Gemeenteblad van Amsterdam
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Amsterdam | Gemeenteblad 2018, 39680 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Amsterdam | Gemeenteblad 2018, 39680 | Beleidsregels |
Tweede verordening tot wijziging van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 en wijziging van bij de huisvestingsverordening behorende beleidsregels 1, 3, 5 en 8 en het vaststellen van beleidsregel 6, gemeente Amsterdam
Burgemeester en wethouders van Amsterdam
Brengen ter algemene kennis dat zij in hun vergadering van 21 november 2017 hebben besloten:
De Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 te wijzigen op het onderdeel woonruimteverdeling. De voorgestelde wijzigingen zijn verwoord in de Woonagenda 2025, die op 19 juli 2017 door gemeenteraad is vastgesteld. In samenhang met wijzigingen in de huisvestingsverordening worden vijf relevante beleidsregels aangepast (Beleidsregel 1. Huishouden, 3. Beoordeling Woonruimte, 5. Urgenties, 6. Categorieën Woonruimte en 8. Peildatum). Deze beleidsregels zijn wegens nauwe samenhang met de verordening ook ter inspraak gebracht. Na vaststelling door het college worden de betreffende beleidsregels meegestuurd met de definitieve voordracht aan de gemeenteraad.
1. Te wijzigen beleidsregel 1 Huishouden, 3 Beoordeling woonruimte, 5 Urgenties en 8 Peildatum en gelijktijdig met de wijzigingsverordening in werking laten treden:
1.1. Beleidsregel 1, verduidelijking definitie van huishouden, aanpassen op regelgeving van het rijk (passend toewijzen) ten aanzien van ongeboren kinderen
1.2. Beleidsregel 3, wijziging van het artikelnummer in de huisvestingsverordening
1.3. Beleidsregel 5, Urgentiemogelijkheid voor inwonende gezinnen met schoolgaande Kinderen.
1.4. Beleidsregel 8, toegevoegd wordt een toets op maximum percentage van15% te huisvesten SV-urgenten.
2. Beleidsregel 6 Categorieën woonruimte vast te stellen en gelijktijdig met de wijzigingsverordening in werking te laten treden:
2.1. Geven van voorrang aan woningzoekenden met medische problemen en daarop gebaseerde WMO beschikking voor een verhuiskostenvergoeding. 2.2. aanwijzen gemengde complexen en bijzondere volgordebepaling.
Relatie met Huisvestingsverordening Amsterdam 2016
Artikel 1, onder m Huishouden: een alleenstaande dan wel twee personen met of zonder kinderen, die een gemeenschappelijke huishouding voeren of wensen te voeren.
Een huishouden bestaat uit een alleenstaande dan wel twee personen met of zonder kinderen, die een gemeenschappelijke huishouding voeren of wensen te voeren. In deze beleidsregel wordt behandeld wie meetellen bij de huishoudensamenstelling.
Iemand kan slechts van één (voorgenomen) huishouden deel uitmaken. Eén huishouden kan daarom slechts één woning toegewezen krijgen. Gehuwden of geregistreerde partners die ieder afzonderlijk willen gaan wonen, maar waarvan de scheiding niet in de basisregistratie personen is ingeschreven, komen niet voor een huisvestingsvergunning in aanmerking.
Tot het huishouden worden gerekend: één of twee personen met of zonder kinderen, die een gemeenschappelijke huishouding voeren of wensen te voeren (artikel 1, onder m). Met huishouden wordt gelijk gesteld , meer dan twee volwassen personen met of zonder kinderen, mits deze een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren. Het gaat daarbij om personen die uit idealisme of levensovertuiging een bestendig, voor onbepaalde tijd, een met een gezinsverband vergelijkbaar samenlevingsverband met elkaar aangaan. Het gaat hierbij niet om studenten, collega’s of vrienden die voor een korte of langere tijd een woning delen en in dat kader gezamenlijke activiteiten ondernemen. Ook inwoonsituaties vallen hier niet onder.
Met personen wordt bedoeld één of meer volwassenen die samen een gemeenschappelijke huishouding voeren of een gemeenschappelijke huishouding willen voeren.
Kinderen worden tot het huishouden gerekend indien zij beschreven staan in de basisregistratie personen op het adres van de ouder(s) of voogd(es), daar ook daadwerkelijk wonen én niet onttrokken zijn aan het ouderlijk gezag. Kinderen die tijdelijk het ouderlijk huis hebben verlaten als gevolg van bijvoorbeeld verpleging of detentie worden tot het huishouden gerekend.
Een kind wordt niet (meer) tot het huishouden van de ouder(s) gerekend als:
blijkt dat het, ondanks beschrijving in de basisregistratie personen op het ouderlijk adres,(mede)huurder en/of (mede)vergunninghouder van een zelfstandige woonruimte op een ander adres is, of dat kind tot een ander (voorgenomen) huishouden behoort (bijvoorbeeld als partner/aanvrager van een huisvestingsvergunning, e.d.).
Kinderen kunnen na scheiding worden verzorgd door beide ouders in de vorm van co-ouderschap. Voor het meetellen van kinderen als lid van beide eenouder huishouden, moeten de aanvrager met een scheidingsvonnis of -convenant, aantonen dat hij/zij voor 50% de zorg voor het kind draagt.
Inwoners aan wie een vertrek wordt verhuurd of in gebruik wordt gegeven (kamerbewoners) worden niet tot het huishouden gerekend, tenzij sprake is van een zorgrelatie. Dan is sprake van hospitaverhuur.
Medehuurderschap in relatie tot overlijden van de huurder en de huisvestingsvergunning
De gehuwde partner of de geregistreerde partner is van rechtswege medehuurder zolang de partner hoofdverblijf heeft in de woning, ook als dit niet als zodanig in een huurcontract is opgenomen.
Bij overlijden van de huurder kan, als er geen sprake was van een huwelijk of geregistreerd partnerschap, de achterblijvende partner die nog geen medehuurder is, een beroep doen op medehuurderschap. Daarvoor is vereist dat hij zijn hoofdverblijf in de woning had en met de overleden huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding voerde.
De duur van het hoofdverblijf moet worden aangetoond aan de hand van een uittreksel uit de gemeentelijke basisregistratie of aannemelijk worden gemaakt met behulp van op naam gestelde en gedateerde officiële stukken (bank- of giroafschriften, zorgverzekeringpapieren e.d.).
De niet-gehuwde of niet-geregistreerde partner, die na vertrek of overlijden van de hoofdbewoner achterblijft op een vergunningplichtige woning, moet een huisvestingsvergunning aanvragen.
3. Beleidsregel beoordeling woonruimte
Huisvestingsverordening Amsterdam 2016
Onzelfstandige woonruimte: woonruimte, niet-zijnde woonruimte bestemd voor inwoning, welke geen eigen toegang heeft of welke niet door een huishouden zelfstandig kan worden bewoond, zonder dat dit huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte, waarbij als wezenlijke voorzieningen worden aangemerkt: keuken en sanitaire voorzieningen.
Zelfstandige woonruimte: woonruimte die een eigen toegang heeft en welke door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten de woonruimte;
In afwijking van het tweede lid is het bepaalde in deze afdeling niet van toepassing op:
De huurprijs speelt een rol bij de vraag in welk huursegment de woning valt in verband met het verlenen van een huisvestingsvergunning. De huurprijs wordt vastgesteld op grond van het puntenaantal, behorende bij het Besluit huurprijzen woonruimte. In geval van twijfel over de juistheid van de huur wordt aan de afdeling Buitendienst een beoordeling gevraagd. Deze afdeling kan ter plekke een rapport opmaken, waaruit het puntenaantal blijkt en waaruit kan worden berekend wat de maximaal redelijke huur mag zijn.
Onzelfstandige woonruimte is woonruimte, niet zijnde woonruimte bestemd voor inwoning, welke geen eigen toegang heeft en/of geen toegang heeft die rechtstreeks bereikbaar is vanaf de openbare weg en/of niet door een huishouden kan worden bewoond, zonder dat die daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte, waarbij als wezenlijke voorzieningen worden aangemerkt: keuken en sanitaire voorzieningen, dat wil zeggen toilet of douche. De essentie is dat de bewoners deze voorziening delen. Hieronder kunnen de volgende woonsituaties vallen:
In het geval van onzelfstandige woonruimte is er geen sprake van dakloosheid; een aanvraag voor urgentie zal in dat geval worden afgewezen.
Bedrijfswoning. Een bedrijfswoning is een woning zonder eigen toegang, die alleen via het bedrijf of winkel toegankelijk is. Hierdoor is sprake van onzelfstandige woonruimte.
Naast de ‘gewone’ zelfstandige woonruimte, komen ook andere vormen van zelfstandige woonruimte voor. Bijvoorbeeld een woonruimte in de directe omgeving van een winkel of een bedrijf die in gebruik is bij een medewerker van die winkel of dat bedrijf. Deze woonruimte wordt gezien als dienstwoning. Voor zover een dienstwoning beschikt over een eigen toegang die bereikbaar is vanaf de openbare weg wordt deze gezien als een zelfstandige woonruimte.
Ook een zogenaamde onvrije woningen wordt aangemerkt als zelfstandige woning. Een onvrije woning heeft eigen voorzieningen (keuken, w.c., bad en doucheruimte). Een of meerdere van deze voorzieningen komen uit een gemeenschappelijke verkeersruimte, zoals hal, overloop, opgang.
In deze beleidsregels wordt beschreven hoe het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam uitvoering geeft aan de regels op het gebied van urgentieverlening die zijn vastgelegd in de Huisvestingsverordening (HVV) Amsterdam, paragraaf 2.6.
De Huisvestingswet 2014, artikel 12 vormt de juridische basis voor de regels voor urgentieverstrekking in de Huisvestingsverordening. Definities van gehanteerde termen in deze beleidsregels zijn gelijk aan die van artikel 1 van de HVV.
De Algemene wet bestuursrecht (4;81 lid 1) regelt de mogelijkheid voor gemeente om beleidsregels te stellen bij de uitvoering van regels in een verordening.
De beleidsregels zijn opgebouwd in de volgorde van de artikelen van paragraaf 6 (urgentie) in de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016. De titels van de beleidsregels bevatten tussen haakjes het uitgewerkte artikel in de HVV.
1. Bevoegdheid en uitvoering ( HVV artikel 2.6.1)
Aanvullende op de bepaling omtrent de bevoegdheid geldt dat:
2. Aanvraagprocedure en beoordeling ( HVV artikel 2.6.2)
De aanvrager moet alle gevraagde stukken en leveren waaronder tenminste:
een ingevuld en ondertekend formulier waarmee de RVE Wonen, team Indicaties gemachtigd wordt om benodigde gegevens op te vragen waarmee de geldigheid van de aanvraag onderzocht kan worden, bijvoorbeeld bij de behandeld arts, begeleidende instelling, verhuurder van de huidige woning, maatschappelijk werk, politie, en dergelijke.
3. Algemene weigeringsgronden ( HVV artikel 2.6.5)
Bij alle categorieën van urgentie gelden de weigeringsgronden van de Huisvestingsverordening artikel 2.6.5. Kort verwoord weigert de gemeente de aanvraag als de aanvrager:
De bovengenoemde weigeringsgronden worden hieronder uitgewerkt en worden beoordeeld aan de hand van de volgende voorwaarden en criteria:
Ad a) De aanvrager is geen 18 jaar of ouder, of heeft geen Nederlandse -nationaliteit of vreemdelingenstatus
Ad b) Géén urgent huisvestingsprobleem
De volgende situaties gelden niet als op zichzelf staande urgente huisvestingsproblemen:
Ad c) Het huisvestingsprobleem was redelijkerwijs op te lossen of te voorkomen
Van een dergelijk probleem is in ieder geval sprake als de aanvrager:
Ad d) Het huisvestingsprobleem kon worden voorkomen of kan worden opgelost door gebruik te maken van een voorliggende voorziening
Met ‘voorliggende voorzieningen’ worden bedoeld;
de publieke voorzieningen op het gebied van zorg, hulp en ondersteuning zoals aanleg van een traplift of andere woningaanpassingen die de gemeente in het kader van de WMO mogelijk maakt, hulp bij het huishouden of vervoersvoorzieningen, wijkverpleging, thuiszorg, maatschappelijk werk, schuldhulpverlening, geestelijke gezondheidszorg of jeugdhulp, of;
Ad e) Het probleem is gevolg van verwijtbaar doen of nalaten van aanvrager of een lid van zijn huishouden
Hiervan is in ieder geval sprake:
Ad f) Het probleem kan niet of onvoldoende opgelost worden met verhuizing naar een andere woonruimte
Ad g) Minder dan 2 jaar geleden een urgentieverklaring is vervallen of werd ingetrokken;
Daarmee wordt bedoeld dat een weigering volgt als korter dan 2 jaar voorafgaand aan het moment van indienen van de aanvraag een urgentie van de aanvrager of lid van diens huishouden
Ad h) De aanvrager is niet in staat om in zijn bestaan of in de kosten van bewoning van zelfstandige woonruimte te voorzien
Daarvan is sprake als de aanvrager:
Ad i) De aanvrager woont minder dan twee jaar onafgebroken in de gemeente waar urgentie wordt aangevraagd
Ad j) Het inkomen is hoger dan de DAEB-norm
uitzondering wordt gemaakt voor aanvragers met één of meer schoolgaande kinderen, deze aanvragers kunnen tot maximaal een half jaar na uitschrijving uit het BPR van Amsterdam alsnog urgentie krijgen, indien ze tijdelijk elders wonen wegens relatiebreuk of echtscheiding en voldoen aan de overige criteria.
Ad k) In de twee jaar voor het moment van aanvraag in een onderkomen woonde welke niet bestemd is voor permanente bewoning krachtens een besluit op grond van de Wet ruimtelijke ordening
Hiervan is in elk geval sprake als de aanvrager:
4. Schulden ( HVV artikel 2.6.5 lid 1h)
Bij de weigeringsgrond omtrent het ‘voorzien in kosten van bewoning’ (HVV artikel 2.6.5 lid 1h) geeft de beleidsregel aan dat urgentie geweigerd wordt als de aanvrager schulden heeft, tenzij deze maatregelen heeft genomen om de schulden beheersbaar te maken.
De aanvrager aantoont te beschikken over een:
overzicht van de schulden en Plan van Aanpak van het schuldhulpverleningsbureau;
afhankelijk van de aard en omvang van de schulden, de inkomsten en situatie van de aanvrager kan als voorwaarde voor de urgentie worden gesteld dat extra maatregelen worden genomen te beheersing van de schulden zoals beschermingsbewind, inkomensbeheer, toelating tot de Gemeentelijke Kredietbank Amsterdam (GKA) of Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP);
als de aanvrager (mede-) eigenaar is van een koopwoning dient deze te zijn verkocht of de hypotheek zijn overgenomen door de ex-partner, de aanvrager moet in alle gevallen een vrijwaringsbewijs van de hypotheekverstrekker indienen zodat getoetst kan worden of de aanvraag geweigerd wordt op basis van HVV artikel 2.5.6:
5. Urgentiecategorie Blijf-groep ( HVV artikel 2.6.6 lid 1a)
De aanvraag van urgentie voor mensen die verblijven in een instelling voor tijdelijke opvang van slachtoffers van huiselijk geweld oftewel de Blijf-groep, wordt beoordeeld op basis van de algemene weigeringsgronden, met uitzondering van lid 1i (lokale binding).
Daarnaast moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
6. Urgentiecategorie mantelzorg ( HVV artikel 2.6.6 lid 1b)
De aanvraag voor urgentiecategorie mantelzorg wordt beoordeeld op basis van de algemene weigeringsgronden met uitzondering van lid 1i (lokale binding). Daarnaast gelden de volgende voorwaarden:
7. Urgentiecategorie vergunninghouders ( HVV artikel 2.6.6 lid 2, of 2.6.8 eerste lid onder d)
Vergunninghouders oftewel statushouders komen in aanmerking voor urgentie als:
Vergunninghouders oftewel statushouders aan wie op grond van de voorgaande urgentiegrond een woning is toegewezen met een tijdelijk huurcontract dat binnen 3 maanden zal aflopen, kunnen opnieuw in aanmerking komen voor urgentie als:
Degenen die op basis van deze voorwaarden urgentie hebben gekregen, krijgen éénmalig een woning aangeboden, degenen die jonger zijn dan 28 jaar krijgen daarbij opnieuw een tijdelijk huurcontract.
8. Urgentiecategorie uitstroom maatschappelijke opvang (HVV Artikel 2.6.7)
Deze urgentiecategorie is bedoeld voor personen die een woning nodig hebben omdat ze moeten uitstromen uit een instelling voor maatschappelijke opvang, een psychiatrische instelling, een situatie van beschermd wonen of een erkende hulp- of dienstverleningsinstelling.
De aanvraag wordt beoordeeld aan de hand van de criteria in de HVV artikel 2.6.7, waarin is bepaald dat ook de algemene weigeringsgronden in artikel 2.6.5 van toepassing zijn met uitzondering van lid 1 sub b, e, g en i.
Daarnaast moet de aanvraag voldoen aan de volgende voorwaarden:
9. Urgentiecategorie acute noodsituatie (Bij HVV art. 2.6.8, lid 1a)
Deze urgentiecategorie wordt ook de ‘calamiteitenurgentie’ genoemd. Calamiteiten zijn plotselinge gebeurtenissen waar de aanvrager geen invloed op kon uitoefenen en die tot een acuut woonprobleem leiden zoals brand, explosie of verzakking.
De aanvraag wordt beoordeeld op basis van de algemene weigeringsgronden uitgezonderd lid 1j (inkomenseis) en dient daarnaast te voldoen aan de volgende voorwaarden:
10. Urgentiecategorie medische of sociale redenen (sociaal-medische urgentie HVV 2.6.8 lid 1b)
De aanvraag van urgentieverklaring op basis van dit artikel wordt beoordeeld op basis van de algemene weigeringsgronden.
11. Aanvullende voorwaarden bij regel 10, lid a I (ernstige medische problemen)
12. Aanvullende voorwaarden bij regel 10, lid a II (dreigende dakloosheid met minderjarige kinderen)
In het lid b) hierboven gestelde geval wordt tevens getoetst of er na verkoop van het eigen huis een problematische restschuld optreedt welke geregeld moet worden op basis van de aanvullende voorwaarde schulden (onder 4 van deze beleidsregel) of welke leidt tot weigering basis van artikel 2.6.5 lid 1h).
12a. Aanvullende voorwaarden bij regel 10, lid a III
13. Aanvullende voorwaarden ernstige bedreiging of geweld
in geval van bedreiging en/of geweld door de ex-partner of huisgenoot moet de aanvrager een beroep gedaan hebben op de hierbij passende voorliggende voorzieningen, te weten inzet van een huisverbod, straatverbod of contactverbod voor de dader, of gebruik van een AWARE-veiligheidsvoorziening door de aanvrager van de urgentie.
In geval van geweld of bedreiging door een ander dan een ex-partner of huisgenoot, dient de aanvrager een verklaring van de politie te overhandigen waaruit blijkt dat de aanvrager uit veiligheidsredenen niet langer in de eigen woning kan verblijven, ook niet na een opgelegd of eventueel op te leggen straatverbod of contactverbod.
14. Aanvullende voorwaarden scheiding en verbroken partnerschap
Indien scheiding of verbroken partnerschap de achterliggende oorzaak is van de (dreigende) dakloosheid met zorg voor minderjarige kinderen en daarop gebaseerde aanvraag van urgentie, gelden de volgende aanvullende voorwaarden:
15. Stadsvernieuwing ( HVV artikel 2.6.8 lid 1c)
Degene die woonruimte nodig heeft in verband met de sloop of ingrijpende renovatie van de huidige woning kan urgentie krijgen. Deze urgentie kan worden verleend aan:
de ingezetenen die hieraan door Burgemeester en Wethouders worden gelijkgesteld en die hun woonruimte moeten ontruimen in het kader van de stadsvernieuwing of herstructurering, of daarmee door Burgemeester en Wethouders gelijkgestelde activiteiten. Onder stadsvernieuwing wordt hier verstaan: slopen; ingrijpend verbeteren; optoppen; aanbouwen en samenvoegen.
III. Voorrang lokale doelgroepen zonder urgentie
Naast de wettelijke en regionale urgentiecategorieën zijn er lokale doelgroepen die een voorrangspositie hebben op de Amsterdamse woningmarkt. Daarnaast worden bepaalde doelgroepen benoemd die met voorrang voor een bepaalde categorie woonruimte in aanmerking komen.
16. ( Overlastgevende ) multi probleemgezinnen
Gezinnen die overlast veroorzaken en meervoudige complexe problemen hebben, die niet kunnen worden gestabiliseerd of opgelost door hulpverleners, kunnen worden geholpen door de inzet van een MPG-traject. De procesmanager MPG bij de afdeling OJZ besluit of een gezin bij de RVE Wonen wordt voorgedragen voor urgentie. Daarbij gelden de volgende voorwaarden:
Veroorzakers van extreme (buren)overlast kunnen door een ontruimingsprocedure dakloos worden. Als onderdeel van het gemeentelijk Preventiebeleid kunnen zij onder strikte voorwaarden nog eenmaal (als laatste kans) een andere woning aangeboden krijgen. Het Laatste Kansbeleid wordt uitgevoerd door de GGD en de RVE Wonen in samenwerking met de Meldpunten Zorg en Overlast, het Leger des Heils en de woningcorporaties. Het Laatste Kansbeleid wordt voornamelijk ingezet voor alleenstaanden en stellen zonder kinderen met psychiatrische en/of verslavingsproblematiek. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
De Amsterdamse treiteraanpak is bedoeld om ernstige woonoverlast aan te pakken. Namens de gemeente Amsterdam nemen de stadsdeelregisseurs het initiatief bij de aanpak van individuele treitersituaties. Er kan worden opgeschaald naar een multidisciplinair interventieteam. Aan daders en of slachtoffers kan een vervangende woning worden aangeboden, daarbij gelden de volgende voorwaarden:
19. Uitstapprogramma Prostitutie
De gemeente Amsterdam heeft in 2012 het uitstapprogramma voor prostituees verbeterd, onder meer wat betreft huisvesting. De RVE Wonen heeft in samenwerking met de GGD en HVO-Querido (P&G292) twee routes naar huisvesting ingesteld voor vrouwen die geen eigen woning hebben: één voor vrouwen met OGGZ-problematiek en één voor vrouwen zonder OGGZ-problematiek. Huisvesting is een voorwaarde voor het bieden van zorg en begeleiding om de zelfstandigheid van de betrokkene te ondersteunen.
De aanmelding van uittredende prostituees wordt gedaan door P&G292 bij de Instroomtafel Volwassenen voor plaatsing in de Maatschappelijke Opvang of in Begeleid Wonen. Verder gelden de volgende voorwaarden:
De aanmelding van uittredende prostituees wordt gedaan door P&G292 bij de Instroomtafel Volwassenen voor tijdelijke plaatsing in één van de drie woningen die HVO-Querido permanent huurt voor de opvang van prostituees die gebruik maken van het uitstapprogramma. Tevens gelden de volgende voorwaarden:
20. Slachtoffers van mensenhandel
Slachtoffers van mensenhandel kunnen een tijdelijke verblijfsvergunning op humanitaire gronden krijgen als ze aangifte doen tegen de mensenhandelaar en meewerken aan het strafrechtelijk onderzoek. Daarbij worden ze eerst in de Maatschappelijke Opvang geplaatst. Vervolgens kunnen ze met voorrang uitstromen naar een woning via het initiatief ‘Doorstroomwoningen’ van de Stadsregio Amsterdam, het Amsterdam Coördinatiepunt Mensenhandel (ACM), HVO-Querido en de gemeente Amsterdam. Daarbij gelden de volgende voorwaarden:
Slachtoffers met een verblijfsvergunning “humanitair tijdelijk”(voorheen B-9 vergunning)
De gemeente Amsterdam begeleidt de toewijzing van rolstoelgeschikte woningen aan mensen die rolstoelgebonden zijn en over een Wmo-beschikking daarvoor beschikken. Het gaat om woningen die met subsidie voor een rolstoelwoning zijn gebouwd of die rolstoelgeschikt zijn gemaakt. De corporaties adverteren vrijkomende rolstoelgeschikte woningen in WoningNet. Verder gelden de volgende voorwaarden:
22. Huisvesting na revalidatie
Volwassenen kunnen voorrang krijgen voor een sociale huurwoning in het kader van de ‘verkeerde beddenproblematiek’ (op grond van medische of sociale redenen). Hierbij gaat het om tijdelijk verblijf in een intramurale instelling en de onmogelijkheid om na revalidatie terug te keren naar de eigen woning in Amsterdam. De snelle toewijzing van een andere woning is nodig om een dure intramurale plek vrij te maken. De instelling geeft bij de RVE Wonen aan dat er sprake is van de verkeerde beddenproblematiek. Bij deze urgentie gelden de volgende voorwaarden:
23. Ateliers en atelierwoningen via de CAWA
De Commissie Ateliers en (Woon)Werkpanden Amsterdam (CAWA) adviseert het College van Burgemeester en Wethouders over de toewijzing van atelierruimte en atelierwoningen. De commissie beoordeelt voordrachten van kunstenaars voor een atelier of een atelierwoning. Bij dit type woonruimte gelden de volgende voorwaarden:
6. Beleidsregel categorieën woonruimte passendheids - en volgordebepaling
Deze beleidsregel geeft uitwerking aan de Huisvestingsverordening Amsterdam artikel 2.4.4 (categorieën woonruimte) en 2.4.7, vijfde lid en zesde lid de categorieën (bijzondere volgordebepaling).
Relatie met de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016
Artikel 2.4.4 en 2.4.7, vijfde lid en zesde lid
Rolstoelwoningen (artikel 2.4.4 vierde lid)
Woonruimte in het bijzonder geschikt voor personen met medische beperkingen; aanbieding en volgordebepaling (artikel 2.4.7 lid 5).
Voor de betreffende categorie woningen geldt een specifieke regeling om ervoor te zorgen dat woningzoekenden met medische beperkingen die het traplopen onmogelijk of moeilijk maken, te helpen bij het vinden van geschikte woonruimte. Hierbij gelden de volgende regels:
De bijzondere volgordebepaling (artikel 2.4.7 lid 5) wordt als volgt uitgewerkt:
Hierbij is het wel een vereiste dat de omschrijving van het medische advies aansluit op de kenmerken van de woning. Met het eerstgenoemde type medisch advies is alleen voorrang te krijgen op woning met de kenmerken beschreven bij 1a, met het tweede type medische advies is voorrang alleen geldig bij woningen met kenmerken die beschreven zijn bij 1b.
Volgordebepaling voor gemengde complexen
In de verordening is opgenomen dat bepaalde complexen zijn aangewezen voor huisvesting van specifieke doelgroepen alsmede woningzoekenden die de personen uit de doelgroep willen begeleiden. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld statushouders, ouderen of kwetsbare personen, die voordeel zou kunnen hebben bij ondersteuning vanuit medebewoners. De gemengde complexen zijn meestal in eigendom van een woningcorporatie.
Voor welke doelgroep een complex het meest geschikt is, wordt in overleg met de corporatie (verhuurder) bepaald. Hierbij wordt tevens bepaald welke doelgroep voor huisvesting in de woonruimten van het complex in aanmerking komt. Woningzoekenden uit deze doelgroep worden direct bemiddeld. Tevens wordt steeds per complex bepaald welke groep of groepen woningzoekenden het meest geschikt zouden zijn om de doelgroep succesvol te ondersteunen, waarbij aan de hand van de specifieke situatie een selectieprocedure wordt vastgesteld.
Binnen de groep woningzoekenden die binnen het gevraagde profiel passen geldt dat degene met de langste inschrijfduur als eerste in aanmerking komt voor de toewijzing van de woonruimte.
8. Beleidsregel vaststellen peildatum sloop- en renovatiecomplexen van woningcorporaties
Relatie met de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016
Art. 2.6.8, lid 1.c en lid 2 Aanwijzen complexen en stadsvernieuwingsurgentie
Relatie met de verordening op de bestuurscommissies
Artikel 24 en 25 Bevoegdheden algemeen bestuur en dagelijks bestuur
Bijlage 2 Takenlijst 5.2 Adviseren herhuisvesting, peildatum
Stadsvernieuwingsurgent: bewoner in een aangewezen complex die vervangende woonruimte nodig heeft in verband met sloop of ingrijpende renovatie van de huidige woning en voldoet aan de criteria voor stadsvernieuwingsurgentie.
Woningcorporatie: woningcorporaties waarop de Kaderafspraken van toepassing zijn (de Alliantie, de Key, Eigen Haard, Rochdale, Stadgenoot, Ymere, DUWO, Habion en Woonzorg Nederland).
Stadsvernieuwingsurgenten van woningcorporaties: Stadsvernieuwingsurgenten die worden begeleid in hun herhuisvesting door een woningcorporatie. Meestal gaat dat om huurders van de betreffende woningcorporatie, maar het kunnen ook bewoners zijn van te slopen woningen op een plek waar de betreffende woningcorporatie gaat bouwen, of de woningcorporatie kan om een andere reden de herhuisvesting van de bewoners op zich hebben genomen.
Kaderafspraken: Amsterdamse Kaderafspraken bij vernieuwing en verbetering 2015 t/m 2019; overeenkomst tussen de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties, de Huurdersvereniging Amsterdam en de gemeente Amsterdam.
Peildatum: de datum die door Burgemeester en Wethouders wordt aangemerkt als aanvangsdatum van de herhuisvesting van de bewoners. Het vaststellen van de peildatum is een besluit van Burgemeester en Wethouders.
WoningNet : De organisatie/het aanbodsysteem voor woonruimteverdeling in de regio Amsterdam. WoningNet zorgt ervoor dat woningcorporaties hun vrijkomende woningaanbod kunnen publiceren en dat woningzoekenden op deze woningen kunnen reageren.
Deze beleidsregel is van toepassing bij sloop en renovatie (vernieuwing en verbetering) van
woningen van woningcorporaties. Het vaststellen van de peildatum is een besluit van Burgemeester en Wethouders, de RVE Wonen voert uit (mandaat). De RVE Wonen toetst de aanvraag van een woningcorporatie voor een peildatum en baseert haar oordeel op het advies van het stadsdeel. Het stadsdeel toetst op haalbaarheid van het plan, haalbaarheid van de planning en of de Kaderafspraken zijn gevolgd.
Daarnaast wordt in de afweging meegenomen dat het aantal potentiele stadsvernieuwingsurgenten geen aanleiding geeft tot overschrijding van het maximale aantal stadsvernieuwingsurgenten zoals is afgesproken in de Samenwerkingsafspraken tussen de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties (AFWC), de Huurdersvereniging Amsterdam (HA) en de gemeente Amsterdam (RVE Wonen). Bij een overschrijding van het maximale percentage in de Samenwerkingsafspraken vindt overleg plaats tussen de AFWC, HA en de RVE Wonen. Door het Platform Herhuisvesting (waarin de corporaties, de huurdersvereniging en de gemeente zitting hebben) wordt het aantal sv-urgenten continue gemonitord.
1.1 Achtergrond vaststellen peildatum
Huishoudens in complexen die gesloopt of gerenoveerd gaan worden kunnen vooruitlopend op de uitvoering van deze plannen voorrang krijgen als stadsvernieuwingsurgent bij het vinden van een andere woning.
Op grond van artikel 12 van de Huisvestingswet en artikel 2.6.8 van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 kan de gemeente stadsvernieuwingsurgentie verlenen aan bewoners in aangewezen complexen.
Het aanwijzen van wooncomplexen (het benoemen van alle adressen) die in aanmerking komen voor stadsvernieuwingsurgentie, gebeurt door middel van een gemeentelijk peildatumbesluit. Met het vaststellen van een peildatum wordt bepaald dat bewoners van een specifiek adres die aan de urgentiecriteria voldoen vanaf een bepaalde datum met voorrang kunnen reageren op sociale huurwoningen in WoningNet.
Voordat deze peildatum wordt afgegeven vindt een zorgvuldige afweging plaats. Daarbij ligt de focus op het voorkomen van leefbaarheidsproblemen en/of leegstand van huurwoningen vanwege te vroeg gestarte herhuisvesting.
De peildatum gaat over het aanwijzen van complexen die in aanmerking komen voor stadsvernieuwingsurgentie en is nadrukkelijk geen beslissing of beslismoment voor het wel of niet doorgaan van sloop of renovatie. Voorafgaand aan dit peildatumbesluit is er een traject geweest waarbij de woningcorporatie de mogelijkheden en draagvlak voor haar plannen heeft verkend en afspraken heeft gemaakt met belanghebbenden (huurders, omwonenden, gemeente). Daarbij moet ook rekening gehouden met een mogelijke overschrijding van het aantal sv urgenten zoals beschreven in de Samenwerkingsafspraken tussen AFWC, HA en gemeente Amsterdam.
Voor het ‘participatietraject met geschillenregeling’ zijn de Amsterdamse Kaderafspraken bij
vernieuwing en verbetering leidend. De peildatum en de daaruit volgende stadsvernieuwingsurgentie wordt afgegeven bij de afronding van de planontwikkelingsfase en voor de start van de uitvoering van de herhuisvesting (realisatiefase).
In Amsterdam wordt de aanvraag van de peildatum gedaan door de eigenaar van het aangewezen complex. De daadwerkelijke verlening van stadsvernieuwingsurgentie wordt uit naam van Burgemeester en Wethouders uitgevoerd door de betreffende woningcorporatie (mandaat).
Hieronder staan de criteria voor het afgeven van stadsvernieuwingsurgentie aan bewoners en wordt informatie gegeven over de looptijd van de stadsvernieuwingsurgentie. Hoe de aanwijzing van wooncomplexen in zijn werk gaat, wordt in “2 Instructie vaststellen peildatum: stappen en criteria” toegelicht.
1.2 Wie komen in aanmerking voor stadsvernieuwingsurgentie?
De algemene regel is dat hoofdhuurders met een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd, die hun woning daadwerkelijk en rechtmatig bewonen in aanmerking komen voor stadsvernieuwingsurgentie.
Niet in aanmerking voor stadsvernieuwingsurgentie komen:
1.3 Semi-stadsvernieuwingsurgentie
Kinderen in een huishouden die in aanmerking komen voor stadsvernieuwingsurgentie en hoofdhuurders van een onzelfstandige woning kunnen onder voorwaarden in aanmerking komen voor semi-stadsvernieuwingsurgentie. Semi-urgentie houdt in dat ook zij voorrang krijgen bij het zoeken naar een (zelfstandige) woning in WoningNet, maar geen of beperkt recht hebben op verhuiskostenvergoeding. Dit is beschreven in het Memo Woonruimteverdeling, deel (semi-) stadsvernieuwingsurgenten en directe bemiddeling (AFWC).
De voorwaarden om in aanmerking te komen voor semi-stadsvernieuwingsurgentie zijn:
inwonende kinderen die op de peildatum 23 jaar of ouder zijn en die op de peildatum langer dan vijf jaar onafgebroken deel uitmaken van het huishouden (aantoonbaar via het BRP en vastgesteld door de corporatie tijdens het huisbezoek). Het kind heeft geen recht op de wettelijke verhuiskostenvergoeding;
hoofdbewoner van een onzelfstandige woning. Op de peildatum is de hoofdbewoner van de onzelfstandige woning 18 jaar of ouder. De hoofdbewoner van de onzelfstandige woning heeft recht op de helft van de wettelijke verhuiskostenvergoeding.
2. Instructie vaststellen peildatum: stappen en criteria
2.1 Stappen peildatumverlening
De peildatum wordt in het overleg met het stadsdeel (ambtelijk), na het afsluitende gesprek met de bewonerscommissie en de woningcorporatie over de reactie op het gekwalificeerd advies, door de woningcorporatie aangevraagd bij de RVE Wonen door middel van een beargumenteerde aanvraag. De beoogde peildatum wordt zo gekozen dat bewoners minimaal één tot anderhalf jaar de tijd hebben voor het zoeken naar vervangende woonruimte. 1 (Als een woningcorporatie een peildatum wil laten vaststellen die korter dan één jaar, of langer dan anderhalf jaar voor de sloop- of renovatiedatum ligt, dan dient zij dit te motiveren bij de afdeling Wonen. De reden voor korter dan één jaar is dat er voldoende tijd resteert voor de herhuisvesting van bewoners.)
Vervolgens vraagt de RVE Wonen het betreffende stadsdeel om een advies voor het vaststellen van de peildatum.
Het beargumenteerd advies van het stadsdeel wordt binnen 12 weken na de aanvraag schriftelijk verstrekt aan de RVE Wonen, de betreffende woningcorporatie en de bewonerscommissie.
Afhankelijk van het oordeel in het advies van het stadsdeel over de peildatum heeft de RVE Wonen drie opties.
Indien de RVE Wonen het advies niet volledig acht, kan de RVE Wonen het stadsdeel verzoeken het advies nader te motiveren. Na een volledig en positief advies van het stadsdeel wordt de peildatum door de RVE Wonen vastgesteld door middel van een schriftelijk besluit namens B&W aan de woningcorporatie. Het stadsdeel, de bewonerscommissie en de woningcorporatie worden tegelijkertijd schriftelijk door de RVE Wonen ingelicht.
Indien het stadsdeel niet positief of niet adviseert binnen de adviestermijn van maximaal 12 weken dan organiseert de RVE Wonen een overleg met de woningcorporatie en het stadsdeel. Het vervolg wordt apart toegelicht in deze beleidsregel.
Na afgifte van de peildatum kan de woningcorporatie overgaan tot het verlenen van stadsvernieuwingsurgenties voor de huurders van de betrokken woningen.
2.2 Geldigheid, monitoren en beëindigen van stadsvernieuwingsurgentie
De stadsvernieuwingsurgentie gaat in vanaf de peildatum in het peildatumbesluit, de urgentieduur is gekoppeld aan de looptijd van het stadsvernieuwingsproces en heeft een standaard looptijd van anderhalf jaar.
Er kunnen zich na de peildatum onvoorziene omstandigheden voordoen waardoor er redenen
zijn om de duur van de stadsvernieuwingsurgentie te verlengen. Om een vinger aan de pols te houden wordt de voortgang van de herhuisvesting in projecten met peildatum continu gemonitord in het Platform Herhuisvesting door de AFWC, de HA en de RVE Wonen. Verlenging van de looptijd van het stadsvernieuwingsproject wordt door de corporatie gemeld bij de RVE Wonen twee maanden voor de oorspronkelijk geplande einddatum (datum voor start van de sloop of de renovatie). Indien nodig kan de urgentietermijn, worden verlengd. Dit vindt plaats na overleg met de monitorende partijen en de betrokken woningcorporatie.
2.3 Advies peildatum stadsdeel
Vanwege de lokale kennis van zaken geeft het stadsdeel een advies aan de afdeling Wonen over het wel of niet vaststellen van een peildatum. Op basis van de kennis die het stadsdeel in huis heeft, eerder verkregen informatie uit de evaluatie aan het eind oriëntatiefase, het gesprek naar aanleiding van de reactie op het gekwalificeerd advies en de informatie die verstrekt is door de woningcorporatie 2(Denk bijvoorbeeld aan: participatieplan, ontwerp, sociaalplan, rapportage, achterbanraadpleging, reactie op gekwalificeerd advies, interne besluitvorming) brengt het stadsdeel een advies uit.
Het stadsdeel kijkt bij het uitbrengen van het peildatumadvies naar drie criteria: 1) het realisme in de planning, 2) de haalbaarheid van het project en 3) bewonersparticipatie volgens de Kaderafspraken. Met als doel te adviseren op de vraag die centraal staat: “Is het aannemelijk dat binnen één tot anderhalf jaar gesloopt of gerenoveerd gaat worden”.
Het woord “aannemelijk” is met opzet gebruikt in de centrale vraagstelling, omdat geadviseerd wordt op basis van de op dat moment beschikbare informatie. Het verleden leert dat ondanks een zorgvuldige voorbereiding gewijzigde omstandigheden voor onvoorziene vertraging in de uitvoering kunnen zorgen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan: wijzigingen in het rijksbeleid ten aanzien van de activiteiten of het functioneren van woningcorporaties, economische laagconjunctuur of juridische procedures van belanghebbenden.
In het stadsdeeladvies worden de onderstaande deelvragen per criterium en gemotiveerd beantwoord. Het stadsdeeladvies sluit af met een positieve of negatieve conclusie met betrekking tot de centrale vraagstelling, bijvoorbeeld “ stadsdeel x acht het (niet) aannemelijk dat binnen één tot anderhalf jaar gesloopt/gerenoveerd gaat worden en adviseert voor complex x met de adressen x een/geen peildatum op datum x vast te stellen.”
Is de planning van het project zodanig ingericht dat binnen anderhalf jaar gestart kan worden met de sloop of renovatie? In eerdere stadia heeft de woningcorporatie de haalbaarheid van het project verkend en plannen ontwikkeld. Bij dit criterium wordt nagegaan of de woningcorporatie over kan gaan naar de realisatiefase en na de herhuisvesting kan starten met de daadwerkelijke ingreep. De volgende vragen zijn hierbij aan de orde:
Is de aanleiding voor herhuisvesting een ingrijpende renovatie of sloop van het complex of de woning?
Is er overeenstemming met het stadsdeel dat de plannen van de woningcorporatie aansluiten op het gemeentelijk beleid (woonagenda, gebiedsgerichte aanpak, bestemmingsplan, samenwerkingsafspraken)3 (De peildatum heeft betrekking op de herhuisvesting en is geen beleidsinhoudelijke goedkeuring van het plan door de gemeente), of is het aannemelijk dat dit binnen anderhalf jaar zo zal zijn?)
Is het aannemelijk dat de benodigde vergunningen met betrekking tot bouwen en of slopen binnen anderhalf jaar worden verleend?
Is de interne besluitvorming bij de woningcorporatie voor de uitvoering van de ingreep afgerond? Heeft het bestuur ingestemd met de ingreep door middel van bijvoorbeeld een opdrachtbesluit? Is er sprake van afronding van het projectplan (ontwerp en sociaal plan)?
2.5 Bewonersparticipatie volgens de Kaderafspraken
Participatie door bewoners is belangrijk voor een succesvolle uitvoering van de plannen. Van belang daarbij is dat de woningcorporatie en de bewonerscommissie samenwerken volgens de Amsterdamse Kaderafspraken. Het participatietraject moet afgerond zijn. Hierbij staat niet de vraag centraal of bewoners en woningcorporatie het eens zijn over de aanpak, maar wel of beide partijen elkaar in de gelegenheid hebben gesteld om overeenstemming te vinden of een geschillentraject af te ronden. Bij dit criterium gaat het over de vraag of de procedure correct is gevolgd en niet over de inhoud of uitkomst.
Bij een complexgewijze aanpak geeft het stadsdeel bij de afgifte van haar advies over de peildatum in relatie tot bewonersparticipatie antwoord op de volgende vragen:
Heeft de bewonerscommissie van het complex gekwalificeerd advies kunnen geven op het sociaal plan (en het ontwerpplan bij renovatie met behoud van huurovereenkomst) zoals vastgelegd in de Overlegwet en volgens de in de Amsterdamse Kaderafspraken beschreven procedure?
Is de bewonerscommissie in staat gesteld om een (door een externe partij ondersteunde) achterbanraadpleging uit te voeren ter onderbouwing van dit gekwalificeerd advies?
Heeft de woningcorporatie inhoudelijk gereageerd op het gekwalificeerd advies? Indien de woningcorporatie afwijkt van het advies van de bewonerscommissie: heeft de woningcorporatie dit voldoende beargumenteerd en onderbouwd? Wordt deze beargumentering en onderbouwing ondersteund door de bewonerscommissie?
Heeft de bewonerscommissie ingestemd met de aanvraag peildatum of is er een uitspraak over het geschil? Loopt er een zaak bij de geschillencommissie en/of kantonrechter?
De Overlegwet kent formele belangenbehartigende plichten en rechten toe aan de bewonerscommissie. De Amsterdamse partijen hebben afgesproken dat de informatieplicht en het adviesrecht uit de Overlegwet ook geldt bij kleinere renovatieprojecten van 10-25 woningen. Voor complexen met minder dan tien woningen wordt een uitzondering gemaakt. In deze complexen worden de huurders bij de start van een project als groep benaderd.
3. Procedure stadsdeeladvies peildatum
Het stadsdeel (ambtelijk) informeert tijdens het afsluitende gesprek “over de reactie van de woningcorporatie op het gekwalificeerd advies” of de bewonerscommissie instemt met de aanvraag van de peildatum door de woningcorporatie bij de RVE Wonen of dat zij een geschil wil voorleggen aan de Geschillencommissie (bijlage 5 Kaderafspraken) of de Kantonrechter.
De woningcorporatie vraagt een peildatum aan bij de RVE Wonen nadat er instemming is van de bewonerscommissie of er uitspraak is gedaan inzake het geschil, dat gezamenlijk door de Bewonerscommissie en de betreffende woningcorporatie wordt voorgelegd aan de Geschillencommissie van de Amsterdamse kaderafspraken.
Het adviesverzoek door de RVE Wonen is het formele startsein voor het opstellen van het stadsdeeladvies voor de aanvraag peildatum. Het stadsdeeladvies wordt ambtelijk voorbereid en gaat langs het Dagelijks Bestuur (DB) en Algemeen Bestuur (AB). Voor de route van de besluitvorming over het advies in het stadsdeel zijn twee varianten:
Bewonerscommissie en woningcorporatie bereiken geen overeenstemming over de aanvraag peildatum (geschil) of het DB adviseert negatief. Peildatumadvies met uitspraak geschil gaat langs DB en AB ter bespreking en instemming. Advies gaat daarna naar de RVE Wonen en ter informatie naar de Bewonerscommissie en woningcorporatie. Zie bijlage I voor een processchema van het stadsdeeladvies.
Indien een stadsdeel niet positief of niet binnen de gestelde termijn van 12 weken adviseert over het vaststellen van een peildatum dan kan de woningcorporatie vragen om een ambtelijk overleg tussen de woningcorporatie, het stadsdeel en de RVE Wonen. Doel van dit overleg is om tot een toelichting van het stadsdeel en een oplossing te komen. De bewonerscommissie wordt over dit overleg geïnformeerd en kan hierbij op verzoek worden gehoord.
Als dit ambtelijk overleg geen uitkomst biedt dan kan een beslissing over de peildatum niet op uitvoeringsniveau worden genomen. De situatie zal dan worden voorgelegd aan de wethouder Wonen en er zal bestuurlijk overleg met het stadsdeel plaatsvinden over het definitieve besluit voor de peildatum.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2018-39680.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.