Beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning Waalwijk 2018

Het College van Waalwijk, gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Verordening Maatschappelijke ondersteuning Waalwijk 2018, besluit vast te stellen de volgende:"Beleidsregels Maatschappelijke ondersteuningWaalwijk 2018".

 

Inhoud

Hoofdstuk 1. Algemeen 3

1.1 Definities en begrippen 3

1.2 Algemene inleiding 3

Hoofdstuk 2. Procedure 4

2.1 Melding hulpvraag 4

2.2 Onderzoek en gesprek 4

2.3 Het verslag 6

2.4 Aanvraag 6

2.5 Beschikking 6

Hoofdstuk 3. Afwegingskader voor een maatwerkvoorziening 7

3.1 Woonplaatsbeginsel 7

3.2 Langdurig noodzakelijk 7

3.3 Gebruikelijke hulp 8

3.4 Voorliggende voorzieningen 8

3.5 Maatwerkvoorzieningen 10

3.6 Hulp bij het huishouden 13

3.7 Goedkoopst adequate maatwerkvoorziening 15

3.8 Collectieve voorzieningen 16

3.9 Verantwoordelijkheden cliënt versus college 16

Hoofdstuk 4. Regels voor een persoonsgebonden budget (pgb) bij een maatwerkvoorziening 16

4.1 Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb 16

4.2 Voorlichting 18

4.3 Eigen verantwoordelijkheden van de budgethouder 18

4.4 Trekkingsrecht 19

4.5 Inzetten sociaal netwerk of mantelzorgers 19

4.6 Hoogte pgb maatwerkvoorziening voor materiële voorzieningen (rolstoelen, losse woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningen) 20

4.7 Controle 21

4.8 Herziening of intrekking beschikking 21

Hoofdstuk 5. Regels voor bijdrage voor maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen 22

5.1 Eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen 23

5.2 Eigen bijdrage algemene voorzieningen 24

Hoofdstuk 6. Tegemoetkomingen 24

6.1 Gemeentepolis 24

6.2 Mantelzorgondersteuning 25

Hoofdstuk 7. Klachtprocedure 26

Hoofdstuk 8. Slotbepaling 26

Bijlage 1. Definities 28

Bijlage 2 Normtijden maatwerkvoorziening Hulp bij het Huishouden 30

Bijlage 3 Indicatiestelling en tarieven maatwerkvoorziening wonen 33

Bijlage 4. Indicatiestelling en omvang maatwerkvoorzieningen vervoer 38

Bijlage 5 Indicatiestelling maatwerkvoorzieningen begeleiding, verblijf e.d. 41

Bijlage 6. Lijst met algemene gebruikelijke voorzieningen (niet limitatief) 47

 

Hoofdstuk 1. Algemeen  

1.1 Definities en begrippen

Alle definities die in deze beleidsregels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning Waalwijk 2018.

Waar “hij” staat kan ook “zij” gelezen worden.

 

1.2 Algemene inleiding  

De Verordening Maatschappelijke ondersteuning Waalwijk 2018 geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Deze wet maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en financiële decentralisatie naar gemeenten van de AWBZ-zorg. Daarnaast wordt met deze wet een omslag gemaakt van een stelsel gebaseerd op een wettelijk recht op zorg (aanspraak), naar een stelsel op basis van een ondersteuning door gemeenten (voorziening). Het wettelijke recht op zorg en individuele aanspraken op zorg worden hierbij vervangen door ondersteuning waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (maatwerk).

Het doel van het zorgstelsel blijft echter onverminderd overeind: inwoners krijgen waar nodig tijdig, bij hun situatie passende hulp, met als beoogd doel er voor te zorgen de eigen kracht van de inwoner en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het huishouden te versterken.

De Wmo 2015 schrijft in artikel 2.1.3, eerste lid, voor dat de gemeente per verordening de regels dient vast te stellen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het verplichte gemeentelijke beleidsplan met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning. In de verordening dient overeenkomstig de artikelen 2.1.3, tweede tot en met vierde lid, 2.1.4, derde en zevende lid, en 2.1.6, van de wet in ieder geval bepaald te worden:

• op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een persoon voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt;

• op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

• welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, inclusief eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten;

• ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van personen vereist is;

• ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van personen over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn vereist is;

• op welke wijze personen of hun vertegenwoordigers worden betrokken bij de uitvoering van de wet, voorstellen voor beleid kunnen doen, gevraagd en ongevraagd advies kunnen uitbrengen over verordeningen en beleidsvoorstellen, worden voorzien van ondersteuning en deel kunnen nemen aan periodiek overleg;

• onderwerpen voor de agenda van dit overleg kunnen aanmelden;

• worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.

• op welke wijze de kostprijs van een maatwerkvoorziening wordt berekend en

• op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers in de gemeente.

Aan een eventuele aanvraag voor een maatwerkvoorziening, gaat een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning vooraf (artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet).

Ter verduidelijking (artikel 1.1.1, eerste lid, van de wet):

“In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Maatschappelijke ondersteuning:

1°. bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,

2°. ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,

3°. bieden van beschermd wonen en opvang.”

In het Transitieplan voor het sociaal domein in Waalwijk: Andere kijk, goed voor elkaar (hierna: Transitieplan) en het Beleidsplan Maatschappelijke ondersteuning Waalwijk 2015 (hierna: Beleidsplan) is het te voeren beleidskader vastgesteld door de gemeenteraad. In de Verordening Maatschappelijke ondersteuning Waalwijk 2018 (hierna: Verordening) wordt de wet verder uitgewerkt op gemeentelijk niveau. In deze verordening wordt verwezen naar nadere uitwerking en regels over de uitvoering van de Wet door het college. In de nu voorliggende beleidsregels is deze nadere uitwerking opgenomen.

Het Transitieplan, het Beleidsplan, de Verordening en de beleidsregels zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Deze beleidsregels zullen zoveel mogelijk de opbouw van de Verordening volgen.

 

Hoofdstuk 2. Procedure  

2.1 Melding hulpvraag  

Wanneer een cliënt behoefte heeft aan hulp of ondersteuning kan hij de WaalWijzer raadplegen via https://www.waalwijzer.nl/. De WaalWijzer biedt handvatten bij het vinden van ondersteuning die de inwoner zelf kan organiseren en helpt daarbij met het slim oplossen van de vraag waarmee men zelf verder kan (zie Transitieplan: Hulpwijzer). De WaalWijzer is altijd en voor iedereen toegankelijk. Als blijkt dat het probleem niet voldoende is opgelost, kan er een melding van de hulpvraag worden gedaan. De procedure omtrent melding en aanvraag wordt door de Wmo 2015 geregeld in artikelen 2.3.2 tot en met 2.3.4 van de Wmo. De melding van een hulpvraag kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch worden gedaan. De ontvangst van de melding wordt altijd bevestigd.

 

2.1.1. Persoonlijk plan en cliëntondersteuning  

De cliënt wordt tevens gewezen op de mogelijkheid om binnen zeven dagen na de melding een persoonlijk plan in te dienen (artikel 2.3.2, tweede lid, van de Wmo), waarna een onderzoek door team WijZ (Werk en inkomen, jeugdhulp en zorg) namens het college volgt. Daarnaast wordt de cliënt gewezen op de mogelijkheid om gratis gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning. Door het opstellen van een persoonlijk plan wordt de cliënt gestimuleerd om na te denken over zijn ondersteuningsvraag, deze uit te werken en te concretiseren, en tevens het doelbereik en daarmee de kwaliteit ervan te evalueren. De gemeente beoordeelt of dit plan voldoet. Het goedgekeurde persoonlijk plan wordt onderdeel van het verslag.

 

2.2 Onderzoek en gesprek  

De melding van de hulpvraag wordt opgepakt door team WijZ. Binnen 6 weken na ontvangst van de melding wordt er door een medewerker van team WijZ een gesprek gevoerd met de cliënt, de melder en waar mogelijk ook de mantelzorger(s) of ondersteuning van de mantelzorgcoach of andere cliëntondersteuner. Het is van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Tevens is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de cliënt wordt verricht, mede op basis van een eventueel reeds door cliënt ingediend persoonlijk plan en gegevens uit vooronderzoek.

Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de cliënt te krijgen. Indien nodig voor het onderzoek, kan er sprake zijn van meerdere opeenvolgende gesprekken. Het gesprek vindt bij voorkeur plaats in de woonomgeving van de cliënt. Het brede gesprek is het uitgangspunt tijdens het uitgebreide onderzoek naar de situatie van de cliënt. In het gesprek is onder andere aandacht voor:

- de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;

- het gewenste resultaat van de hulpvraag;

- de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp te voorzien in zijn behoefte/hulpvraag;

- de mogelijkheid om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn situatie;

- de behoefte aan ondersteuning van de mantelzorger(s) van de cliënt;

- de mogelijkheid om gebruik te maken van voorliggende voorzieningen: algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of andere voorzieningen;

- de mogelijkheden om te komen tot zo goed mogelijke afstemming met andere voorzieningen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen.

Indien de hulpvraag alleen kan worden opgelost door middel van een maatwerkvoorziening:

- de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget (pgb)en de gevolgen daarvan;

- welke eigen bijdrage voor de cliënt van toepassing is.

De medewerker van team WijZ doet op basis van de gegevens uit het brede gesprek nader onderzoek om te bepalen of de cliënt een voorziening of dienst op grond van de Wmo nodig heeft. Het aanvragen van een medisch advies of een advies van een andere deskundige, eventueel bij het door de gemeente gecontracteerde bureau voor sociaal medisch advies, kan onderdeel uitmaken van het onderzoek. Het onderzoek vindt zo spoedig mogelijk plaats, en moet binnen zes weken na ontvangst van de melding afgerond zijn. De uitkomst van het onderzoek kan zijn dat een maatwerkvoorziening voor de hand ligt, maar dit hoeft niet altijd het geval te zijn.

Indien er geen mogelijkheden zijn om de hulpvraag op te lossen anders dan door middel van een maatwerkvoorziening, zal een medewerker van team WijZ samen met de cliënt verder uitzoeken welke voorziening precies het meest passend is in de situatie van de cliënt. Een passing van een voorziening (bijvoorbeeld een rolstoel), een haalbaarheidstraining voor het gebruik of het inmeten van een hulpmiddel, of een offerte laten opmaken door een (woningaanpassings)bedrijf kan ook onderdeel uitmaken van het onderzoek. 

 

2.3 Het verslag

Het onderzoek/gesprek wordt afgesloten met een verslag. Hierin is opgenomen wat de persoonlijke situatie is van de cliënt, wat verder besproken is en welke afspraken gemaakt zijn. Denk hierbij ook aan het inzetten van voorliggende voorzieningen of het aanspreken van het sociaal netwerk voor ondersteuning of hulp en aanvullende maatwerkvoorzieningen die eventueel (nog) noodzakelijk zijn voor de cliënt. Opmerkingen over de afspraken of aanvullende vragen kunnen in het verslag worden vermeld. De cliënt ontvangt het verslag.

Een door de cliënt ondertekend verslag kan door het college eveneens als aanvraag voor een maatwerkvoorziening worden beschouwd, uiteraard indien een maatwerkvoorziening aan de orde is. Het ondertekende verslag kan als een praktisch en juridisch document worden gebruikt, conform de eisen die hieraan zijn gesteld op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

 

2.4 Aanvraag  

Het document dat gebruikt wordt voor het verslag dient tevens als aanvraagformulier voor een maatwerkvoorziening, indien de betreffende aanvraag hieruit blijkt. Een aanvraag kan door de gemeente in behandeling worden genomen, indien:

a. deze is voorzien van vermelding om welke maatwerkvoorziening(en) het gaat;

b. deze is voorzien van ondertekening door de cliënt of diens wettelijke vertegenwoordiger;

c. deze is voorzien van naam, geboortedatum en BSN van de cliënt of diens wettelijk vertegenwoordiger;

d. is voldaan aan de identificatieplicht van de cliënt of diens wettelijk vertegenwoordiger (conform artikel 8, tweede lid van de Verordening en artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht).

Wanneer een aanvraag niet volledig wordt ingediend wordt op grond van artikel 4:5 van de Awb verzocht om aanvulling van de aanvraag. De datum van indiening van de oorspronkelijke aanvraag is bepalend. Wanneer de aanvraag niet wordt aangevuld binnen de gestelde termijn, kan het college de aanvraag buiten behandeling stellen.

Indien de gemeente een aanvraag ontvangt die door een ander bestuursorgaan behandeld moet worden, heeft de gemeente een doorzendplicht (artikel 2:3 Awb).

Bij de aanvraag wordt tevens aangegeven of de voorkeur uit gaat naar Zorg in Natura (ZiN) of een persoonsgebonden budget (pgb).

 

2.5 Beschikking

Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan niet worden gedaan voordat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na ontvangst van de melding.

De cliënt ontvangt binnen twee weken na het indienen van de aanvraag een schriftelijke beslissing, de beschikking. Indien deze termijn overschreden dreigt te worden, zal de cliënt voor afloop van de termijn -op grond van artikel 4:14 Awb- schriftelijk geïnformeerd worden over een verlenging met maximaal 8 weken.

1. In de beschikking staat:

a. de aanvraagdatum;

b. de beslissing;

c. de motivering van de beslissing;

d. informatie over effectuering van het besluit;

e. informatie over de te betalen eigen bijdrage.

2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

a. welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

b. wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

c. wat de motivering is voor de verstrekte voorziening(en);

d. hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing;

e. welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

a. voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;

b. welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

c. wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

d. de periode waarvoor deze toekenning geldt of de termijn waarbinnen de voorzieningen aangeschaft dient te zijn; en

e. de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

Als sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd. Deze informatie dient uitsluitend ter informatie aan de cliënt. Het college neemt niet de hoogte van de bijdrage in de kosten in de beschikking op. Dat loopt immers via het CAK, evenals de mogelijkheid van bezwaar en beroep daartegen bij het CAK.

Tegen zowel het besluit van het CAK als de gemeente zijn bezwaar en beroep volgens de Awb mogelijk. Deze mogelijkheid is opgenomen in de beschikking. Als de cliënt dit wenst, wordt hij hierover geïnformeerd tijdens het gesprek met team WijZ.

 

Hoofdstuk 3. Afwegingskader voor een maatwerkvoorziening  

Bij het vaststellen of er een maatwerkvoorziening nodig is, wordt een aantal stappen doorlopen, zoals vermeld in paragraaf 2.2 in deze Verordening, over het onderzoek. Wanneer de eigen kracht, het sociale netwerk en voorliggende voorzieningen niet voldoende zijn, komt een voorziening in het kader van de Wmo 2015 in beeld: een maatwerkvoorziening, afhankelijk van de zwaarte en complexiteit van de problematiek. Als een maatwerk voorziening noodzakelijk is, zal beoordeeld moeten worden waaruit deze moet bestaan.

3.1 Woonplaatsbeginsel  

Een voorwaarde om voor een maatwerkvoorziening in aanmerking te komen is dat de cliënt zijn hoofdverblijf in de gemeente Waalwijk heeft. De cliënt moet ingeschreven staan in de Basisregistratie personen (Brp) van de gemeente Waalwijk. Een hoofdverblijf betekent volgens jurisprudentie meer dan alleen ingeschreven staan in de Brp: de cliënt moet daadwerkelijk het grootste deel van de tijd in de gemeente verblijven. Als de cliënt kan aantonen dat hij op korte termijn in Waalwijk komt wonen, kan -als hij nog niet staat ingeschreven in de Brp- de aanvraag in behandeling worden genomen. Er wordt dan wel een termijn afgesproken waarbinnen de inschrijving in de Brp geregeld moet zijn.

 

3.2 Langdurig noodzakelijk  

De voorzieningen of diensten moeten langdurig noodzakelijk zijn voor ondersteuning van de cliënt. Er moet worden vastgesteld dat er sprake is van beperkingen, waardoor de cliënt niet kan deelnemen aan het leven van alle dag. Onder ‘langdurig’ wordt over het algemeen verstaan langer dan 6 maanden of dat er sprake is van een blijvende situatie. Onder een ‘blijvende situatie’ wordt ook de terminale levensfase verstaan.

Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig, zal per situatie verschillen. Als de verwachting is dat de cliënt na enige tijd zonder de benodigde ondersteuning, hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag van kortdurende noodzaak worden uitgegaan. Ook wordt in het gesprek besproken of een beroep gedaan kan worden op de zorgverzekering van de cliënt.

 

3.3 Gebruikelijke hulp  

Van partners, ouders, kinderen en andere huisgenoten wordt normaal gesproken verwacht dat zij cliënten ondersteunen bij de activiteiten die de cliënt niet kan uitvoeren. Dit wordt gebruikelijke hulp genoemd. De omvang en inhoud van de gebruikelijke hulp is afhankelijk van de leefeenheid van de cliënt. Hoe intiemer een relatie binnen de leefeenheid, hoe meer hulp verwacht mag worden. Wanneer de hulpvraag de gebruikelijke hulp overstijgt, kan een algemene voorziening of maatwerkvoorziening worden ingezet.

 

3.4 Voorliggende voorzieningen  

Wanneer blijkt dat de cliënt niet op eigen kracht of met hulp van het sociaal netwerk tot een oplossing kan komen, wordt beoordeeld of er andere voorliggende voorzieningen zijn, waarmee de hulpvraag kan worden opgelost, waaronder algemeen gebruikelijke voorzieningen, andere voorzieningen en algemene voorzieningen.

 

3.4.1 Algemeen gebruikelijke voorzieningen  

Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening indien de maatwerkvoorziening voor de cliënt algemeen gebruikelijk is. Met het criterium algemeen gebruikelijk wordt beoogd te voorkomen dat het college een voorziening verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van betrokken cliënt, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken. Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:

• de voorziening is in de reguliere handel verkrijgbaar;

• de voorziening is niet speciaal voor personen met een beperking bedoeld;

• de voorziening is niet duurder dan vergelijkbare producten.

In individuele gevallen kan een voorziening die op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, vanwege omstandigheden aan de kant van de cliënt toch niet als algemeen gebruikelijk worden beschouwd.

Er zijn verschillende diensten die aan de hand van de jurisprudentie als algemeen gebruikelijk kunnen worden gezien Voorbeelden hiervan zijn de bezorgservice van supermarkten, verschillende maaltijdbezorgdiensten en een was- en strijkservice.

Bepaalde producten kunnen ook als algemeen gebruikelijke voorziening worden gezien. Een fiets met elektrische trapondersteuning is een voorbeeld: een dergelijke fiets wordt ook gebruikt door mensen zonder beperkingen (bijvoorbeeld door mensen die een lange afstand naar hun werk of school moeten fietsen). Een dergelijke fiets is gewoon bij de fietsenwinkel te koop en weliswaar duurder dan een gewone fiets, maar over het algemeen wel betaalbaar voor de meeste mensen. Daarnaast is er een ruim aanbod in tweedehandsfietsen, waardoor ook mensen met beperkte middelen deze kunnen aanschaffen. Team WijZ kan samen met de cliënt kijken of de cliënt deze algemeen gebruikelijke voorzieningen kan gebruiken. Een uitgebreider overzicht van mogelijke algemeen gebruikelijke voorzieningen staat in Bijlage 6.

 

3.4.2 Andere voorzieningen

Voorliggend op de Wmo zijn ook andere wettelijke regelingen, zoals bijvoorbeeld de Wet langdurige zorg (Wlz), de Zorgverzekeringswet (Zvw) of Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Indien de cliënt hier aanspraak op kan maken voor de specifieke hulpvraag, zal er op grond van de Wmo geen voorziening worden verstrekt

 

3.4.3 Algemene voorzieningen  

Ten slotte zijn ook algemene voorzieningen, op grond van artikel 2.2.1 tot 2.2.4 van de Wmo 2015, voorliggend op maatwerkvoorzieningen. Algemene voorzieningen zijn diensten of activiteiten die, zonder uitgebreid voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk zijn en die gericht zijn op maatschappelijke ondersteuning. Van een algemene voorziening kan worden gesproken als de gemeente contracten heeft met aanbieders voor deze voorziening en de cliënt niet tegen het volle tarief een overeenkomst hoeft te sluiten met een aanbieder.

De cliënt komt niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening indien er een algemene voorziening is die:

• daadwerkelijk beschikbaar is voor de cliënt;

• financieel gedragen kan worden door de cliënt; en

• passend en toereikend is voor de cliënt.

Het college moet beoordelen of de cliënt in redelijkheid de algemene voorziening kan betalen. Het is vervolgens aan de cliënt om dit te weerleggen. De cliënt moet aannemelijk maken dat de algemene voorziening financieel niet gedragen kan worden. Vaak worden deze voorzieningen (deels) gesubsidieerd door de gemeente vanuit Wmo-budget, en worden deze voorzieningen uitgevoerd door maatschappelijke partners van de gemeente. Wanneer de algemene voorziening niet voldoet, kan een maatwerkvoorziening overwogen worden.

De Wmo 2015 onderscheidt de volgende algemene voorzieningen:

1. algemene voorzieningen ter bevordering van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang;

2. cliëntondersteuning; en

3. op ieder moment van de dag telefonisch en elektronisch een luisterend oor en advies.

De voorzieningen onder 1 houden in gemeente Waalwijk onder andere in:

a. Veilig Thuis (op grond van hoofdstuk 4 uit de Wmo 2015): dit is het meldpunt waar iedereen (zowel inwoners als professionals) 24 uur per dag, 7 dagen per week, terecht kan voor het melden van zorgen om kinderen en/of hun ouders bij vermoedens van kindermishandeling of andere vormen van huiselijk geweld. Inwoners kunnen hier ook terecht voor het inwinnen van advies. Veilig Thuis zal bij een vermoeden van relevante problematiek een vervolgonderzoek starten en contact opnemen met de betreffende hulpverlenende instanties in de gemeente om actie te ondernemen. Daarnaast is bij Veilig Thuis een vertrouwensarts aangesteld die via de telefoondienst van Veilig Thuis te benaderen is.

b. Scootmobieluitleenpunt bij winkelcentrum De Els: dit is een fysiek punt waar inwoners een scootmobiel of een duwrolstoel kunnen lenen. Om een scootmobiel te lenen is een Wmo-vervoerspas of invalideparkeerkaart én een geldig ID-bewijs nodig.

c. Rolstoelpool voor transportrolstoelen bij:

- Winkelcentrum De Els

- Woonzorgcentrum De Stroming in Waspik

- Woonzorgcentrum Antoniushof in Waalwijk

De onafhankelijke cliëntondersteuning wordt in gemeente Waalwijk onder andere aangeboden door Contour de Twern.

Daarnaast biedt Contour de Twern diverse ondersteunende activiteiten en diensten, waaronder:

- als gewoon niet vanzelf gaat;

- buurtbemiddeling;

- klussendienst;

- meldpunt discriminatie;

- thuisadministratie;

- thuisondersteuning met vrijwilligers;

- wij(k)diensten.

Ook zijn er algemene voorzieningen gericht op ondersteuning van specifieke groepen zoals de mantelzorgcoach en dementieconsulent.

De beschikbaarheid van een luisterend oor en advies wordt landelijk georganiseerd en geleverd door Sensoor. De anonieme hulpverlening van Sensoor (24 uur per dag, 7 dagen per week) is een laagdrempelige aanvulling op reguliere hulpverlening.

 

3.5 Maatwerkvoorzieningen  

Het uitgangspunt bij het bieden van ondersteuning is de individuele situatie van de cliënt. Als blijkt dat er aanvullend op bovenstaande oplossingsmogelijkheden ondersteuning nodig is, dan wordt die geboden in de vorm van een maatwerkvoorziening. Een maatwerkvoorziening is een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer. In hoofdstuk 2 en 3 wordt uiteengezet hoe de toegang tot een maatwerkvoorziening geregeld is.

Twee personen met dezelfde beperking kunnen voor verschillende voorzieningen in aanmerking komen, omdat zij op verschillende terreinen beperkingen ondervinden. Het is in deze beleidsregels dan ook niet de bedoeling om een lijst op te stellen van voorzieningen waarvoor iemand in aanmerking komt met een bepaalde beperking. Hierbij speelt de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt een grote rol (zoals bedoeld in artikel 2.3.5 van de Wmo 2015). Per persoon wordt eerst gekeken naar de mogelijkheden om zelf of in het netwerk oplossingen te vinden voor zijn ondersteuningsvraag. Wel is getracht om, mede op basis van jurisprudentie, richtlijnen te geven voor maatwerkvoorzieningen.

De voorzieningen die beschikbaar zijn in de gemeente Waalwijk worden lokaal, regionaal of op landelijk niveau ingekocht. Hieronder wordt toegelicht welke maatwerkvoorzieningen in ieder geval in gemeente Waalwijk beschikbaar zijn. In de diverse bijlagen wordt toegelicht hoe de indicatiestelling voor deze maatwerkvoorzieningen verloopt.

In de Verordening, in artikel 12, vijfde en zesde lid, wordt onderscheid gemaakt tussen materiële (producten) en immateriële (dienstverlening) voorzieningen. Hieronder worden eerst de materiële voorzieningen genoemd, daarna komen de immateriële voorzieningen aan bod.

 

Rolstoelvoorziening

Het zichzelf kunnen verplaatsen is essentieel voor zelfredzaamheid en participatie.

Wij onderscheiden de volgende rolstoelvoorzieningen:

- handmatig voortbewogen rolstoel,

- elektrisch voortbewogen rolstoel,

- aanpassingen aan de rolstoel.

Een deel van de aanpassingen aan de rolstoel is vastgelegd in de aanbesteding en hoeft niet apart vergoed te worden. Rolstoelaccessoires, zoals een schootkleed, regencape, parasol en(boodschappen)tas, worden niet vergoed. Voor rolstoelen die kortdurend of incidenteel gebruikt worden kan een beroep worden gedaan op de uitleenservice. Voorliggend zijn de rolstoelpools in verzorgingshuizen waar het gaat om transportdoeleinden. Voor een rolstoel kan op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, artikel 3.8, vierde lid , onderdeel d, geen eigen bijdrage gevraagd worden.

 

Sportvoorziening

Sporten kan een belangrijk middel voor participatie zijn. Wanneer het voor de cliënt zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport, kan een sportvoorziening worden verstrekt. Dat kan een sportrolstoel zijn maar ook een ander hulpmiddel. Op grond van jurisprudentie inzake de voorheen geldende Wmo 2007 kan worden gesteld dat het redelijk is om maximaal eens per drie jaar hiervoor een vergoeding te verstrekken. De aanvrager dient aan te tonen dat er sprake is van een actieve sportbeoefening. De ervaring leert dat sportclubs, sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden. Bovendien kost sporten zonder beperking ook geld en mag daarom van de aanvrager zelf ook worden verwacht dat hij een deel van de kosten draagt.

 

Woonvoorziening

Er zijn veel voorzieningen die het mogelijk maken om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen in de eigen leefomgeving (dat kan de eigen woning zijn of een geschiktere woning in dezelfde omgeving).

Wij onderscheiden de volgende woonvoorzieningen:

1. Losse woonvoorzieningen. Voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via de uitleenservice van thuiszorgaanbieders of leveranciers van hulpmiddelen. Het gaat hier om voorzieningen die niet nagelvast, dus verplaatsbaar zijn (bijvoorbeeld een toiletstoel).

2. Woningsanering. Wanneer sprake is van aantoonbare beperkingen ten gevolge van COPD, astma of allergie (zolang de allergie niet voortvloeit uit de aard van de gebruikte materialen in de woning of de bouwtechnische staat van de woning), waardoor vervanging van vloerbedekking of gordijnen noodzakelijk is, kan hiervoor een maatwerkvoorziening worden verstrekt in de vorm van een pgb. Het gaat hier om een aanpassing van de woning die niet van bouwkundige aard is.

3. Woningaanpassingen. Een woningaanpassing heeft als doel normaal gebruik van een woning mogelijk te maken. Dit gaat dan om een bouwkundige nagelvaste woonvoorziening (bijvoorbeeld een ophoging van de tegels bij de voordeur).

4. Bezoekbaar maken van een woning. Wanneer een cliënt in een instelling woont kan een voorziening worden verstrekt om een ruimte in een huis waar hij regelmatig op bezoek komt bezoekbaar gemaakt worden.

5. Verhuisurgentie, eventueel in combinatie met een verhuiskostenvergoeding. Wanneer een cliënt niet meer in zijn eigen huis kan wonen vanwege zijn beperkingen en het huis niet adequaat aangepast kan worden, kan het college een verhuisurgentie afgeven.

6. Onderhoud aan voorzieningen. Naast bovenstaande voorzieningen kan het college ook een voorziening verstrekken voor keuring, onderhoud en reparatie van woonvoorzieningen.

7. Huurderving. Het aanpassen van woningen brengt vaak hoge kosten met zich mee. De gemeente kan er daarom belang bij hebben om eenmaal aangepaste woningen blijvend beschikbaar te houden voor mensen met een beperking of probleem. Als een woning die vrij komt niet direct verhuurd kan worden aan een andere cliënt, kan het college aan de verhuurder een voorziening verstrekken om het verlies aan huurinkomsten te compenseren.

In bijlage 3 wordt toegelicht welke voorziening wanneer geïndiceerd en vergoed wordt.

 

Vervoersvoorzieningen

Maatwerkvoorzieningen voor vervoer zijn er in diverse varianten. Allereerst wordt bekeken of de cliënt in aanmerking komt voor het collectief vraagafhankelijk vervoer dat momenteel door Regiovervoer Midden-Brabant wordt aangeboden.

Voor het gebruik van Regiovervoer gelden twee verschillende tarieven. Voor het gereduceerde tarief is een Wmo-vervoerspas noodzakelijk, die het college middels een beschikking aan cliënten toekent. Dit is een collectieve maatwerkvoorziening. Inwoners hebben echter ook de mogelijkheid gebruik te maken van het vrije reizigerstarief (het OV-tarief) van Regiovervoer Midden-Brabant. De hoogte van de tarieven en de spelregels worden toegelicht op de website van Regiovervoer Midden-Brabant (http://www.regiovervoermiddenbrabant.nl/).

Ten slotte kunnen andere vervoersmiddelen of een aanpassing overwogen worden. In bijlage 4 worden deze opties nader toegelicht.

 

Begeleiding groep en individueel

Begeleiding kan zowel individueel als in een groep worden geboden. Het betreft activiteiten gericht op het bevorderen of behoud van de zelfredzaamheid en ter voorkoming van opname of verwaarlozing van de cliënt. Groepsbegeleiding wordt programmatisch aangeboden, volgens een methode en met een duidelijk omschreven doel. Deze vorm van begeleiding vraagt actieve betrokkenheid van de cliënt en is gericht op het structureren van de dag en oefenen met vaardigheden die de zelfredzaamheid bevorderen. Deze vorm van ondersteuning is nadrukkelijk anders dan welzijnsactiviteiten, ook al bevatten welzijnsactiviteiten wel gedeeltelijk dezelfde elementen.

Individuele begeleiding is een-op-een-ondersteuning waarbij een begeleider een cliënt persoonlijke ondersteuning geeft. Deze is bestemd voor cliënten die vanwege hun beperkingen (nog) niet in staat zijn om geheel zelfstandig te functioneren in de samenleving.

Begeleiding individueel ligt in veel gevallen dicht bij Hulp bij het huishouden en Persoonlijke verzorging (PV, vanuit de ziektekostenverzekering). Er zal dan ook gezocht worden naar combinaties van HbH2/PV en Begeleiding om de hulp zo efficiënt mogelijk in te zetten. Begeleiding individueel zou in sommige situaties ook in een groep kunnen worden gegeven bijvoorbeeld bij activiteiten als thuisadministratie of geldbeheer. De begeleider kan dan een paar cliënten in het buurthuis ontvangen in plaats van iedere cliënt apart thuis te bezoeken.

 

Respijtzorg en kortdurend verblijf

Respijtzorg kan worden ingezet om een mantelzorger tijdelijk te ontlasten. De vorm van respijtzorg die door het college als maatwerkvoorziening wordt verstrekt is kortdurend verblijf. Bij kortdurend verblijf logeert iemand (maximaal 3 etmalen dus 72 uur per week) in een instelling, bijvoorbeeld in een gehandicapteninstelling, verpleeghuis of verzorgingshuis. Hierdoor wordt de mantelzorger ontlast, zodat deze de zorg langer kan volhouden en de cliënt thuis kan blijven wonen. Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die permanent toezicht nodig hebben. Bijvoorbeeld als er valgevaar is of als cliënt zelf niet in staat is hulp in te roepen als dat nodig is of omdat er ernstige gedragsproblemen zijn. Dat toezicht kan ook een vorm van actieve observatie zijn. Het kan ook gaan om constante zorg of zorg op ongeregelde tijdstippen, bijvoorbeeld voor iemand met een ernstige hartaandoening of dementie. In bijlage 5 wordt toegelicht wanneer respijtzorg en kortdurend verblijf geïndiceerd worden.

 

Beschermd wonen

Cliënten die door hun beperkingen behoefte hebben aan een beschermd woonklimaat dat gericht is op het bieden van structuur en ondersteuning van alle dagelijks activiteiten, wonen vaak in een zogenaamde woonvorm voor beschermd wonen. Dit is geen grote instelling maar een cluster van 'gewone' woningen waarbij op kleine schaal cliënten uit een bepaalde doelgroep (psychiatrie, verstandelijke beperking, ouderen) bij elkaar wonen. Soms is er sprake van een eigen leefeenheid, soms alleen van een eigen slaapkamer. Er zijn gemeenschappelijke ruimten, waar de cliënten elkaar en de aanwezige begeleiders ontmoeten. Cliënten krijgen begeleiding bij het structuren van hun dagelijks leven, ondersteuning bij regelzaken en geldbeheer en bij het vinden van een passende daginvulling. Voor een deel van de cliënten is beschermd wonen een opstapje naar zelfstandig wonen. Zowel de indicatiestelling als de verdere afhandeling voor beschermd wonen wordt nu nog onder mandaat door centrumgemeente Tilburg uitgevoerd voor regio Hart van Brabant. In de toekomst zullen deze verantwoordelijkheden verschuiven. In bijlage 5 staat meer informatie over de indicatiestelling.

 

Opvang

Opvang is een voorziening die bedoeld is voor mensen die:

• de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico's voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld; en

• niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

Met opvang wordt zowel maatschappelijke opvang als vrouwenopvang bedoeld. De vrouwenopvang behelst ook andere personen die wegens relationele problemen of geweld in de thuissituatie onderdak en begeleiding behoeven. Maatschappelijke opvang is eveneens een aan de centrumgemeente gemandateerde taak.

 

3.6 Hulp bij het huishouden  

Het kunnen voeren van een huishouden maakt langer zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk. Hulp in het huishouden kan als voorziening op grond van de Wmo 2015 worden ingezet, wanneer een cliënt niet meer zelfstandig of met hulp van zijn sociale omgeving zijn woning schoon en leefbaar kan houden, en daarover al dan niet de regie kan voeren. Hulp bij het huishouden (HbH) omvat alle activiteiten om het huis, exclusief tuin, schoon en leefbaar te houden. Er wordt uitgegaan van ruimten die noodzakelijk zijn voor dagelijks gebruik van een woning.

In Waalwijk wordt een onderscheid gemaakt tussen twee typen huishoudelijke hulp:

1. Huishoudelijke hulp 1 (HbH1): hulp bij het huishouden waarbij de cliënt zelf, of met behulp van het sociale netwerk, de regie voert (schoonmaken waarbij de cliënt zelf of het sociale netwerk kan aangeven wat er moet gebeuren).

2. Huishoudelijke hulp 2 (HbH2): hulp bij het huishouden waarbij de cliënt niet zelf de regie voert en geen sociaal netwerk heeft dat de regie kan voeren. Dit type hulp is voor mensen die zelf niet goed kunnen aangeven wat er precies schoongemaakt moet worden of moeite hebben bij het organiseren van het huishouden. Er moet dan sprake zijn van een beperking op het gebied van geheugen en/of psychiatrie waarbij duidelijk is dat men niet zelf kan aangeven welke taken er uitgevoerd moeten worden. Als ook het sociaal netwerk van de cliënt de regio niet kan voeren, wordt HbH2 ingezet.

Bij het beantwoorden van de vraag of een cliënt al dan niet zelfstandig of met hulp van zijn sociale omgeving zijn woning schoon en leefbaar kan houden, gaat het college uit van de normtijden die in Bijlage 2 genoemd worden. Daarnaast wordt uitdrukkelijk onderzocht of de cliënt dan wel iemand uit zijn sociale netwerk in staat is om de regie te voeren over het huishouden, zodat beoordeeld kan worden of de cliënt in aanmerking komt voor HbH1 of HbH2.

 

3.6.1 Uitstelbare en niet-uitstelbare taken

Bij de huishoudelijke taken wordt onderscheid gemaakt tussen uitstelbare taken en niet-uitstelbare taken.

- Uitstelbare taken zijn taken die gefaseerd over de week uitgevoerd kunnen worden, zoals: afwassen, wasverzorging en de zwaar huishoudelijke taken.

- Niet-uitstelbare taken zijn taken die dezelfde dag of binnen afzienbare tijd uitgevoerd moeten worden, zoals: maaltijden verzorgen en opruimen (en in geval van calamiteiten of door de aandoening veroorzaakte extra bevuiling: sanitair schoonmaken en wasverzorging).

 

3.6.2 Invloed van de woning of woonvorm op de hulp bij het huishouden  

Een grotere woning leidt niet vanzelfsprekend tot meer uren hulp. Er wordt gekeken naar de grootte van het huishouden in relatie tot een geschikte woning. Hierbij wordt uitgegaan van het niveau van sociale woningbouw. Bijvoorbeeld: een saunacabine wordt normaliter niet meegerekend bij de urenopbouw van de indicatie.

In vakantiewoningen, tweede woningen, hotels/pensions, kamerhuur wordt in beginsel geen hulp bij het huishouden verstrekt.

 

3.6.3 Weigeren uitvoeren huishoudelijk werk  

Redenen als ‘niet gewend zijn om’ of ‘geen huishoudelijk werk willen en/of kunnen verrichten’ leiden niet tot een indicatie voor het overnemen van huishoudelijke taken.

 

3.6.4 Periode indicatie

Als er een indicatie voor een maatwerkvoorziening is vastgesteld, wordt deze verleend voor een periode van maximaal vijf jaar. Bij gewijzigde omstandigheden rondom de cliënt of wijzigingen in regelgeving en beleid kan tussentijds een bijstelling plaatsvinden.

 

3.6.5 Beoordeling maatwerkvoorziening

Alvorens een maatwerkvoorziening wordt geïndiceerd, wordt beoordeeld of aan de behoefte aan hulp bij het huishouden op een andere wijze tegemoet gekomen kan worden.

 

3.6.6 Gebruikelijke hulp  

Allereerst zal worden nagegaan of verwacht mag worden dat gebruikelijke hulp verleend zal worden. Gebruikelijke hulp wordt verwacht van iedereen die op het adres van de cliënt staat ingeschreven. Onderstaand is een richtlijn van de gebruikelijke hulp die verwacht mag worden van huisgenoten.

Bij gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot.

- Huisgenoten tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan het huishouden.

- Huisgenoten van 5 tot en met 12 jaar worden naar eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bv. opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen en kleding in de wasmand gooien).

- Huisgenoten van 13 tot en met 17 jaar worden naar eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bv. opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen, kleding in de wasmand gooien) en bij het op orde houden van hun eigen kamer (rommel opruimen, stofzuigen en bed verschonen).

- Huisgenoten van 18 tot en met 22 jaar worden naar eigen mogelijkheden betrokken bij het voeren van eenpersoonshuishouden. Dit wil zeggen; schoonhouden van sanitaire ruimte, keuken en een kamer, de was doen, boodschappen doen, maaltijd verzorgen, afwassen en opruimen. Indien nodig kan ook de opvang en/of verzorging van jongere gezinsleden tot hun taken behoren.

- In het protocol 'Gebruikelijke Zorg' (CIZ, 2005) worden de taken van huisgenoten van 18 tot en met 22 jaar benoemd als 2 uur uitstelbare taken en 3 uur niet-uitstelbare taken per week. Huisgenoten vanaf 23 jaar worden naar eigen mogelijkheden betrokken bij het volledig overnemen van de huishoudelijke taken wanneer de cliënt uitvalt.

Bij gebruikelijke hulp wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan (40 uur per week) een huishouden te kunnen runnen.

Alleen bij langdurige afwezigheid van de huisgenoot (de richtlijn is zeven dagen en nachten) kunnen de niet-uitstelbare taken overgenomen worden.

 

3.6.7 Voorliggende voorzieningen

Vervolgens wordt gekeken of een voorliggende voorziening een oplossing biedt voor de hulpvraag. Bij voorliggende voorzieningen op het gebied van het huishouden kan worden gedacht aan:

- algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen en andere voorzieningen zoals bijvoorbeeld maaltijddienst, boodschappenbezorgdienst, was- en strijkservice, alarmering, glazenwasser, klussendienst, kinderopvang etc., die aanwezig zijn in de gemeente Waalwijk;

- reguliere technische hulpmiddelen zoals bijvoorbeeld een afwasmachine, verhoging voor wasmachine of wasdroger, stofzuiger etc.

Eenvoudige schoonmaakwerkzaamheden (HbH1) worden gezien als een normale noodzakelijke activiteit binnen elk huishouden.

Ten aanzien van de algemeen gebruikelijke voorzieningen wordt ook onderzocht of deze in het concrete geval van de cliënt die de aanvraag doet, als passend kunnen gelden. Dat betekent dat deze voorzieningen daadwerkelijk beschikbaar zijn, door de cliënt financieel kunnen worden gedragen en in zijn geval een adequate oplossing kunnen bieden. Er wordt bij het brede onderzoek naar aanleiding van de melding expliciet gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van de cliënt, zodat beoordeeld kan worden of met één of meerdere voorliggende voorzieningen aan de hulpvraag tegemoet kan worden gekomen. De hulpvraag kan meerdere leefdomeinen van de cliënt bestrijken, waarop het onderzoek zich richt. Daarin wordt ook meegenomen de eigen kracht van de cliënt, het sociale netwerk en de financiële draagkracht van de cliënt c.q. diens huishouden. Blijkt na onderzoek dat algemeen gebruikelijke voorzieningen onvoldoende ondersteuning bieden, dan kan de HbH1 verstrekt worden als maatwerkvoorziening.

 

3.6.8 Overbelasting  

Wanneer een huisgenoot overbelast blijkt te zijn door de zorg voor een cliënt, kan tijdelijk hulp bij het huishouden worden ingezet (maximaal 6 weken, rekening houdend met de gebruikelijke hulp die van de huisgenoot mag worden verwacht). Voor het vaststellen van de overbelasting kan gebruik worden gemaakt van een medisch adviseur. Van cliënt en huisgenoot wordt ook verwacht dat zij (eventueel met ondersteuning van de mantelzorgcoach of andere cliëntondersteuner) onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om de overbelasting te verminderen, zodat op den duur de huishoudelijke taken weer door de huisgenoot kunnen worden uitgevoerd. Alleen wanneer blijkt dat -na een tijdelijke indicatie- ondanks pogingen van betrokkenen om tot oplossingen te komen het echt niet mogelijk is om de overbelasting te reduceren, kan langdurig hulp bij het huishouden worden ingezet.

 

3.6.9 Voortzetten hulp na overlijden of opname verpleeginrichting

Wanneer de geïndiceerde cliënt (rechthebbende) komt te overlijden of wordt opgenomen in het ziekenhuis dan wel een soortgelijke verpleeginrichting, wordt de eerder toegekende omvang van hulp bij het huishouden voor maximaal zes weken voortgezet op naam van de achterblijver (= overbruggingshulp). Indien noodzakelijk en gewenst kan de gemeente een nieuwe indicatie stellen passend bij de nieuwe situatie.

 

3.6.10 Normtijden  

Indien men vanuit eigen kracht, sociaal netwerk, voorliggende voorzieningen (algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of andere voorzieningen) niet tot een adequate oplossing kan komen, kan de gemeente een maatwerkvoorziening treffen. Er zijn richtlijnen nodig om deze te kunnen realiseren. De gemeente Waalwijk heeft betreffende de normtijden getracht een exacte benadering te maken van de deelactiviteiten die onder deze normtijden vallen, zodat er bij het treffen van een voorziening maatwerk geleverd kan worden. Conform de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11-11-2015 (Nr 14/1926) worden als leidraad genomen:

1. De beleidsstukken en normtijden die landelijk zijn opgesteld door de MO-zaak en het CIZ (d.d. 2011),

2. Maatwerk: Bij de deelactiviteiten wordt ervan uit gegaan dat de werkzaamheden in de vermelde tijd uitgevoerd kunnen worden. Er kunnen echter specifieke omstandigheden zijn die ertoe leiden dat de normtijden niet toereikend zijn. In dat geval kan het collegegemotiveerd afwijken van de normtijden.

In bijlage 2 staan de gehanteerde normtijden.

 

3.7 Goedkoopst adequate maatwerkvoorziening  

De verstrekking is altijd gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening, waarbij de adequaatheid van de voorziening leidend is. Er zijn vaak meerdere geschikte oplossingen, maar er wordt gekozen voor de oplossing die naar objectieve maatstaven de goedkoopste is. Indien de cliënt een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor rekening van de cliënt.

Een voorziening kan ook bestaan uit een vergoeding van noemenswaardige meerkosten ten opzichte van de algemeen gebruikelijke kosten die iemand voor de noodzakelijke voorziening moet maken. Hierbij kan worden gedacht aan aanpassingen aan een  of fiets, die specifiek vanwege de handicap noodzakelijk zijn. Voor de algemeen gebruikelijke kosten in dat verband hanteren we de normbedragen zoals bepaald door het NIBUD (zie http://www.nibud.nl/). Deze normbedragen zijn gebaseerd op bedragen die gemiddeld in Nederland worden uitgegeven.

 

3.8 Collectieve voorzieningen

Collectieve voorzieningen zijn voorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Collectief vervoer is hier het meest duidelijke voorbeeld van. Bij beperkingen op het gebied van vervoer, ligt het primaat bij de Regiotaxi. Wanneer men geen gebruik kan maken van het reguliere openbaar vervoer en men niet de beschikking heeft over eigen vervoer, zoals auto of bromscooter, motor, kan men, -afhankelijk van de vervoersbehoefte- in aanmerking komen voor Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV). Als er geen of een geringe vervoersbehoefte is, dan is CVV geen optie. Er kan dan gebruik worden gemaakt van het vrije reizigers vervoer.

 

3.9 Verantwoordelijkheden cliënt versus college

In de Wmo 2015 wordt uitgegaan van wederzijdse inspanningen van zowel gemeente als cliënt. Er wordt zowel een beroep gedaan op de gemeente om zeer uitgebreid alle mogelijkheden om tot oplossingen te komen te onderzoeken, als op de eigen kracht van de cliënt van wie wordt verwacht eerst zelf naar oplossingen te zoeken voordat bij de gemeente om ondersteuning wordt gevraagd.

Daarnaast is het de verantwoordelijkheid van cliënten om zowel proactief als desgevraagd medewerking te verlenen aan verzoeken tot informatieverstrekking voor zover relevant bij het bepalen van de ondersteuningsbehoefte.

 

Hoofdstuk 4. Regels voor een persoonsgebonden budget (pgb) bij een maatwerkvoorziening  

Uitgangspunt bij het bieden van ondersteuning is de individuele situatie van de cliënt. Als blijkt dat er -aanvullend op voorliggende oplossingsmogelijkheden- ondersteuning nodig is, dan wordt die geboden in de vorm van een maatwerkvoorziening. Deze voorziening wordt in principe in natura verstrekt. De cliënt kan er ook voor kiezen de maatwerkvoorziening zelf te organiseren via een pgb. Bij een pgb koopt en organiseert de cliënt zelf zijn ondersteuning. De cliënt heeft vervolgens de vrijheid om zelf een zorgaanbieder te kiezen en contracteren. Een pgb kan een geschikt instrument zijn voor de cliënt om zijn leven naar eigen wensen en behoeften in te vullen. Het is een vorm van verstrekking die bij uitstek geschikt is voor mensen die zelf de regie over hun leven kunnen voeren.

De gemeente vindt het van belang dat mensen eigen regie over hun leven kunnen voeren en dat zij, indien zij dit wensen, hiervoor een pgb kunnen inzetten. Of er redenen zijn om een pgb eventueel niet toe te kennen wordt op basis van de individuele situatie beoordeeld.

4.1 Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb

In artikel 12 van de Verordening komen de voorwaarden waaronder een cliënt in aanmerking kan komen voor een pgb aan bod. Hieronder worden deze voorwaarden toegelicht.

 

4.1.1 Gemotiveerd plan  

De eerste twee bepalingen van artikel 12, lid 3 hebben te maken met het gemotiveerd plan. Een maatwerkvoorziening wordt alleen in de vorm van een pgb verstrekt, indien de cliënt dit gemotiveerd vraagt (Wmo 2015, artikel 2.3.6, tweede lid, onderdeel b). De cliënt moet in een plan motiveren dat het bestaande aanbod van zorg in natura niet passend is.

De gemeente moet een pgb verstrekken, indien (artikel 2.3.6., tweede lid), naar het oordeel van het college:

- de cliënt in staat is om de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen zelf in te kopen en de aan het pgb verbonden taken uit te voeren;

- de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij een persoonsgebonden budget wenst;

- de dienst, hulpmiddel, woningaanpassing en/of andere maatregel veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

Als aan bovenstaande voorwaarden is voldaan, mag het college het pgb niet weigeren, tenzij (artikel 2.3.6, vijfde lid, onderdeel b):

- onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

- niet wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden;

- de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet, dan wel voor een ander doel dan waarvoor ze zijn verstrekt, wordt gebruikt.

 

4.1.2 Bekwaamheid van de aanvrager

De derde, vierde en vijfde bepaling van artikel 12, lid 3 van de Verordening hebben betrekking op de bekwaamheid van de aanvrager. Het pgb is in beginsel inzetbaar voor alle Waalwijkse cliënten die in aanmerking komen voor ondersteuning op grond van de Wmo 2015. De gemeente Waalwijk wil dat mensen die een pgb aanvragen een bewuste keuze maken en weten welke verantwoordelijkheden daarmee samenhangen.

Als de cliënt een pgb wil, wordt bekeken of hij de verantwoordelijkheden die daarbij horen kan dragen. Daarbij gaat het om bijvoorbeeld het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener en het bijhouden van een juiste administratie.

Er kunnen overwegende bezwaren zijn op grond waarvan een pgb geweigerd wordt. Overwegende bezwaren zijn er als er een vermoeden is dat de budgethouder problemen zal hebben met het omgaan met een pgb. Het risico is groot dat het pgb niet besteed wordt aan het daarvoor bestemde doel wanneer:

a. de budgethouder handelingsonbekwaam is;

b. de budgethouder als gevolg van dementie, een verstandelijke handicap of ernstige psychische problemen onvoldoende inzicht in de eigen situatie heeft;

c. er sprake van verslavingsproblematiek is;

d. er sprake van schuldenproblematiek is;

e. er eerder misbruik gemaakt is van het pgb;

f. eerder sprake is geweest van fraude; of

g. de budgethouder een zodanig progressief ziektebeeld heeft, waardoor te verwachten is dat de voorziening niet langdurig adequaat is. (Dan wordt de voorziening in natura verstrekt.)

Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een pgb niet gewenst is. In deze situaties kan een pgb worden geweigerd. Om een pgb af te wijzen op overwegende bezwaren, moet er enige feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld.

Tot slot kan het college een persoonsgebonden budget weigeren:

a. indien aan de cliënt in de afgelopen drie jaren, voorafgaand aan de datum van het gesprek, een persoonsgebonden budget is verleend, waarbij door de cliënt niet is voldaan aan de voorwaarden van het persoonsgebonden budget; of

b. voor zover dit is bedoeld voor begeleidings- of administratiekosten in verband met het persoonsgebonden budget.

In de praktijk zal een pgb voor de voorziening (HbH2) niet worden ingezet, omdat de cliënt in de regel geen regiemogelijkheid heeft. Indien een bewindvoerder of mentor in deze situatie zorg wil dragen voor het pgb en de verantwoording hiervan, kan deze persoon ook de regie voor de uitvoerende taken op zich nemen en is de voorziening in de vorm van HbH1 op zijn plaats.

 

4.1.3 Kwaliteit van dienstverlening

Ten slotte heeft de laatste bepaling van artikel 12, lid 3 van de Verordening betrekking op de kwaliteit. In de Wmo 2015 zijn eisen gesteld ten aanzien van de kwaliteit van dienstverlening (Hoofdstuk 3). Voor de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren geldt dat deze:

- veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht moeten worden verstrekt;

- afgestemd zijn op de reële behoefte van de cliënt en op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt;

- verstrekt worden in overeenstemming met de op de beroepskracht rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiend uit de professionele standaard;

- verstrekt worden met respect en in achtneming van de rechten van de cliënt.

Deze eisen gelden zowel voor aanbieders van zorg in natura als voor ondersteuning via een pgb.

 

4.2 Voorlichting

Zoals uit de Wmo 2015 is af te leiden, is het belangrijk dat cliënten vooraf goed weten wat het pgb inhoudt en welke verantwoordelijkheden ze daarbij hebben. Deze voorlichting zal al vóór het moment van aanvragen worden gegeven. Tijdens het gesprek, maar ook later tijdens de aanvraagprocedure, zal de cliënt door de medewerker van team WijZ worden geïnformeerd. Bij de beschikking wordt de informatie over het pgb nogmaals toegevoegd. Daarnaast verzorgt het servicecentrum pgb van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) voorlichting voor en ondersteuning van budgethouders.

 

4.3 Eigen verantwoordelijkheden van de budgethouder

De cliënt (of de budgethouder) is zelf verantwoordelijk voor:

- het doorgeven (op verzoek of uit eigen beweging) van feiten en omstandigheden aan de gemeente waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een persoonsgebonden budget;

- het inkopen/regelen van de maatwerkvoorziening, hulpmiddel of hulp;

- het onderhoud, de reparaties en de verzekering van het hulpmiddel (hiermee wordt bij de toekenning van het budget rekening gehouden).

De hulpverlener die vanuit het pgb wordt betaald, is verantwoordelijk voor het doorgeven van loongegevens aan de Belastingdienst. In het kader van het trekkingsrecht geeft de SVB aan de Belastingdienst door aan wie zij geld heeft uitbetaald.

Het pgb mag nooit beheerd worden door degene die de zorg levert. Dit betekent dat de volgende uitsluitingsgronden van toepassing zijn bij het verstrekken van een pgb:

- Een zorgverlener mag nooit het pgb-budget beheren voor cliënt;

- De zorgverlener mag de cliënt hier ook niet bij ondersteunen.

 

4.4 Trekkingsrecht  

In de Wmo 2015 is opgenomen dat gemeenten pgb’s uitbetalen in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het pgb niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op rekening van het servicecentrum pgb van de SVB. De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel hulp is geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling van de zorgverlener. De SVB verricht alleen betalingen als deze overeenkomstig de beschikking en de (door het college en SVB goedgekeurde) zorgovereenkomst zijn. De niet -bestede pgb-bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente.

Uitzonderingen op de regel zijn eenmalige pgb’s: pgb’s voor bijvoorbeeld woningaanpassingen, hulpmiddelen en incidentele vervoerskosten. Deze worden uitbetaald en gecontroleerd door de gemeente zelf. In de processen en systemen van de SVB is een aantal waarborgen en controles ingebouwd. Zo kan de SVB geen uitbetaling doen zonder goedkeuring van de gemeente en controleert de SVB de contracten vanuit arbeidsrechtelijk oogpunt. De gemeente is daarnaast verantwoordelijk voor een inhoudelijke controle op contracten, bijvoorbeeld gericht op kwaliteit van ondersteuning.

De gemeente maakt het budget (periodiek) over aan de SVB. De budgethouder sluit contracten af met één of meerdere zorgverleners voor de inkoop van de benodigde hulp en ondersteuning. De SVB heeft modelovereenkomsten beschikbaar waar budgethouders gebruik van kunnen maken.

 

4.5 Inzetten sociaal netwerk of mantelzorgers  

In het gemotiveerd plan van de cliënt kan hij de wens uitspreken om zijn sociale netwerk of mantelzorgers in te zetten vanuit het pgb. In navolging van de regering is de gemeente van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt. De definitie van sociaal netwerk is vastgelegd in de Verordening. Er wordt gesproken over twee categorieën:

• Huiselijke kring. Hiertoe worden gerekend familieleden, huisgenoten, echtgenoot of voormalige echtgenoot of mantelzorgers (artikel 1.1.1 Wmo 2015).

• Andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt. Dit zijn personen met wie de cliënt regelmatig contacten onderhoudt, zoals bijvoorbeeld buren en medeleden van een vereniging.

In het gemotiveerd plan dient de cliënt te beschrijven op welke wijze de inzet van het sociale netwerk tot een goede en effectieve ondersteuning leidt en minstens zo doelmatig is als zorg in natura.

Overeenkomstig de huidige Wmo-praktijk met betrekking tot informele hulp wordt hierbij in ieder geval gedacht aan diensten (zoals zorg van mantelzorgers). Informele hulp bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen is minder goed denkbaar. In het geval hiervoor een pgb wordt aangevraagd, is het voor de gemeente van belang dat slechts een pgb wordt verstrekt, indien is gewaarborgd dat de in te kopen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt. Bij het beoordelen van de kwaliteit wordt meegewogen of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt.

 

4.6 Hoogte pgb maatwerkvoorziening voor materiële voorzieningen (rolstoelen, losse woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningen)

Duur van de toekenning

De materiële voorziening in de vorm van een pgb wordt toegekend voor een vooraf bepaalde periode, namelijk: voor volwassenen 7 jaar en voor kinderen 5 jaar. Uitzondering hierop is de traplift waarvoor de afschrijvingstermijn is vastgesteld op tien jaar. Als de voorziening tussentijds niet blijkt te voldoen en er geen sprake is van veranderde omstandigheden, kan geen beroep worden gedaan op een vervangende voorziening. Ook bij voorzienbare veranderde omstandigheden, kan geen beroep worden gedaan op aanpassingskosten of een vervangende voorziening.

 

Pgb-bedrag

Het pgb-bedrag voor materiële voorzieningen dient in beginsel toereikend en vergelijkbaar te zijn met de voorziening in natura.

In de beschikking wordt de hoogte van het pgb-bedrag vermeld, wordt onderbouwd op welke wijze dit bedrag tot stand is gekomen en worden de voorwaarden voor de verantwoording van besteding van het bedrag opgenomen. De onderbouwing bevat een opsomming van de te maken kosten, waaronder een bedrag voor verzekering, onderhoud en reparaties. Jaarlijks kan indexering van het pgb-bedrag plaatsvinden, gebaseerd op kostenontwikkelingen en prijsafspraken met aanbieders. Dit wordt, indien van toepassing, expliciet vermeld in de betreffende beschikking.

Een aanvraag voor een pgb kan niet geheel geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening. De situatie waarin de door de cliënt beoogde voorziening duurder is dan de voorziening in natura betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen in een dergelijke situatie zelf bijbetalen.

1. De hoogte van het pgb voor hulpmiddelen wordt gebaseerd op de bedragen die gelden voor de natura voorzieningen, met daarbij voor de gemeente geldende kortingen. Als de naturaverstrekking waarop het pgb- bedrag gebaseerd wordt een tweedehands voorziening betreft, wordt de pgb-kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de voorziening economisch is afgeschreven.

2. De hoogte van het pgb voor woningaanpassingen wordt gebaseerd op twee of meer offertes. Hierbij wordt de goedkoopst adequate offerte als leidraad genomen. De uitzondering hierop is woningaanpassingen die verhuurder Casade uitvoert. Hiervoor zijn afspraken opgenomen in het convenant tussen gemeente Waalwijk en Casade.

3. In de aanschafkosten van een sportvoorziening wordt een pgb verstrekt van maximaal € 2.600,-. Dit bedrag is inclusief een bedrag van maximaal € 470,- ten behoeve van onderhoud, gebruik en reparatie voor deze eerste periode van drie jaar.

4. In de regel is de levensduur van een sportvoorziening langer dan drie jaar of wil de sporter zijn sportvoorziening langer dan drie jaar blijven gebruiken. Na de eerste periode van drie jaar (waarin de sportvoorziening geacht wordt te zijn afgeschreven) kan jaarlijks een tegemoetkoming in de meerkosten van maximaal €470,00 verstrekt worden in de kosten van onderhoud, gebruik en reparatie van de sportvoorziening. Aangezien het een gemaximeerde vergoeding betreft, dienen de kosten aantoonbaar gemaakt te worden.

 

Aanschaf

Na ontvangst van de beschikking heeft de cliënt 6 maanden de tijd om de voorziening aan te schaffen. Het pgb wordt overgemaakt aan de SVB, tenzij het een eenmalig pgb betreft. Een eenmalig pgb wordt of aan de leverancier (betaling van de factuur) of aan de cliënt overgemaakt (wanneer het een eenmalig pgb betreft). Een medewerker van team WijZ zal na ongeveer vier maanden contact opnemen met de budgethouder om te vragen of het lukt om een voorziening aan te schaffen. Mocht dat nodig zijn dan krijgt de cliënt de mogelijkheid om alsnog naar natura over te stappen. De eerder afgegeven beschikking wordt dan ingetrokken en er wordt een nieuwe beschikking afgegeven.

 

Omzetting pgb in voorziening in natura

Een omzetting van het pgb in een voorziening in natura is in principe niet meer mogelijk nadat het pgb reeds is besteed aan een materiële voorziening. De cliënt moet dan tot het einde van de looptijd van het pgb wachten voor het doen van een nieuwe aanvraag. Een voorziening of een pgb wordt immers niet eerder verstrekt dan na afloop van looptijd van het pgb.

In specifieke gevallen waarbij (een deel van) het pgb van de voorziening wel teruggevorderd kan worden, kan de gemeente in overleg met de cliënt bepalen om de voorziening wel om te zetten naar een voorziening in natura.

 

4.7 Controle  

Voor de controle van de maatwerkvoorzieningen in de vorm van een pgb dient de cliënt het volgende te bewaren, afhankelijk van de situatie:

- de nota/factuur van de maatwerkvoorziening;

- een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening of betalingsafschrift van de bank of giro waarop zichtbaar is dat de overschrijving heeft plaatsgevonden;

- de salarisstroken van de hulpverlener.

Bij een eenmalige pgb-uitbetaling kan het college budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is.

Bij een pgb-budget voor de ondersteuning van diensten waarbij er periodiek uitbetaald wordt en de beschikkingstermijn langer is dan één jaar zal jaarlijks verantwoording van de cliënt gevraagd worden.

De besteding van het pgb wordt steekproefsgewijs getoetst. Wanneer het pgb anders besteed is dan bedoeld zal het college overwegen het pgb geheel of gedeeltelijk terug te vorderen.

 

4.8 Herziening of intrekking beschikking  

In artikel 16, tweede lid van de Verordening is opgenomen dat de beschikking geheel of gedeeltelijk ingetrokken kan worden als de cliënt de voorziening niet binnen 6 maanden aanschaft.

Van intrekking is sprake indien achteraf gezien over een bepaalde periode in het verleden geen recht op een voorziening heeft bestaan. In het algemeen heeft een besluit tot intrekking dus terugwerkende kracht, in tegenstelling tot een besluit tot beëindiging. Indien in het verleden wel recht heeft bestaan, maar dat recht gecorrigeerd moet worden, is er sprake van herziening.

Daarnaast kan het college de beslissing een pgb toe te kennen herzien dan wel intrekken (volgens artikel 2.3.10 van de Wmo 2015), wanneer:

- de cliënt verhuist naar een andere gemeente;

- de cliënt overlijdt;

- de indicatieperiode of geldigheidsduur is verstreken;

- de cliënt en/of budgethouder aangeeft dat de situatie is veranderd en (de gemeente) vaststelt dat de voorziening niet meer voldoet;

- de budgethouder geen verantwoording aflegt over het gebruik van het pgb en de behaalde resultaten;

- de budgethouder het pgb laat omzetten in ZiN;

- de sprak is van oneigenlijk gebruik van het pgb door de cliënt en/of het ontstaan van schulden bij de cliënt.

In geval van een intrekking of herziening kan het college het pgb of de met het pgb betaalde voorziening (gedeeltelijk) terugvorderen.

 

Terugvordering

Voor terugvordering en bepaling van de restwaarde hanteert de gemeente onderstaande richtlijnen.

1. Een persoonsgebonden budget voor een hulpmiddel wordt voor de duur van zeven jaar verstrekt. Moet binnen deze termijn de voorziening om medische redenen worden vervangen door een ander voorziening en

a. wordt de vervangende voorziening een voorziening in natura dan zal de eventuele restwaarde van de oude voorziening door de aanvrager moeten worden terugbetaald;

b. wordt voor de vervangende voorziening een persoonsgebonden budget aangevraagd, dan zal de eventuele restwaarde van de oude voorziening in mindering worden gebracht op de vastgestelde hoogte van het persoonsgebonden budget van de vervangende voorziening.

2. Een hulpmiddel wordt voor de duur van zeven jaar verstrekt. Wanneer de gebruiker van de voorziening vanuit de gemeente verhuist naar elders, de medische situatie verslechtert of de gebruiker overlijdt, ongeacht of de periode van zeven jaar is verstreken, dan kan het college overwegen de eventuele restwaarde of de voorziening terug te vorderen.

3. De restwaarde van een hulpmiddel wordt bepaald door de economische waarde van de voorziening. Hierbij wordt uitgegaan van een economische levensduur van 5 jaar. Dit betekent dat de voorziening in 5 jaar economisch is afgeschreven. De technische levensduur van een voorziening bedraagt minimaal 7 jaar. Dit betekent dat de cliënt, bij een ongewijzigde medische situatie, zeven jaar met de voorziening moet doen. De bepaling van de restwaarde wordt vastgesteld via lineaire afschrijving in 5 jaar.

4. De restwaarde van de geleverde voorziening wordt altijd teruggevorderd, tenzij de restwaarde van de voorziening lager is dan € 100,00. In dat geval blijft terugvordering achterwege.

 

Afzien van terugvordering

Terugvordering kost geld. Het is raadzaam vooraf een inschatting te maken van de kosten en de te verwachten baten, gezien de kosten van een civielrechtelijke procedure. Er kunnen bijzondere omstandigheden zijn om af te zien van terugvordering. Dit zijn echter uitzonderingssituaties. Een aantal voorbeelden hiervan zijn:

- Het kan zijn dat een budgethouder te goeder trouw was, omdat hij/zij kan aantonen dat hij/zij echt iets niet wist;

- Er kan sprake zijn van een fout van bijvoorbeeld de gemeente, waardoor de budgethouder niet gehouden kan worden tot terugbetaling;

- Er kunnen sociale omstandigheden spelen waardoor afgezien kan worden van terugvordering.

 

Hoe wordt een besluit tot terugvordering genomen?

Een besluit tot terugvordering dient te worden voorafgegaan door een besluit tot intrekking of herziening. Zonder een besluit tot herziening of intrekking is er geen rechtsgeldig besluit tot terugvordering. Bij totstandkoming van deze besluiten dient het college een belangenafweging te maken. De besluiten tot intrekking, herziening en terugvordering zijn besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Dit betekent dat als de cliënt het niet eens is met die besluiten, hij hiertegen de rechtsmiddelen bezwaar, beroep en hoger beroep kan aanwenden.

 

Hoofdstuk 5. Regels voor bijdrage voor maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen  

De Wmo 2015 (artikel 2.1.4, eerste lid) maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen mag de gemeenteraad bepalen en deze mogen kostendekkend zijn. De bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening.

 

5.1 Eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen  

Voor alle maatwerkvoorzieningen verstrekt vanuit de Wmo 2015 en verstrekt na 1 januari 2012 wordt een eigen bijdrage opgelegd, met uitzondering van enkele voorzieningen. Wettelijk is geregeld dat het CAK (Centraal Administratie Kantoor) de eigen bijdrage vaststelt, oplegt en int. Vervolgens vindt afdracht aan de gemeente plaats. In het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 staan de parameters vermeld op basis waarvan het CAK de eigen bijdrage berekent.

De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van:

- de hoogte van het jaarinkomen (gebaseerd op twee jaar voorafgaand aan het jaar waarin de aanvraag is gedaan) van cliënt;

- de samenstelling van het huishouden van de cliënt;

- de leeftijd van de cliënt (wel of niet AOW-gerechtigde leeftijd);

- de kosten van het hulpmiddel of voorziening en pgb;

- reeds betaalde eigen bijdrage (zowel Wmo als Wlz).

- de werkelijke kosten van de voorziening.

 

De duur van de eigen bijdrage voor immateriële voorzieningen (dienstverlening) is gebaseerd op de duur van de toekenning.

 

De duur van de eigen bijdrage voor alle materiële voorzieningen is gebaseerd op onderstaande richtlijnen.

1. De eigen bijdrage omvat de periode waarin de cliënt de voorziening, waarvoor de gemeente aan de leverancier maandelijks een huurbedrag verschuldigd is, in bruikleen heeft.

2. De eigen bijdrage omvat 39 perioden van vier weken voor voorzieningen duurder dan €250,-. Men betaalt nooit meer dan de kostprijs van het product.

3. De eigen bijdrage omvat 13 perioden van 4 weken (1 jaar) voor voorzieningen goedkoper dan €250,-. Men betaalt nooit meer dan de kostprijs van het product.

4. Voor voorzieningen voor trap- en tilliften (alle liften, te weten traplift, plafondlift, plateaulift, woonhuislift en met uitzondering van verrijdbare tilliften) geldt een eigen bijdrage gedurende vijf jaar. De kosten voor onderhoud en reparatie vallen daar ook onder. Na deze termijn van vijf jaar wordt over de onderhouds- en reparatiekosten een eigen bijdrage gerekend zolang het middel in gebruik is. Indien de kosten voor onderhoud en/of reparatie lager zijn dan € 250, wordt de eigen bijdrage opgelegd voor 13 perioden. Indien de kosten voor onderhoud en/of reparatie hoger zijn dan € 250, wordt de eigen bijdrage opgelegd voor 39 perioden.

5. Voor alle voorzieningen boven de € 10.000 geldt een eigen bijdrage gedurende zeven jaar.

Voor de duur van de eigen bijdrage bij een pgb voor materiële of immateriële voorzieningen gelden dezelfde richtlijnen als bij de voorzieningen die in natura worden verstrekt.

 

De procedure voor inning van de eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen via het CAK:

- De gemeente stuurt de cliëntgegevens naar het CAK;

- Indien van toepassing verstrekt de zorgaanbieder gegevens over de daadwerkelijk geleverde diensten aan het CAK;

- Het CAK stelt de eigen bijdrage vast;

- Het CAK stuurt een definitieve beschikking naar de cliënt;

- Het CAK stuurt de factuur waarop de eigen bijdrage in rekening wordt gebracht, naar de cliënt;

- Het CAK stelt de middelen beschikbaar aan de gemeenten.

 

In onderstaande gevallen mag de gemeente wettelijk gezien geen eigen bijdragen vragen (zie artikel 3.8, lid 4 uit het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015):

- indien de cliënt of de echtgenoot van de cliënt een bijdrage voor beschermd wonen of op grond van het Besluit langdurige zorg verschuldigd is;

- indien de cliënt of zijn echtgenoot gedurende twee of meer nachten aaneengesloten in de bijdrageperiode in een instelling voor opvang verblijft;

- indien het college, na advies van een instelling voor algemeen maatschappelijk werk, de Raad voor de Kinderbescherming of Veilig Thuis, van oordeel is dat de verschuldigdheid van de bijdrage kan leiden tot mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor de opvoeding en ontwikkeling van een minderjarige door de ouder;

- voor een rolstoel of aanpassingen aan een rolstoel zoals duw- of aandrijfondersteuning;

- voor een cliënt die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, met uitzondering van een woningaanpassing.

 

Daarnaast is geen eigen bijdrage verschuldigd in onderstaande gevallen:

- bij aanschaf van sportvoorzieningen

- bij collectief vraagafhankelijk vervoer

 

5.2 Eigen bijdrage algemene voorzieningen  

Voor algemene voorzieningen kan een eigen bijdrage vastgelegd worden, die kostendekkend mag zijn. De gemeente is van mening dat de hoogte van de kosten van een algemene voorziening niet mag leiden tot niet-gebruik door cliënten.

 

Hoofdstuk 6. Tegemoetkomingen  

6.1 Gemeentepolis  

De Verordening geeft in artikel 17 het college de mogelijkheid om een tegemoetkoming aan te bieden aan mensen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben. Deze tegemoetkoming komt voort uit de Wmo 2015, artikel 2.1.7. Een tegemoetkoming in de meerkosten voor personen met een beperking of chronische problemen bestaat onder andere uit een korting op de premie bij deelname aan de collectieve zorgverzekering voor minima. Deelname wordt door het college beoordeeld aan de hand van een inkomens- en vermogenstoets op grond van de Participatiewet en de gemeentelijke beleidsregel voor bijzondere bijstand voor medische kosten.

Waalwijk vindt het belangrijk dat mensen met een klein inkomen goed verzekerd zijn tegen zorgkosten. Alle inwoners met een inkomen tot 120% van het sociaal minimum kunnen meedoen met de Gemeentepolis. Hiervoor werkt de gemeente samen met de zorgverzekeraars CZ en VGZ. Meedoen levert voor minima een financieel voordeel op. Voorwaarden om deel te nemen aan deze polis zijn:

• Cliënt is woonachtig in de gemeente..

• Cliënt heeft een netto-inkomen van minder dan 120% van het sociaal minimum.

• Cliënt is verzekerd bij CZ of VGZ of stapt over naar deze verzekeraars.

• Vermogen is voor de gemeentepolis niet van belang. Het eventuele vermogen staat deelname aan de gemeentepolis niet in de weg.

 

6.2 Mantelzorgondersteuning  

In de artikel 19 van de Verordening wordt het college de mogelijkheid gegeven om mantelzorgers een blijk van waardering te geven. De relatie van een mantelzorger en zorgvrager kan een liefdevolle relatie betreffen maar kan (soms) ook heel zwaar zijn, zowel geestelijk als lichamelijk. Daarbij komt dat de huidige ontwikkelingen in de maatschappij en in het bijzonder in de gezondheidszorg ertoe leiden dat de belasting van en druk op mantelzorgers verder toeneemt.

Daarom wil de gemeente Waalwijk graag ondersteuning en waardering bieden in natura die nadrukkelijk is gericht op de mantelzorger en niet op de ondersteuning van de zorgvrager. Dit gebeurt onder andere door de inzet van een drietal pilots.:

- Tijd voor jezelf!

- Inzet mantelzorgcoach

- Praktische mantelzorgondersteuning

 

Tijd voor jezelf! is een pilot waarbij door middel van groepsgewijze ondersteuning wordt gewerkt aan bewustwording ten aanzien van neiging tot overbelasting en noodzaak tot ontspanning. Daarnaast is gemeente Waalwijk gestart met een pilot rondom een mantelzorgcoach. Het doel van de inzet van de mantelzorgcoach is om op individueel niveau vroegtijdig overbelasting van mantelzorgers proberen te voorkomen en mantelzorgers beter wegwijs te maken. De gemeente wil hiermee de zorg en draaglast van de mantelzorger erkennen en kennisoverdracht borgen op het gebied van omgaan met emoties, grenzen stellen, goed voor jezelf zorgen, omgaan met verlies en communicatievaardigheden.

De mantelzorgcoach biedt ondersteuning na analyse van de hulpvraag van de mantelzorger. Wanneer de belasting voor de mantelzorger in psychisch opzicht te zwaar wordt, kan de mantelzorgcoach ondersteuning bieden of andere oplossingen zoeken.

Met de inzet van de pilots wil de gemeente Waalwijk achterhalen of de inzet leidt tot (psychische) verlichting bij de mantelzorger(s). Om de resultaten goed te monitoren, wordt bij aanvang en bij beëindiging van het traject met de mantelzorger genoteerd wat de verwachtingen zijn en wat het contact zowel op groepsniveau als individueel niveau heeft gebracht.

 

Praktische mantelzorgondersteuning wordt geboden aan mantelzorgers woonachtig in gemeente Waalwijk in de vorm van een pilot, welke loopt van 1 januari 2018 tot en met 30 juni 2019. Binnen deze periode kan de mantelzorger maximaal drie dagdelen praktische mantelzorgondersteuning afnemen om de taken van de mantelzorger tijdelijk te verlichten. Dit mag in 1, 2 of 3 keer.

De mantelzorger heeft hierbij de keuze uit twee verschillende vormen van ondersteuning:

 

- Huishoudelijke hulp inclusief glazenwassen (binnen)

De inzet van een huishoudelijke hulp heeft tot doel om te ondersteunen bij het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden, zoals het wassen van de gordijnen, het uitnemen van de kasten, een intensieve poetsbeurt van bijvoorbeeld de keuken, het sanitair etc. Ook het wassen van de ramen aan de binnenkant behoort tot de opties. Een dagdeel huishoudelijke hulp bedraagt maximaal 3 uur.

 

- Tijdelijke vervanging mantelzorger

De inzet van ‘tijdelijke vervanging’ kan alleen worden ingezet als de mantelzorger mantelzorg verleent aan een inwoner van Waalwijk. Door deze vervanging kan de mantelzorger met een gerust hart afwezig zijn en blijft de continuïteit van de mantelzorg gewaarborgd. Een dagdeel tijdelijke vervanging vaste mantelzorger bedraagt maximaal 4 uur.

Om er voor te zorgen dat de mantelzorger ook daadwerkelijk onbezorgd afwezig kan zijn, zal er daar waar nodig een kennismakingsgesprek met de mantelzorger, de mantelzorgontvanger en de tijdelijke vervanger plaatsvinden.

 

Hoofdstuk 7. Toezicht en klachtprocedure  

De artikelen 14 tot en met 16a van de Verordening zien op de naleving van de wettelijke verplichtingen. Wij onderscheiden twee vormen van toezicht op die naleving: toezicht op kwaliteit en toezicht op rechtmatigheid.

 

7.1 Toezicht op kwaliteit  

In ieder geval behelst dit toezicht op calamiteiten en geweldsituaties. Iedere aanbieder is op grond van de Wmo 2015 verplicht om calamiteiten en geweld te melden. Onder calamiteiten wordt verstaan een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van een voorziening en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een cliënt heeft geleid. Onder geweld wordt verstaan ernstig grensoverschrijdend gedrag, zowel lichamelijk, geestelijk als seksueel, jegens een cliënt, door iemand die werkzaam is voor de aanbieder of door iemand die werkzaam is voor een rechtspersoon die in opdracht van de aanbieder hulp verleent of door een andere cliënt met wie de cliënt gedurende het etmaal of een dagdeel bij de aanbieder verblijft. Gemeente Waalwijk heeft deze toezichthoudende taken belegd bij GGD Hart voor Brabant. De GGD overlegt in haar functie van toezichthouder regelmatig met de gemeente en houdt het college van gemeente Waalwijk op de hoogte van relevante ontwikkelingen.

 

7.2 Toezicht op rechtmatigheid  

Hierbij gaat het om de vraag of rechtmatig gebruik gemaakt wordt van diensten of voorzieningen die op grond van de Wmo 2015 worden verstrekt aan cliënten. Het kan ook gaan om de vraag of de de diensten of voorzieningen rechtmatig zijn geleverd door de zorgaanbieder of leverancier. Onrechtmatigheid is onder te verdelen in fouten en fraude. Als regels als gevolg van onduidelijkheid of vergissing onbedoeld worden overtreden, spreken we van fouten. Er is sprake van fraude als er opzettelijk en doelbewust in strijd met regels wordt gehandeld met het oog op eigen of andermans (financieel) gewin. In artikel 16 van de Verordening zijn de bevoegdheden van het college op dit vlak neergelegd. Het college heeft toezichthouders benoemd om deze bevoegdheden uit te oefenen.

 

7.2 Klachtprocedure  

Als een cliënt ontevreden is over een gedraging van een medewerker of een bestuurder van de gemeente, kan deze daarover een klacht indienen volgens de algemene klachtenregeling van de gemeente. Indien men een klacht heeft over bijvoorbeeld een gedraging van een medewerker van de aanbieder of over de geleverde zorg door de aanbieder, moet men in eerste instantie een klacht indienen bij de aanbieder zelf.

 

Hoofdstuk 8. Slotbepaling  

1. Deze beleidsregels worden aangehaald als Beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning Waalwijk 2018

2. De Beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning Waalwijk 2018 treden in werking op de dag, na die waarop deze zijn bekend gemaakt;

3. Bij de inwerkingtreding van de in het eerste lid genoemde beleidsregels vervallen de Beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning Waalwijk 2017.

4. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning Waalwijk 2017 totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken of totdat de looptijd van de oorspronkelijke beschikking is verstreken.

 

Waalwijk, d.d. 16 januari 2018

het College van gemeente Waalwijk,

De secretaris, de burgemeester

J.H. Lagendijk, drs. A.M.P. Kleijngeld

Bijlage 1 Definities
Definities zoals opgenomen in de Verordening, artikel 1.

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

 

1. Algemeen gebruikelijke voorziening

Algemeen beschikbare en redelijke oplossing, die mensen zonder beperking ook zelf moeten regelen of betalen. De voorzieningen moeten daadwerkelijk beschikbaar zijn, door de aanvrager financieel kunnen worden gedragen en adequate compensatie bieden.

 

2. Algemene voorziening

Aanbod van diensten en activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning, als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de wet.

 

3. Andere voorziening

Voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

 

4. Beleidsregels

Beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning gemeente Waalwijk 2018.

 

5. Beschikking

Een beschikking zoals omschreven in artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht, van het college van Waalwijk over de toegang tot voorzieningen.

 

6. Cliënt

Persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of

persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in

artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet.

 

7. Eigen bijdrage

Eigen bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet.

 

8. Hoofdverblijf

De woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en - in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven; dan wel - zal staan ingeschreven; dan wel - het feitelijke woonadres indien de persoon met beperkingen met een briefadres is ingeschreven.

 

9. Hulpvraag

Behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet.

 

10. Ingezetene

Persoon die zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Waalwijk.

 

11. Gesprek

Gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet.

 

12. Maatwerkvoorziening

Op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van

diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

a. ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

b. ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,

c. ten behoeve van beschermd wonen en opvang door de centrumgemeente.

 

13. Melding

Melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet.

 

14. Persoonlijk plan

Plan waarin de persoon de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen.

 

15. Professional, niet werkzaam bij een geregistreerde zorgaanbieder

Een hulpverlener die ofwel met behulp van diploma’s of relevante werkervaring kan aantonen over de juiste vaardigheden te beschikken voor de uitvoering van de voor de situatie relevante taken.

 

16. Pgb

Persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet.

 

17. Sociaal netwerk

Personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt.

 

18. Toezichthoudend ambtenaar

Een persoon, aangewezen door het college, die is belast met het houden van toezicht op de naleving

van het bepaalde, bij of krachtens de Wmo 2015 (Wmo 2015, artikelen 4.3.1, 6.1 en 6.2).

 

19. Uitvoeringsbesluit

Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

 

20. Voorliggende voorziening

Algemeen gebruikelijke voorziening, algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag tegemoet wordt gekomen.

 

21. Wet

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

 

22. Zelfredzaamheid

In staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

 

Bijlage 2 Normtijden maatwerkvoorziening Hulp bij het Huishouden

De volgende uitgangspunten gelden bij normtijden:

Alleen de kamers die in gebruik zijn, worden schoongehouden. Met kamers wordt de hoeveelheid ruimtes in een woning bedoeld exclusief de keuken, badkamer en toilet. Daarbij wordt er onderscheid gemaakt tussen een eenpersoonshuishouden en een meerpersoonshuishouden. Bij de normtijden is uitgegaan van de oorspronkelijke normtijden. Immers, bij maatwerk houd je rekening met de eigen kracht van de cliënt. Het verzorgen van huisdieren en planten valt binnen de marges van de normtijden, maar wordt niet expliciet los benoemd.

Artikel  

 

Boodschappen voor het dagelijks leven doen

Boodschappenlijst opstellen, boodschappen inslaan, opruimen

60 min. p/w

Factoren meer hulp

 

Leefeenheid > 4 personen Kind(eren) < 12 jaar

max. 60 min. extra

max. 60 min. extra

 

 

Broodmaaltijd bereiden

Omschrijving

Broodmaaltijd bereiden (smeren)

Broodmaaltijd klaar zetten, tafel dekken

Koffie/ thee zetten

Afwassen of in/uitruimen vaatwasmachine

Normtijd

15 minuten per keer, maximaal 2 x per dag

Factoren meer hulp

Kind(eren) < 12 jaar 20 minuten

 

 

Warme maaltijd bereiden

Omschrijving

Warme maaltijd bereiden; koken óf opwarmen

Warme maaltijd klaar zetten, tafel dekken

Koffie/ thee zetten

Afwassen of in/uitruimen vaatwasmachine

Normtijd

Opwarmen 15 minuten per dag

Koken 30 minuten per dag

Factoren meer hulp

Kind(eren) < 12 jaar 20 minuten per maaltijd

Bijzonderheden

Maaltijdservice, kant- en klaarmaaltijden etc. gelden als voorliggende voorzieningen.

Zwaar poetswerk (bestaande uit onderstaande afzonderlijke onderdelen)

Eénpersoonshuishouden indicatie ≤ 2 (slaap-) kamers (90 minuten)

Meerpersoonshuishouden

(180 minuten)

Stofzuigen

20 min. p/w

40 min. p/w

Schrobben, dweilen, soppen sanitair

30 min. p/w

60 min. p/w

Schrobben, dweilen, soppen keuken

15 min. p/w

30 min. p/w

Bedden verschonen

15 min. p/w

30 min. p/w

Ramen zemen, kozijnen afnemen, raggen

10 min. p/w

20 min. p/w

Factoren meer hulp

 

Meer slaapkamers in gebruik

30 min. p/w extra per kamer

(max. 90 min. extra per week)

n.v.t.

Kind(eren) < 12 jaar

n.v.t.

30 min. p/w extra per kind, max. 90 min.

Psychogeriatrische problematiek / gedragsproblematiek

30 min. p/w extra

30 min. p/w extra

Allergie of aandoening luchtwegen in een gesaneerde woning

60 min. p/w extra

60 min. p/w extra

Grote woning met een hoge bezettingsgraad

60 min. p/w extra

60 min. p/w extra

Hoge vervuilingsgraad, a.g.v. beperkingen, niet door de bestaande leefwijze

60 min. p/w extra

60 min. p/w extra

Licht poetswerk (bestaande uit onderstaande afzonderlijke onderdelen)

Eénpersoonshuishouden en / of indicatie ≤ 2 (slaap-) kamers

(60 minuten)

Meerpersoonshuishouden en/ of indicatie ≥ 2 (slaap-) kamers (90 minuten)

 

Afwassen indien geen maaltijdbereiding geïndiceerd is

15 min. p/w

20 min. p/w

Opruimen, vuilnisbak legen

15 min. p/w

20 min. p/w

Stoffen, oppervlakten afnemen

20 min. p/w

30 min. p/w

Bedden opmaken

10 min. p/w

20 min. p/w

Factoren meer hulp

 

Kind(eren) < 12 jaar

n.v.t.

30 min. p/w extra per kind

Psychogeriatrische problematiek / gedragsproblematiek

30 min. p/w extra

30 min. p/w extra

Allergie of aandoening luchtwegen in een gesaneerde woning

30 min. p/w extra

30 min. p/w extra

Wasgoed (bestaande uit onderstaande afzonderlijke onderdelen)

Eénpersoonshuishouden  (60 minuten)

Meerpersoonshuishouden

(90 minuten)

Kleding en linnengoed sorteren en wassen in wasmachine

10 min. p/w

15 min. p/w

Ophangen of in droger

10 min. p/w

15 min. p/w

Afhalen, strijken

30 min. p/w

45 min. p/w

Vouwen, wegleggen

10 min. p/w

15 min. p/w

Factoren meer hulp

 

Kind(eren) < 16 jaar

n.v.t.

30 min. p/w extra per kind

Bedlegerige cliënten

30 min. p/w extra

30 min. p/w extra

Extra bewassing i.v.m. overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies etc.

30 min. p/w extra

30 min. p/w extra

Opvang en verzorging kinderen

Opvang van kinderen behoort niet structureel tot de Wmo. Er dient altijd naar voorliggende voorzieningen te worden gekeken. Er kan tijdelijk (maximaal 3 maanden) tot max. 40 uur hulp geïndiceerd worden, aanvullend op de eigen mogelijkheden cliënt.

Regievoering

Bevordering zelfredzaamheid HbH2

Maximaal 30 min. p/w

De gemeente Waalwijk heeft de normtijden onderverdeeld in tijden per specifieke deelactiviteit. Samen kunnen ze leiden tot de volledige normtijd, dit moet echter uit het gesprek naar voren komen, zo kun je tot maatwerk komen. De richtlijnen per deelactiviteit zijn een uitgangspunt, maar zijn indien men goede redenen daarvoor aandraagt aan te passen aan de specifieke situatie.

Bijlage 3 Indicatiestelling en tarieven maatwerkvoorziening wonen  

 

1. Losse woonvoorzieningen

Voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via de uitleenservice van thuiszorgaanbieders of leveranciers van hulpmiddelen.

Losse voorzieningen hebben een aantal voordelen:

- ze kunnen meestal snel ingezet worden;

- ze zijn soms voordeliger;

- ze kunnen vaak voor meerdere doeleinden worden ingezet;

- ze kunnen meegenomen worden in geval van verhuizing.

Losse voorzieningen zijn daarom veelal voorliggend op bouwkundige woonvoorzieningen. Losse woonvoorzieningen kunnen zowel in bruikleen als in eigendom worden verstrekt. Relatief goedkope hulpmiddelen (waarvan de kosten van transport en reiniging voor herverstrekking niet opwegen tegen de kosten van verstrekking van een nieuw hulpmiddel), zullen in eigendom worden verstrekt.

Veel woonvoorzieningen zijn tegenwoordig in de reguliere handel te koop, worden ook door mensen zonder beperkingen gebruikt en worden daarom als algemeen gebruikelijk beschouwd. Voorbeelden hiervan zijn weergegeven in bijlage 7.

 

2. Woningaanpassingen

 

2.1 Normaal gebruik van de woning  

Uit jurisprudentie blijkt dat een woningaanpassing als doel heeft normaal gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning (en naar de tuin). Voor kinderen komt daar bij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals een dialyseruimte en therapeutische baden.

Er wordt bij woonvoorzieningen uitgegaan van het niveau van sociale woningbouw. Ook wordt gekeken naar de grootte van het huishouden in relatie tot de grootte van de woning. Dat betekent dat de grootte van de woning niet per definitie van invloed is op de te verstrekken woonvoorziening.

 

2.2 Woningsanering  

Wanneer sprake is van aantoonbare beperkingen ten gevolge van COPD, astma of allergie (zolang de allergie niet voortvloeit uit de aard van de gebruikte materialen in de woning of de bouwtechnische staat van de woning), waardoor vervanging van vloerbedekking of gordijnen noodzakelijk is, kan hiervoor een maatwerkvoorziening worden verstrekt in natura (gemeente contracteert en betaalt rekening aan leverancier) of in de vorm van een pgb. Hierbij wordt dan rekening gehouden met de afschrijvingstermijnen van de aanwezige vloerbedekking of gordijnen. Dit moet aangetoond worden met facturen. Tevens is hierbij de eigen bijdrage van toepassing.

 

2.3 Bezoekbaar  

Personen kunnen voor het bezoekbaar maken van een woning in aanmerking komen indien:

• zij woonplaats hebben in de gemeente; en

• dit noodzakelijk is om in aanvaardbare mate te kunnen participeren.

Wanneer de cliënt bijvoorbeeld in een Wlz-instelling in gemeente Waalwijk woont, kan één woning waar hij regelmatig op bezoek komt (bijvoorbeeld van ouders) bezoekbaar gemaakt worden. Bezoekbaar houdt in dat de cliënt toegang tot de woning, één verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en het toilet heeft. Er worden geen aanpassingen vergoed om logeren mogelijk te maken. Team WijZ beoordeelt namens het college of de cliënt in aanmerking komt voor deze voorziening.

 

2.4 Grote woningaanpassing versus verhuizen  

In de Wmo 2007 kende men het verhuisprimaat, dat wilde zeggen dat de woning alleen werd aangepast wanneer verhuizen naar een geschikte woning niet mogelijk of niet de goedkoopst adequate oplossing was. Het verhuisprimaat werd opgelegd wanneer woningaanpassingen boven een bepaald normbedrag uit kwamen. Dit om te voorkomen dat de gemeente voor onbeheersbare kosten kwam te staan. In de Wmo 2015 wordt de nadruk voor alle soorten aanvragen gelegd op het onderzoek naar de persoonskenmerken en de mate waarin de aanvrager de noodzaak tot hulp of voorzieningen had kunnen voorzien. In de Wmo 2015 speelt de eigen verantwoordelijkheid van burgers een grote rol. Zo kan iemand die rolstoelgebonden is ervoor kiezen te verhuizen van een aangepaste woning naar een woning die (nog) niet geschikt is voor rolstoelgebruik. Bij een aanvraag voor een aanpassing van deze woning dient de aanvraag afgewezen te worden: de burger had de mogelijkheid zelf te zorgen voor een passende oplossing.

Als uiteindelijk een maatwerkvoorziening nodig is (dat kunnen woningaanpassingen zijn) wordt de goedkoopst adequate voorziening verstrekt. Bij met name grote woningaanpassingen zal dus nog steeds de afweging worden gemaakt of dit de goedkoopst adequate oplossing is. Volgens de jurisprudentie zijn er veel factoren die een rol spelen in de belangenafweging. Daarom kijkt het college naar alle mogelijke factoren, van kosten tot sociale omstandigheden en de mogelijkheid om een woning levensbestendig aan te passen. Als na belangenafweging blijkt dat dit de meest adequate oplossing is, wordt de cliënt geadviseerd te verhuizen en wordt eventueel -indien nodig- ondersteuning geboden bij het vinden van geschikte woonruimte. Deze mogelijkheden tot ondersteuning zijn zeer beperkt omdat de gemeente geen invloed heeft op de woningmarkt. De gemeente kan een verhuisindicatie afgeven of hulp laten bieden door een cliëntenondersteuner bij het zoeken op WoningNet of Funda.

 

De voornaamste aanbieder van huurwoningen in de gemeente Waalwijk is wooncorporatie Casade. Met deze corporatie sluit gemeente Waalwijk een convenant af. Het woningtoewijzingsbeleid voor het werkgebied van Casade (waaronder de gemeente Waalwijk) is als volgt:

- De gemeente beoordeelt of een burger een verhuisadvies krijgt in het kader van de Wmo 2015.

- Als de burger een (sociale) woning wil huren, geeft de gemeente een verhuisindicatie af.

- De betreffende burger schrijft zich in bij Casade (https://www.casade.nl).

- De burger moet zelf het woningaanbod van Casade in de gaten houden en op een woning reageren.

- Omdat de burger in het bezit is van een verhuisindicatie, krijgt hij/zij gedurende 6 maanden voorrang bij het inschrijven voor een bepaalde woning.

- Na 6 maanden vervalt de verhuisindicatie en moet de burger zich opnieuw melden bij de gemeente.

 

2.5 Kwalitatieve verplichting  

Als er sprake is van een grotere bouwkundige aanpassing van een woning die in eigendom is van de cliënt, worden er afspraken gemaakt over terugbetaling van een deel van de meeropbrengst van de woning bij verkoop, mocht dit zich voordoen. Dit kan worden geregeld middels een kwalitatieve verplichting. De meeropbrengst moet worden vastgesteld door een erkende taxateur.

Deze bepaling houdt in dat de meeropbrengst in vermindering wordt gebracht met de (anders van toepassing zijnde) sloopkosten en de eigen ingelegde kosten. De netto-meeropbrengst blijft dan over, welke wordt gedeeld door de eigenaar van de woning en de gemeente. De kwalitatieve verplichting wordt vastgelegd bij de notaris.

Medewerking aan het aangaan van de kwalitatieve verplichting wordt als voorwaarde opgelegd in de beschikking waarbij de voorziening wordt toegekend.

 

3. Berekening pgb-tarieven

Een woonvoorziening kan door de gemeente in natura, waarbij de gemeente een bedrijf contracteert, of middels een pgb geleverd worden. De pgb-tarieven voor woonvoorzieningen worden in beginsel gebaseerd op twee of meer offertes. Hierbij geldt de goedkoopst adequate offerte. Daarbij gelden onderstaande posten als subsidiabel. Hieronder worden de kostenposten genoemd die bij deze voorzieningen subsidiabel zijn.

 

3.1 Woningaanpassingen  

1. De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening.

2. 5% algemene kosten over lonen en materiaal, 5% winst, en 5% risico.

3. Het architectenhonorarium, echter uitsluitend in de gevallen waarin het inschakelen van een architect naar het oordeel van het college noodzakelijk is (het betreft dan veelal een ingrijpende woningaanpassing, zoals een aanbouw). De vergoeding voor het honorarium wordt gesteld op 10 procent van de aanneemsom, overeenkomstig de Standaard Regeling 1997 (SR 1997) van de Bond van Nederlandse Architecten, tenzij het honorarium ingevolge artikel 51 lid 1 van De Nieuwe Regeling (DNR 2004) behorende bij SR 1997 schriftelijk is vastgesteld op een lager bedrag, en dat de vergoeding voor het honorarium in dit laatste geval gelijk is aan het (lagere) bedrag zoals dat ingevolge artikel 51 lid 1 DNR 2004 schriftelijk is vastgesteld.

4. De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening.

5. De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting.

6. Renteverlies in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden, tot de datum van gereedmelding, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen.

7. De prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk. Indien noodzakelijk worden de hiervoor te maken extra notariskosten vergoed.

8. De door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien konden worden.

9. De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing.

10. De kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening.

11. De kosten van bodemonderzoek indien dit noodzakelijk is en voor zover dit dient plaats te vinden voor rekening van degene die recht heeft op de maatwerkvoorziening van woninguitbreiding of sanering.

 

3.2. Bouwkosten  

Het is mogelijk om een maatwerkvoorziening te krijgen in de kosten voor het aanbouwen of uitbreiden van een vertrek bij een bestaande woning of de extra bouwkosten bij een nieuw te bouwen woning. Voor de berekening van deze maatwerkvoorziening wordt als basis genomen het extra aantal vierkante meters dat volgens Tabel 1 voor vergoeding in aanmerking komt, vermenigvuldigd met de verdiepingshoogte, met een maximum van 2,70 m.

Het is mogelijk om een maatwerkvoorziening te krijgen voor het verwerven van extra grond ten behoeve van een aanbouw of uitbreiding van een bepaald vertrek indien dit op grond van ergonomische beperkingen noodzakelijk is.

Een maatwerkvoorziening in de extra grondkosten wordt bij een bestaande woning alleen verstrekt, indien uitbreiding of aanbouw op eigen grond niet mogelijk is. Het aantal vierkante meters dat voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt, is per vertrek aan een maximum gebonden, zoals in bijgevoegde tabel aangegeven.

 

Tabel 1. Maximum aantal vierkante meters waarvoor een maatwerkvoorziening wordt verleend, aangegeven per vertrek in een zelfstandige woning:

 

 

 

 

 

 

Soort vertrek

Ten behoeve van de aanbouw van een nieuw vertrek

Ten behoeve van uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek

Woonkamer

30 m2

6 m2

Keuken

10 m2

4 m2

Eenpersoonsslaapkamer

10 m2

4 m2

Tweepersoonsslaapkamer

18 m2

4 m2

Toiletruimte

2 m2

1 m2

Wastafelruimte

2 m2

1 m2

Doucheruimte

3 m2

2 m2

Entree/gang/hal

5 m2

2 m2

Berging

6 m2

4 m2

Bovenstaande aantal vierkante meters kunnen geactualiseerd worden aan de gangbare normen zoals deze zijn aangegeven in het handboek van toegankelijkheid en in het Bouwbesluit 2012.

Bij sommige (maatwerk)voorzieningen is meer ruimte nodig om de voorzieningen goed te kunnen gebruiken. Hiervoor kan een maatwerkvoorziening per vierkante meter worden verstrekt, aangegeven per voorziening:

- verrijdbare douchebrancard + 2 m2

- tillift + 1,5 m2

- brancard/tillift + 1 m2.

 

3.3 Overige woonvoorzieningen  

Bij overige woonvoorzieningen, zoals losse woonvoorzieningen en verhuiskosten worden pgb-tarieven als volgt vastgesteld.

1. Een eenmalig pgb voor verhuis- en inrichtingskosten wordt gebaseerd op twee of meer offertes, rekening houdende met de keuze van de cliënt om al dan niet gebruik te maken van een erkende aannemer. Hierbij wordt de goedkoopst adequate offerte als leidraad genomen.

2. Een eenmalig pgb voor woningsanering wordt gebaseerd op twee of meer offertes, rekening houdende met de keuze van de cliënt om al dan niet gebruik te maken van een erkende aannemer. Hierbij wordt de goedkoopst adequate offerte als leidraad genomen.

3. De maatwerkvoorziening rondom kosten van huurderving omvat de werkelijke kosten van kale huur, vermeerderd met de subsidiabele servicekosten, tot een maximum dat overeenkomt met de maximum huurgrens per maand als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag.

4. De kosten van onderhoud, keuring en reparatie van woonvoorzieningen worden vergoed overeenkomstig onderstaande richtlijnen (op grond van de Wmo 2015). Er wordt uitgegaan van onderhoud, keuring en reparatie van woonvoorzieningen, op het niveau van sociale woningbouw.

a. De maatwerkvoorziening kosten van onderhoud, keuring en reparatie geldt voor de volgende voorzieningen:

1. de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

2. elektromechanisch openings- en sluitingsmechanisme van deuren;

3. stoelliften, rolstoel- of staplateauliften, woonhuisliften, hefplateauliften, balansliften.

b. Ten aanzien van de onder 7.a., onderdeel 1 en 2 genoemde voorzieningen komen de werkelijk gemaakte kosten in aanmerking voor vergoeding.

c. Ten aanzien van de onder 7.a., onderdeel 3 genoemde voorzieningen komen periodieke onderhoudskosten in aanmerking volgens onderstaande frequenties:

1. voor een stoellift, rolstoelplateaulift, staplateaulift en balanslift 1 keer per jaar;

2. voor een woonhuislift en hefplateaulift 2 keer per jaar.

Daarnaast zijn incidentele reparatiekosten mogelijk.

5. Het college verleent slechts een maatwerkvoorziening rondom de aanpassingskosten van een woonwagen/-schip indien:

a. de technische levensduur van de woonwagen/-schip nog minimaal 5 jaar is;

b. de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

c. de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op de standplaats stond/ligplaats lag; en

d. de hoofdbewoner van de woonwagen/-schip in het bezit is van een bewoningsvergunning als bedoeld in de Woonwagenwet.

6. Indien de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip ten tijde van indiening van de aanvraag minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt of het woonschip niet tenminste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt.

 

4. Overwegingen

 

4.1 Voorzienbaarheid  

De Wmo 2015 stelt dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven, zo blijkt uit de aanhef van de wet. Bij die verantwoordelijkheid hoort ook dat men nadenkt over de geschiktheid van een woning, waarnaar men wil verhuizen. Als duidelijk is dat de betreffende woning niet geschikt is voor de cliënt en/of zijn huisgenoten, dan kan men in principe geen beroep doen op een maatwerkvoorziening voor aanpassing van de woning.

 

4.2 Verhuiskosten  

Een Nederlander verhuist in zijn leven een aantal malen (gemiddeld 7 keer), bijvoorbeeld bij het verlaten van het ouderlijk huis, groter wonen in verband met gezinsuitbreiding, kleiner gaan wonen als de kinderen uit huis zijn etc. Een verhuizing die samenhangt met een levensfase (bijvoorbeeld ouder worden en kleiner en gelijkvloers willen gaan wonen) is voorzienbaar. Deze verhuizingen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd en hiervoor heeft men geld kunnen reserveren. Voor dergelijke verhuizingen wordt geen verhuiskostenvergoeding verstrekt. Als men ten gevolge van plotseling opgetreden beperkingen onvoorzien met een verhuizing wordt geconfronteerd, dan kan afhankelijk van de individuele situatie een maatwerkvoorziening verhuiskostenvergoeding worden verstrekt in natura (betaling rekening) of in de vorm van een pgb.

De hoogte van de verhuiskostenvergoeding zal worden afgestemd op de eigen financiële mogelijkheden van de aanvrager. Het betreft een maatwerkvoorziening rondom verhuizing en herinrichting, verstrekt in natura (betaling rekening) of in de vorm van een pgb; de vergoeding zal niet volledig kostendekkend zijn.

Tenslotte kan een verhuiskostenvergoeding worden toegekend, wanneer de cliënt een aangepaste woning, op verzoek van de gemeente, verlaat. Het betreft situaties waarbij de persoon voor wie de woning was aangepast is verhuisd naar een Wlz-instelling of wanneer een partner is overleden, voor wie de aangepaste woning noodzakelijk was.

In uitzonderlijke situaties kan een vergoeding worden geboden voor tijdelijke dubbele woonlasten (maximaal 3 maanden), bijvoorbeeld wanneer de cliënt gedurende de uitvoering van de woningaanpassing niet in de eigen woning kan wonen.

 

Bijlage 4. Indicatiestelling en omvang maatwerkvoorzieningen vervoer  

Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer zal worden onderzocht of en zo ja, welke beperkingen de cliënt heeft en wat de vervoersbehoefte is. Er wordt bekeken in hoeverre men zelf in de vervoersbehoefte kan voorzien (bijvoorbeeld: heeft de cliënt een auto of een bromscooter), hulp kan inschakelen van het eigen netwerk (bijvoorbeeld: kan de cliënt meerijden met de buurvrouw naar de kaartclub of kan een familielid naar de cliënt toe komen in plaats van dat hij daar naar toe reist), gebruik kan maken van een algemeen gebruikelijke of andere voorziening (bijvoorbeeld het vrije reizigerstarief van de Regiotaxi of het reguliere openbaar vervoer) dan wel een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Om beperkingen en vervoersbehoefte inzichtelijk te maken worden drie soorten afstanden onderscheiden:

- korte afstanden; loop- en fietsafstand in de directe omgeving (bijvoorbeeld om een brief te posten, kinderen naar school te brengen of de dichtstbijzijnde winkels te bezoeken);

- middellange afstanden; dat zijn de afstanden die een persoon zonder beperkingen per fiets, bromscooter, auto of openbaar vervoer aflegt binnen de regio (bijvoorbeeld naar een (groter) winkelcentrum, ziekenhuis of uitgaanscentra);

- lange afstanden; naar bestemmingen buiten de regio.

Bij deze afstanden is geen absolute grens aan te geven. Wat de ene persoon bijvoorbeeld een normale fietsafstand vindt is voor de ander een afstand om met de auto of het openbaar vervoer te gaan. Daarom zal individueel onderzocht worden op welke afstanden men beperkingen ondervindt en hoe deze het beste op te lossen zijn. Alle buitenregionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo 2015. Hiervoor is Valys door de wetgever aangewezen. Om Valys aan te vragen moet de cliënt kunnen aantonen dat hij een indicatie heeft voor lokaal collectief vervoer/verklaring van de gemeente, een indicatie heeft voor een scootmobiel, een gehandicaptenparkeerkaart bezit of een begeleiderspas heeft van de Nederlandse Spoorwegen.

 

1. Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV): Regiovervoer Midden-Brabant  

Regiovervoer Midden-Brabant is een collectief vervoerssysteem met (rolstoel)busjes en taxi’s dat vervoer van deur tot deur biedt voor mensen met een beperking. De cliënt kan een loophulpmiddel, rolstoel of opklapbare scootmobiel meenemen in het voertuig. Ook kan een sociale begeleider (tegen hetzelfde tarief) of een medisch begeleider (gratis) meereizen. Voor medische begeleiding moet een indicatie worden gesteld. Als men een indicatie voor medische begeleiding heeft mag de cliënt niet meer zonder begeleiding reizen.

Volgens jurisprudentie kan een cliënt, als hij (eventueel met hulpmiddel) geen 800 meter zelfstandig kan afleggen en/of het openbaar vervoer niet in kan komen, in aanmerking komen voor een collectieve vervoersvoorziening. Essentieel is eerst te kijken naar de eigen mogelijkheden van de cliënt. Als er binnen het huishouden beschikking is over een eigen auto wordt in principe geen Wmo-indicatie voor Regiovervoer afgegeven.

Aan de persoon die in aanmerking komt voor het CVV, wordt een Wmo vervoerspas verstrekt, op vertoon waarvan de rechthebbende gebruik kan maken van het regiovervoer tegen betaling van de voor de betreffende rit geldende prijs per kilometer.

Voor de tarifering van het CVV wordt net als bij het openbaar busvervoer een tarief per kilometer gehanteerd, plus een opstaptarief per rit.

Het vervoer wordt naar afstand onderscheiden in regionaal vervoer, d.w.z. vervoer binnen een gebied van maximaal 25 kilometer vanaf het woonadres, en bovenregionaal vervoer, d.w.z. vervoer over een afstand van meer dan 25 kilometer vanaf het opstapadres. Op indicatie door het college zijn ook individuele puntbestemmingen mogelijk.

Meer informatie (het vervoerreglement, de spelregels, de tarieven etc.) is terug te vinden op de website van het CVV: www.regiovervoermiddenbrabant.nl.

 

2. Collectief vervoer versus individueel vervoer  

Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer die hij niet zelf of met hulp van zijn sociale omgeving kan oplossen wordt allereerst beoordeeld of de collectieve vervoersvoorziening (de Regiotaxi) een geschikte oplossing biedt alvorens een individuele maatwerkvoorziening te overwegen (zoals vervoer door derden of aanpassingen aan de auto).

Een individuele maatwerkvoorziening wordt door cliënten vaak beschouwd als de meest wenselijke oplossing, het is echter niet de goedkoopst adequate oplossing. Alleen wanneer (op basis van medisch advies) is vastgesteld dat Regiotaxi voor deze aanvrager niet voldoet (bijvoorbeeld in geval van onbeheersbare incontinentie of ernstige gedragsproblemen) kan de vervoerder gevraagd worden individuele ritten te verzorgen of een vergoeding voor gebruik eigen auto of vervoer door derden worden verstrekt. Bij de vergoeding voor (individuele Regio-)taxiritten wordt in acht genomen dat als cliënt met het reguliere openbaar vervoer of de Regiotaxi had kunnen reizen hij ook kosten had gemaakt. Wanneer een cliënt aangewezen is op gebruik van een rolstoeltaxi, die aanzienlijk duurder is dan een gewone taxi, wordt de vergoeding hierop aangepast.

 

3. Vervoersdoeleinden  

Voor vervoer naar school is men zelf verantwoordelijk, maar in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld bij speciaal onderwijs verder dan 6 km vanaf de woning) kan leerlingenvervoer bij de gemeente worden aangevraagd op grond van de Verordening leerlingenvervoer gemeente Waalwijk.

Als bij vervoer naar werk beperkingen worden ervaren kan men hiervoor een beroep doen op de werkgever.

Voor vervoer naar dagbesteding (die als “begeleiding groep” geïndiceerd is op grond van de Wmo 2015) kan een beroep worden gedaan op de Wmo 2015. Er zal dan worden beoordeeld of de aanvrager zelf of met behulp van zijn sociale omgeving in staat is om naar de dagbesteding te reizen. Als dat niet het geval is wordt in samenspraak met de aanbieder van de dagbesteding vervoer georganiseerd. Hiervoor is een eigen bijdrage verschuldigd.

Cliënten kunnen vervoerd worden om sociale of medische redenen. Voor het sociale vervoer kan men zich richten tot de Regiotaxi. Ook medisch vervoer valt niet onder de Wmo 2015. Cliënten die vanwege medische noodzaak dienen te reizen kunnen gebruik maken van het vrije reizigerstarief van de Regiotaxi. De extra kosten die dit met zich meebrengt kunnen zij fiscaal aftrekken via de belastingdienst. Dit is voorliggend op een Wmo-maatwerkvoorziening.

 

4. Vervoersmiddelen voor mensen met een beperking  

Er is een breed scala aan vervoersmiddelen voor mensen met een beperking, dat tegenwoordig niet alleen via bedrijven voor revalidatietechniek maar ook steeds meer rechtsreeks aan cliënten wordt aangeboden. Deze voorzieningen zijn toegankelijker geworden en mensen kunnen zelf kiezen hoeveel geld ze er aan willen besteden.

Steeds meer van deze voorzieningen kunnen als algemeen gebruikelijk worden beschouwd en komen dus niet meer voor vergoeding in aanmerking omdat de cliënt ze zelf kan of wil aanschaffen. Een goed advies over waar op te letten bij aanschaf en wijzen op de mogelijkheden van rijles e.d. kan dan nog steeds wel een taak van de gemeente zijn. Een aantal veel gevraagde vervoermiddelen wordt hieronder nader toegelicht.

 

4.1 Aangepaste fietsen  

Er zijn fietsen zoals de driewielfiets en een duofiets die speciaal ontworpen en bestemd zijn voor mensen met een beperking en die alleen bij gespecialiseerde bedrijven worden verkocht. Een fiets met lage instap, fiets met hulpmotor of elektrische fiets zijn niet speciaal ontworpen voor mensen met een beperking en worden in de reguliere handel verkocht. Daarom worden deze als algemeen gebruikelijk beschouwd, ook al zijn de aanschafkosten hoger dan die van een normale fiets.

 

4.2 Scootmobiel  

Een scootmobiel is bedoeld voor vervoer op de korte en middellange afstanden en kan worden gebruikt als aanvulling op het collectief vervoer. Aangezien scootmobielen in toenemende mate ook in de reguliere handel worden verkocht is de verwachting dat deze op termijn als algemeen gebruikelijk zullen worden beschouwd. Een deel van de scootmobielgebruikers maakt niet dagelijks of zelfs minder dan wekelijks of alleen in de zomermaanden gebruik van de scootmobiel. Voor hen is een scootmobiel een dure voorziening; temeer omdat er vaak ook aanpassingen moeten worden uitgevoerd om het voertuig met accu’s vorst- en vochtvrij te stallen. Daarom werkt de gemeente met scootmobielpools. Op dit moment is er een scootmobielpool bij het winkelcentrum in Waalwijk. Als de vervoersbehoefte beperkt is tot winkelen, kan dit als voorliggende voorziening worden beschouwd.

 

4.3 Autoaanpassingen  

Als een cliënt zonder autoaanpassingen geen gebruik kan maken van zijn auto en het collectief vervoer niet voldoet, kunnen autoaanpassingen worden vergoed. Bij autoaanpassingen wordt beoordeeld of het specifiek voor mensen met een beperking bedoelde voorzieningen betreft die meer kosten dan gebruikelijke autoaanpassingen (dus geen stuurbekrachtiging of cruise controle). In de Wmo 2007 werd uitgegaan van een levensduur van minimaal 5 jaar van de aanpassingen. Dit is in praktijk een redelijke termijn gebleken waarop opnieuw aanpassingen kunnen worden verstrekt (uiteraard rekening houdend met de persoonskenmerken van de aanvrager op dat moment). Bij verstrekking van autoaanpassingen is het daarom redelijk om van de aanvrager te verlangen dat hij aantoont dat de aan te passen auto de investering nog waard is (dus naar verwachting nog minimaal 5 jaar mee kan). De vergoeding voor een autoaanpassing wordt verstrekt in de vorm van een voorziening in natura (betaling rekening door gemeente) of pgb.

 

5. Tarieven

 

5.1. Maatwerkvoorziening vervoer  

1. Voor de maatwerkvoorziening die per jaar verstrekt wordt voor het vervoer van een persoon die als gevolg van beperkingen geen gebruik kan maken van het collectieve vervoerssysteem geldt de volgende richtlijn: voor gebruik van een auto van derden € 447,75 (1500 km maal € 0,2985).

2. Indien men een voorziening voor het verplaatsen op de korte afstanden zoals b.v. een scootmobiel verstrekt heeft gekregen, wordt de vergoeding onder het eerste lid met 50% gekort vanwege samenvallende vervoersbehoefte.

 

5.2. Autoaanpassing  

Voor de aanpassing van de (eigen) auto geldt dat het college in elk individueel geval een afweging over de kosten maakt.

Een vergoeding voor autoaanpassingen wordt enkel verstrekt indien de cliënt geen gebruik kan maken van CVV of individueel vervoer middels het regiovervoer.

 

Bijlage 5 Indicatiestelling maatwerkvoorzieningen begeleiding, verblijf e.d.

 

1. Indiceren Begeleiding

Tot 2015 was begeleiding een functie in de AWBZ. Volgens het Besluit zorgaanspraken AWBZ kon een verzekerde met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap die matige, of zware beperkingen hebben op het terrein van: sociale zelfredzaamheid, bewegen en verplaatsen, psychisch functioneren, geheugen en oriëntatie of matig of zwaar probleemgedrag vertonen, aanspraak doen op de functie “begeleiding”. Wanneer er een zogenaamde AWBZ grondslag was vastgesteld kon de functie begeleiding (en het aantal uren of dagdelen dat nodig werd geacht) worden geïndiceerd. Hoewel bij het CIZ ruime ervaring is opgedaan bij het indiceren van begeleiding is het niet mogelijk om de door hen ontwikkelde indicatieprotocollen over te nemen (zoals dat wel gebeurd is bij de hulp bij het huishouden). De reden hiervoor is tweeledig:

1. De AWBZ indicatie is gebaseerd op een grondslag. De Wmo 2015 kent geen grondslagen. In de Wmo 2015 is de diagnose niet leidend. Er wordt vastgesteld wat de beperkingen zijn, en over welke beperkingen de burger zich ontevreden voelt. Vervolgens wordt via het zogenaamde trechtermodel beoordeeld wat de aanvrager zelf of met hulp van de eigen omgeving kan oplossen, wat met voorliggende voorzieningen kan worden opgelost en tenslotte waarvoor maatwerkvoorzieningen (bijvoorbeeld begeleiding) noodzakelijk zijn.

2. De taken worden niet alleen overgeheveld vanuit de AWBZ naar de Wmo; er moet ook daadwerkelijk een transformatie plaatsvinden. De opdracht aan gemeenten is om te onderzoeken hoe de bestaande vormen van begeleiding, anders, dichterbij de cliënt kunnen worden georganiseerd en nieuwe vormen van hulp en ondersteuning voor de diverse doelgroepen te ontwikkelen.

 

1.1. Beperkingen  

Bij de functie begeleiding onderscheiden we de mate (“zwaarte”) van de beperkingen om te bepalen, wat binnen eigen netwerk of met voorliggende voorzieningen kan worden opgelost en waarvoor maatwerkvoorzieningen nodig zijn:

1. Lichte beperkingen (stimuleren van het zelf uitvoeren van taken);

2. Matige beperkingen (helpen bij taken);

3. Zware beperkingen (taken en/of regie moeten worden overgenomen).

In de AWBZ werd de functie begeleiding alleen geïndiceerd als sprake was van matige of zware beperkingen. In de Wmo 2015 is het uitgangspunt dat in alle gevallen eerst de mogelijkheden van eigen netwerk en voorliggende en algemene voorzieningen wordt onderzocht maar de verwachting is wel dat met name bij matige en zware beperkingen maatwerkvoorzieningen zullen worden geïndiceerd.

 

1.2. TERREINEN  

De gemeente onderscheidt de volgende terreinen waarop beperkingen worden geïnventariseerd:

- zelfredzaamheid (in staat tot bewegen en verplaatsen, communicatie, het nemen van besluiten, oplossen van problemen, dagelijkse routine kunnen organiseren, geld beheren, administratie etc.);

- gedragsproblemen (destructief gedrag, dwangmatig gedrag, lichamelijk en/of verbaal agressief, seksueel overschrijdend gedrag etc.);

- psychisch functioneren (concentratie, geheugen en denken, perceptie van de omgeving);

- oriëntatie stoornissen (oriëntatie in tijd, plaats en persoon).

 

Zelfredzaamheid (waaronder ook bewegen en verplaatsen)

 

Er is sprake van matige beperkingen als:

- het zelfstandig nemen van besluiten niet vanzelfsprekend is;

- de cliënt hulp nodig heeft bij het regelen van dagelijkse bezigheden;

- de cliënt hulp nodig heeft bij het aanbrengen van dagelijkse routine en structuur;

- de cliënt niet goed begrijpt wat anderen zeggen en zich zelf niet voldoende begrijpelijk kan maken;

- de cliënt beperkingen op het gebied van bewegen en verplaatsen ervaart die door hulpmiddelen (en eventueel ondersteuning bij gebruik openbaar vervoer) kunnen worden opgelost.

 

Er is sprake van zware beperkingen als:

- complexe taken moeten worden overgenomen;

- uitvoeren van eenvoudige taken moeilijk gaat;

- de cliënt niet in staat is zelfstandig problemen op te lossen en/of besluiten te nemen;

- de cliënt moeite heeft met communiceren;

- de cliënt afhankelijk is van regie van anderen voor het voeren van de regie;

- de cliënt beperkingen op het gebied van bewegen en verplaatsen ervaart die onvoldoende door hulpmiddelen kunnen worden opgelost;

- er verwaarlozing dreigt en zonder deskundige begeleiding opname noodzakelijk is.

 

Gedragsproblemen

Er is sprake van matige beperkingen als:

- er bijsturing en soms gedeeltelijke overname van taken vereist is door een deskundige professional omdat de situatie anders verslechtert en de eigen omgeving van de cliënt slechts gedeeltelijk in bijsturing kan voorzien.

 

Er is sprake van zware beperkingen als:

- er ernstige problemen zijn waardoor de veiligheid van cliënt en/of zijn omgeving in gevaar zijn en er continu professionele bijsturing nodig is.

 

 

Psychisch functioneren

Er is sprake van matige beperkingen als:

- er regelmatig hulp nodig is vanwege concentratieproblemen en informatieverwerking.

 

Er is sprake van zware beperkingen als:

- volledige overname van de taken door een professional nodig is vanwege ernstige problemen met concentratie, denken, geheugen en waarneming van de omgeving.

 

Oriëntatie en geheugen

Er is sprake van matige beperkingen als:

- er problemen zijn met het herkennen van personen en omgeving;

- er vaak hulp nodig is bij het uitvoeren van taken en het vasthouden van een dagritme;

- de situatie zal verslechteren zonder deskundige begeleiding.

 

Er is sprake van zware beperkingen als:

- er ernstige problemen zijn met het herkennen van personen en omgeving;

- als de cliënt gedesoriënteerd is;

- als taken moeten worden overgenomen en er ondersteuning nodig is bij de dagstructurering;

- opname noodzakelijk is zonder deskundige begeleiding.

 

2. VOORLIGGENDE VOORZIENINGEN

 

2.1. Behandeling  

Alvorens begeleiding te verstrekken is het van belang dat wordt onderzocht wat de mogelijkheden van behandeling zijn. De stelregel hierbij is dat als verbetering van functioneren of handelen (vaardigheden) nog mogelijk is, eerst behandeling wordt ingezet. Het is uiteraard niet aan de gemeente om dit te bepalen. Hiervoor wordt een medisch adviseur (onafhankelijk arts) ingeschakeld. Behandeling kan worden geboden door bijvoorbeeld: ergotherapeut, psycholoog, specialist ouderen geneeskunde, in een revalidatiecentrum of in een centrum gespecialiseerd in bepaalde problematiek (zoals een reuma-centrum). Behandeling is gericht op: het verbeteren van de aandoening/stoornis/beperking, het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag of nadere functionele diagnostiek.

Anders dan in de AWBZ is de diagnose niet leidend maar een diagnose is doorgaans wel vereist om behandeling in te kunnen zetten en om te bepalen hoe begeleiding de behandeling eventueel kan versterken (en niet contraproductief is). Begeleiding kan wel worden ingezet om de tijdens behandeling geleerde vaardigheden te oefenen of in te slijten. Soms kunnen begeleiding en behandeling ook tegelijkertijd worden ingezet; dan neemt de begeleiding de taak tijdelijk over, totdat deze tijdens behandeling is aangeleerd. Uiteraard dient er hierover een goede afstemming tussen behandelaar en begeleider plaats te vinden.

 

2.2. (Wettelijk) voorliggende voorzieningen  

Dit zijn (wettelijke) voorzieningen waar eerst een beroep op kan worden gedaan alvorens de maatwerkvoorziening “begeleiding” wordt overwogen:

 

Onderwijs:  

Begeleiding van kinderen met problemen is de verantwoordelijkheid van school. Tevens zijn er mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs. Alleen in uitzonderlijke situaties; als toezicht en aansturen meer vraagt dan van school en ouders kan worden verwacht en de mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs ontoereikend zijn kan begeleiding zijn geïndiceerd.

 

- Kinderopvang:  

Kinderopvang is de verantwoordelijkheid van ouders, werkgever en overheid (kinderopvangtoeslag). Kinderopvang is ook voor kinderen met een beperking voorliggend en het leren omgaan van leidsters met kind met een beperking is gebruikelijke hulp van ouders. Alleen in uitzonderlijke situaties (als een kind extra begeleiding nodig heeft die niet door leidsters kan worden geboden en niet van ouders kan worden verwachten), kan begeleiding worden geïndiceerd.

 

Jeugdwet:  

Opvoedingsondersteuning voor alle ouders en ouders van kinderen met een beperking medisch kinderdagverblijf, specialistische hulp thuis, tijdelijke opname worden op grond van de Jeugdwet geboden. Begeleiding kan in sommige gevallen ondersteunend op de opvoedingsondersteuning thuis ter bevordering van de zelfredzaamheid van ouders worden geboden.

 

Arbeidsvoorzieningen:  

Op grond van de Participatiewet zijn er mogelijkheden voor aangepast werk. Het uitgangspunt is dat als aangepast werk of speciaal onderwijs op grond van genoemde regelingen niet mogelijk is dat dan begeleiding groep (dagbesteding) kan worden overwogen. Deze regeling is niet van toepassing op mensen met een normale capaciteit die geen werk kunnen vinden.

 

2.3. Algemeen gebruikelijke voorzieningen en gebruikelijke hulp  

Wanneer mensen een beperking hebben wordt bij activiteiten van het dagelijks leven en vrijetijdsbesteding vaak gedacht aan Begeleiding. Hiervoor zijn voorliggende voorzieningen mogelijk, waar gewoon gebruik van kan worden gemaakt. Er zijn veel algemeen gebruikelijke voorzieningen en redelijke oplossingen voorhanden (die mensen zonder beperking ook zelf moeten regelen of betalen). Voorbeelden zijn:

- Activiteiten zoals computercursus of taalles

- Alarmering

- Pictogrammenbord of domotica in huis

- Gezelschap of ondersteuning door vrijwilliger

- Kinderopvang

Net als bij hulp bij het huishouden wordt bij Begeleiding het begrip: “gebruikelijke hulp” gehanteerd. Gebruikelijke hulp is hulp die verwacht wordt van huisgenoten, die normaal wordt geacht in de relatie tussen huisgenoten en/of niet structureel meer is dan wanneer de huisgenoot geen beperking zou hebben.

Begeleiding door partner, ouder, volwassen inwonend kind of andere volwassen huisgenoot wordt als gebruikelijke hulp beschouwd:

- In kortdurende situaties (maximaal 3 maanden): als uitzicht op herstel (van de zelfredzaamheid) dusdanig is dat begeleiding daarna niet meer nodig zal zijn.

- In langdurige situaties;

o bij normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer (bezoek familie/vrienden, bezoek huisarts, brengen en halen van kinderen naar school, sport of clubjes);

o hulp bij overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden behoren zoals de thuisadministratie;

o het leren omgaan van derden (familie/vrienden/leerkracht etc.) met de cliënt;

o ouderlijk toezicht op kinderen, de aard en mate hiervan is afhankelijk van de leeftijd van het kind.

 

3. OMVANG BEGELEIDING

Begeleiding maakt vaak deel uit van een heel pakket van zorg van Behandeling en Persoonlijke verzorging. De omvang van de hulp wordt hierdoor sterk bepaald. In de AWBZ werden deze functies veelal samengevoegd in een integraal pakket. In de Wmo 2015 is dit niet meer mogelijk maar worden de indicaties voor Behandeling en Persoonlijke verzorging wel meegewogen bij de indicatiestelling voor Begeleiding en wordt de hulp met behandelaars en thuiszorg (persoonlijke verzorging) afgestemd.

Vanuit de Wmo 2015 wordt tevens gezocht naar mogelijke combinaties van de maatwerkvoorziening Begeleiding en voorliggende voorzieningen op het gebied van welzijnswerk.

 

 

3.1. Omvang Begeleiding Individueel  

Individuele begeleiding wordt vastgesteld in uren, maximaal 25 uur per week. De omvang van de indicatie (het aantal uren begeleiding) is gebaseerd op de optelsom van:

- welke activiteiten nodig zijn;

- hoeveel tijd deze activiteiten kosten;

- hoe vaak per week de activiteit voorkomt (en of de activiteit planbaar is);

- de hoeveelheid toezicht die nodig is.

 

3.2. Omvang Begeleiding Groep  

Begeleiding groep wordt vastgesteld in dagdelen. Een dagdeel staat gelijk aan maximaal 4 aaneengesloten uren. Het maximum is 9 dagdelen. Dat is gelijk aan een in Nederland gebruikelijke 36-urige werkweek. Het aantal dagdelen Begeleiding Groep dat wordt geïndiceerd is afhankelijk van:

- de noodzaak (hoeveel structuur, activering, toezicht etc. is nodig? Wat biedt het eigen netwerk of de voorliggende voorzieningen, hoe belast is de mantelzorg etc.);

- de mogelijkheden van de cliënt (hoeveel kan de cliënt fysiek en mentaal aan?);

- het doel dat begeleiding groep voor deze specifieke cliënt heeft (als een doel is: een zinvolle dagbesteding, ter vervanging van arbeid, dan worden bijvoorbeeld 8 of 9 dagdelen geïndiceerd; vergelijkbaar met een werkweek);

- de mogelijkheden van de specifieke dagbestedingsgroep (bij het werken in groepen is groepsdynamiek essentieel. Hiermee dient rekening gehouden te worden om de voorziening effectief te laten zijn.

 

4. VERVOER NAAR DAGBESTEDING

Bij een indicatie voor Begeleiding Groep zal ook worden onderzocht of de cliënt in staat is om de locatie van de dagbesteding te bereiken. Wanneer een cliënt in staat is met het openbaar vervoer te reizen (eventueel na oefenen onder begeleiding) of met de fiets of een ander vervoermiddel zelfstandig (of onder begeleiding van mantelzorg of vrijwilliger, indien beschikbaar) de dagbesteding kan bereiken dan is dat uiteraard voorliggend. Wanneer dit niet mogelijk is zal vervoer van en naar de dagbesteding worden geïndiceerd. De meeste aanbieders van dagbesteding hebben afspraken met vervoersbedrijven die de cliënt van huis of bij een vast verzamelpunt ophalen en naar de dagbesteding brengen en halen. Op het budget voor het vervoer vanuit de AWBZ is in 2014 al fors bezuinigd waardoor instellingen zelf hebben gezocht naar manieren om het vervoer efficiënter te organiseren. Hierdoor wordt nu bij de keuze voor een bepaalde locatie dagbesteding voor een cliënt al rekening gehouden met reisafstand en zijn initiatieven ontwikkeld om cliënten te leren zelfstandig met het openbaar vervoer te reizen. Deze ontwikkeling wordt onder de Wmo 2015 zeker voortgezet.

 

5. INDICATIE KORTDUREND VERBLIJF

Er zijn veel manieren om de mantelzorg te ontlasten, bijvoorbeeld door een vrijwilliger in te schakelen om een paar uur de zorg voor een cliënt over te nemen door dagbesteding aan te bieden aan de cliënt met als belangrijk neveneffect of zelfs doel de mantelzorg te ontlasten. Soms is dat niet voldoende om het langdurig vol te kunnen houden of is de zorg die een vrijwilliger kan bieden onvoldoende vanwege de beperkingen van de cliënt. Alleen als er sprake is van de combinatie van voortdurende zorg en toezicht van de cliënt en dreigende overbelasting van de mantelzorger en als andere voorliggende voorzieningen niet voldoen kan kortdurend verblijf worden geïndiceerd. Een uitzondering hierop geldt wanneer het gaat om bovengebruikelijke zorg; hierbij hoeft geen sprake te zijn van dreigende overbelasting en kan alleen op grond van bovengebruikelijke taken van de cliënt kortdurend verblijf worden geïndiceerd.

 

6. BESCHERMD WONEN EN MAATSCHAPPELIJKE OPVANG

Voor beschermd wonen was een indicatie op grond van de AWBZ noodzakelijk maar deze taak is met ingang van 2015 (zonder bezuinigingsdoelstelling) overgeheveld naar de Wmo 2015. Voor beschermd wonen is de afspraak om de constructie met de centrumgemeenten voorlopig te handhaven. Centrumgemeenten (voor Waalwijk is dat de gemeente Tilburg) dienen deze voorziening te regelen, maar wel in nauwe samenwerking met de gemeente waarin de cliënt woont. Ook maatschappelijke opvang voert gemeente Tilburg uit.

Iemand komt alleen in aanmerking voor beschermd wonen als:

• er eerst ambulante zorg ingezet is en dit aantoonbaar niet leidt tot (voldoende) verbetering van de situatie. Ambulante zorg kan al aanzienlijk stabiliserende gevolgen hebben;

• de cliënt 24 uur per dag onplanbare zorg nodig heeft.

Kan de cliënt naar school of werk, dan voldoet hij niet aan de voorwaarden voor beschermd wonen.

De voorliggende vraag voor beschermd wonen is niet een woonwens, maar een zorgvraag.

Ook voor maatschappelijke opvang is vooralsnog de afspraak gemaakt de constructie met centrumgemeenten te handhaven.

 

Bijlage 6. Lijst met algemene gebruikelijke voorzieningen (niet limitatief)  

 

Aanhangers

Airconditioning

Auto

Autovoorzieningen:

  • 1.

    Achterbank, neer- of inklapbaar

  • 1.

    Achterruitverwarming

  • 1.

    Airconditioning

  • 1.

    Automatische transmissie

  • 1.

    Bekleding van stoelen, (kunst)stoffen

  • 1.

    Blinderingfolie

  • 1.

    Buitenspiegel, verstelbaar van binnenuit

  • 1.

    Buitenspiegel verwarmd

  • 1.

    Derde of vijfde deur t.b.v. vervoer rolstoel

  • 1.

    Driepuntsgordels

  • 1.

    Glas, warmtewerend

  • 1.

    Handgrepen zitplaats naast bestuurder

  • 1.

    Hoedenplank, uitneembaar

  • -

    Hoofdsteunen

  • -

    Lendesteunen voorstoel, verstelbaar

  • -

    Portierruiten, elektrisch bedienbaar

  • -

    Rembekrachtiging, reguliere

  • -

    Ruitensproeier achter, elektr. Bedienbaar

  • -

    Ruitenwisser achter, elektr. Bedienbaar

  • -

    Ruitenwisser, interval

  • -

    Stuurbekrachtiging (Tenzij standaardvoorziening niet voldoet. Per geval te beoordelen.)

  • -

    Stuurwiel, verstelbaar

  • -

    Trekhaak

  • -

    Voorstoel, verstel-/draaibaar

  • -

    Voorstoel, verwarmd

Autowassen

 

Bakfiets

Boodschappendienst

Brommobiel

 

Crèche

 

Drempelaanpassingen (eenvoudig)

 

Extra stroomverbruik voor opladen van bijvoorbeeld een scootmobiel

 

Fiets, aankoppel (voor kinderen)

Fiets, elektrische (bijv. Sparta-met)

Fiets, met hulpmotor

Fiets, lage instap indien hoogte instap > 20cm.

Fiets, met trapondersteuning

Fietskarretje voor kinderen (ook achter scootmobiel, met ontheffing wegbeheerder)

 

Gastouder

Gesloten buitenwagen

 

Hondenuitlaatdienst

Huurverhoging door c.v.

 

Kinderopvang

Kosten APK

Kosten halen rijbewijs

 

Ligfiets

Losse douchestoel

Luchtbevochtiger en -ontvochtiger

 

Maaltijdservice

Mengkraan, eengreeps/hendel

Mengkraan, thermostatisch

 

Ondersteuning, financieel-administratief

 

Personenalarmering

 

Ramen wassen buiten

Regenkleding

 

Tandem (ook met hulpmotor) m.u.v. bepaalde gevallen bv. personen met een beperkte visus

Telefooncirkel (alarmering)

Telefoonkosten (abonnement) evt. via minimabeleid

Toilet

Tweede trapleuning

 

Vaatwasmachine

Verhuiskosten, bij een algemeen gebruikelijke verhuizing (gezien leeftijd en/of gezinssituatie)

 

Wasdroger

Wasmachine

Woonvoorzieningen:

  • -

    Thermostatische en eenhendelmengkranen (m.u.v. lange hendel)

  • -

    Verhoogde toiletpotten

  • -

    Eenvoudige wandgrepen en beugels

  • -

    Centrale verwarming en thermostatische radiatorkranen

  • -

    Douche

  • -

    Douchekop op glijstang

  • -

    Kookplaten, oven, magnetron

  • -

    Afzuigkap

  • -

    Meterkast met meerdere groepen

  • -

    Deugdelijke zonwering

  • -

    Wasdroger/condensdroger

  • -

    Normale babyfoon/intercom

  • -

    Berging/schuur

  • -

    Elektriciteit in berging/schuur

  • -

    Stopcontacten

  • -

    Automatische deuropeners in algemene ruimte

  • -

    Raamopener, d.m.v. stangen of elektrisch

  • -

    Dakkapel

  • -

    Dakgoot reinigen

  • -

    Terras-, en padverharding

  • -

    Antislipvloer

  • -

    Zonnewering, al dan niet elektrisch bediende

  • -

    Rolluiken, al dan niet met elektrische bediening

  • -

    Zonnescherm/-screen (mits in normale hoeveelheden)

 

Bijlage  

 

Naar boven