Verordening tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Heerlen 2012

De raad der gemeente Heerlen;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 20 februari 2018, BWV-17002406;

gelet op de artikelen 108 eerste lid, 147 eerste lid, 149 en 151c, eerste lid, van de Gemeentewet;

 

gegeven de agendering door het Presidium;

 

gehoord het advies van de raadscommissie Leefomgeving d.d. 21 februari 2018;

 

besluit

vast te stellen de volgende “Verordening tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Heerlen 2012”:

 

 

Artikel I De Algemene Plaatselijke Verordening Heerlen 2012 wordt gewijzigd als volgt:

 

A Artikel 1:2 wordt gewijzigd als volgt:

 

Bestaande tekst

Artikel 1:2 Beslistermijn

1. Het bevoegd bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

2. Het bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in de artikelen 2:10 of 2:11 dan wel, voor zover het een omgevingsvergunning betreft, artikel 2:12.

 

 

Nieuwe tekst

Artikel 1:2

Beslistermijn

1. Het bevoegd bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

2. Het bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in de artikelen 2:10 of 2:11 dan wel, voor zover het een omgevingsvergunning betreft, artikel 2:12.

4. In afwijking van het eerste lid beslist het bevoegd bestuursorgaan op een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in art. 2:24 van deze verordening:

a. binnen twaalf weken na de datum van ontvangst van de aanvraag indien de aanvraag betrekking heeft op een evenement dat op grond van het Evenementenbeleid vergunningverlening, veiligheid en facilitering, zoals dat ten tijde van de aanvraag luidt, is aan te merken als categorie B evenement;

b. binnen zestien weken na de datum van ontvangst van de aanvraag indien de aanvraag betrekking heeft op een evenement dat op grond van het Evenementenbeleid vergunningverlening, veiligheid en facilitering, zoals dat ten tijde van de aanvraag luidt, is aan te merken als categorie C evenement.

 

B Artikel 1:3 komt te vervallen.

 

C Artikel 1:8 wordt gewijzigd als volgt:

 

Bestaande tekst

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

a. de openbare orde;

b. de openbare veiligheid;

c. de volksgezondheid;

d. de bescherming van het milieu.

 

 

Nieuwe tekst

Artikel 1:8

Weigeringsgronden

1. Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

a. de openbare orde;b. de openbare veiligheid;c. de volksgezondheid;d. de bescherming van het milieu.

2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is .

3.Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen vergunningen of ontheffingen kan een andere dan in het tweede lid genoemde indieningstermijn worden vastgesteld.

 

D Onder wijziging van de aanhef wordt artikel 2:1 gewijzigd als volgt:

 

Bestaande tekst

Artikel 2:1

Samenscholing en ongeregeldheden

1. Het is verboden op de weg deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.

2. Een ieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op terreinen, wegen of weggedeelten, wanneer deze door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

6. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

Nieuwe tekst

Artikel 2:1

Verwijderingsbevelen, samenscholing en ongeregeldheden

1. Het is verboden op de weg deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.

2. In het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat, de veiligheid van personen en goederen, de verkeersvrijheid of veiligheid en de gezondheid of zedelijkheid kan het college een gebied aanwijzen waar door politieambtenaren of bijzonder opsporingsambtenaren aan een persoon, die zich bevindt op de weg of plaats, die deel uitmaakt van dit gebied, gedurende de uren daarbij genoemd, het bevel kan worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

2. Een ieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie of een bijzonder opsporingsambtenaar zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op terreinen, wegen of weggedeelten, wanneer deze door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties .

6. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

 

E Artikel 2:8 wordt gewijzigd als volgt:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:8 Straatartiest

1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatmuzikant, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op of aan door de burgemeester aangewezen wegen of gedeelten daarvan.

2. De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot in de openbare kennisgeving aan te duiden dagen en uren.

3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid bedoelde verbod.

4. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:8 Straatartiest

1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest of straatmuzikant op te treden op of aan door de burgemeester aangewezen wegen, gebieden of gedeelten daarvan.

2. De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot door hem aan te duiden dagen en uren.

3. De burgemeester kan, onverminderd het bepaalde in het tweede lid, bepalen dat het verbod niet geldt indien wordt gehandeld overeenkomstig door de burgemeester gestelde eisen.

4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid bedoelde verbod.

5. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

 

F Artikel 2:10 wordt gewijzigd als volgt:

 

Bestaande tekst

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie van de weg

1.Het is verboden zonder voorafgaande vergunning de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

2.Het is verboden op, aan, over of boven de weg een voorwerp of stof waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien het voorwerp of de stof:

a. door de omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengt aan de weg,

b. gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, of

c. een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

3.Op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt beslist:

voor zover het een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of onder k van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht: door het bevoegd gezag als beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning;

in de overige gevallen: door het college.

4.Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

b. indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

c.in het belang van de voorkoming of beperking van overlast of hinder.

5.Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:

a. evenementen als bedoeld in artikel 2:23;

b. terrassen als bedoeld in artikel 2:33;

c. standplaatsen als bedoeld in de Standplaatsenverordening;

d. voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

6.a. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

b. De weigeringsgrond van het derde lid, onder a, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

c. De weigeringsgrond van het derde lid, onder b, geldt niet voor bouwwerken.

d. De weigeringsgrond van het derde lid, onder c, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet Milieubeheer.

7. Indien het college bevoegd is om te beslissen op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in het eerste lid, is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

8.Het college kan categorieën van voorwerpen aanwijzen waarvoor, eventueel onder door hem te stellen voorschriften, het verbod in het eerste lid niet geldt.

Nieuwe tekst

Artikel 2:10

Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie van de weg

1. Het is verboden zonder voorafgaande vergunning de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

2. Het is verboden op, aan, over of boven de weg een voorwerp of stof waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien het voorwerp of de stof:

a. door de omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengt aan de weg,

b. gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan,

c. een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg, of

d. het gebruik niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

3. Op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt beslist:

voor zover het een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of onder k van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht: door het bevoegd gezag als beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning;

in de overige gevallen: door het college.

4. Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

b. indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

c.in het belang van de voorkoming of beperking van overlast of hinder.

5. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:

a. evenementen als bedoeld in artikel 2:23;

b. terrassen als bedoeld in artikel 2:33;

c. standplaatsen als bedoeld in de Standplaatsenverordening;

d. voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

6.a. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

b. De weigeringsgrond van het derde lid, onder a, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

c. De weigeringsgrond van het derde lid, onder b, geldt niet voor bouwwerken.

d. De weigeringsgrond van het derde lid, onder c, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet Milieubeheer.

7. Indien het college bevoegd is om te beslissen op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in het eerste lid, is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

8. Het college kan categorieën van voorwerpen aanwijzen waarvoor, eventueel onder door hem te stellen voorschriften, het verbod in het eerste lid niet geldt.

 

G Artikel 2:13 wordt gewijzigd als volgt:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:13 Veroorzaken en voorkomen van gladheid

1. Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te werpen, uit te storten of te laten lopen.

2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 4, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

3. De gebruiker, of indien er geen gebruiker is, de eigenaar van een gebouw is verplicht het gedeelte van het feitelijk voor voetgangers bestemde weggedeelte dat zich voor of langs het perceel, waarop dit gebouw is gelegen, uitstrekt, zo spoedig mogelijk na sneeuwval ter breedte van een meter sneeuwvrij te maken dan wel gladheid op dit weggedeelte te bestrijden.

4. Indien er meerdere rechthebbenden op het gebruik van enig bebouwd perceel zijn, rust de in het derde lid vermelde verplichting op de rechthebbende(n) van het op of nagenoeg op de begane grond en het dichtst bij de weg gelegen perceelsgedeelte.

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:13

Veroorzaken en voorkomen van gladheid

1. Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te werpen, uit te storten of te laten lopen.

2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 4, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

 

H Artikel 2:23 wordt gewijzigd als volgt:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:23 Begripsomschrijving

1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

a. bioscoopvoorstellingen;

b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de en artikel 5:21 van deze verordening;

c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

d. het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawetgelegenheid geven tot dansen;

e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

f. activiteiten als bedoeld in artikel 2:9;

g. kermisinrichtingen als bedoeld in afdeling 11.

2. Onder evenement wordt mede verstaan:

a. een herdenkingsplechtigheid;

b. een braderie;

c. een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3, op de weg;

d. een feest of wedstrijd aan de weg.

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:23 Begripsomschrijving

1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

a. bioscoop-, theater- of muziekvoorstellingen, voor zover deze passen binnen de reguliere exploitatie van het gebouw waarin de activiteit wordt uitgeoefend;

b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:21 van deze verordening;

c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

d. activiteiten in horecabedrijven in de zin van de Drank- en Horecawet juncto art. 3:3 van deze verordening voor zover die passen binnen de reguliere exploitatie van het gebouw waarin de activiteit wordt uitgeoefend;

e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties ;

f. activiteiten als bedoeld in artikel 2:8 en 2:9;

g. kermisinrichtingen als bedoeld in afdeling 11;

h. sportwedstrijden, voor zover deze passen binnen de reguliere exploitatie van het gebouw of terrein waar de activiteit wordt uitgeoefend;

i. activiteiten in een gemeenschapshuis of sporthal voor zover die passen binnen de reguliere exploitatie van het gebouw waarin de activiteit wordt uitgeoefend;

2. Onder evenement wordt mede verstaan:

a. een herdenkingsplechtigheid;

b. een braderie;

c. een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3, op de weg;

d. een feest of wedstrijd op of aan de weg.

 

I Artikel 2:24 wordt gewijzigd als volgt:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:24 Evenement

1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen.

2. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor een klein evenement, indien:

a. het aantal personen dat tegelijkertijd aanwezig is niet meer bedraagt dan 250;

b. het evenement tussen 09.00 en 24.00 uur plaats vindt, met dien verstande dat op vrijdag of zaterdag aangevangen evenementen mogen eindigen om 01.30 uur van de volgende dag;

c. geen muziek ten gehore wordt gebracht

1° op maandag tot en met zaterdag: vóór 09.00 uur en na 22.00 uur,

2° op zondag: vóór 13.00 uur en na 22.00 uur;;

d. het maximaal toelaatbare geluidsniveau van 70 dB(A) op de gevels van omringende woningen niet wordt overschreden;

e. het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;

f. een eventueel te plaatsen tent geen grotere oppervlakte heeft dan 100 m vierkante meter;

g. een eventueel te plaatsen podium niet hoger is dan 1,0 meter en geen eigen overkapping heeft;

h. er een organisator is;

i. wordt gehandeld in overeenstemming met de in het vijfde lid bedoelde voorschriften;

j. de organisator minimaal vier weken voorafgaande aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester.

3. De burgemeester kan binnen twee weken na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het tweede lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

4. De burgemeester is bevoegd categorieën evenementen aan te wijzen waarop het tweede lid niet van toepassing is.

5. De burgemeester is bevoegd in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu voorschriften te verbinden aan het organiseren van een evenement, waarvoor op grond van het tweede lid geen vergunning is vereist.

6. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor de in het tweede lid, onder d van artikel 2:23 voorziene gevallen, voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto artikel 148 Wegenverkeerswet 1994.

7. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:24

Evenement

1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen.

2. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor een klein evenement, indien:

a. het totaal aantal aanwezige personen op enig moment gedurende het evenement niet meer bedraagt dan 250;

b. het evenement tussen 09.00 en 24.00 uur plaats vindt, met dien verstande dat op vrijdag of zaterdag aangevangen evenementen mogen eindigen om 01.30 uur van de volgende dag;

c. geen muziek ten gehore wordt gebracht

1° op maandag tot en met zaterdag: vóór 09.00 uur en na 22.00 uur,

2° op zondag: vóór 13.00 uur en na 22.00 uur;

d. het equivalente geluidsniveau op de gevel van het dichtstbijzijnde geluidgevoelig object als bedoeld in art. van de Wet Geluidhinder niet meer bedraagt dan 70 dB(A);

e. het evenement niet plaatsvindt op de openbare weg, en het evenement ook anderszins geen belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;

f. een eventueel te plaatsen tent, podium of ander object geen groter grondoppervlak beslaat dan 100 vierkante meter per object en alle te plaatsen objecten gezamenlijk geen groter grondoppervlak beslaan dan 250 vierkante meter;

g. een eventueel te plaatsen podium niet hoger is dan 1,0 meter;

h. er een organisator is, dan wel een natuurlijke persoon die middels schriftelijke machtiging is gemachtigd als vertegenwoordiger van de organisator, met volledige beslissingsbevoegdheid en deze machtiging schriftelijk heeft geaccepteerd,die gedurende de gehele duur van het evenement ter plaatse aanwezig en bereikbaar is en zich voorafgaand aan het evenement schriftelijk verantwoordelijk heeft gesteld voor het evenement en het naleven van de voorschriften; en

i. de organisator minimaal drie weken voorafgaande aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester.

3. Op het organiseren van een optocht of processie die plaatsvindt op de openbare weg, is het bepaalde in het tweede lid van toepassing, mits geen elektronisch of mechanisch versterkt geluid ten gehore wordt gebracht.

4. De burgemeester kan binnen twee weken na ontvangst van de melding besluiten een evenement als bedoeld in het tweede of derde lid van dit artikel te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

5. Het in het eerste lid gestelde verbod niet voor:

a. optochten en processies waaraan uitsluitend minderjarigen onder begeleiding deelnemen en die uitsluitend plaatsvinden op het trottoir, waarbij de rijbaan uitsluitend haaks wordt overgestoken, de verkeersveiligheid is gewaarborgd en waarbij geen gebruik wordt gemaakt van vervoermiddelen en tevens geen elektronisch of mechanisch versterkt geluid ten gehore wordt gebracht;

b. het verrichten van incidentele, niet-aanstootgevende voor publiek toegankelijke handelingen van vermaak op door de burgemeester daartoe aangewezen plaatsen die naar aard en omvang en uitstraling naar de omgeving zeer beperkt zijn, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van licht, versterkt geluid of elektrische apparaten, en die een oppervlakte van maximaal 9 vierkante meter in beslag nemen en waarvan de tijdsduur maximaal twee aaneengesloten uren bedraagt.

6. De burgemeester is bevoegd om uit oogpunt van het voorkomen van verstoring van de openbare orde of veiligheid, categorieën evenementen aan te wijzen waarvoor de leden 2, 3 en 5 niet van toepassing zijn.

7. De burgemeester is bevoegd in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu voorschriften te verbinden aan het organiseren van een evenement.

8. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor de in het tweede lid, onder d van artikel 2:23 voorziene gevallen, voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto artikel 148 Wegenverkeerswet 1994.

9. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

 

J Na artikel 2:25 wordt artikel 2:25a ingevoegd dat luidt als volgt:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:25a

Voetbalwedstrijden

1.a. De organisator van een wedstrijd waarvan een of meer deelnemers behoren tot een betaald voetbal-organisatie is verplicht tenminste vier weken voor de vastgestelde speeldag daarvan schriftelijk kennisgeving te doen aan de burgemeester.

1.b. Ingeval van onvoorzienbaarheid of om andere dringende redenen kan de burgemeester de termijn uit lid 1.a buiten toepassing laten.

2. Een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid bevat tenminste een opgave van het verwachte aantal toeschouwers per deelnemende partij en een gemotiveerde omschrijving van de inschatting van de mate waarin wanordelijkheden zijn te verwachten.

3. De burgemeester kan het spelen of het doen spelen van een voetbalwedstrijd die behoort tot de in het eerste lid aangewezen categorie, dan wel enige andere voetbalwedstrijd, verbieden dan wel voorschriften opleggen:

a. uit vrees voor het ontstaan van ernstige verstoring van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu;

b. indien niet of niet tijdig de schriftelijke kennisgeving als bedoeld in het eerste lid is gedaan.

4. Het is verboden een wedstrijd, bedoeld in het eerste lid, te spelen of te doen spelen wanneer een verbod als bedoeld in het derde lid is uitgevaardigd.

 

K Artikel 2:30 wordt gewijzigd als volgt:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:30 Afwijking sluitingsuur; tijdelijke sluiting

1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2.3.1.2 geldende sluitingsuren vaststellen of tijdelijk sluiting van een of meer inrichtingen bevelen.

2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b PRIVATE HREF="http://www.wetten.nl/Opiumwet%20artikel%2013b" MACROBUTTON HtmlResAnchor Opiumwet.

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:30 Afwijking sluitingsuur; tijdelijke sluiting

1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:28 geldende sluitingsuren vaststellen of tijdelijk sluiting van een of meer inrichtingen bevelen.

2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b PRIVATE HREF="http://www.wetten.nl/Opiumwet%20artikel%2013b" MACROBUTTON HtmlResAnchor Opiumwet.

 

L Na artikel 2:32 wordt artikel 2:32a ingevoegd dat luidt als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:32a Zwarte lijst

1. Het is de houder van een openbare inrichting, als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, verboden in die inrichting toe te laten of te laten verblijven niet tot zijn gezin behorende personen, die naar het oordeel van de burgemeester misbruik van alcoholhoudende drank plegen te maken of op andere wijze overlast veroorzaken en wier namen als zodanig schriftelijk door de burgemeester aan die houder zijn opgegeven.

2. Het is aan een persoon wiens naam ingevolge het bepaalde in het eerste lid door de burgemeester aan de houders van openbare inrichtingen, als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, is opgegeven, verboden zich in een dergelijke inrichting te bevinden nadat hij schriftelijk door de burgemeester van dit verbod in kennis is gesteld.

3. Het verbod in het tweede lid geldt voor een bepaalde periode, die niet langer is dan een jaar.

 

M Artikel 2:34d wordt gewijzigd als volgt:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:34d Beperking verkoop alcoholhoudende drank door inrichtingen art. 18 lid 2 onder c DHW

Het is verboden om bedrijfsmatig of anders dan om niet zwak-alcoholhoudende drank te verstrekken vanuit locaties als bedoeld in artikel 18, tweede lid, onder c, van de Drank- en horecawet:

a. op vrijdag en zaterdag gedurende de tijdsruimte van 23:00 uur tot en met de reguliere sluitingstijd;

b. gedurende evenementen behorende tot de categorieën B1, B2 en C als bedoeld in het evenementenbeleid Vergunningverlening, Veiligheid en Facilitering;

c. in het gebied, in Heerlen-Centrum dat begrensd wordt door de Putgraaf, Dr. Poelsstraat, Raadhuisplein, Coriovallumstraat, Kruisstraat, Geerstraat, Stationsplein, Stationstraat, Willemstraat, Klompstraat, en Groene Boord tot en met de kruising met de Putgraaf, inclusief de aan de genoemde straten grenzende bebouwing.

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:34d  Beperking verkoop alcoholhoudende drank door inrichtingen art. 18 lid 2 onder c DHW

Het is verboden om bedrijfsmatig of anders dan om niet zwak-alcoholhoudende drank te verstrekken vanuit locaties als bedoeld in artikel 18, tweede lid, onder c, van de Drank- en horecawet die gevestigd zijn in het gebied, in Heerlen-Centrum dat begrensd wordt door de Putgraaf, Dr. Poelsstraat, Raadhuisplein, Coriovallumstraat, Kruisstraat, Geerstraat, Stationsplein, Stationstraat, Willemstraat, Klompstraat, en Groene Boord tot en met de kruising met de Putgraaf, inclusief de aan de genoemde straten grenzende bebouwing:

a. op vrijdag en zaterdag gedurende de tijdsruimte van 23:00 uur tot en met de toegestane sluitingstijd, alsmede

b. tijdens door de burgemeester, vanwege het risico van verstoring van de openbare orde, aangewezen evenementen in het hiervoor bedoelde gebied, met dien verstande dat het verbod geldt van de begintijd tot de eindtijd van een aangewezen evenement, zoals die tijden zijn bepaald in de voor dat evenement verleende vergunning als bedoeld in artikel 2:24.

 

N Artikel 2:36 wordt gewijzigd als volgt:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:36 Plakken en kladden

1. Het is verboden de weg of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is:

a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken of te laten aanplakken, of op andere wijze aan te brengen of te laten aanbrengen;

b. met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te laten aanbrengen.

3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

4 Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

5. Het college kan plaatsen aanwijzen waar de handelingen die in lid 2, sub b van dit artikel genoemd zijn, toegestaan zijn.

6. Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden en de in het vijfde lid bedoelde plaatsen te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

7. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

8. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:36 Plakken en kladden

1. Het is verboden de weg of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is:

a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken of te laten aanplakken, of op andere wijze aan te brengen of te laten aanbrengen;

b. met teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te laten aanbrengen met een permanent karakter.

c. een commerciële tekst aan te brengen zonder daartoe voorafgaand door het college van burgemeester en wethouders verstrekte vergunning.

3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

4 Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

5. Het college kan plaatsen aanwijzen waar de handelingen die in lid 2, sub b van dit artikel genoemd zijn, toegestaan zijn.

6. Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden en de in het vijfde lid bedoelde plaatsen te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

7. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

8. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

 

O Artikel 2:38 wordt gewijzigd als volgt:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:38 Bezit van inbrekerswerktuigen en vervoeren van geprepareerde voorwerpen.

1. Het is verboden tussen 22.00 en 06.00 uur op de weg te vervoeren of bij zich te hebben:

lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

2. Het verbod is niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid bedoelde handelingen.

3. Het is verboden op de weg of in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van (winkel)diefstal te vergemakkelijken.

4. Het in derde lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de in dat lid bedoelde voorwerp niet bestemd is voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:38 Bezit van inbrekerswerktuigen en vervoeren van geprepareerde voorwerpen.

1. Het is verboden op de weg een werktuig, gereedschap of andere zaak te vervoeren of bij zich te hebben, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

2. Het is verboden op de weg een tas of een andere zaak te vervoeren of bij zich te hebben, die er kennelijk toe dient om het plegen van diefstal uit winkels te vergemakkelijken.

3. De verboden gelden niet als aanstonds aannemelijk is dat de in het eerste en tweede lid bedoelde zaken niet bestemd zijn voor de daar bedoelde handelingen.

 

 

 

P Artikel 2:43 wordt gewijzigd als volgt:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:43 Glazen drinkgerei

1. De houder van een horeca-inrichting als bedoeld in artikel 3:3 is verplicht zodanige maatregelen te nemen dat de bezoekers van zijn inrichting geen drinkgerei van glas of flessen van glas buiten de inrichting brengen.

2. Het is verboden op de weg drinkgerei van glas of geopende flessen van glas die kennelijk zijn bestemd voor het bewaren van drank bij zich te hebben of met zich mee te voeren.

3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt niet voor:

a. een terras waarvoor een vergunning geldt als bedoeld in artikel 2:33;

b. de plaats waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

 

 

Nieuwe tekst

 

Art. 2.43 Glazen drinkgerei

1. Het is verboden op een openbare plaats drinkgerei van glas of geopende flessen van glas bij zich te hebben of met zich mee te voeren.

2. De houder van een horeca-inrichting als bedoeld in artikel 3:3 is verplicht zodanige maatregelen te nemen dat de bezoekers van zijn inrichting geen drinkgerei van glas of flessen van glas buiten de inrichting brengen.

3. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

a. een terras waarvoor een vergunning geldt als bedoeld in artikel 2:33;

b. de plaats waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet voor zover in deze ontheffing is bepaald dat het gebruik van glas is toegestaan.

4. In afwijking van het bepaalde in lid 3 sub a is het gebruik van glas op een terras waarvoor een vergunning geldt als bedoeld in artikel 2:33 desalniettemin verboden:

a. in door de burgemeester te bepalen gevallen dan wel;

b. indien voor het gebied op of aangrenzend aan het terras een vergunning geldt als bedoeld in artikel 2:24 (evenementenvergunning) voor de periode dat deze vergunning feitelijke betekenis heeft.

 

Q Artikel 2:50 wordt gewijzigd als volgt:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:50 Loslopende honden

1. Het is de eigenaar, houder of verzorger van een hond dan wel diegene die een hond onder zijn hoede heeft verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

a. op de weg zonder dat die hond zowel in bedwang als aangelijnd is;

b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak, sportcomplex, groenvoorzieningen of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

c. op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk, dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen;

2. Het college wijst de gebieden aan waar het los laten lopen van honden is toegestaan.

3. Het college kan ontheffing verlenen van de onder lid 1, sub a en b, opgenomen verboden.

4. Het verbod geldt niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

5. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:50 Loslopende honden

1. Het is de eigenaar, houder of verzorger van een hond dan wel diegene die een hond onder zijn hoede heeft verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

a. op een openbare plaats zonder dat die hond zowel in bedwang als aangelijnd is;

b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak, sportcomplex, groenvoorzieningen of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

c. op een openbare plaats zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk, dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen;

2. Het college wijst de gebieden aan waar het los laten lopen van honden is toegestaan.

3. Het college kan ontheffing verlenen van de onder lid 1, sub a en b, opgenomen verboden.

4. Het verbod geldt niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

5. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing

 

R Artikel 2:51 wordt gewijzigd als volgt:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:51 Verontreiniging door honden

1. De eigenaar, houder of verzorger van een hond dan wel diegene die een hond onder zijn hoede heeft, is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond op een openbare plaats onmiddellijk worden opgeruimd.

2. Het in het eerste lid gestelde gebod geldt niet op door het college aangewezen plaatsen.

3. Het in het eerste lid gestelde gebod geldt niet voor de goot van de rijweg naast een hoger gelegen trottoir en voor terreinen die door het college zijn aangewezen als hondenuitlaatterrein. Het in het eerste lid gestelde gebod geldt voorts niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap laat begeleiden door een blindengeleide- of hulphond, dan wel rolstoelgebonden is.

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:51 Verontreiniging door honden

1. Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden, en niet in staat is om de uitwerpselen te verwijderen.

3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

 

S Artikel 2:52 wordt gewijzigd als volgt:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:52 Gevaarlijke honden

1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander:

a. anders dan kort aangelijnd, nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

b. anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf, nadat het college de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

2. In afwijking van artikel 2:50, eerste lid, aanhef en onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond moet zijn voorzien van een optisch leesbaar, niet verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of in de buikwand, die enerzijds de eigenaar of houder duidelijk doet kennen en anderzijds de hond herkenbaar maakt als zijnde een gevaarlijk hond.

3. In het eerste lid wordt verstaan onder:

a. muilkorf: muilkorf ingericht naar een model dat beantwoordt aan de volgende beschrijving: een muilkorf vervaardigd van stevige kunststof, of van stevig leer of van beide stoffen, die door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en die zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

b. kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:52 Gevaarlijke honden

1. Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats.

2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

3. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

a. vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

b. door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

c. zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

4. Onverminderd artikel 2:50, eerste lid, aanhef en onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

5. Het is de eigenaar of houder van een hond als bedoeld in het eerste lid verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen binnen een gebied als bedoeld in artikel 2:50, tweede lid.

 

T Onder wijziging van de aanhef wordt artikel 2:57 gewijzigd als volgt:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:57 Handhaving bij diverse vormen van overlast

1. In het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat, de veiligheid van personen en goederen, de verkeersvrijheid of veiligheid en de gezondheid of zedelijkheid kan het college een gebied aanwijzen waar door politieambtenaren aan een persoon, die zich bevindt op de weg of plaats, die deel uitmaakt van dit gebied, gedurende de uren daarbij genoemd, het bevel kan worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

2. Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan

a. de burgemeester aan de persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het eerste lid, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste veertien dagen, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op de weg of plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied als bedoeld in het eerste lid, gedurende de uren daarbij genoemd;

b. de burgemeester aan de persoon, aan wie eerder een verbod als bedoeld onder a is opgelegd, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste zes maanden, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op de weg of plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied als bedoeld in het eerste lid, gedurende de uren daarbij genoemd.

3. De burgemeester beperkt het in het tweede lid, onder a en b genoemde verbod of de daarin genoemde termijn indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

4. Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:57 Gebiedsontzeggingen

1. In het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de verkeersvrijheid of veiligheid en de gezondheid of zedelijkheid kan de burgemeester of een daartoe aangewezen politieambtenaar of bijzonder opsporingsambtenaar aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een bevel geven om zich gedurende een in het bevel bepaalde periode niet anders dan in een openbaar middel van vervoer in een of meer bepaalde, door het college aangewezen delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

2. Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester ofeen daartoe aangewezen politieambtenaar of bijzonder opsporingsambtenaar aan de persoon aan wie eerder een bevel is opgelegd als bedoeld in dat lid en die bij een tweede constatering binnen één jaar opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een bevel geven om zich gedurende een in het bevel nader bepaalde periode niet anders dan in een openbaar middel van vervoer in een of meer bepaalde, door het college aangewezen delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden;

3. De burgemeester beperkt het in het eerste en tweede lid genoemde bevel of de daarin genoemde termijn indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

4. Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd bevel als bedoeld in het eerste en tweede lid.

 

U Artikel 2:59 wordt gewijzigd als volgt:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:59 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder: handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van, van het Wetboek van Strafrecht.

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:59 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. handelaar: een handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

b. verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

 

V Onder wijziging van de aanhef wordt artikel 2:60 gewijzigd als volgt

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:60 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

a. wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;

b. de onder a bedoelde functionaris onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;

c. aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar voorkomt;

d. indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het van misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld kennis te geven aan de onder a bedoelde functionaris;

e. wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de onder a bedoelde functionaris hiervan onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen.

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:60 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht 

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

a. de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar binnen 3 dagen schriftelijk of digitaal in kennis te stellen: 1. dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

2. van een verandering van de in onderdeel a, onder 1, bedoelde adressen;

3. dat hij het beroep van hand elaar niet langer uitoefent; 4. dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

b. aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar voorkomt;

c. zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan de burgemeester of een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar;

d. een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste vijf dagen dat het onder zijn berusting is, in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

 

W Onder wijziging van de aanhef wordt artikel 2:61 gewijzigd als volgt:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:61 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:61 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in het Digitaal Opkopersregister (DOR) en daarin vermeldt hij onverwijld:

a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

b. de datum van verkoop of overdracht van het goed;

c. een omschrijving van het goed, daaronder begrepen -voor zover dat mogelijk is- soort, merk en nummer van het goed;

d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

e. de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen;

f. zowel een omschrijving als het nummer van het document bedoeld in het eerste lid waarmee hij de identiteit van de aanbieder heeft vastgesteld.

 

X Artikel 2:70 wordt vernummerd tot artikel 2:69 en wordt onder wijziging van de aanhef gewijzigd als volgt:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:70 Aanwijzing plaatsen

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties, alsmede op andere voor eenieder toegankelijke plaatsen, voor zover deze als weg zijn aan te merken.

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:69 Cameratoezicht op openbare plaatsen

1. De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

 

 

Y In Hoofdstuk 2 wordt afdeling 14 met de titel Woonoverlast en een nieuw artikel 2:70 ingevoegd dat luidt als volgt:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:70 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

2. Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen.

3. De last kan in ieder geval worden opgelegd bij ernstige en herhaaldelijke:

a. geluid- of geurhinder;

b. hinder van dieren;

c. hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

d. overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

e. intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

 

Z In Hoofdstuk 2 wordt afdeling 15 met de titel Gebruik van consumentenvuur-werk en een nieuw artikel 2:71 ingevoegd dat luidt als volgt:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:71 Gebruik van consumentenvuurwerk

1. Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit).

2. Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats. 3. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken. 4. De verboden bedoeld in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

 

AA Onder wijziging van de titel van Hoofdstuk 3 in ‘Drugshandel, openlijk drugsgebruik, horeca-inrichtingen, straatprostitutie, seksinrichtingen, sekswinkels, escortbedrij-ven, tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat’ wordt na artikel 3:1 een nieuw artikel 3:1a ingevoegd dat luidt als volgt:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 3:1a Openlijk drugsgebruik

Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, voor zover die weg of plaats dan wel dat gebouw deel uitmaakt van een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied, middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

 

AB Artikel 3:9 wordt gewijzigd als volgt:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 3:9 Weigeringsgronden

De burgemeester weigert de vergunning indien:

a. naar zijn oordeel door de aanwezigheid van de horeca-inrichting het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

Bij de toepassing van dit criterium wordt door de burgemeester rekening gehouden met het karakter van de straat en van de wijk waarin de horeca-inrichting is gelegen of zal komen te liggen, alsmede met de aard van de horeca-inrichting. Voorts betrekt de burgemeester in de beoordeling van de aanvraag de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds bloot staat of bloot zal komen te staan;

b. de vestiging of exploitatie strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan dan wel met een geldende leefmilieuverordening;

c. de horeca-inrichting niet voldoet aan de inrichtingseisen, als bedoeld in artikel 3:15 van deze afdeling, tenzij een ontheffing als bedoeld in artikel 3:16 is verleend;

d. de ondernemer(s) c.q. diegene(n) die de rechtspersoon rechtsgeldig vertegenwoordigt(/en) een horeca-inrichting heeft/hebben geëxploiteerd die evenwel op grond van (ernstige vrees voor) verstoring van de openbare orde binnen drie jaar voor de aanvraag gesloten is geweest;

e. er naar zijn oordeel sprake is van een concentratie van horeca-inrichtingen in een bepaald gebied, waardoor het gevaar voor aantasting van de openbare orde of het woon- en leefklimaat cumulatief toeneemt;

f. de horeca-inrichting gevestigd is in de onmiddellijke nabijheid van bedrijven of winkels met een dusdanig andere bezoekersgroep, dat de ontmoeting tussen de verschillende bezoekersgroepen openbare orde problemen tot gevolg heeft of tot gevolg kan hebben;

g. redelijkerwijze moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

h. leidinggevende(n) van de in artikel 3:3, onder A, sub 2 en 3 bedoelde horeca-inrichtingen de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft/hebben bereikt;

i. door de leidinggevende(n) en/of ondernemer(s) c.q. diegene(n) die de rechtspersoon rechtsgeldig vertegenwoordigt(/en) niet wordt voldaan aan de eisen die bij of krachtens artikel 8, eerste lid sub b en c, en tweede lid van de Drank- en Horecawet worden gesteld;

j. voor de horeca-inrichting geen melding is gedaan als bedoeld in artikel 1.10 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer.

Nieuwe tekst

 

Artikel 3:9 Weigeringsgronden

De burgemeester weigert de vergunning indien:

a. naar zijn oordeel door de aanwezigheid van de horeca-inrichting het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

Bij de toepassing van dit criterium wordt door de burgemeester rekening gehouden met het karakter van de straat en van de wijk waarin de horeca-inrichting is gelegen of zal komen te liggen, alsmede met de aard van de horeca-inrichting. Voorts betrekt de burgemeester in de beoordeling van de aanvraag de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds bloot staat of bloot zal komen te staan;

b. de vestiging of exploitatie strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan dan wel met een geldende leefmilieuverordening;

c. de horeca-inrichting niet voldoet aan de inrichtingseisen, als bedoeld in artikel 3:15 van deze afdeling, tenzij een ontheffing als bedoeld in artikel 3:16 is verleend;

d. de ondernemer(s) c.q. diegene(n) die de rechtspersoon rechtsgeldig vertegenwoordigt(/en) een horeca-inrichting heeft/hebben geëxploiteerd die evenwel op grond van (ernstige vrees voor) verstoring van de openbare orde binnen drie jaar voor de aanvraag gesloten is geweest;

e. er naar zijn oordeel sprake is van een concentratie van horeca-inrichtingen in een bepaald gebied, waardoor het gevaar voor aantasting van de openbare orde of het woon- en leefklimaat cumulatief toeneemt;

f. de horeca-inrichting gevestigd is in de onmiddellijke nabijheid van bedrijven of winkels met een dusdanig andere bezoekersgroep, dat de ontmoeting tussen de verschillende bezoekersgroepen openbare orde problemen tot gevolg heeft of tot gevolg kan hebben;

g. redelijkerwijze moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

h. leidinggevende(n) van de in artikel 3:3, onder A, sub 2 en 3 bedoelde horeca-inrichtingen de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft/hebben bereikt;

i. door de leidinggevende(n) en/of ondernemer(s) c.q. diegene(n) die de rechtspersoon rechtsgeldig vertegenwoordigt(/en) niet wordt voldaan aan de eisen die bij of krachtens artikel 8, eerste lid sub b en c, en tweede lid van de Drank- en Horecawet worden gesteld;

j. voor de horeca-inrichting geen melding is gedaan als bedoeld in artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

 

AC Artikel 3:12 wordt gewijzigd als volgt:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 3:12 Intrekkingsgronden

1. De burgemeester trekt de vergunning in, indien:

a. ter verkrijging van de vergunning gegevens zijn verstrekt die zodanig onjuist of anders blijken te zijn, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;

b. door de wijze van exploitatie het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig wordt aangetast of dreigt te worden aangetast;

c. zich in de betrokken horeca-inrichting feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die de ernstige vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde;

d. niet langer wordt voldaan aan de eisen, bedoeld in artikel 3:10, sub i;

e. de horeca-inrichting niet meer voldoet aan de inrichtingseisen, als bedoeld in artikel 3:15 van deze afdeling, tenzij een ontheffing als bedoeld in artikel 3:16 is verleend;

f. binnen een termijn van zes maanden na de dagtekening van de vergunning geen gebruik is gemaakt van de vergunning, anders dan wegens overmacht;

g. de exploitatie van de horeca-inrichting voor een periode van langer dan drie maanden is of wordt onderbroken, anders dan wegens overmacht;

h. de vergunninghouder c.q. -houders hierom verzoekt c.q. verzoeken;

i. de vergunninghouder in de in artikel 3:11A bedoelde gevallen geen melding als in die artikelen bedoeld heeft gedaan.

2. De burgemeester kan de vergunning intrekken, indien:

a. naar zijn oordeel gehandeld wordt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

b. er sprake is van een wijziging in de aard van de horeca-inrichting;

c. naar zijn oordeel gehandeld wordt in strijd met de bepalingen van deze afdeling;

d. op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning moet worden aangenomen dat intrekking wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist;

e. een vergunninghouder in een periode van twee jaar ten minste drie maal op grond van artikel 3:11A, om bijschrijving van een persoon op het aanhangsel bij de vergunning heeft verzocht en de burgemeester die wijziging van het aanhangsel tenminste driemaal heeft geweigerd op grond van artikel 3:11A lid 6.

Nieuwe tekst

 

Artikel 3:12 Intrekkingsgronden

1. De burgemeester trekt de vergunning in, indien:

a. ter verkrijging van de vergunning gegevens zijn verstrekt die zodanig onjuist of anders blijken te zijn, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;

b. door de wijze van exploitatie het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig wordt aangetast of dreigt te worden aangetast;

c. zich in de betrokken horeca-inrichting feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die de ernstige vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde;

d. niet langer wordt voldaan aan de eisen, bedoeld in artikel 3:9 aanhef en onder i APV;

e. de horeca-inrichting niet meer voldoet aan de inrichtingseisen, als bedoeld in artikel 3:15 van deze afdeling, tenzij een ontheffing als bedoeld in artikel 3:16 is verleend;

f. binnen een termijn van zes maanden na de dagtekening van de vergunning geen gebruik is gemaakt van de vergunning, anders dan wegens overmacht;

g. de exploitatie van de horeca-inrichting voor een periode van langer dan drie maanden is of wordt onderbroken, anders dan wegens overmacht;

h. de vergunninghouder c.q. -houders hierom verzoekt c.q. verzoeken;

i. de vergunninghouder in de in artikel 3:11A bedoelde gevallen geen melding als in die artikelen bedoeld heeft gedaan.

2. De burgemeester kan de vergunning intrekken, indien:

a. naar zijn oordeel gehandeld wordt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

b. er sprake is van een wijziging in de aard van de horeca-inrichting;

c. naar zijn oordeel gehandeld wordt in strijd met de bepalingen van deze afdeling;

d. op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning moet worden aangenomen dat intrekking wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist;

e. een vergunninghouder in een periode van twee jaar ten minste drie maal op grond van artikel 3:11A, om bijschrijving van een persoon op het aanhangsel bij de vergunning heeft verzocht en de burgemeester die wijziging van het aanhangsel tenminste driemaal heeft geweigerd op grond van artikel 3:11A lid 6.

 

AD Onder wijziging van de titel van afdeling 5 van hoofdstuk 3 in ‘TEGENGAAN ONVEILIG, NIET LEEFBAAR EN MALAFIDE ONDERNEMERSKLIMAAT’ wordt artikel 3:55 geschrapt en worden de artikelen 3:47 tot en met 3:54 gewijzigd als volgt:

(toelichting: Op 1 maart 2015 trad het wetsvoorstel ‘tot wijziging van de Opiumwet in verband met de strafbaarstelling van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt’ in werking. Dit betekent dat vanaf deze datum het exploiteren van growshops strafbaar is gesteld.)

 

Bestaande tekst

 

AFDELING 5 SMART-, HEAD- EN GROWSHOPS

Artikel 3:47

Toepassingsbereik

Indien en voor zover de bepalingen van deze afdeling afwijken van de overige bepalingen van de Algemene Plaatselijke Verordening, blijven de overige bepalingen buiten toepassing.

 

Artikel 3:48

Begripsomschrijvingen

1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. inrichting: een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet, handelingen en werkzaamheden worden verricht die verband houden met dan wel inherent zijn aan het exploiteren van hetgeen in het maatschappelijk verkeer wordt aangeduid als een smart-, head- of growshop;

b. ondernemer: de natuurlijke persoon voor wiens rekening en risico een inrichting wordt geëxploiteerd;

c. leidinggevende: degene die de feitelijke leiding geeft aan de exploitatie van een inrichting.

2. In deze afdeling wordt onder bezoeker niet verstaan:

a. de gezinsleden van de ondernemer alsmede diens elders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

b. de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;

c. de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is;

d. het dienstdoend personeel.

Artikel 3:49

Vergunningplicht

1. Het is verboden een inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

2. De ondernemer vraagt de vergunning aan met een door de burgemeester vastgesteld formulier.

3. De vergunning is niet overdraagbaar.

4. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

 

Artikel 3:50 Afnemend maximum

1. De burgemeester stelt een maximum aantal vergunningen vast.

2. Als de burgemeester een vergunning intrekt, neemt het in het eerste lid bedoelde maximum met hetzelfde aantal af, tenzij de intrekking verband houdt met verplaatsing van een inrichting.

 

Artikel 3:51 Beslistermijn

1. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2 beslist de burgemeester op de aanvraag voor een vergunning binnen dertien weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

2. De burgemeester kan zijn beslissing voor ten hoogste dertien weken verdagen. Van het besluit tot verdaging wordt voor de afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn schriftelijk mededeling gedaan aan de aanvrager.

 

Artikel 3:52 Weigeringsgronden

De burgemeester weigert de vergunning indien:

a. het in artikel 3:50 bedoelde maximum aan tal vergunningen is bereikt.

b. de vestiging of exploitatie strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan dan wel met een geldende leefmilieuverordening;

c. het gebruik van de inrichting in strijd is met artikel 2.11.1, eerste lid, dan wel artikel 2.12.1, eerste lid, van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken;

d. de inrichting gevestigd is in de nabijheid van een school of jongerencentrum;

e. de inrichting gevestigd is in de nabijheid van bedrijven of winkels met een dusdanig andere bezoekersgroep, dat de ontmoeting tussen de verschillende bezoekersgroepen openbare orde-problemen tot gevolg heeft of tot gevolg kan hebben;

f. er naar zijn oordeel sprake is van een concentratie van inrichtingen in een bepaald gebied, waardoor het gevaar voor aantasting van de openbare orde of het woon- en leefklimaat cumula-tief toeneemt;

g. naar zijn oordeel door de aanwezigheid van de inrichting het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed;

h. ondernemer(s) of leidinggevende(n) de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft/hebben bereikt;

i. ondernemer(s) of leidinggevende(n) niet voldoet/voldoen aan de eisen die bij of krachtens artikel 8, tweede lid sub a en b, en derde lid van de Drank- en Horecawet worden gesteld;

j. ondernemer(s) of leidinggevende(n) een inrichting als bedoeld in artikel 3:3, 3:30 of 3:48 heeft/hebben geëxploiteerd die evenwel op grond van (ernstige vrees voor) verstoring van de openbare orde binnen drie jaar voor de aanvraag gesloten is geweest;

k. redelijkerwijze moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

l. sprake is van een geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bevordering Integriteitsbeoordelingen door het Openbaar Bestuur.

 

Artikel 3:53 Afwijking sluitingsuur; tijdelijke sluiting

1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer inrichtingen, tijdelijk andere dan de krachtens de Winkeltijdenwet geldende sluitingsuren vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 13b van de Opiumwet van toepassing is.

 

Artikel 3:54 Verbod aanwezigheid in gesloten inrichting

Het is verboden gedurende de tijd dat een inrichting voor bezoekers gesloten dient te zijn, deze inrichting voor bezoekers geopend te hebben, daarin of aldaar een of meer bezoekers toe te laten of te laten verblijven, of zich als bezoeker daarin of aldaar te bevinden.

 

Artikel 3:55 Toegang ambtenaren van politie

De exploitant is verplicht ervoor zorg te dragen dat ambtenaren van politie vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot zijn inrichting:

a. gedurende de tijd dat de inrichting voor bezoekers geopend is dan wel

b. gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn, indien die ambtenaren van politie het vermoeden uiten dat daarin of aldaar bezoekers aanwezig zijn.

Nieuwe tekst

 

AFDELING 5 TEGENGAAN ONVEILIG, NIET LEEFBAAR EN MALAFIDE ONDERNEMERSKLIMAAT

 

Paragraaf 1 Vergunningplicht

 

Artikel 3:47 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

exploitant: natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding over de bedrijfsmatige activiteiten;

bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een voor het publiek toegankelijk gebouw, niet zijnde een inrichting zoals bedoeld in de artikelen 2:27, 2:66, 3:3 of 3:30 of een daarbij behorend perceel of enige andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.

 

Artikel 3:48 Exploitatie bedrijf

De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waar(op) het verbod uit het tweede lid van toepassing is. Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw dan wel in dat gebied naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot één of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend voor de gehele gemeente aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit onder druk staat.

Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen:

in een door de burgemeester op grond van het eerste lid aangewezen gebouw of gebied voor door de burgemeester benoemde bedrijfsmatige activiteiten; of

indien de uitoefening van het bedrijf een door de burgemeester op grond van het eerste lid aangewezen bedrijfsmatige activiteit betreft.

De aanvraag daartoe dient te geschieden door middel van een door de burgemeester vastgesteld formulier.

De vergunning wordt uitsluitend aan natuurlijke personen verleend. Zij is persoons- en pandgebonden en kan niet worden overgedragen. Indien het bedrijf geëxploiteerd wordt door een Vennootschap onder Firma of een Commanditaire Vennootschap, dan dienen alle (beherende) vennoten afzonderlijk als exploitant op de vergunning vermeld te worden.

De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijf waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk aan de burgemeester te melden.

Op de vergunning als bedoeld in het tweede lid is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 3:49 Weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, wordt een vergunning als bedoeld in artikel 3:48 geweigerd indien:

a. ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

b. de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

c. de exploitant in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

d. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

e. er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid Vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

f. de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan;

g. de exploitant of een of meer beheerders van het bedrijf binnen drie jaar vóór de indiending van de vergunningaanvraag een bedrijf heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, dat wegens het aantasten van de openbare orde, de aantasting van het woon- en leefklimaat daaronder begrepen, gesloten is geweest dan wel waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken.

 

Artikel 3:50 Beheerder

1. De exploitant van een bedrijf kan beheerders aanstellen.

2. De exploitant verzoekt de burgemeester om de beheerder bij te schrijven op het aanhangsel bij de vergunning. Bij dit verzoek dient de exploitant het arbeidscontract met de beheerder te overleggen.

3. Een beheerder die in enig opzicht van slecht levensgedrag is, wordt geweigerd of verwijderd van het aanhangsel.

4. Het is verboden een bedrijf voor het publiek geopend te hebben indien in het bedrijf geen exploitant of beheerder feitelijk aanwezig is.

 

Artikel 3:51 Intrekking vergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan een vergunning als bedoeld in artikel 3:48 worden ingetrokken indien:

a. de exploitant in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

b. de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf dan wel toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed;

c. er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden;

d. er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid Vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

e. de bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd dan wel sprake is van een gewijzigde exploitatie;

f. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is;

g. de vestiging of exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan;

h. zich in het betrokken bedrijf feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven der vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid;

i. naar het oordeel van de burgemeester moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het bedrijf en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door het laten voortbestaan van de vergunning.

 

Artikel 3:52 Bevelen sluiting

1. De burgemeester kan een bedrijf als bedoeld in artikel 3:48 gesloten verklaren indien:

a. de exploitant van het bedrijf handelt in strijd met het bepaalde in artikel 3:48, tweede lid;

b. de exploitant van het bedrijf handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften.

c. gehandeld wordt in strijd met het bepaalde in artikel 3:50, vierde lid.

 

Paragraaf 2 Sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen

 

Artikel 3:53 Sluiting overlast gevende, voor het publiek openstaande gebouwen

De burgemeester kan, indien zulks naar zijn oordeel in het belang van de openbare orde of ter voorkoming of beperking van overlast of nadelige beïnvloeding van het woon- en leefklimaat is vereist, de gehele of gedeeltelijke sluiting bevelen van een voor het publiek openstaand gebouw – niet zijnde een inrichting als bedoeld in de artikelen 2:27, 2:66, 3:3 of 3:30 – of een bij dat gebouw behorend erf, een perceel of perceelsgedeelte of enige andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.

 

Artikel 3:54 Sluiting voor het publiek openstaande gebouwen in geval van misdrijf

De burgemeester kan, ter bescherming van de openbare orde, de gehele of gedeeltelijke sluiting bevelen van een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf, een perceel of perceelsgedeelte of enige andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is, indien daar door misdrijf verkregen zaken voorhanden, bewaard, of verborgen zijn dan wel zijn verworven of overgedragen.

 

AE Artikel 4:1 wordt gewijzigd als volgt:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 4:1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

b. inrichting: een inrichting als bedoeld in het Besluit;

c. houder van een inrichting: degene die als eigenaar, ondernemer, leidinggevende of anderszins een inrichting drijft;

d. collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

e. incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

f. overmatige hinder: er is sprake van overmatige hinder indien meer dan 20 dB(A) (muziek)geluid wordt geproduceerd boven de vigerende geluidsnorm van de betreffende inrichting c.q. festiviteit.

Nieuwe tekst

 

Artikel 4:1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. Besluit: het Activiteitenbesluit milieubeheer;

b. inrichting: een inrichting als bedoeld in het Besluit;

c. houder van een inrichting: degene die als eigenaar, ondernemer, leidinggevende of anderszins een inrichting drijft;

d. collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

e. incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

f. overmatige hinder: er is sprake van overmatige hinder indien meer dan 20 dB(A) (muziek)geluid wordt geproduceerd boven de vigerende geluidsnorm van de betreffende inrichting c.q. festiviteit.

 

AF Artikel 4:2 wordt gewijzigd als volgt:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

1. De artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen. Wel dient de houder van de inrichting voor een dergelijke festiviteiten maatregelen te treffen ter voorkoming van overmatige hinder.

2. Artikel 4.113 van het Besluit geldt niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid en het tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing geldt in één of meerdere delen van de gemeente.

4. Het college maakt de aanwijzing tenminste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

5. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

Nieuwe tekst

 

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

1. De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17 en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer) en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen. Aan de aanwijzing kunnen voorschriften inzake het geluidniveau worden verbonden in het belang van:

- het voorkomen van hinder voor de omgeving

- de gezondheid van de bezoekers van de inrichting.

2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer) gelden niet voor door het college aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente.

4. Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van de collectieve festiviteit bekend.

5. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

6. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, dient de houder van de inrichting voor dergelijke festiviteiten zodanige maatregelen te treffen dat overmatige hinder wordt voorkomen.

 

AG Artikel 4:3 wordt gewijzigd als volgt:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn mits de houder van een inrichting ten minste vijf werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

2. Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij artikel 4.113 van het Besluit niet van toepassing zijn mits de houder van een inrichting ten minste vijf werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van de kennisgeving als bedoeld in het eerste en tweede lid. Op dit kennisgevingsformulier dient door of namens de houder van de inrichting te worden aangegeven welke maatregelen ter voorkoming van overmatige hinder worden getroffen.

4. De kennisgeving wordt geacht eerst te zijn gedaan wanneer het in het derde lid bedoelde formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

Nieuwe tekst

 

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17 en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer) en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste vijf werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer) niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste 5 werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

4. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

 

AH Onder wijziging van de aanhef wordt artikel 4:15 gewijzigd als volgt:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 4:15 Eisen aan lichtreclame voor handelsdoeleinden

1.Het is verboden op of aan een onroerende zaak door middel van lichtreclame goederen of diensten aan te prijzen aan de hand van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, indien daardoor de veiligheid van het verkeer in gevaar wordt gebracht of overlast wordt veroorzaakt.

2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Nieuwe tekst

 

Artikel 4:15 Verbod op ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclame

1.Het is verboden op of aan een roerende of onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook indien daardoor:

a. niet wordt voldaan aan de redelijke eisen van welstand;

b. het verkeer in gevaar wordt gebracht;

c. hinder ontstaat voor de omgeving.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

3. Het college kan, ter bescherming van de belangen genoemd in het eerste lid, nadere regels stellen.

 

 

AI In Hoofdstuk 4 wordt afdeling 5 met de titel ‘Kamperen buiten kampeerterrein’ en de artikelen 4:17 tot en met 4:19 ingevoegd die luiden als volgt:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen

 

Artikel 4.17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

 

Artikel 4.18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd, of waarvoor bij een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken.

2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op het terrein.

 

3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

a. de bescherming van natuur en landschap;

b. de bescherming van het stadsgezicht.

5. Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 4.19 Aanwijzing kampeerplaatsen

 

1. Het verbod van artikel 4:18, eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

2. Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd artikel 4:18, vierde lid, onder a en b.

 

AJ Artikel 6:1 wordt gewijzigd als volgt:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 6:1 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Nieuwe tekst

 

Artikel 6:1 Strafbepaling

1. Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

2. In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10 of 2:11 voor zover een omgevingsvergunning is vereist.

 

Artikel II  

 

Dit besluit treedt in werking op de dag na publicatie.

 

Aldus besloten tijdens de openbare vergadering van de gemeenteraad van de gemeente Heerlen van 28 februari 2018.

 

griffier,

drs. T.W. Zwemmer

 

voorzitter,

P.C.C. Kastrop

Naar boven