Protocol adresonderzoek

1. Inleiding

Het college van burgemeester en wethouders van een gemeente (hierna: de gemeente) start een adresonderzoek als er twijfel bestaat over de juistheid van het adres van een ingezetene zoals dat in de BRP staat geregistreerd. 1 Het onderzoek van de gemeente dat volgt is een onderzoek naar de verblijfplaats van de betrokken persoon.

 

Omdat de uitkomst van het adresonderzoek mogelijk aanleiding kan zijn tot een ambtshalve wijziging van gegevens in de BRP, moet het onderzoek zorgvuldig worden uitgevoerd. De gemeente kan niet lichtvaardig overgaan tot het doorvoeren van een ambtshalve wijziging, omdat de gevolgen voor de betrokken persoon en overheid groot kunnen zijn. Een adresonderzoek moet om deze reden altijd zorgvuldig worden uitgevoerd.

 

Om gemeenten te ondersteunen bij het uitvoeren van een gedegen adresonderzoek, is dit protocol opgesteld in samenwerking tussen het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB). Het protocol is gepubliceerd in het kader van de circulaire adresonderzoek, in juni 2012 gepubliceerd door het ministerie van BZK. Dit protocol wordt separaat door het agentschap Basisadministratie Persoonsgegevens en Reisdocumenten (BPR) aangeboden op haar website. In deze vorm wordt het adresonderzoeksprotocol up-to-date gehouden.

 

2. Aanleiding voor een adresonderzoek

De aanleiding voor een adresonderzoek is dat een gemeente een signaal ontvangt dat een persoon niet langer op het adres woont waar hij in de BRP staat ingeschreven of dat een persoon op een adres woont waar hij niet in de BRP staat ingeschreven. Ook kan de aanleiding voor een adres-onderzoek zijn gelegen in het feit dat de gronden voor een inschrijving van een betrokkene op een briefadres niet meer aanwezig zijn. De gemeente kan een dergelijk signaal op verschillende manieren ontvangen, bijvoorbeeld via een terugmelding (via de Terugmeldvoorziening (TMV)), schriftelijk (via brieven, teruggekomen post), per e-mail, telefonisch, door een aangifte in persoon aan de balie of op basis van een andere eigen waarneming door de gemeente (bijvoorbeeld een bezoek ter plaatse).

 

Naar aanleiding van de ontvangst van een signaal dient een gemeente na te gaan of het signaal binnen een periode van vijf werkdagen kan worden afgehandeld. Een signaal kan bijvoorbeeld binnen vijf dagen worden afgehandeld, als blijkt dat het signaal geen aanleiding geeft tot wijzigingen. Bijvoorbeeld omdat na contact met betrokkene kan worden vastgesteld dat het signaal onjuist blijkt te zijn. Een signaal zou bijvoorbeeld ook al binnen vijf werkdagen kunnen worden afgerond, als sprake is van een administratieve fout in de BRP. Een administratieve fout in de in de BRP geregistreerde gegevens kan mogelijk eenvoudig worden gecorrigeerd. 2

 

De afhandeling van een signaal kan in deze fase worden versneld indien maximaal gebruik gemaakt wordt van communicatiemiddelen als telefoon of e-mail. Door snel contact op te nemen met een betrokkene waar een signaal betrekking op heeft, kan een signaal mogelijk al snel worden afgehandeld. Ook kan worden gedacht aan een onderzoek ter plaatse op het in de BRP geregistreerde adres. Op basis hiervan kan mogelijk relatief snel en eenvoudig worden voorkomen dat een tijdrovend adresonderzoek moet worden opgestart.

 

Indien het signaal is ontvangen als een terugmelding via de TMV, dan volgt de periode van vijf werkdagen uit wet- en regelgeving (artikel 28 Besluit BRP). De gemeente kan in het geval van een terugmelding via de TMV niet van deze termijn afwijken. Indien het signaal op een andere manier dan via een terugmelding via de TMV is ontvangen, geldt deze wettelijke termijn niet. Toch wordt ook in dit geval aanbevolen om een termijn van vijf werkdagen aan te houden, zodat het signaal voortvarend wordt opgepakt. Van de termijn van vijf dagen kan in dit laatste geval echter zowel in positieve als in negatieve zin worden afgeweken, afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Het is aan de beoordelingsvrijheid van de gemeente om dit zelf te bepalen. Het wordt aanbevolen dat een gemeente de reden voor een dergelijke afwijking wel motiveert en vastlegt in een (onderzoeks)dossier.

 

Indien het signaal niet binnen een periode van vijf werkdagen kan worden afgehandeld, bijvoorbeeld omdat door het signaal het vermoeden is ontstaan dat een persoon is verhuisd maar geen aangifte van een adreswijziging heeft gedaan, dan zal de gemeente een adresonderzoek moeten instellen. Indien het signaal is ontvangen in de vorm van een terugmelding via de TMV, dan kan de gemeente niet van deze termijn afwijken. Indien het signaal op een andere wijze dan via de TMV is ontvangen, dan kan de gemeente op basis van de omstandigheden en naar eigen bevinden eventueel afwijken van deze termijn.

 

Indien het signaal is ontvangen als een terugmelding via de TMV, dan dient de gemeente in alle gevallen binnen vijf werkdagen na ontvangst van de terugmelding te reageren met een bericht in de TMV. Die reactie kan zijn dat de gegevens zijn verbeterd, aangevuld of verwijderd, of dat naar aanleiding van de terugmelding geen wijzigingen nodig waren. Ook kan de reactie uiteraard zijn dat er een adresonderzoek gestart wordt. In dat laatste geval moet de gemeente ook aangeven hoe lang het onderzoek naar verwachting zal duren.

 

3. Start van het adresonderzoek

De gemeente start het adresonderzoek door het plaatsen van een aantekening in onderzoek bij het adresgegeven op de persoonslijst van de betrokkene. 3 Op het moment van het bijwerken van de BRP begint het adresonderzoek. Gedurende de periode dat het adresgegeven in onderzoek staat, ontvangen overheidsorganen en derden die de BRP bevragen bij het adresgegeven ook de aantekening dat dit gegeven in onderzoek staat, zodat zij daar rekening mee kunnen houden in hun eigen werkprocessen. Omdat hiermee misverstanden worden voorkomen, is het van belang dat de aantekening in onderzoek juist wordt geplaatst.

 

3.1. Dossiervorming bij het onderzoek

Alle stappen en onderdelen van het onderzoek moeten worden gedocumenteerd. Dat is onder meer van belang om later te kunnen aantonen dat de eventuele beslissing over een ambtshalve uitgevoerde adreswijziging of vertrek uit Nederland zorgvuldig en voldoende beargumenteerd is genomen. Dat kan deels op papier (bijvoorbeeld voor verzonden brieven en teruggekomen post) en deels in een geautomatiseerd systeem. De gemeente moet ook eventueel gevoerde telefoongesprekken goed documenteren en opnemen in het onderzoeksdossier. Ook e-mails moeten goed gedocumenteerd worden. Het dossier bevat ook verslagen van een eventueel feitelijk onderzoek ter plaatse. Een dossier moet door de gemeente 10 jaar bewaard worden op grond van de Regeling BRP.

 

4. Inhoud van het adresonderzoek

Het adresonderzoek betreft een onderzoek naar de verblijfplaats van de betrokken persoon. Het is van belang om in het kader van het onderzoek verder te kijken dan enkel het adres waarop de betrokken persoon actueel is geregistreerd in de BRP. Het onderzoek is immers gericht op het achterhalen van de feitelijke verblijfplaats van de betrokken persoon.

 

4.1. Aanschrijven van de betrokkene

De eerste actie in het kader van het adresonderzoek is in beginsel om de betrokkene te benaderen en te wijzen op de plicht om aangifte te doen van adres en verblijf of adreswijziging, op grond van de Wet BRP. De persoon dient te worden opgeroepen om direct aangifte te doen van adreswijziging. 4 Het actuele in de BRP geregistreerde adres kan daarbij worden gebruikt om de betrokken persoon aan te schrijven, omdat het bijvoorbeeld mogelijk is dat de post via een automatische ver-huisservice wordt doorgestuurd naar het nieuwe adres van betrokkene. Ook kan een vermoedelijk nieuw adres van de betrokkene worden gebruikt, als dat beschikbaar is, mogelijk op basis van een terugmelding.

 

Indien de betrokkene zich naar aanleiding van de brief bij de gemeente meldt, kan het onderzoek op basis daarvan mogelijk al worden afgehandeld. Mogelijk kan de registratie in de BRP op basis van het verschijnen en de aangifte van betrokkene worden gewijzigd. Het is uiteraard ook mogelijk dat op basis van een reactie van de betrokkene blijkt dat het signaal op een misverstand berust. In dat geval hoeft er mogelijk geen wijziging in de BRP plaats te vinden. Het adresonderzoek kan in deze gevallen worden afgesloten.

 

Als betrokkene niet verschijnt of reageert, geen aangifte van verhuizing of vertrek doet of wel reageert, maar uit die reactie niet afgeleid kan worden op welk adres hij nu wel woont, dan is dat aanleiding voor een gemeente om het adresonderzoek uit te breiden.

 

4.2. Uitbreiden van het onderzoek

In het algemeen zijn er twee mogelijkheden om het adresonderzoek verder uit te breiden. Beide mogelijkheden kunnen achtereenvolgens, gelijktijdig of afzonderlijk worden opgepakt. Op basis van een terugmelding door een overheidsorgaan kan bijvoorbeeld al informatie beschikbaar zijn zodat een bepaald onderdeel van het onderzoek niet zinvol is. Het is aan de beoordelingsvrijheid van de gemeente om te bepalen wat de waarde van de al beschikbare informatie is en welke (combinatie) van mogelijkheden het meest geschikt is om een bepaalde situatie te onderzoeken. De twee mogelijkheden voor uitbreiding zijn:

a. informatie inwinnen bij andere bronnen;

b. feitelijk onderzoek ter plaatse uitvoeren.

 

4.2.1. Informatie inwinnen bij andere bronnen

Als invulling van het adresonderzoek kan de gemeente informatie inwinnen bij andere overheidsorganen en derden die gegevens uit de BRP verstrekt krijgen (waaronder de eigen of andere gemeenten), familie, nutsbedrijven, woningbouwcorporaties, woningeigenaren, werkgevers, uitkeringsinstanties, ziektekostenverzekeraars en dergelijke, om zo de feitelijke verblijfplaats van de persoon te achterhalen.

 

Het wordt aanbevolen dat gemeenten in deze fase van een onderzoek streven naar het raadplegen van ten minste twee verschillende bronnen om informatie te achterhalen. Hiervan kan zowel in positieve als in negatieve zin worden afgeweken, afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Het is aan de beoordelingsvrijheid van de gemeenten om dit zelf te bepalen. De gemeente moet een dergelijke afwijking wel motiveren en vastleggen.

 

Bij het vragen om informatie over het adres van betrokkene mag de persoonlijke levenssfeer van betrokkene of anderen niet onnodig worden geschaad. Daarom moet er in algemene bewoordingen gevraagd worden aan de aangeschreven persoon of instantie, of er en zo ja, welk adres van betrokkene bekend is. De aangeschreven persoon – niet zijnde de betrokkene zelf – heeft het recht om hierop niet te antwoorden. Overheidsorganen die gegevens uit de BRP verstrekt krijgen, kunnen op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens informatie verschaffen ten behoeve van de bijhouding van de BRP. Het ligt wat dat betreft voor de hand om met name bij overheidsorganen te rade te gaan. Het meedelen aan derden dat iemand niet meer op zijn adres woont kan op zich al een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van een betrokkene zijn: werkgevers of banken kunnen daar bijvoorbeeld al consequenties aan verbinden.

 

Het is wat dat betreft van belang dat zo zorgvuldig mogelijk is vastgesteld dat een persoon niet meer op het oude, in de BRP-geregistreerde, adres woont alvorens derden worden benaderd.

In het algemeen lijkt het raadzaam dat een gemeente het onderzoek inricht aan de hand van de kenmerken van een betrokkene. Het blijkt uit onderzoek van het CBS dat bepaalde groepen personen met specifieke kenmerken bijvoorbeeld vaker naar het buitenland zijn vertrokken zonder daarvan aangifte te doen, dan dat dit voor andere groepen het geval is. 5 De specifieke kenmerken van een betrokkene kunnen wat dat betreft aanleiding zijn om in het ene geval de aandacht te richten op bepaalde instanties die eerder op de hoogte kunnen zijn van de verblijfplaats van een bepaalde persoon (bijvoorbeeld: in het geval van vreemdelingen: de IND, of in geval van studerenden: DUO). Op deze wijze is het in een aantal gevallen mogelijk om het adresonderzoek sneller tot resultaat te laten leiden.

 

Het adresonderzoek kan in deze fase worden versneld indien maximaal gebruik gemaakt wordt van communicatiemiddelen als telefoon en/of e-mail.

 

Indien er aanwijzingen zijn dat de betrokken persoon naar het buitenland is vertrokken, zal het onderzoek zich moeten richten op het achterhalen van een eventuele buitenlandse verblijfplaats van betrokkene. Mogelijk dat aan de hand van bepaalde bronnen ook informatie kan worden verkregen over een buitenlands adres.

 

Praktijkvoorbeeld: Het raadplegen van andere informatiebronnen bij een adresonderzoek:

 

Een burger doet aangifte van adreswijziging aan het loket van een gemeente. De burger geeft aan onbekend te zijn met een vorige bewoner die nog op het adres staat geregistreerd. De gemeente start naar aanleiding van dit signaal een adresonderzoek naar de verblijfplaats van de vorige bewoner. Nadat het adresonderzoek is uitgebreid worden de volgende bronnen geraadpleegd.

  • 1.

    Een overheidsorgaan – De gemeente vraagt bij de afdeling Sociale Zaken na of de betrokkene een uitkering heeft en of in dat kader contactgegevens beschikbaar zijn en op welk moment voor het laatst contact met betrokkene is geweest.

  • 2.

    Een derde – De woning blijkt van een woningbouwvereniging te zijn. De gemeente neemt contact op met de woningbouwvereniging om te vragen of deze persoon volgens haar registratie inderdaad niet meer op het adres woont en of nieuwe adresgegevens bekend zijn.

  • 3.

    Familie – Er blijkt familie van de betrokkene in de gemeente te wonen. De gemeente stuurt een brief naar deze familie met de vraag of nieuwe adresgegevens bekend zijn.

  • 4.

    Buren/medebewoners - Het adres wordt geplaatst op de bezoeklijst van de gezamenlijke controle van de gemeente (sociale recherche, burgerzaken, brandweer, handhaving) die geregeld gehouden wordt. Bij het bezoek aan het adres wordt navraag gedaan bij de buren.

     

Uit de verschillende informatiebronnen blijkt dat het vermoedelijke nieuwe adres van betrokkene gelegen is in het buitenland. Het adresonderzoek richt zich vervolgens op dit buitenlandse adres.

 

4.2.2. Feitelijk onderzoek ter plaatse

Als invulling van het adresonderzoek kan de gemeente feitelijk onderzoek ter plaatse verrichten. Als het administratieve onderzoek geen of onvoldoende resultaat oplevert, ligt het in elk geval voor de hand dat feitelijke controle plaatsvindt.

Feitelijk bezoek aan het actuele, in de BRP geregistreerde, adres kan informatie opleveren die niet op een andere eenvoudiger wijze verkregen kan worden. Bij huisbezoek kan het om het in de BRP geregistreerd adres gaan, maar ook om een vermoedelijk nieuw adres.

 

Bij bezoek aan het actuele in de BRP geregistreerde adres kan worden nagaan of de feitelijke situatie nog wel overeenkomt met de in de BRP geregistreerde situatie. Op deze wijze kan bijvoorbeeld worden geconstateerd of een pand nog bewoond wordt.

 

Ook kan mogelijk aan betrokkene zelf informatie gevraagd worden. Navraag bij andere personen die worden aangetroffen op het geregistreerde adres of in de buurt kan ook waardevolle informatie opleveren. Ook bij deze stap van het adresonderzoek moet zorg worden gedragen dat de persoonlijke levenssfeer van betrokkene of anderen niet onnodig wordt geschaad. Daarom moet er in algemene bewoordingen gevraagd worden of er en zo ja, welk adres van betrokkene bekend is. Personen hebben het recht om niet te antwoorden.

 

Feitelijk onderzoek ter plaatse is in de praktijk soms lastig uit te voeren door een gemeente als gevolg van beperkte capaciteit. Een oplossing kan zijn dat binnen een gemeente afspraken worden gemaakt met andere afdelingen over het uitvoeren van feitelijk onderzoek. Het onderzoek kan zo efficiënt en effectief worden uitgevoerd.

 

4.3. Voortborduren op onderzoek van een ander overheidsorgaan

Soms heeft een ander overheidsorgaan die gegevens uit de BRP verstrekt krijgt (bijvoorbeeld een uitvoeringsorganisatie of een andere afdeling van de gemeente) zelf al (zorgvuldig) onderzoek uitgevoerd naar de verblijfplaats van de betrokken persoon, alvorens daarover een signaal wordt verzonden. Het adresonderzoek van een gemeente kan daar dan op voortborduren. Gedacht kan worden aan een overheidsorgaan dat bij een huisbezoek heeft geconstateerd dat de betrokkene niet langer woont op het adres dat in de BRP als woonadres staat geregistreerd. De gemeente kan een dergelijke constatering meenemen in de opzet en uitvoering van het onderzoek, indien de gemeente weet dat het betreffende overheidsorgaan dergelijke onderzoeken gedegen uitvoert.

 

Praktijkvoorbeeld: Voortborduren op een gekwalificeerde terugmelding van een overheidsorgaan

 

Door de sociale recherche van een gemeente wordt onderzoek uitgevoerd naar de rechtmatigheid van ontvangen uitkeringen. Op basis van een zorgvuldig onderzoek van de sociale recherche wordt vastgesteld dat een betrokken burger niet meer woont op het adres waar hij in de BRP op staat geregistreerd. Door de sociale recherche wordt van elk onderzoek een dossier aangehouden, met daarin gedetailleerde processen verbaal. Tussen de sociale recherche en de afdeling publiekszaken is regelmatig contact: ad hoc, maar ook periodiek. Bij dit overleg wordt de afdeling publiekszaken door de sociale recherche geattendeerd op het bewuste dossier.

 

Omdat in het verleden tussen de betrokken afdelingshoofden afspraken zijn gemaakt over een zorgvuldige onderzoeksprocedure, kan de afdeling publiekszaken de resultaten van het zorgvuldige onderzoek van de sociale recherche overnemen ten behoeve van het adresonderzoek. Uit het dossier blijkt uit een proces verbaal duidelijk dat de betrokkene niet meer woont op het in de BRP geregistreerde adres. Inmiddels is op basis van het onderzoek door de sociale recherche een ander adres van de betrokken burger bekend. De afdeling publiekszaken kan op basis van deze informatie de eerste stappen van het adresonderzoek overslaan.

 

Het is aannemelijk dat een gemeente over een dergelijk onderzoek van een overheidsorgaan wordt geïnformeerd aan de hand van een terugmelding via de TMV. Overheidsorganen die gegevens uit de BRP verstrekt krijgen, hebben op grond van de wet BRP een terugmeldplicht. Indien een overheidsorgaan afwijkende, mogelijke actuelere, gegevens beschikbaar heeft, kunnen deze via de TMV worden teruggemeld. Een overheidsorgaan kan daarbij vermelden op basis waarvan zij deze gegevens heeft (verkregen).

Het is aan de beoordelingsvrijheid van de gemeente om te bepalen wat de waarde van de informatie is en welke (combinatie) van mogelijkheden het meest geschikt is om de situatie te onderzoeken.

 

Indien uit een terugmelding blijkt dat een overheidsorgaan die gegevens uit de BRP verstrekt krijgt, zelf al een zorgvuldig onderzoek heeft uitgevoerd, dan kan dat in bepaalde gevallen zelfs reden zijn voor een gemeente om geen of nog maar een beperkt aantal onderzoeksstappen te doorlopen. Uiteraard dient een dergelijke overweging goed gemotiveerd te worden gedocumenteerd.

 

4.4. Termijn aanpassen in geval van een terugmelding

Een gemeente kan na de eerste vermelding in de TMV van het in onderzoek plaatsen van een bepaald gegeven de eerder opgegeven termijnen aanpassen. Indien tijdens het onderzoek blijkt dat het onderzoek langer duurt dan dat in eerste instantie was verwacht, moet een gemeente dit bijwerken in de TMV, om misverstanden te voorkomen.

 

5. Resultaten van het onderzoek

 

5.1. Uitkomsten van het onderzoek

Als uitkomst van het adresonderzoek kan het volgende blijken:

  • 1.

    Betrokkene woont nog steeds op het actuele geregistreerde adres.

  • 2.

    Betrokkene heeft zich vanuit het buitenland gevestigd op een adres in de gemeente.

  • 3.

    Betrokkene is verhuisd binnen de gemeente.

  • 4.

    Betrokkene is verhuisd naar een adres in een andere gemeente binnen Nederland.

  • 5.

    Betrokkene is vertrokken naar een adres in het buitenland.

  • 6.

    Betrokkene is vertrokken met onbekende bestemming.

 

Is sprake van situatie 1 als uitkomst van het onderzoek, dan blijven de gegevens in de BRP ongewijzigd. De gemeente sluit het adresonderzoek af.

 

Is sprake van de situaties 2 t/m 5 als uitkomst van het onderzoek, dan kan mogelijk een aangifte van de betrokken persoon verkregen worden op grond waarvan er nieuwe gegevens geregistreerd kunnen worden. De verblijfplaats van de betrokken persoon is immers bekend, zodat contact kan worden opgenomen met de betrokken persoon. Desnoods moet contact worden opgenomen aan de hand van een adres in het buitenland. De betrokken persoon wordt schriftelijk benaderd en wordt gewezen op zijn aangifteplicht op grond van de Wet BRP. Indien de betrokken persoon zich meldt en aangifte doet van adres, kan het onderzoek worden afgesloten. Indien de betrokken persoon niet reageert tijdens het onderzoek, geen aangifte van verhuizing of vertrek doet of wel reageert, maar uit die reactie niet afgeleid kan worden op welk adres hij woont, dan moet inschrijving ambtshalve plaatsvinden.

 

De situatie onder 6 is bijzonder omdat er geen gegevens over de nieuwe verblijfplaats van betrokkene bekend zijn. Blijken er na het uitvoeren van een gedegen adresonderzoek geen gegevens over het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland, noch van het verblijf buiten Nederland, dan dient de gemeente de bijhouding van de persoonslijst ambtshalve op te schorten. De reden van de opschorting is dan “emigratie” naar een onbekend land.

 

Opschorting van de bijhouding van de persoonslijst wegens emigratie naar een onbekend land heeft vaak verstrekkende gevolgen voor de betrokken persoon. Overheidsorganen (en derden) gaan er dan vanuit dat de persoon niet meer in Nederland woont. Daardoor kunnen zij besluiten om bepaalde uitkeringen of andere overheidsvoorzieningen te beëindigen. Anderzijds kunnen overheidsorganen (en derden) er ook last van ondervinden, met name als zij van betrokkene iets te vorderen hebben (zoals de Belastingdienst). Daarom is de zorgvuldigheid van het adresonderzoek met name in dit geval van groot belang.

 

5.2. Voornemen tot ambtshalve beslissing over uitkomsten

Als betrokkene niet reageert, geen aangifte van verhuizing of vertrek doet of wel reageert, maar uit die reactie niet afgeleid kan worden op welk adres hij woont, dan maakt de gemeente het voornemen bekend om gegevens over betrokkene ambtshalve te wijzigen. Het voornemen kan ook inhouden dat de gemeente de betrokkene ambtshalve zal registreren als vertrokken naar een (on)bekend land. De gemeente dient de betrokkene op grond van de Algemene wet bestuursrecht op de hoogte te stellen van het voornemen om gegevens over betrokkene ambtshalve te wijzigen. 6 Dit kan de gemeente doen aan de hand van een zogenaamde voornemenbrief.

Als bekend is op welk (nieuwe) adres de betrokken persoon woont, dan kan dat adres worden gebruikt voor het aanschrijven van de persoon. Indien een buitenlands adres bekend is, wordt het buitenlandse adres gebruikt voor de verzending.

 

Indien geen gegevens bekend zijn over de nieuwe verblijfplaats van de betrokkene, dan kan het actuele in de BRP geregistreerde adres worden gebruikt om de betrokken persoon te benaderen, omdat het bijvoorbeeld mogelijk is dat de post via een automatische verhuisservice wordt doorgestuurd naar het nieuwe adres van betrokkene. Ook kan het voornemen bijvoorbeeld worden gepubliceerd in een dagblad of op een website van de gemeente. Het betreft dan een meer algemene kennisgeving van het voornemen. Daarbij worden bijvoorbeeld de naam, voorletter(s) en geboortedatum van de betrokken persoon vermeld, alsmede het voornemen tot ambtshalve wijziging en de mogelijke gevolgen daarvan (in het algemeen). Ook wordt vermeld dat de betrokkene verplicht is tot het doen van aangifte van verblijf en adres of adreswijziging. Tot slot wordt ook vermeld wat de betrokken persoon moet doen, indien hij bezwaar wil maken tegen het voorgenomen besluit.

 

5.3. Besluitvorming omtrent ambtshalve wijziging

Als naar aanleiding van het verzonden of gepubliceerde voornemen geen reactie wordt ontvangen van betrokkene, dan wordt een besluit genomen overeenkomstig het voornemen. Als betrokkene wel reageert, maar de reactie geen nieuw licht werpt op het onderzoek of het betreft geen aangifte, dan kan het voornemen ook uitgevoerd worden. 7

 

Als datum van de ingang van de wijziging van het geregistreerde adres of van het vertrek geldt de datum van bekendmaking van het voornemen. 8 Dit kan op verschillende manieren. Als gegevens over de verblijfplaats van de betrokken persoon bekend zijn, dan kan bekendmaking plaatsvinden door het besluit uit te reiken of (eventueel aangetekend) op te sturen. Als geen gegevens bekend zijn over de verblijfplaats van de betrokken persoon, kan bekendmaking bijvoorbeeld plaatsvinden aan de hand van publicatie van het besluit in een dagblad of op een website.

 

Praktijkvoorbeeld: publicatie van het besluit tot ambtshalve wijziging

 

Een gemeente heeft al een voornemen bekendgemaakt op de website en verstuurd naar een betrokken burger, om hem ambtshalve te registreren als vertrokken naar een onbekend land. Naar aanleiding van de publicatie van het voornemen en de voornemenbrief heeft de gemeente geen reactie ontvangen. Inmiddels zijn sinds het verzenden van de brief vier weken verstreken. De gemeente neemt daarom het voorgenomen besluit en gaat in het kader van de bekendmaking van het besluit over tot publicatie op de website van de gemeente en in een nieuwsblad.

 

De gemeente publiceert in het plaatselijke nieuwsblad en op de gemeentelijke website een toelichting op het besluit om over te gaan tot het registreren van betrokkene als vertrokken naar een onbekend land. Dat doet de gemeente periodiek voor dit soort gevallen, waarbij tegelijkertijd meerdere gevallen worden gepubliceerd. Daarbij vermeldt de gemeente de naam, voorletter(s) en de geboortedatum van de betrokkenen, alsmede het voornemen tot ambtshalve wijziging en de mogelijke gevolgen daarvan (in het algemeen). Ook wordt vermeld dat de betrokkenen verplicht zijn tot het doen van aangifte van verblijf en adres of adreswijziging. Tot slot wordt ook vermeld wat de betrokken personen moet doen, indien zij bezwaar willen maken tegen het besluit.

 

Het wordt aanbevolen dat een andere medewerker het besluit tot het ambtshalve opschorten van het bijhouden van de persoonslijst accordeert dan degene die verantwoordelijk was voor het uitvoeren van het adresonderzoek. Dat is onder meer van belang om later te kunnen aantonen dat de eventuele ambtshalve beslissing zorgvuldig is genomen. Zo wordt voorkomen dat het ambtshalve besluit later in twijfel kan worden getrokken.

 

5.4. Rolverdeling tussen gemeenten

Indien een vermoedelijke verblijfplaats van een betrokken persoon is gelegen in een andere gemeente dan de gemeente waar betrokkene (op dat moment) in de BRP is geregistreerd, kan die andere gemeente bij het onderzoek betrokken worden. Gemeenten hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de correcte bijhouding van de BRP en medewerking van de andere gemeente mag worden verwacht. De andere gemeente kan in een dergelijk geval beter in de gelegenheid om, bijvoorbeeld door onderzoek ter plaatse, na te gaan of betrokkene daadwerkelijk op het vermoedelijke adres woont.

 

Indien gedurende het onderzoek blijkt dat betrokkene in de andere gemeente woont, dan moet deze andere gemeente betrokkene oproepen om aangifte te doen van de adreswijziging dan wel ambtshalve overgaan tot wijziging van het adres in de BRP. De andere gemeente moet naar aanleiding daarvan altijd overgaan tot het (eventueel ambtshalve) inschrijven van de betrokken persoon als blijkt dat betrokkene op een adres in die gemeente woont. Een gemeente moet daar bijvoorbeeld ook toe overgaan als de betrokken persoon woont in een vakantiewoning in die gemeente en wanneer dat eigenlijk niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan van die gemeente. Het gaat immers om de feitelijke verblijfplaats van de betrokken persoon.

 

Indien de betrokkene niet op het vermoedelijke adres in de andere gemeente blijkt te wonen, dient het onderzoek te worden voortgezet door de actuele gemeente van inschrijving.

 

6. Verwerking uitkomst van het onderzoek

Indien het onderzoek informatie oplevert over het nieuwe adres van betrokkene, dient de gemeente de BRP op basis van die gegevens bij te werken. Zoals aangegeven kan dat op basis van een aangifte van de betrokkene of ambtshalve. Daarbij kan gedacht worden aan een intergemeentelijke adreswijziging, het bijwerken van de adresgegevens (een woon- of briefadres) binnen de eigen gemeente of het verwerken van een immigratie of emigratie indien duidelijk wordt dat de persoon vanuit of naar een bepaald buitenland is vertrokken. 9

 

Indien het onderzoek geen informatie over de verblijfplaats van betrokkene heeft opgeleverd, kan worden besloten ambtshalve over te gaan tot het opschorten van de bijhouding van de persoonslijst wegens emigratie naar een onbekend land. 10

 

Naar aanleiding van het bijwerken van de gegevens dient de gemeente vervolgens het adresonderzoek te beëindigen en dat te registeren in de BRP. 11

 

In het geval een terugmelding uit de TMV de aanleiding was voor het onderzoek, dient de melder door de gemeente te worden geïnformeerd via het BRP-berichtenverkeer dat volgt op het bijwerken van de persoonslijst. Voor een signaal vanuit een andere bron dan de TMV, kan de gemeente ook die bron informeren over de afloop van een onderzoek. Daartoe bestaat echter geen plicht en gelden bovendien de regels rondom de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van burgers. Signalen van particulieren worden in elk geval niet gevolgd door een bericht van de gemeente waarin gegevens worden verstrekt over de persoon van wie het adres in onderzoek was geplaatst. Wel kan aan particulieren eventueel in algemene bewoordingen worden gemeld dat het adres-onderzoek is beëindigd.

 

7. Procestermijnen bij het onderzoek

In veel gevallen zal het onderzoek redelijk snel kunnen worden afgerond, maar soms zal daar meer tijd voor nodig zijn. De verblijfplaats van een persoon is immers niet altijd eenvoudig te achterhalen. In algemene zin kan worden opgemerkt dat het kan helpen om het onderzoek planmatig op te zetten en daarbij standaardtermijnen te hanteren.

 

Van de standaardtermijnen kan door de gemeente zowel in positieve als in negatieve zin worden afgeweken, afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Dit is aan de beoordelingsvrijheid van een gemeente, maar moet wel worden gemotiveerd en vastgelegd. Een voorbeeld voor te hanteren standaardtermijnen kan er als volgt uitzien.

  • *

    Geadviseerd wordt drie weken na de start van het onderzoek (het plaatsen van de aantekening in onderzoek in de BRP) het feitelijk onderzoek ter plaatse aan te laten vangen.

  • *

    Geadviseerd wordt het feitelijk onderzoek ter plaatse uiterlijk binnen vier weken af te ronden.

  • *

    Geadviseerd wordt de voornemenbrief zeven weken na de start van het onderzoek (het plaatsen van de aantekening in onderzoek in de BRP) te versturen.

  • *

    Geadviseerd wordt als reactietermijn naar aanleiding van het verzenden of publiceren van een voornemen een termijn van maximaal vier weken te hanteren.

  • *

    Geadviseerd wordt het voorgenomen besluit direct na afloop van de gehanteerde reactietermijn te nemen.

 

8. Stroomdiagram adresonderzoek

 

Aldus besloten in de vergadering

van burgemeester en wethouders

van de gemeente Leek,

d.d. 5 december 2017.

B.C. Hoekstra, burgemeester M. Schomper, secretaris

Naar boven