,00 als hij in dat jaar het volledig verplicht eigen risico heeft betaald voor de zorgkostenverzekering en de voor hem geldende maximale bijdrage voor een maatwerkvoorziening aan het CAK betaald;

  • b.

    € 150,00 per kalenderjaar per persoon van een meerpersoonshuishouden met een bruto gezinsinkomen tot € 34.000,00 als in dat jaar het volledige verplicht eigen risico is betaald voor de zorgverzekering en de voor hem geldende maximale bijdrage voor een maatwerkvoorziening aan het CAK betaald;

  • c.

    Als bewijs van het inkomen is een inkomensverklaring (voorheen IB60-verklaring) over het jaar voorafgaand aan het jaar van de aanvraag nodig. Deze kan aangevraagd worden via de BelastingTelefoon. Tenzij de aanvrager middels bewijsstukken kan aantonen dat het jaarinkomen in betreffend jaar is gedaald onder het bruto gezinskomen zoals vermeld in lid a en lid b van dit artikel.

Artikel 12.4 Hoogte financiële tegemoetkoming in de meerkosten bij aanschaf van een sportvoorziening.

De aanschaf van een sportvoorziening bedraagt maximaal € 3.500,- voor een periode van minimaal drie jaar, hiervan wordt ook het onderhoud betaald. Uitbetaling vindt plaats aan de aanvrager op basis van een door het college akkoord bevonden offerte of factuur;

Artikel 12.5 Hoogte financiële tegemoetkoming in de meerkosten bij de aanschaf van een hulphond

De vergoeding van de kosten van een hulphond als hulpmiddel om deel te kunnen nemen aan het maatschappelijk verkeer bedraagt maximaal € 445,00.

 

Artikel 16.2 Indexering, wordt ingetrokken en komt te luiden als volgt:

Artikel 16.2 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel II

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die waarop zij is bekend gemaakt.

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Wassenaar gehouden op 13 maart 2018.

de griffier,

drs. G. de Schipper-Tinga

de voorzitter,

J.F. Koen

Naar boven