Gemeenteblad van Schagen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Schagen | Gemeenteblad 2018, 4029 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Schagen | Gemeenteblad 2018, 4029 | Verordeningen |
Algemene subsidieverordening gemeente Schagen 2018
De raad van de gemeente Schagen;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders 7 november 2017;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 4:23 Algemene wet bestuursrecht;
gezien het advies van de commissie Samenleving;besluit vast te stellen de Algemene subsidieverordening gemeente Schagen 2018:
Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van subsidies door burgemeester en wethouders, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is).
Burgemeester en wethouders kunnen bij nadere regeling (hierna te noemen: subsidieregeling) vaststellen welke activiteiten in aanmerking kunnen komen voor subsidie. Voor zover van toepassing, wordt hierin tevens bepaald welke doelgroepen voor subsidie in aanmerking komen, hoe de subsidie wordt berekend en hoe de subsidiebedragen worden uitbetaald.
Artikel 9. Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden
Voor zover dit niet is bepaald bij subsidieregeling, kan bij de verleningsbeschikking worden vermeld op welke wijze de subsidieontvanger de besteding van de subsidie dient te verantwoorden.
Artikel 12. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen
Bij subsidies hoger dan € 50.000,- verleend voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan de verplichting worden opgelegd tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording over de tot dan verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. De verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar verlangd.
Artikel 13. Uitvoeringsovereenkomst
In de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval bepaald dat de subsidieontvanger verplicht is de activiteiten te verrichten waarvoor de subsidie is verleend, alsmede de wijze waarop (tussentijds) verantwoording wordt afgelegd over de tot dan verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten.
Artikel 14. Eindverantwoording activiteitensubsidies
Bij een ambtshalve vaststelling als bedoeld in het vorige lid kan de aanvrager worden verplicht om op de daarbij aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. In dat geval vindt de vaststelling plaats binnen acht (8) weken nadat de gevraagde inlichtingen zijn verstrekt.
Artikel 16. Eindverantwoording budgetsubsidies
Met de indiening van bovengenoemde stukken bij het college wordt de subsidieontvanger geacht een aanvraag tot vaststelling te hebben ingediend.
1.Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden vastgesteld of andere gegevens worden verlangd.
Artikel 17. Subsidievaststelling
Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het tijdstip, bedoeld in artikel 15, eerste lid, en artikel 16, eerste lid, is ingediend, kan het college de subsidieontvanger schriftelijk een nieuwe termijn stellen. Wordt de aanvraag niet binnen deze termijn ingediend, dan kan het college overgaan tot ambtshalve vaststelling.
Artikel 20. Vermogensvorming, voorzieningen en reserves
De hoogte van de in het vorige lid bedoelde vergoeding wordt bepaald door het college, maar ingeval van ontbinding van de rechtspersoon die subsidie ontvangt vervalt het batig saldo van de liquidatierekening - gelimiteerd tot het bedrag dat opgebouwd is met (behulp van) gemeentelijke subsidie - aan de gemeente en zal de raad het batig saldo een bestemming geven die gericht is op het belang/welzijn van de inwoners van Schagen.
Het college kan de bepalingen in deze regeling ten gunste van de aanvrager buiten toepassing verklaren of daarvan afwijken, voor zover toepassing, gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Artikel 1. Begripsomschrijving
In dit artikel wordt een aantal begrippen verduidelijkt, die in de verordening worden gehanteerd. In de verordening wordt het aantal subsidienamen beperkt tot drie, namelijk budgetsubsidies, activiteitensubsidies, en incidentele subsidies. Daarnaast wordt nog het begrip jaarlijkse subsidie gebezigd.
De jaarlijkse subsidie heeft betrekking op jaarlijks terugkerende activiteiten van een instelling, organisatie of vereniging. In principe wordt de subsidie per kalenderjaar verleend en vastgesteld. In de verordening wordt evenwel aan het college de mogelijkheid geboden om bepaalde categorieën subsidies over meerdere kalenderjaren te verlenen tot een maximum van vier jaar. Na het verstrijken van die periode kan uiteraard opnieuw worden besloten een jaarlijkse subsidie te verstrekken. Voor de periode van 4 jaar is gekozen, omdat deze termijn én aansluit bij de zittingstermijn van de raad (hoewel die termijnen uiteraard niet gelijk hoeven te lopen) én het een goede termijn lijkt om te bezien of eerder vastgestelde beleidsdoelen nog gelden en, zo ja, of die met de verstrekte subsidies worden gediend. Onder jaarlijkse subsidies vallen:
Budgetsubsidies worden gekenmerkt door een primair inhoudelijke sturing op prestaties en resultaten die met geleverde activiteiten worden bereikt. Het is de subsidievorm waarbij de gemeente kan sturen op activiteiten en/of prestaties en daarmee ons beleid tot uitdrukking kan brengen. Twee zaken zijn in dit verband essentieel. In de eerste plaats moeten er met de instelling afspraken worden gemaakt over de te leveren prestaties. Er zal dus voorafgaand aan de subsidieverlening een overleg plaats moeten vinden. De gewenste prestaties kunnen worden gebaseerd op het subsidiebeleidskader. In de tweede plaats krijgt de instelling een grote vrijheid in de wijze waarop de prestaties tot stand komen. We bemoeien ons niet met de bedrijfsvoering. Daar staat wel tegenover dat er een grotere verantwoordingsplicht komt ten aanzien van de geleverde prestaties. Doorgaans worden budgetsubsidies toegepast bij instellingen die beroepskrachten in dienst hebben. Budgetsubsidies hebben de volgende kenmerken:
Met deze subsidievorm wordt tot uitdrukking gebracht dat we bepaalde activiteiten waarderen zonder invloed uit te willen oefenen op het beleid van een instelling. Dit betekent dat het voortbestaan van een instelling niet afhankelijk mag zijn van de subsidieverstrekking. Activiteitensubsidies worden verstrekt aan instellingen met een eenduidige, concrete en eenvoudig controleerbare doelstelling. In het algemeen gaat het bij deze subsidievorm om doorgaans relatief kleinere bedragen, toe te kennen als vaste bijdragen waarop een instelling dan ook kan rekenen. Achteraf moet aangetoond worden dat de instelling (globaal) heeft voldaan aan de verplichting tot uitvoering van de tevoren in het activiteitenplan vastgelegde activiteiten.
Voorts kent de onderhavige verordening nog de zogenaamde incidentele subsidies. Incidentele subsidies zijn subsidies voor een eenmalige activiteit, of een activiteit, waarvoor het college slechts voor een van te voren maximaal bepaalde tijd subsidie wil verlenen.
Met het eerste lid krijgt het college de bevoegdheid toegewezen om te besluiten over het verstrekken van subsidies waarop de Algemene subsidieverordening (hierna: ASV) van toepassing is. Dit betreft in beginsel alle subsidies, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies waar overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht geen wettelijke grondslag nodig is.
Ten aanzien van subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is de ASV in beginsel niet van toepassing. Dit lid geeft het college de bevoegdheid om de ASV (deels) van toepassing te verklaren als daartoe aanleiding bestaat.
Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er afgeweken wordt van deze verordening, of dat deze aangevuld wordt. Dit artikel maakt het college daartoe bevoegd (derde lid).
Met dit artikel verplicht de raad het college om in nadere regels, hier en verder subsidieregeling genoemd, de te subsidiëren activiteiten te bepalen. Voor zover het college iets wenst te regelen met betrekking tot de doelgroepen die voor subsidie in aanmerking komen, de berekening van de subsidie en de wijze van uitbetalen, dient dit eveneens in de subsidieregeling te gebeuren.
In andere artikelen van deze verordening worden andere bevoegdheden aan het college gedelegeerd die betrekking hebben op de inhoud van de subsidieregeling: het afwijken van termijnen, het verbinden van bepaalde verplichtingen aan de subsidie, de wijze van verdelen van het subsidieplafond.
Artikel 4. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud
Het college stelt binnen de door de raad goedgekeurde begroting de subsidieplafonds vast (lid 1). Hierbij behoeft niet te worden opgenomen dat bij de bekendmaking de wijze van verdelen wordt vermeld. Dat staat immers al in artikel 4:26, tweede lid, van de Awb.
Het college, dat via artikel 2 de bevoegdheid gedelegeerd heeft gekregen om te besluiten over het verstrekken van subsidies, is verder verplicht – in lijn met de mogelijkheid van artikel 4:34, eerste lid, van de Awb – (in bepaalde gevallen) om bij het gebruik maken van deze gedelegeerde bevoegdheid een begrotingsvoorbehoud te maken (tweede lid).
Het subsidietijdvak is de periode waarvoor de subsidie wordt verstrekt. In het subsidierecht kent men de subsidieverlening en de subsidievaststelling. De subsidieverlening is de beschikking die voorafgaande aan de subsidiabele activiteit wordt gegeven. Zij houdt in dat de ontvanger het in de beschikking omschreven bedrag zal krijgen, indien hij de in de beschikking omschreven activiteiten verricht en de aan de beschikking verbonden voorwaarden nakomt. De subsidieverlening geeft de ontvanger dus een voorwaardelijke aanspraak op financiële middelen. Vervolgens moet nog worden vastgesteld in hoeverre de voorwaarden zijn vervuld en op welk bedrag de ontvanger precies recht heeft. Daarvoor is een tweede beschikking nodig: de subsidievaststelling. Deze beschikking tot vaststelling geeft een onvoorwaardelijke aanspraak, een recht op een bepaald subsidiebedrag (dat overigens nihil kan zijn). Het college is dan ook verplicht het bedrag uit te betalen. Als wordt gesproken over het verstrekken van subsidie, dan omvat dit zowel de subsidieverlening als de subsidievaststelling.
In het eerste lid wordt bepaald dat de subsidie per kalenderjaar wordt verleend en vastgesteld.
In het tweede lid wordt bepaald dat, onverminderd het bepaalde in artikel 4:73Awb, bij subsidieregeling kan worden bepaald dat bepaalde categorieën subsidies voor meerdere kalenderjaren tot een periode van maximaal vier jaar worden verleend. Subsidieverlening is gemaximeerd tot vier jaar, omdat om de vier jaar een nieuwe gemeenteraad wordt gekozen. Het is de bedoeling de meerjarige subsidieverlening parallel te laten lopen met de raadsperiode die in beginsel ook vier jaar duurt.
In artikel 4:73 Awb wordt bepaald dat de subsidie per boekjaar (lees: kalenderjaar) wordt vastgesteld. Dit betekent dat de subsidievaststelling in tegenstelling tot de subsidieverlening niet over meerdere kalenderjaren kan plaatsvinden. Als het college ervoor kiest bepaalde soorten subsidies voor meerdere kalenderjaren te verlenen, zal het volgende systeem voor subsidiëring ontstaan: een meerjarige verlening en jaarlijkse deelvaststellingen.
In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan, mits het college het door hem vastgestelde formulier ook in digitale vorm beschikbaar heeft gesteld.
In het tweede, derde en vierde lid is bepaald welke stukken en gegevens bij de aanvraag voor respectievelijk een budget-, activiteiten- en incidentele subsidie in ieder geval overlegd dienen te worden.
De bevoegdheid van het college ter zake nadere regels te stellen, is geregeld in lid 6. Het college kan zo desnoods per soort subsidie regelen welke gegevens dienen te worden verstrekt, waarbij het uitgangspunt is dat het college dit doet om de administratieve en bestuurlijke lasten voor alle betrokkenen zo beperkt mogelijk te houden. Zo kan het college bijvoorbeeld bepalen dat voor duidelijk bepaalde categorieën subsidies met minder dan de standaard te overleggen gegevens bij aanvraag van een subsidie kan worden volstaan.
Wellicht ten overvloede zij hier nog vermeld dat op grond van artikel 4:66 Awb subsidie slechts wordt verleend aan rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid.
In het eerste lid wordt bepaald dat een aanvraag om een activiteitensubsidie wordt ingediend uiterlijk 15 oktober voorafgaand aan het jaar of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft. In het tweede lid wordt bepaald dat de aanvraag om een incidentele subsidie wordt ingediend acht (8) weken voordat de aanvrager voornemens is te beginnen met de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd. In het derde lid wordt bepaald dat de aanvraag om een budgetsubsidie wordt ingediend uiterlijk 15 oktober voorafgaand aan het jaar of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft. In het vierde lid is het college de bevoegdheid toegekend om van de aanvraagtermijnen, bedoeld in de leden 1 tot en met 3 af te wijken, indien de aanvrager hiertoe een met redenen omkleed schriftelijk verzoek doet.
Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de aanvraagtermijnen die vastgesteld zijn in het eerste tot en met derde lid (vijfde lid).
Aanvragen voor subsidie die niet binnen bovengenoemde termijnen zijn ingediend, worden niet in behandeling genomen. Betrokkenen worden hierover bij beschikking geïnformeerd. Een aanvraag voor subsidie is tijdig ingediend als deze voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een aanvraag tijdig ingediend, indien deze voor het einde van de termijn per post is bezorgd, mits het niet later dan week na afloop van de termijn is ontvangen.
Hier worden de termijn gegeven waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de beslistermijnen die zijn vastgesteld in het eerste, tweede en derde lid (vierde lid).
Artikel 9. Weigerings- en intrekkingsgronden
In het eerste lid worden de algemeen geldende weigeringsgronden van artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb, met nadere verplichte gronden aangevuld.
Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstelling. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele melding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering (vandaar de verplichte weigeringsgrond onder a). In aanvulling daarop wordt met onderdeel b bepaald dat ondernemingen waartegen een terugvorderingsactie loopt niet in aanmerking komen voor subsidie.
In het tweede lid zijn de facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan in deze gevallen weigeren, maar is daartoe niet verplicht.
Onderdelen a. tot en met f. spreken voor zich.
Onderdeel g. geeft de mogelijkheid de budgetsubsidie en incidentele subsidie te weigeren als de aanvrager niet of in onvoldoende mate aantoont dat de subsidie (financieel) noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd.
Onderdeel h. betreft het geval dat de aanvrager van een subsidie de toets van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob) niet kan doorstaan. Bij deze weigeringsgrond is niet van belang of de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd op zichzelf beoordeeld subsidiabel zijn. Het gaat hierbij louter om de integriteit van de persoon dan wel rechtspersoon van de aanvrager aan wie het college op grond van de Wet Bibob geen subsidie wenst te verlenen. Naast subsidie weigeren, kan het college in dergelijke gevallen ook een reeds verleende en vastgestelde subsidies intrekken (derde lid).
Onderdelen i. tot en met k. spreken voor zich.
Onder l. is een weigeringsgrond opgenomen waarmee het college een aanvraag kan weigeren als subsidieverstrekking niet is toegestaan dan nadat deze overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het VWEU (de meldingsprocedure) is goedgekeurd door de Europese Commissie. Het gaat hier om subsidieverstrekking die in beginsel niet ongeoorloofd is vanwege strijdigheid met de toepasselijke cumulatieregels of overschrijding van het toegestane bedrag aan de-minimissteun. In deze gevallen kan het college óf weigeren de subsidie te verstrekken óf de subsidie melden bij de Europese Commissie om langs deze weg goedkeuring te verkrijgen. Een subsidie die is of kan worden goedgekeurd kan uiteraard ook op een andere grond worden geweigerd.
Onderdeel m. bepaalt dat er geen subsidies meer worden verstrekt beneden de € 500,00. Aan deze keuze liggen de volgende overwegingen ten grondslag. Uitgangspunt voor het nieuwe subsidiestelsel is dat de inwoners hun eigen kracht inzetten en zelf verantwoordelijk zijn voor het vormgeven van hun leven. Op basis hiervan is gezocht naar een bedrag waarvan wij achten dat inwoners dit zelf wel bij elkaar moeten kunnen brengen voor de uitvoering van hun activiteiten. Dit bedrag is door de raad vastgesteld op € 500,00. Dit betekent derhalve dat bedragen onder de € 500,00 niet meer worden gesubsidieerd Het vorenstaande lijdt evenwel uitzondering in het geval het subsidiëring op basis van jeugdleden betreft.
De onderdelen n. o. p en q. spreken voor zich.
Onderdeel r. ten slotte geeft het college de bevoegdheid in een subsidieregeling nog andere weigeringsgronden op te nemen, bijvoorbeeld weigeringsgronden die specifiek met de te subsidiëren activiteiten samenhangen.
Deze bepaling mist toepassing in het geval de subsidie direct wordt vastgesteld (gedacht kan worden aan de activiteitensubsidie).
Artikel 11. Algemene verplichtingen van subsidieontvanger
Dit artikel bevat een meldingsplicht (eerste lid) en informatieplicht (tweede lid) die voor alle subsidieontvangers geldt.
Artikel 12. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen
Dit artikel bevat een aanvullende bevoegdheidsgrondslag voor het college om aan de subsidie bepaalde ’bijzondere‘ verplichtingen te verbinden, in aanvulling op wat reeds mogelijk is direct op grond van de Awb (zie artikel 4:37 van de Awb). De artikelen 4:38 en 4:39 van de Awb maken het verder mogelijk om nog andere verplichtingen aan een subsidie te verbinden, als de verordening daarvoor een grondslag biedt. Die grondslag is in artikel 12 gegeven met betrekking tot verplichtingen in het kader van het beheer en gebruik van datgene wat met de subsidie tot stand is gebracht.
Artikel 13. Uitvoeringsovereenkomst
Dit artikel is een uitwerking van artikel 4:36 Awb, waarin wordt bepaald dat ter uitvoering van een beschikking tot subsidieverlening een overeenkomst kan worden gesloten. In dit artikel is ter nadere invulling van artikel 4:36 Awb bepaald dat uitsluitend ter uitvoering van de beschikking tot verlening van een budgetsubsidie een overeenkomst wordt gesloten. Uit het woord ‘uitsluitend’ kan a contrario worden afgeleid dat ter uitvoering van een beschikking tot verlening van een incidentele subsidie of activiteitensubsidie geen uitvoeringsovereenkomst behoeft te worden gesloten(lid1).
In het tweede lid wordt bepaald wat in ieder geval in de uitvoeringsovereenkomst moet worden geregeld.
Artikel 14. Eindverantwoording activiteitensubsidies
Kenmerkend voor activiteitensubsidies is dat deze op basis van vertrouwen worden verstrekt; er wordt niet meer standaard om verantwoording gevraagd. In plaats daarvan geldt een actieve meldingsplicht voor de subsidie-ontvanger bij niet nakoming van de voorwaarden (zie artikel 11). Achteraf kan een risicogeoriënteerde controle plaatsvinden bij de subsidie-ontvanger.
Verder wordt het subsidiebedrag in één termijn verstrekt en hoeft de subsidie-ontvanger geen aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) in te dienen. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard.
In het geval van verlening, gevolgd door ambtshalve vaststelling (eerste lid), wordt in de subsidiebeschikking vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht. De subsidie wordt vervolgens, binnen een nader bepaalde termijn ambtshalve vastgesteld door de subsidieverstrekker. In het tweede lid is een afwijkende termijn opgenomen voor situaties waarin speciale rapportageverplichtingen worden opgelegd.
In het derde lid is het college de bevoegdheid verleend om bij subsidieregeling van het bepaalde in het eerste en tweede lid af te wijken.
Artikel 15. Eindverantwoording incidentele subsidies
In dit artikel is bepaald op welke wijze ontvangers van incidentele subsidie aan het college dienen te verantwoorden; er dient een aanvraag tot vaststelling ingediend te worden (eerste lid), deze bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht (tweede lid). Ingevolge artikel 10 wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de subsidie-ontvanger bekend gemaakt.
Met betrekking tot het inhoudelijk verslag kan vooraf bij de subsidieverlening al zijn aangegeven op welke manieren het aantonen kan plaatsvinden. Er kunnen daarbij verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een deskundigenverklaring of andere bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie), enz. Het verslag kan ook bestaan uit een algemeen jaarverslag van een rechtspersoon. Het gaat er om dat duidelijk is dat de verkregen subsidie is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt.
Voorts kan het college, overeenkomstig het derde lid, in een subsidieregeling van het bepaalde in het eerste en tweede lid afwijken.
Artikel 16. Eindverantwoording budgetsubsidies
Bij budgetsubsidies wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies; op basis van gerealiseerde kosten en baten. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten.
In het tweede lid wordt een opsomming gegeven van de stukken die bij de aanvraag tot vaststelling dienen te worden overgelegd. De subsidie-ontvanger mag de stukken ook in digitale vorm aan het college verstrekken. De subsidie-ontvanger mag zelfs volstaan met het maken van een hyperlink naar een pagina op zijn website waarop voormelde stukken integraal zijn geplaatst. Met de indiening van de stukken wordt de subsidieontvanger geacht een aanvraag tot vaststelling te hebben ingediend. Met andere woorden, als de subsidieontvanger middels een begeleidend schrijven de gevraagde stukken bij het college indient, dan geldt dit als een indiening van de aanvraag tot vaststelling.
Het derde lid biedt de basis om in een subsidieregeling te bepalen dat er ook andere gegevens dan die genoemd in het tweede lid verlangd kunnen worden. Ook kan in deze subsidieregeling andere termijnen worden vastgesteld.
Artikel 17. Subsidievaststelling
Het eerste lid bevat – overeenkomstig artikel 4:13 van de Awb – de termijn waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden.
De subsidieaanvrager krijgt in principe pas daadwerkelijk het geld na vaststelling van de subsidie. In de praktijk worden vaak al voorschotten voor de vaststelling verstrekt. Immers de subsidieaanvrager kan immers pas de activiteiten verrichten als hij over het overheidsgeld beschikt. In dit artikel wordt aan het college de bevoegdheid toegekend om de budgetsubsidie voor een deel of geheel te bevoorschotten. In beleidsregels kunnen burgemeester en wethouders nader aangeven op welke wijze zij deze bevoegdheid wensen te hanteren. Het college kan onder meer beleidsregels formuleren omtrent de hoogte van de voorschotten en het bevoorschottingritme.
In het tweede lid wordt bepaald dat in de beschikking tot subsidieverlening dan wel in de uitvoeringsovereenkomst de hoogte en de termijnen van de voorschotten worden vermeld. Voorschotten worden automatisch (ambtshalve) verstrekt volgens het in de verleningsbeschikking opgenomen bevoorschottingsritme. De bevoorschottingsbeschikking wordt ambtshalve gegeven op het moment van de verleningsbeschikking. De subsidieaanvrager hoeft geen aanvra(a)g(en) voor bevoorschotting in te dienen of tussentijdse overzichten van prestaties of uitgaven te overleggen. Dit leidt tot lastenbesparingen bij zowel de subsidieontvanger als de subsidieverstrekkende gemeente. Omdat de bevoorschotting mede afhankelijk is van de aard van de te subsidiëren activiteit is er voor gekozen om de termijnen, waarop de (automatische) bevoorschotting plaats vindt, niet in de verordening te noemen. Het bevoorschottingsritme en de hoogte van de voorschotten worden in verleningsbeschikking dan wel in de uitvoeringsovereenkomst vermeld. De subsidieontvanger is volgens artikel 11 verplicht te melden, indien er omstandigheden zijn die van invloed zijn op de hoogte van het verleende bedrag. De subsidieverstrekker kan vervolgens, indien nodig, door een wijziging van de verleningsbeschikking dan wel uitvoeringsovereenkomst het bevoorschottingsritme en de hoogte van de voorschotten aanpassen. Na vaststelling van de subsidie wordt het resterende bedrag (het vastgestelde bedrag verminderd met de verleende voorschotten) uitgekeerd aan de subsidieontvanger. Met de algemene formulering van dit artikel is de mogelijkheid open gelaten om, zonder dat daartoe wijziging van de verordening noodzakelijk is, recht te doen aan de wijziging van de voorschotregeling, die beslag heeft gekregen met de invoering van de vierde tranche Awb. Indien in de verleningsbeschikking niet anders is bepaald, vindt betaling van het voorschot binnen zes weken na verzending van de verleningsbeschikking plaats. Zie artikel 4:87, lid 1, Awb.
Artikel 19. Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen
Dit artikel schrijft voor dat als het college bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik maakt van uurtarieven, de berekeningswijze hiervan en de voorgeschreven definities bij de subsidieverlening vastgelegd dienen te worden. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, is het college hierin beperkt tot tarieven en kostenbegrippen die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.
Artikel 20. Vermogensvorming, voorzieningen en reserves
Het college is bevoegd regels te stellen over de vorming van voorzieningen en reserves, alsmede over de vermogensvorming (eerste lid). In bepaalde gevallen (tweede lid) is de ontvanger van een budgetsubsidie een vergoeding verschuldigd voor de vermogensopbouw. Ingevolge artikel 4:41, eerste lid, van de Awb kan een vergoeding slechts verschuldigd zijn in de in het tweede lid van voornoemd artikel genoemde gevallen en indien de verordening hiertoe de mogelijkheid biedt. De gevallen die in de verordening worden genoemd, zijn toegestaan volgens artikel 4:41 van de Awb. De Awb stelt verder als voorwaarde dat aangegeven moet zijn hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald. De hoogte wordt in principe door het college bepaald. Hierin heeft het beleidsvrijheid ( derde lid). In het geval van ontbinding van de rechtspersoon die de subsidie ontving is er echter geen beleidsvrijheid. In dat geval is de vergoeding namelijk gelijk aan dat deel van het vermogen dat gerelateerd is aan de verstrekte subsidie. Dit houdt in dat in het geval er sprake is van vermogensvorming over een periode van meerdere jaren bij de jaarlijkse vaststelling aangegeven wordt welk deel van het opgebouwd vermogen gerelateerd kan worden aan de verstrekte subsidie.
Het opnemen van een hardheidsclausule in een regeling opent de mogelijkheid voor een bestuursorgaan om, in gevallen waarin toepassing van de regeling - gegeven de doelstelling en de strekking van die regeling - een onbillijkheid van overwegende aard zou opleveren, een onderdeel van die regeling buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken. In het algemeen zal de toepassing van een hardheidsclausule beperkt blijven tot individuele gevallen. Onder omstandigheden kan een hardheidsclausule evenwel ook op een concreet te traceren groep van gevallen worden toegepast. Dan zal er overigens al gauw sprake zijn van bestendig beleid dat uiteindelijk in een algemeen verbindend voorschrift (lees: deze verordening) moet worden neergelegd. Wordt de hardheidsclausule vaker voor één onderwerp gebruikt dan kan men zich afvragen of het beleid ter zake niet aangepast zou moeten worden.
De beoordeling of er sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard, wordt gemaakt met inachtneming van de omstandigheden van het geval. Hierbij worden in ieder geval betrokken:
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2018-4029.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.