Gemeenteblad van Epe
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Epe | Gemeenteblad 2018, 37830 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Epe | Gemeenteblad 2018, 37830 | Beleidsregels |
Tekstplaatsing van de Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Epe, bekendgemaakt 28 december 2017, gmb-2017-233823
Collegebesluit 2017 registratienummer: 2017-19786
HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE EPE
Overwegende dat het gewenst is dat de gemeente beleidsregels vaststelt ter uitvoering van de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Epe.
Gelet op de Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015 en Jeugdwet en de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Epe.
vast te stellen de Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Epe.
De beleidsregels in dit document zijn een uitwerking van de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning en Jeugdhulp Gemeente Epe (hierna te noemen verordening).
De beleidsregels geven een toelichting op en een instructie voor de uitvoering van het beleid in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015 (hierna te noemen Wmo) en de Jeugdwet. In de beleidsregels verduidelijkt het college van burgemeester en wethouders hoe in een concreet geval met een bevoegdheid wordt omgegaan. Denk bijvoorbeeld aan een bepaling in de verordening waarin wordt gezegd dat burgemeester en wethouders iets 'kan' doen. Burgemeester en wethouders kunnen dan in de beleidsregels aangeven wanneer dit wel of niet zal gebeuren. In de beleidsregels kunnen ook begrippen uit de verordening worden uitgelegd.
De beleidsregels ontlenen hun status aan artikel 4:81 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht: “Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid”. Als beleidsregels zijn vastgesteld, kan daar in beschikkingen naar worden verwezen.
De Wmo en de Jeugdwet leggen de nadruk op de eigen kracht, zelfredzaamheid en samenredzaamheid. Mensen komen zelf tot oplossingen op basis waarvan wordt bepaald op welke punten aanvullend een individuele maatwerkvoorziening nodig is.
Waar een burger niet meer in staat is om zelf of samen met het sociale netwerk te voorzien in zijn of haar zelfredzaamheid en participatie, kan hij of zij een beroep doen op een individuele maatwerkvoorziening uit de Wmo of Jeugdwet. Hierbij wordt eerst gekeken naar de mogelijkheden van de cliënt, de mogelijkheden van het netwerk rond de cliënt of om een vrijwilliger in te zetten, de beschikbaarheid van algemene voorzieningen zoals het consultatiebureau, was- en strijkservice, klussendienst of van (andere) algemene of overige voorzieningen die het college ter beschikking stelt.
De basisgedachte van de Wmo en de Jeugdwet is de verantwoordelijkheid nemen voor je eigen leven, wat betekent dat iedere burger ervoor moet zorgen dat hij voldoende is verzekerd. Tevens zal een burger zich rekenschap moeten geven van en anticiperen op wat vaak inherent is aan nieuwe levensfases.
Bij iedere levensfase horen bijvoorbeeld andere wensen ten aanzien van de toegankelijkheid van de woning, de grootte van de woning, de bereikbaarheid van winkels en voorzieningen. Een burger moet hierop anticiperen door tijdig maatregelen te nemen om voorbereid te zijn op een nieuwe levensfase. Ook zal hij bereid moeten zijn zelf te investeren in bepaalde hulpmiddelen die hij kan kopen in een gewone winkel of bijvoorbeeld een thuiszorgwinkel, zoals een sta-op stoel, een wandelstok of een rollator. Dit zijn hulpmiddelen die de Rijksoverheid in het verleden bewust uit het hulpmiddelenpakket van de Zorgverzekeringswet heeft gehaald, omdat zij betaalbaar zijn, veel gebruikt worden of passen binnen een bepaalde levensfase, net als een kinderwagen. Feitelijk hebben deze hulpmiddelen hiermee een algemeen gebruikelijk karakter gekregen.
Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wmo, Jeugdwet, de verordening en de Algemene Wet Bestuursrecht.
Artikel 3 Cliëntondersteuning en vertrouwenspersoon
Voor jeugdigen en/of hun ouders is er ook de mogelijkheid om gebruik te maken van een onafhankelijke vertrouwenspersoon. Deze functie wordt door de gemeente ingekocht bij een professionele organisatie. Een vertrouwenspersoon vormt de brug tussen jongeren en/of hun ouders en zorgaanbieders, wanneer er bijvoorbeeld dingen niet goed lopen in de hulpverlening. De vertrouwenspersoon ondersteunt de jongeren en/of ouders om de zaak weer in beweging te krijgen.
Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse hulp die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden. Voor kinderen geldt dat ouders de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen behoren te verzorgen, op te voeden en toezicht aan hen te bieden, ook al is er sprake van een kind met een ziekte, aandoening of beperking.
Het hangt af van de sociale relatie welke hulp mensen elkaar moeten bieden. Hoe intiemer de relatie, des te meer hulp mensen elkaar horen te geven. Als het gebruikelijk is dat mensen in een bepaalde relatie elkaar hulp bieden, is dat niet vrijblijvend met betrekking tot de aanspraak op een individuele (maatwerk)voorziening op basis van Wmo en Jeugdwet, bijvoorbeeld ouders aan hun kinderen.
Een groot risico is dat mantelzorgers worden overbelast. Om dat te voorkomen kan ondersteuning aan de mantelzorger worden geboden. Bijvoorbeeld door het Steunpunt Mantelzorg, door de cliënt voor één of meer dagdelen per week naar de dagbesteding te laten gaan, zodat de mantelzorger even iets voor zichzelf kan doen. Ook respijtzorg is mogelijk, bijvoorbeeld als de mantelzorger op vakantie gaat. In dat geval kan de mantelzorg tijdelijk worden overgenomen door bijvoorbeeld een formele hulpverlener of een vrijwilliger.
Onder voorwaarden kan een cliënt ook één of meer etmalen per week worden opgenomen in een instelling. De belangrijkste voorwaarde daarbij is dat de cliënt ’s nachts toezicht nodig heeft en niet alleen gelaten kan worden. In dat geval kan het overigens ook zo zijn dat de cliënt in aanmerking komt voor de Wet Langdurige Zorg (Wlz).
Artikel 6 Persoonsgebonden budget (pgb)
Als een cliënt in aanmerking komt voor een individuele maatwerkvoorziening en deze in de vorm van een pgb wenst te ontvangen, dan geldt het volgende:
Een pgb is alleen mogelijk als:
de cliënt naar het oordeel van het college in staat is de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren of hij daarvoor een vertegenwoordiger heeft die: is verbonden aan een organisatie die beschikt over het keurmerk van PerSaldo. Tenzij dit, gezien de situatie van de cliënt, de aard van de ingekochte ondersteuning en de waarborgen waarmee een verantwoorde besteding van het pgb is omgeven, naar het oordeel van het college bij de betreffende vertegenwoordiger voldoende is geborgd. De taken omvatten onder andere het afsluiten van een zorgovereenkomst van de Sociale Verzekeringsbank (Zie www.svb.nl onder modelzorgovereenkomsten) het nakomen van werkgeversverplichtingen en het afleggen van verantwoording over de besteding van het pgb.
In navolging van artikel 3 lid 2 van de verordening geldt het volgende. Indien de cliënt reeds kosten gemaakt heeft en kan worden vastgesteld dat de voorziening noodzakelijk was, dan kunnen middels bankafschriften aantoonbaar gemaakte kosten en gerelateerde omschrijving worden vergoed, vanaf de meldingsdatum tot maximaal het bij beschikking toegekende bedrag voor deze voorziening (goedkoopst passend).
Deze vergoeding geldt niet voor de huur van voorzieningen als men niet tijdig (12 weken voor afloop van de uitleentermijn) een melding heeft gedaan bij de gemeente.
In navolging van artikel 3 lid 4 van de verordening geldt het volgende. De met het pgb ingekochte formele hulp moet voldoen aan de kwaliteitseisen, zoals gesteld in de raamovereenkomst maatwerkvoorzieningen en de raamovereenkomst individuele voorzieningen Jeugd en de raamovereenkomst maatwerkvoorzieningen maatschappelijke opvang en beschermd wonen GGZ 2015.
Het college weegt bij het beoordelen van de kwaliteit mee of de hulpverlening, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt door middel van een persoonlijk plan en/of een programma van eisen (bij hulpmiddelen/woningaanpassingen).
In de verordening in artikel 4 zijn de kaders opgenomen bij welke voorzieningen een bijdrage gevraagd wordt en de hoogte van deze bijdrage.
Deel B: Uitwerking naar individuele maatwerkvoorziening
De Verordening Maatschappelijke Ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Epe en deze beleidsregels geven uitvoering aan de Jeugdwet. Met de Jeugdwet is de verantwoordelijkheid van de gemeenten vanaf 2015 uitgebreid met de provinciale (geïndiceerde) jeugdzorg, de gesloten jeugdzorg, geestelijke gezondheidzorg voor kinderen en jongeren (jeugd-ggz), zorg voor jeugd met een licht verstandelijk beperking (jeugd-lvb), ggz in het kader van het jeugdstrafrecht (forensische zorg), jeugdbescherming en jeugdreclassering. Daarnaast wordt met deze wet een omslag gemaakt naar een stelsel met een voorzieningenplicht, waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (maatwerk). Het doel van het jeugdzorgstelsel blijft echter onverminderd overeind: jeugdigen en ouders krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp, met als beoogd doel ervoor te zorgen de eigen kracht van de jeugdige en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.
Met de stelselwijziging streven we naar een grotere inzet op preventie, tijdige ondersteuning en het versterken van eigen kracht van jeugdigen en hun ouders. Door gemeenten verantwoordelijk te maken voor alle taken op het gebied van de ondersteuning en hulp aan jeugd, krijgen zij de mogelijkheid om een samenhangend stelsel te realiseren. Daarbij gelden in de gemeente Epe de volgende uitgangspunten vanuit Beleidsplan Jeugd gemeente Epe 2015-2018:
Kernbegrippen zijn het leveren van zorg en ondersteuning op maat, uitgaan van te bereiken resultaten en eigen verantwoordelijkheid. Een belangrijk uitgangspunt bij de toeleiding en toegang is het centraal stellen van de hulpvraag van de jeugdige en/of zijn ouders. De aanpak is vervolgens oplossingsgericht. Omdat maatwerk nodig is, vindt een gesprek plaats ter verkenning van de mogelijkheden, waaronder ook de eigen kracht en het eigen netwerk.
In de verordening en in deze beleidsregels wordt het proces van de toegang tot een individuele maatwerkvoorziening vastgelegd. Jeugdigen en ouders hebben het recht op een zorgvuldige procedure. Een dergelijke procedure die bovendien goed wordt uitgevoerd, zal tot een juist besluit moeten leiden; passende zorg en ondersteuning waar deze nodig is. De Verordening Maatschappelijke Ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Epe legt veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan zal echter in de regel namens het college gedaan worden (in mandaat) door deskundigen in het CJG.
In de samenleving zijn vele voorzieningen te vinden waar ouders en jeugdigen terecht kunnen met vragen en voor preventieve ondersteuning, vaak gekoppeld aan welzijn, onderwijs of vrije tijdsbesteding. Deze voorzieningen zijn vrij toegankelijk en dragen bij aan de eigen kracht. Preventie, informatie en advies en signalering vallen hier onder. Deze voorzieningen vallen niet onder de Jeugdwet.
Individuele maatwerkvoorzieningen
Individuele maatwerkvoorzieningen (volgens de Jeugdwet ‘individuele voorzieningen’) zijn beschikbaar in de vorm van (intensieve,) specialistische ondersteuning. Deze voorzieningen zijn niet vrij toegankelijk. Individuele maatwerkvoorzieningen jeugd zijn voorzieningen op het gebied van:
Individuele maatwerkvoorzieningen zijn ingekocht bij de zorgaanbieders die de raamovereenkomst ‘Individuele voorzieningen jeugdhulp regio Midden IJssel/Oost Veluwe’ hebben ondertekend. Individuele maatwerkvoorzieningen kunnen worden ingezet als zorg in natura en via een Pgb. Voor de regels met betrekking tot een PGB wordt verwezen naar de verordening en naar hoofdstuk 6 van deze beleidsregels.
Als de jeugdige is aangewezen op jeugdhulp zorgen ouders in beginsel voor het vervoer van en naar de jeugdhulpaanbieder. Er kunnen omstandigheden zijn waardoor hierin door de jeugdige, zijn ouders en hun netwerk niet kan worden voorzien. De gemeente kan dan ook een voorziening voor vervoer afgeven. Dit artikel is een uitwerking van artikel 2.3 lid 2 van de Jeugdwet.
Artikel 9.2 Voorwaarden voor vervoer jeugdhulp
Het college kent op aanvraag een vervoersvoorziening toe als de jeugdige is aangewezen op een door het college toegekende individuele maatwerkvoorziening voor jeugdhulp bij een jeugdhulpaanbieder en sprake is van een medische noodzaak of een beperking in de zelfredzaamheid van de jeugdige die het zelfstandig reizen met het openbaar vervoer onmogelijk maakt en de jeugdige geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden:
Artikel 9.5 Vergoeding op basis van de reiskosten van eigen vervoer
Het college vergoedt aan de ouders van de jeugdige, die voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 10.2 van deze beleidsregels, een vergoeding wanneer zij zelf de jeugdige vervoeren, dan wel laten vervoeren door een andere persoon uit het netwerk, naar de jeugdhulpaanbieder van een bedrag per kilometer van ten hoogste € 0,38. De vergoeding bedraagt normaliter € 0,19 per kilometer. Gaat de ouder tussendoor terug naar huis dan wordt maximaal € 0,38 vergoed per kilometer dat de jeugdige meereist (de vergoeding komt ook dan dus uit op € 0,19 per kilometer).
Artikel 9.6 Vergoeding van de reiskosten van openbaar vervoer
Indien meereizen met de jeugdige in het openbaar vervoer vereist is, vergoedt het college geen andere kosten dan de reiskosten welke verbonden zijn aan het meereizen met de jeugdige in het openbaar vervoer. Dit geldt dus zowel voor de heenreis (ouder met kind) als de terugreis (ouder met kind of ouder alleen).
Het college verstrekt aan de ouders van de jeugdige, die voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 9.2 van deze beleidsregels, een vergoeding van ten hoogste de reiskosten 2e klas van één meereizende ouder, of een ander persoon uit het netwerk, indien door de ouders wordt aangetoond dat de jeugdige niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken.
Artikel 9.7 Vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer
Het college verstrekt aan de ouders van een jeugdige, die voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 9.2 van deze beleidsregels, een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer als de jeugdige door de ernst van de medische noodzaak of beperking in de zelfredzaamheid niet in staat is - ook niet met een meereizende ouder- van het openbaar vervoer gebruik te maken. Bij de toekenning door het college wordt de wijze en het tijdstip van de verstrekking alsmede de tijdsduur van de toegekende vervoersvoorziening aangegeven.
Artikel 10 Huishoudelijke Hulp Wmo
Het doel van de ondersteuning vanuit de Wmo is dat de cliënt kan participeren en zo veel mogelijk zelfredzaam is. Daarbij moet het huishouden geen obstakel zijn. Het resultaat van de ondersteuning is dat de cliënt beschikt over een schoon huis. Dit betekent dat men gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes, de keuken, sanitaire ruimtes en de gang/ trap. De genoemde ruimtes dienen met enige regelmaat schoongemaakt te worden. Een schoon huis wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat het huis niet vervuilt en periodiek schoon wordt gemaakt om zo een algemeen aanvaard basisniveau van schoon te realiseren. Hiervoor heeft de gemeente Epe een individuele maatwerkvoorziening voor Huishoudelijke Hulp georganiseerd.
Om in aanmerking te komen voor een individuele maatwerkvoorziening voor Huishoudelijke Hulp worden er een aantal afwegingen gemaakt.
Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, wordt er gekeken naar een individuele maatwerkvoorziening. Er wordt voortgebouwd op de systematiek zoals die tot 2007 ook onder de AWBZ werd gehanteerd met de CIZ normering (2006). Daarbij wordt maatwerk toegepast op basis van normaal gebruik en grootte van de woning. Deze systematiek bestaat uit normen uitgedrukt in uren en wordt toegelicht onder F: individuele maatwerkvoorzieningen.
De hulp kan door het college worden toegekend in Zorg in natura (Zin) of in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Bij huishoudelijke hulp in Zin wordt de hulp toegekend in uren. Bij een pgb wordt het bedrag van dit pgb afgegeven op basis van de uren en bijbehorende tarieven voor formele of informele hulp, zie de bijlage van de verordening.
Wettelijk voorliggende voorzieningen
Tijdens het keukentafelgesprek wordt er als eerste afgewogen of er wettelijk voorliggende voorzieningen zijn waar de inwoner gebruik van kan maken. In het kader van het eenvoudig schoonmaakwerk zijn dit de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Zorgverzekeringswet (Zvw). Zo is het eenvoudig schoonmaakwerk bij mensen met een Wlz-indicatie in de vorm van een Modulair Pakket Thuis per 1 april 2017 overgeheveld naar de Wlz en zijn gemeenten hier niet meer verantwoordelijk voor.
Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Ook wordt er gekeken of er algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn waar de inwoner gebruik van kan maken.
Boodschappendienst: sommige supermarkten hebben een boodschappendienst. Inwoners kunnen hun boodschappen bestellen bij de supermarkt en tegen een vergoeding worden de boodschappen thuis gebracht. Er wordt dan vanuit gegaan dat iemand zelf of een mantelzorger de boodschappen via de telefoon of computer kan bestellen. Verschillende supermarkten in de gemeente Epe hebben een bezorgservice voor de boodschappen.
In de gemeente Epe is een algemene voorziening opgezet in de vorm van een Was- en Strijkservice. Inwoners met of zonder Wmo-indicatie kunnen hier hun was naar toe brengen of laten brengen en halen (als dit nodig is). De was wordt door de Was- en strijkservice gewassen en eventueel ook gestreken. Inwoners betalen hiervoor een bijdrage. Deze staat vermeld in de verordening. Cliënten met een Wmo-indicatie betalen € 2,25 per kilo was en € 1,25 per stuk strijken. Dit tot een maximum van € 40,- per huishouden. Particulieren betalen € 3,50 per kilo was. De toeslag voor strijken bedraagt € 1,75 per stuk. Cliënten met een Wmo-indicatie die een inkomen hebben tot 120% van de bijstandsnorm betalen na een lichte inkomenstoets, een maandelijks tarief voor de was- en strijkservice van € 13,50 (1 persoon) of € 25,- (2 of meer personen).
Individuele maatwerkvoorzieningen
De gemeente kan voor het eenvoudig schoonmaakwerk een individuele maatwerkvoorziening verstrekken. Deze voorziening is gekoppeld aan het resultaat ‘schoon en leefbaar huis’. Dit houdt in dat de woning functioneel en schoon moet zijn volgens algemeen gebruikelijk hygiënische maatstaven. Het verschilt per situatie welke werkzaamheden hier wel of niet onder vallen. Zo moet de inwoner gebruik kunnen maken van een schone huiskamer, slaapvertrek, keuken, douche/toilet en gang. De genoemde ruimtes dienen met enige regelmaat schoongemaakt te worden. Een schoon huis wil niet zeggen dat genoemde vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat het huis niet vervuilt en periodiek schoon wordt gemaakt om zo een algemeen aanvaardbaar niveau van schoon te realiseren. In de praktijk beoordeelt de Wmo-consulent of de woning ‘schoon en leefbaar’ is door bijvoorbeeld te controleren of er stof aanwezig is, of er sprake is van vervuiling of dat de woning stinkt. Voor de normering van de Huishoudelijke Hulp wordt gebruik gemaakt van de richtlijn Indicatieadvisering Hulp bij het Huishouden van het CIZ (versie 2006). Naast deze richtlijn wordt er altijd rekening gehouden met maatwerk op basis van mogelijkheden van de cliënt of netwerk en noodzakelijk te gebruiken ruimtes.
Bij de afweging voor huishoudelijke hulp wordt tevens rekening gehouden met onderstaande punten:
Bezettingsgraad en gebruik van de woning. Bijvoorbeeld een eenpersoons huishouden in een eengezinswoning; boven worden meerdere kamers niet gebruikt en de zolder niet; hiervoor rekenen we een aftrek van 1 uur op het zwaar huishoudelijk werk. Bij meerpersoonshuishoudens een half uur omdat er bij meer personen de woning sneller vervuild. Een eenpersoons huishouden in een eengezinswoning waarvan de hele bovenverdieping niet wordt gebruikt: 1:30 uur aftrek zwaar huishoudelijk werk.
Er kan een individuele maatwerkvoorziening worden getroffen ten aanzien van het wassen, drogen, strijken en opruimen van de was. Dit wordt alleen gedaan als uit onderzoek is gebleken dat belanghebbende geen gebruik kan of mag maken van de was- en strijkservice. Als de belanghebbende in staat is een deel van de wasverzorging (bijvoorbeeld kleine stukken wasgoed zittend strijken en opvouwen) zelf te doen, wordt iemand in principe ook verwezen naar de algemene voorziening.
De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding. We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat er zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden.
In de Wmo en Zorgverzekeringswet (Zvw) is niet duidelijk verankerd waar het bereiden van de maaltijden precies onder valt. Het is dus niet altijd vanzelfsprekend dat er een maaltijdvoorziening moet worden geïndiceerd vanuit de Wmo. De VNG staat op het standpunt dat wanneer een cliënt Persoonlijke Verzorging vanuit de Zvw krijgt deze pv-er ook de maaltijdbereiding tot zijn of haar taak zou moeten rekenen op de momenten dat hij of zij bij de cliënt thuis aanwezig is. Dus ook als deze maaltijdbereiding formeel onder de Wmo 2015 valt.
Door per situatie af te pellen of er algemene voorzieningen zijn, of dat iemand uit het sociale netwerk bepaalde taken kan overnemen, of dat er al een aantal keer per week een huishoudelijke hulp of wijkverpleegkundige bij diegene thuis komt wordt er gezocht naar een passende oplossing. Het is in ieder geval niet wenselijk dat cliënten te maken krijgen met allerlei verschillende hulpverleners.
Een richtlijn voor de afbakening van de maaltijdbereiding is dat er bij de Wmo sprake moet zijn van ‘toezien op de maaltijd’. Iemand heeft bijv. begeleiding nodig bij het klaarmaken van de maaltijden of moet worden aangestuurd om te gaan eten. In veel gevallen lost de persoonlijke verzorging dit op in de momenten dat er zorg verleent moet worden. Als dit niet lukt komt de Wmo in beeld. Een huishoudelijke hulp zal in veel gevallen niet 3 keer per dag een kwartier komen voor het eten dus zal gekeken worden waar de hulp ontbijt, lunch en warme maaltijd zodanig kan voorbereiden dat klant/mantelzorger/zorgverlener het eenvoudig kan gebruiken(klaarzetten van de lunch in de koelkast; verpakking verwijderen etc.
Indien een cliënt zoveel beperkingen heeft dat hij/zij volledig geholpen moet worden bij de voeding of bij een groot risico op verslikking dan valt de maaltijdbereiding onder de Zvw. Ook de maaltijdbereiding van cliënten met lichamelijke problemen (balansproblemen), waardoor ze geen brood kunnen smeren en/of waarbij zittend ook geen optie is, omdat er geen transfer gemaakt kan worden van sta-op stoel naar bijvoorbeeld een rolstoel (veel valgevaar), valt onder de Zvw.
De Huishoudelijke Hulp wordt beëindigd/gewijzigd indien:
De cliënt wordt opgenomen in het ziekenhuis. Er wordt dan geen hulp geleverd omdat de cliënt dan niet in de woning verblijft. Als er op het moment van de indicatiestelling een partner inwoont die de huishouding niet kan verzorgen moet er een nieuwe aanvraag worden gedaan (als de duur van de opname langer duurt dan 4 weken);
Ook bij mantelzorgers kan er sprake zijn van problemen met een schoon en leefbaar huis. Dit kan voorkomen als de mantelzorger aantoonbaar niet toe komt aan een bijdrage tot een schoon en leefbaar huis van de verzorgde. Dat zou kunnen als gevolg van (dreigende) overbelasting. Om overbelasting van de mantelzorger te voorkomen bestaat er de mogelijkheid om tijdelijk (maximaal 3 maanden) Huishoudelijke Hulp in te zetten met als voorwaarde dat de mantelzorger in deze periode op zoek gaat naar een oplossing.
Iedere Nederlandse burger dient zelf voor een eigen woning te zorgen. Met het begrip eigen woning wordt het hoofdverblijf van iemand bedoeld. Dit is de plaats waar een persoon daadwerkelijk de meeste nachten per jaar doorbrengt. De woning kan een gekochte woning zijn of een huurwoning, maar ook bijvoorbeeld een woonwagen met vaste standplaats. Woningen die niet geschikt en bedoeld zijn om het gehele jaar te bewonen (zoals vakantiewoningen zonder gedoogvergunning, hotels en pensions) en erkende instellingen of instellingen die gericht zijn op het verstrekken van zorg, vallen niet onder het begrip ‘eigen woning’.
Men moet normaal gebruik kunnen maken van de woning waarover men beschikt. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrek(ken), keuken, sanitaire ruimten, berging, terras of balkon. Afhankelijk van de woonfunctie en het daadwerkelijke gebruik (frequentie) kunnen er individuele maatwerkvoorzieningen worden getroffen ten aanzien van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.
Wanneer een bewoner aangeeft dat de woning ongeschikt is om in te wonen, bespreekt het college allereerst met de cliënt of hij eigen mogelijkheden heeft om tot een oplossing te komen. Dat betekent dat een bewoner zelf moet onderzoeken of er mogelijkheden zijn tot bijvoorbeeld verhuizen naar een geschikte woning. Dit gesprek vindt ook plaats bij acute beperkingen waardoor de woning onverwachts ongeschikt is om in te wonen. Dus in hoeverre is de bewoner zelf in staat om, eventueel met behulp van zijn sociale netwerk, zelf zijn problemen op te lossen? Ook wordt de bewoner altijd gevraagd of hij de voorziening uit eigen middelen zou willen bekostigen.
Wettelijk voorliggende voorzieningen
In het gesprek wordt vervolgens gekeken of er wettelijk voorliggende voorzieningen zijn. Zo is de Wlz verantwoordelijk voor woningaanpassingen voor cliënten in een Wlz-instelling. Cliënten die een Wlz-indicatie hebben en deze in de thuissituatie verzilveren, komen wel in aanmerking voor voorzieningen en ondersteuning vanuit de Wmo.
Ook de zorgverzekering kan sommige hulpmiddelen of aanpassingen vergoeden.
Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Veel voorzieningen komen niet meer voor vergoeding in aanmerking, omdat deze als algemeen gebruikelijk worden geacht. Dit zijn producten die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn tegen een redelijke prijs en niet specifiek bedoeld zijn voor mensen met een beperking. Deze producten worden veelal aangeschaft vanwege gemak/comfort. Er vindt geen vergoeding plaats wanneer iemand deze voorziening aan moet schaffen vanwege beperkingen. Het gaat bijvoorbeeld om een verhoogd toilet, thermostaatkraan of een oplaadpunt ten behoeve van een elektrisch vervoermiddel.
Bij het ouder worden, is het soms nodig om aanpassingen aan de woning te doen. Van mensen wordt verwacht dat zij hierop anticiperen en hiervoor geld reserveren. Er zijn voorzieningen waarvan voorzienbaar is dat deze ooit nodig zullen zijn, en waarvoor men zo veel mogelijk zelf dient te zorgen. Ook worden geen algemeen gebruikelijke aanpassingen aan woningen verstrekt indien de belemmeringen te verwachten waren of te voorspellen zouden zijn, bijvoorbeeld bij een progressief ziektebeeld. Voorbeelden van deze algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn eenvoudige douchestoelen, wandbeugels en verwijderen van een bad of douchecabine en het realiseren van een douche zonder instap.
Verhuizen kan, na een zorgvuldige afweging door het college, als algemeen gebruikelijk worden geacht voor senioren of personen met een chronisch progressief ziektebeeld. Indien men er dan voor kiest niet te verhuizen, zijn de kosten die voortvloeien uit die keuze voor eigen rekening.
De kosten voor een verhuizing worden als algemeen gebruikelijk geacht. Bij bijvoorbeeld senioren of personen met een chronisch of zelfs progressief ziektebeeld wordt verwacht dat zij anticiperen op de toekomst en hiervoor sparen.
Is het college van mening dat de cliënt in aanmerking komt voor een individuele maatwerkvoorziening, dan wordt er een afweging gemaakt tussen verhuizen of het aanpassen van de huidige woning. Zijn de kosten van de woningaanpassing lager dan de vergoeding die staat voor verhuizen en herinrichting, dan blijft deze afweging achterwege. De volgende punten worden meegenomen in de afweging om te verhuizen danwel de bestaande woning aan te passen:
De uitwerking van deze punten rondom verhuizing vindt plaats in een aparte werkinstructie.
Bij de keuze van een nieuw te betrekken woning wordt verwacht dat men zo veel mogelijk rekening houdt met de eigen bestaande of bekende komende beperkingen. De kosten voor woningaanpassing in verband met deze beperkingen komen voor eigen rekening.
Wanneer een pool van roerende woonvoorzieningen in de nabije omgeving beschikbaar is, dan wordt hiernaar verwezen. Een voorbeeld hiervan is een verrijdbare tillift in een seniorencomplex, die voor meerdere bewoners beschikbaar is.
Het college streeft ernaar zoveel mogelijk algemene voorzieningen op te zetten. Indien in de nabijheid van de cliënt nog geen algemene voorziening beschikbaar is, wordt onderzocht of deze gecreëerd kan worden. Indien het opzetten van een algemene voorziening binnen redelijke termijn gerealiseerd kan worden, en deze voorziening is passend voor de cliënt, wordt geen individuele voorziening verstrekt.
Individuele maatwerkvoorzieningen
Een cliënt komt alleen voor een individuele maatwerkvoorziening op het terrein van wonen in aanmerking als:
Als er noodzaak bestaat voor een woonvoorziening, dan wordt door het college hiervoor een programma van eisen opgesteld. De consulent die de aanvraag in behandeling heeft, beoordeelt of er een bouwkundig- en kostenadvies ingewonnen moet worden bij een daartoe onafhankelijk bouwkundig calculatiebureau. Indien hij dit niet noodzakelijk acht, stelt het college zelf een programma van eisen op en maakt een inschatting van de kosten van de maatwerk-aanpassingen. Indien nodig worden er offertes opgevraagd.
Maatwerk bij wonen bestaat uit:
Ad 1. Kosten losse woonvoorzieningen
Er is een standaardlijst van kleine woningaanpassingen beschikbaar. Deze lijst met normbedragen voor de standaardaanpassingen wordt jaarlijks door de gemeente vastgesteld met behulp van een onafhankelijk bouwkundig calculatiebureau. Indien noodzakelijk, worden ook andere goederen dan die op deze lijst toegekend. Indien noodzakelijk kan aan de verhuurder van huurwoningen conform de standaardlijst een tegemoetkoming in toezichts- en administratiekosten betaald worden;
Voor overige losse woonvoorzieningen wordt gebruik gemaakt van de prijslijst van de gecontracteerde aanbieder die deze voorzieningen levert, zoals verrijdbare douchestoelen.
Is het college van mening dat de cliënt in aanmerking komt voor een individuele maatwerkvoorziening voor wonen, dan maakt het college een inschatting van de kosten van de woningaanpassing, zijnde een aard- of nagelvaste aanpassing. Hierbij geldt dat de kosten voor vloerbedekking worden gebaseerd op de kosten van vinyl;
Wanneer de totale kosten van de woningaanpassing hoger zijn dan het bedrag dat het college beschikbaar stelt voor verhuis- en herinrichtingskosten, wordt onderzocht of het resultaat: wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing. Is dat het geval, wordt onderzocht of er een contra-indicatie tegen verhuizen bestaat. Een zorgvuldige afweging van alle argumenten wordt aan dit besluit ten grondslag gelegd.
De kosten voor woningaanpassing worden veelal in de vorm van een pgb beschikt. Hierbij zijn de volgende voorwaarden van toepassing:
Men kan in aanmerking komen voor een individuele maatwerkvoorziening voor woningsanering waar dit als gevolg van allergie, astma of chronische bronchitis (COPD) noodzakelijk is. Dit is slechts mogelijk als een duidelijke diagnose is gesteld door de huisarts of de longarts en er op basis daarvan een medische noodzaak is voor saneringsmaatregelen. Het gaat bij woningsanering vaak om vervanging van stoffen vloerbedekking en gordijnen in het slaapvertrek. De woonkamer kan ook worden gesaneerd als de voorziening bedoeld is voor een aanvrager jonger dan vier jaar.
In de regel kan een individuele maatwerkvoorziening voor woningsanering worden verstrekt als:
Geen individuele maatwerkvoorziening hoeft verstrekt te worden als:
De uitwerking van deze punten vindt plaats in een aparte werkinstructie.
Ad 5 Bezoekbaar maken van de woning
Bij toekenning van een pgb voor het bezoekbaar maken van een woning of woonruimte zijn de volgende voorwaarden van toepassing:
Het maximumbedrag dat wordt verstrekt bij het bezoekbaar maken van één woning voor een bewoner met Wlz-indicatie (voor zwaardere en langdurige zorg geldt de Wet langdurige zorg. Bewoners met een Wlz-indicatie verblijven in een instelling en hebben hun indicatie voor langdurig verblijf verzilverd) staat in de verordening Wmo en Jeugdhulp.
Mantelzorg en mantelzorgerunit
Wanneer er een vraag is om een extra grote woning of een mantelzorgunit op het erf om mantelzorgtaken op zich te kunnen nemen, dan dient men hier zelf voor te zorgen. Het college kan wel advies en ondersteuning bieden bij het verkrijgen van de benodigde vergunningen.
De onderbouwing hiervoor is dat de uitgaven die de zorgbehoeftige en de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgunit, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) te betalen.
Artikel 12 Lokaal verplaatsen per vervoermiddel Wmo
In de Wmo staat dat de gemeente individuele maatwerkvoorzieningen moet organiseren voor het noodzakelijke vervoer ten behoeve van de participatie van inwoners.
Om voor een individuele maatwerkvoorziening in aanmerking te komen, worden eerst alle mogelijke alternatieven beoordeeld. Dit betekent dat eerst eigen kracht, wettelijk voorliggende voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen en algemene voorzieningen beoordeeld worden.
In algemene zin geldt het volgende:
Wettelijk voorliggende voorzieningen
Wanneer een cliënt aanspraak kan maken op een voorziening op grond van een andere wet, hoeft de gemeente geen individuele maatwerkvoorziening te verstrekken. Het uitgangspunt is dan namelijk dat de betrokkene op eigen kracht het probleem op kan lossen, namelijk door zijn aanspraak op grond van de andere wet tot gelding te brengen.
Wettelijke voorliggende voorzieningen zijn:
Voor maatschappelijke participatie van mensen met een Wlz indicatie geldt het volgende:
Een mobiliteitshulpmiddel als een scootmobiel valt onder de Wlz indien de cliënt verblijft in een Wlz-instelling en in deze Wlz-instelling daadwerkelijk behandeling ontvangt. Wel blijft het college voor bewoners van Wlz-instellingen waar behandeling wordt geboden verantwoordelijk voor het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer;
Voordat een individuele maatwerkvoorziening wordt ingezet, wordt gekeken of er gebruik kan worden gemaakt van:
Daarnaast worden de volgende zaken binnen het vervoer als algemeen gebruikelijk aangemerkt:
Hier kan overigens ook geen bijzondere bijstand voor worden aangevraagd.
Individuele en collectieve maatwerkvoorzieningen
De gemeente kan een indicatie voor een vervoersvoorziening verstrekken wanneer iemand door beperkingen niet in staat is het openbaar vervoer te bereiken en/of te gebruiken (Hierin dus meenemen hoe ver de bushalte van het huisadres is. Kan de persoon naar de bushalte lopen of is dit te ver?) of middels een algemeen gebruikelijke voorziening zich te verplaatsen. Dit zorgt voor problemen in de participatie. In dat geval wordt gezocht naar een zo licht mogelijke passende en redelijke voorziening.
In de gemeente Epe zijn o.a. de volgende vervoersvoorzieningen, van licht naar zwaar:
Om het vervoer mogelijk te maken, worden ook weer andere voorzieningen verstrekt, zoals:
De gemeente Epe bepaalt of iemand in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening. Is de noodzaak vastgesteld, dan wordt bepaald welke voorziening het best passend is, in volgorde van licht naar zwaar. Tot slot wordt de duur van de voorziening bepaald: voor bepaalde of voor onbepaalde tijd (bijv als gevolg van ouderdomsklachten).
Voor alle vervoersvoorzieningen is een eigen bijdrage vereist, en deze wordt geïnd via het CAK. Bij voorzieningen voor kinderen onder de 18 jaar geldt geen eigen bijdrage.
Voor het collectief vraagafhankelijke vervoer geldt een ritbijdrage die via de vervoersorganisatie geïnd wordt.
Bij aanschaf van een elektrisch verplaatsings- of vervoermiddel via pgb geldt de verplichting voor de cliënt om een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering (WA) af te sluiten voor de gebruiksperiode van het hulpmiddel. Bij gebruikmaking langer dan de termijn, waarvoor het persoonsgebonden budget is toegekend, dient het onderhouds- en servicecontract, en de eventuele WA-verzekering voor de verplaatsings- of vervoersvoorziening, te worden verlengd met de feitelijke gebruiksperiode van de voorziening. De hulpmiddelen, die met pgb worden aangeschaft, dienen van voldoende kwaliteit te zijn.
Het CVV wordt georganiseerd door PlusOV. CVV is bedoeld voor lokaal vervoer in een straal van 20 km rondom de woning (laag tarief) tot een maximum van 40 km (hoog tarief). Buiten deze straal is er sprake van sociaal-recreatief vervoer, en dit wordt geregeld via Valys. Bij het CVV is het Vervoersreglement leidend. Hierin staat ook de ritbijdrage. Deze wordt regionaal vastgesteld en wordt ook beschreven in het financieel besluit.
Gemeentelijke keuzes rondom het CVV worden gemaakt t.a.v. de toegang, maximaal aantal kilometers (in de gemeente Epe niet gemaximeerd), puntbestemmingen en bijdrage sociale begeleiding.
Een puntbestemming is een bestemming die buiten de 20 km valt van de woning van de klant. Mensen met een beschikking voor CVV kunnen hier tegen het lage tarief naar toe reizen. De keuze voor de puntbestemmingen is gemaakt aan de hand van de volgende afwegingen:
In bijlage 3 worden de puntbestemmingen genoemd. Individuele puntbestemmingen zijn niet mogelijk.
Wanneer iemand met een beschikking voor CVV niet alleen kan reizen, dient de medische of sociale noodzaak van begeleiding vastgesteld te worden. Dit wordt altijd gedaan door een medisch onafhankelijk advies behalve als er geen enkele twijfel is over de noodzaak.
Noodzaak tot medische begeleiding: Er is sprake van een zodanige beperking waardoor de persoon niet alleen kan reizen in het voertuig van het collectief vervoer. De kans op noodzakelijk medisch ingrijpen tijdens de rit is reëel aanwezig. De persoon moet zich daarom tijdens iedere rit met het collectief vervoer laten vergezellen door een medisch begeleider;
Noodzaak tot sociale begeleiding: Wanneer de persoon na een rit met het collectief vervoer door lichamelijke, verstandelijke of cognitieve beperkingen (of een combinatie daarvan) zich op de plaats van bestemming beslist niet zelfstandig kan redden en er op de plaats van bestemming geen ondersteuning aanwezig is. Het is niet verplicht dat er met iedere collectief vervoer rit een sociale begeleider mee reist, bijvoorbeeld als er sprake is van een routinematige rit, die de pashouder zelfstandig kan uitvoeren.
De sociaal en medisch begeleider reizen gratis mee.
Vervoer van en naar de dagbesteding wordt georganiseerd door PlusOV. Wanneer een cliënt buiten de gemeente Epe begeleiding wil ontvangen, dan is de cliënt zelf verantwoordelijk om het vervoer van en naar deze locatie te regelen. In uitzonderingsgevallen wordt het vervoer ook naar een locatie buiten de gemeente Epe geregeld: wanneer er bijv. sprake is dat deze zorg en begeleiding niet binnen de gemeente Epe wordt aangeboden en hiervoor wel een (medische) noodzaak is.
Aanpassingen aan de auto of bestelbus worden uitsluitend in de vorm van een pgb verstrekt, wanneer het collectief vervoer geen adequate oplossing is. De aanpassingen zijn bedoeld om een privé auto/bestelbus geschikt te maken voor een rolstoelgebruiker. Voorwaarde is dat de auto/bestelbus naar verwachting nog minimaal 10 jaar gebruikt kan worden en maximaal 3 jaar oud is.
Gebruikelijke aanpassingen zijn:
Indien andere aanpassingen noodzakelijk zijn, moet duidelijk gemotiveerd worden dat dit noodzakelijk is ten behoeve van het plaatsen van de rolstoel in de auto/bestelbus.
Alleen mogelijk in de vorm van pgb.
Alleen mogelijk in de vorm van pgb.
In de vorm van ZIN of pgb. Bij Zin wordt de scootmobiel in bruikleen verstrekt en betaalt met een eigen bijdrage als tegemoetkoming in de afschrijving. Pgb-verstrekking is ook mogelijk. Richtlijnen voor toekennen van een scootmobiel zijn:
In de vorm van ZIN of pgb. Voorwaarde is dat er een adequate rolstoel beschikbaar is, en dat het de goedkoopst adequate voorziening betreft. Indien elektrische ondersteuning nodig is, dan is medisch advies noodzakelijk.
In de vorm van ZIN of pgb. Dit is bijvoorbeeld een copilot, driewielfiets of side bij side fiets. Hier geldt geen eigen bijdrage, omdat deze voorziening ten behoeve van het kind is. Voorwaarde voor een voorziening is dat zelfstandig fietsen voor het kind niet mogelijk is en een gewone tandem, bakfiets of aankoppelbare fiets niet geschikt is voor het kind. Therapeutische voorzieningen zijn geen compensatiegebied van de Wmo.
Artikel 13 Bewegen in en om het huis en sportvoorziening Wmo
Het kunnen bewegen in en om de woning is belangrijk voor de zelfredzaamheid van iemand. Wanneer iemand beperkt is in de mobiliteit kunnen Wmo-voorzieningen voor het verplaatsen in en om de woning ingezet worden, zoals een rolstoel voor dagelijks gebruik. Richtlijn voor toekenning is dat de cliënt niet in staat is om zich binnenshuis en buitenshuis in en om de woning zelfstandig voort te bewegen. Niet uitsluitend voor verplaatsingen in en om de woning kan compensatie worden aangeboden. Ook wanneer iemand zich dagelijks over langere afstanden moet verplaatsen en hiertoe niet in staat is, kan een voorziening noodzakelijk zijn.
Het hoofddoel van de toekenning is dat iemand zich daarmee in en rond de woning kan verplaatsen. Ook het ontmoeten van medemensen en eventueel het voeren van het huishouden kunnen een rol spelen bij de toekenning (http://www.stimulansz.nl/nieuwspagina/wmo/hoog-laag-installatie-rolstoel). Stoelen met een therapeutisch karakter vallen niet onder de Wmo.
Ter compensatie van de beperkingen kan gedacht worden aan rolstoelen voor dagelijks zittend verplaatsen, zowel door lichaamskracht als elektrisch voort te bewegen. Ook een buggy voor oudere kinderen met een beperking valt hieronder.
Om voor een individuele maatwerkvoorziening in aanmerking te komen, zal het college eerst nagaan of in het gesprek mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld.
Wettelijk voorliggende voorzieningen
Voorzieningen voor het verplaatsen in en om de woning worden vanuit de Wmo verstrekt aan cliënten met zelfstandige woonruimte. Tevens worden voorzieningen verstrekt aan bewoners van instellingen – met uitzondering van verpleeghuizen-, tenzij het onomstotelijk vaststaat dat de Wet langdurige zorg (Wlz) hier zorgplichtig is.
Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Een rolstoel voor incidenteel gebruik kan geleend worden via de Zorgverzekeringswet-uitleen. Hier kunnen voorzieningen kosteloos 26 weken geleend worden, en daarna gehuurd worden tegen betaling. Mensen worden geadviseerd om hier zelf een rolstoel aan te schaffen, als dit tot de mogelijkheden behoort.
Vooral op locaties waar zich veel personen bevinden die af en toe gebruik kunnen maken van een rolstoel, zoals in een woonzorgcentrum, wordt het opzetten van een pool wenselijk geacht. Daarnaast streeft het college er naar uitleenpools op te zetten voor rolstoelen voor incidenteel gebruik.
Individuele maatwerkvoorzieningen
Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks gebruik, dan zal door het college indien nodig een programma van eisen worden opgesteld.
Rolstoelvoorzieningen zijn individuele maatwerkvoorzieningen. De rolstoel is bedoeld voor mensen die zich thuis of buitenshuis moeilijk of niet zelfstandig kunnen verplaatsen. Het kan gaan om een handbewogen rolstoel, elektrische rolstoel, buggy of duwwandelwagen die gebruik wordt voor vervoer in en om het huis. Richtlijnen voor toekennen van een rolstoelvoorziening zijn:
Voor rolstoelen geldt geen eigen bijdrage en worden gratis in bruikleen verstrekt. Ook alle aanpassingen (op medische gronden) en eventuele reparaties komen voor rekening van de Wmo. Reparaties die nodig zijn als gevolg van oneigenlijk gebruik komen voor rekening van de cliënt.
Sportvoorziening/sportrolstoel
Wanneer een rolstoel uitsluitend gebruikt wordt tijdens het sporten, dan valt de voorziening onder het thema sportvoorziening. Mensen met een beperking kunnen bij de gemeente PGB aanvragen voor een sportvoorziening.
Richtlijnen voor de verstrekking zijn:
In de verordening Wmo en jeugdhulp staat het maximum bedrag en de termijnen die gelden voor deze voorziening. Er geldt een eigen bijdrage voor sportvoorzieningen.
Algemene richtlijnen t.a.v. het gebruik
Bij de verstrekking van rolstoel- en sportvoorzieningen (in bruikleen of in eigendom) kunnen een aantal voorwaarden worden opgelegd aan de cliënt. Deze worden vastgelegd in de bruikleenovereenkomst en overhandigd aan de cliënt.
Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel te duwen, er duwondersteuning op de rolstoel verschaft kan worden. In eerste instantie is echter de zelfredzaamheid van de cliënt het uitgangspunt. Pas wanneer deze ondersteuning nodig heeft van een mantelzorger worden de (on)mogelijkheden van de vaste mantelzorger veelal onderzocht middels een onafhankelijk ergonomisch of medisch advies bij een daartoe gecontracteerd adviesinstantie.
Artikel 14 Begeleiding en dagbesteding Wmo
De Wmo verstaat onder begeleiding: alle activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de inwoner zodat iemand zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven. In het kader van begeleiding gaat het om de volgende activiteiten:
Om voor begeleiding of dagbesteding in aanmerking te komen, zal het college eerst nagaan in het gesprek of mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld.
Wettelijk voorliggende voorzieningen
Het UWV, Werkplein Activerium en Werkbedrijf Lucrato begeleiden mensen naar werk vanuit onder andere de Participatiewet, wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) en de Wajong 2015.
Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Een partner, huisgenoot of mantelzorger kan in de thuissituatie helpen om de dag te structureren en samen activiteiten ondernemen. Zie hiervoor ook de richtlijn gebruikelijke hulp in de bijlage. Daarnaast kan het bezoeken van bijvoorbeeld een hobbyclub bijdragen aan de vraag naar een zinvolle dagbesteding en begeleiding.
Indien de cliënt niet in staat is zelf een oplossing te vinden voor zijn probleem, dan beoordeelt het college of er algemene of collectieve maatwerkvoorzieningen beschikbaar zijn, waarmee de cliënt geholpen kan zijn. Ook wordt cliënten gevraagd of zij de voorziening uit eigen middelen kunnen bekostigen.
Collectieve en individuele maatwerkvoorzieningen
De gemeente Epe biedt op het terrein van begeleiding op dit moment zowel collectieve als individuele maatwerkvoorzieningen. De keuze voor dagbesteding of individuele begeleiding hangt af van het doel van de begeleiding.
Daarnaast wordt een keuze gemaakt tussen lichte, midden of zware begeleiding. Deze keuze wordt niet bepaald op grond van de beperking van de cliënt maar hangt af van:
Lichte begeleiding (collectief of individueel)
Het doel van lichte begeleiding richt zich met name op de levensdomeinen sociaal netwerk en activiteiten dagelijks leven van de zelfredzaamheidsmatrix (kortweg ZRM).
Mate van regie: De doelen zijn samen met de cliënt opgesteld en worden door de cliënt nagestreefd. De regie is in handen van de cliënt.
Toelichting: Deze vorm van begeleiding wordt met name ingezet als er sprake is van lichte zelfredzaamheids-hulpvragen op het gebied van het sociaal netwerk (bijv. eenzaamheid) en activiteiten dagelijks leven (bijv. toezien op zelfzorg). Het gaat niet om gedragsproblemen.
Deze vorm van begeleiding kan geboden worden in de vorm van een algemene voorziening en eenvoudig uitgevoerd worden door vrijwilligers.
Voorbeeld: Begeleiding in groepsverband : Inloopuren/ontmoetingsplek in een wijkgebouw waar vrijwilligers zorgen voor activiteiten. De vrijwilligers worden ondersteund door een coördinerend professional.
Begeleiding individueel : maatjesprojecten, steunouder, hulp bij administratie en financiën via hulp van een vrijwilliger
Medium begeleiding (collectief of individueel)
Het doel van de medium begeleiding richt zich met name op de verbetering of stabilisatie van 3 of meer levensdomeinen van de ZRM, waarbij de score lager is of gelijk is aan 3.
Mate van regie: Er is sprake van gedeelde regie. De doelen zijn samen met de cliënt opgesteld en worden als gezamenlijke doelen nagestreefd. Soms is sprake van een ontwikkeltraject (trainen/aanleren/stimuleren) van gedeelde regie naar eigen regie.
Leidraad: Handen op de rug, stimuleren actie en soms ook vinger aan de pols.
Toelichting: Deze vorm van begeleiding wordt ingezet als er sprake is van beperkingen in de zelfredzaamheid op meerdere domeinen in de zelfredzaamheidsmatrix en/of gedragsproblematiek.
Vanwege de aard, omvang en duur van de beperkingen is de inwoner niet voldoende in staat is om op eigen kracht of met hulp vanuit het netwerk tot een vorm van dagstructurering te komen. Deze vorm van ondersteuning vereist speciale expertise.
Voorbeeld: Begeleiding in groepsverband : Dagbesteding met medium intensieve begeleiding biedt een inwoner een structurele, activerende dag invulling. Het activiteitenprogramma als geheel biedt de inwoner structuur, sociale contacten en zingeving. De groep moet voldoen aan specifieke voorwaarden (bijvoorbeeld m.b.t. expertise van begeleiders, samenstelling, vorm, locatie). Een collectieve voorziening zou alleen mogelijk zijn als aan die voorwaarden zou worden voldaan.
Begeleiding individueel : als in de thuissituatie begeleiding nodig is. Naast vereiste expertise van de begeleiding is de inzet ervan soms meerdere keren per week nodig en/of deels onplanbaar of wisselend in frequentie. Beschikbaarheid moet dus zijn georganiseerd.
Complexe begeleiding (collectief of individueel)
Bij complexe begeleiding is er sprake van cliënten die laag scoren op de domeinen verslaving (3 of lager), justitie (2 of lager) en/of geestelijke gezondheid (2 of lager). Daarnaast richten de doelen van de begeleiding zich op verbetering of stabilisatie van 3 of meer levensdomeinen van de ZRM, waarbij de score lager is dan 3.
Mate van regie: Er is sprake van overname van regie door de hulpverlener. De cliënt wordt zo veel mogelijk betrokken en gemotiveerd om deze doelen te behalen. De hulpverlener streeft de doelen na.
Leidraad: handen uit de mouwen en handhaven
Toelichting: Vaak gaat het om situaties waar mensen zelfs met deze ondersteuning nog maar nèt thuis kunnen blijven wonen. Er is sprake van ernstige problemen op meerdere leefgebieden van de ZRM en/of gedragsproblematiek. Vaak is sprake van verminderde zelfzorg en beperkingen in de communicatie. Ook zijn er mogelijk jonge kinderen in huis. Vrijwillige inzet alleen is onvoldoende. Daarnaast is er speciale expertise en inzet van professionals bij de cliënt nodig om de continuïteit en deskundigheid te borgen. Vanwege de aard, omvang en duur van de beperkingen is de inwoner niet in staat is tot een vorm van dagstructurering te komen. De inwoner is aangewezen op een gespecialiseerde vorm van zorg en begeleiding op maat, vanwege complexe problematiek, waarbij wordt aangesloten bij de mogelijkheden en wensen van de deelnemer.
Voorbeelden van cliënt situaties : Vergevorderde dementie of ernstige psychiatrische problemen, waardoor de cliënt zichzelf en zijn/haar omgeving in gevaar kan brengen. Er is vaak sprake van multiproblem, dubbeldiagnose, complexe problematiek als gevolg van verstandelijke beperkingen, psychiatrische- of psychogeriatrische aandoeningen of verslavingsproblematiek. Letsel met als gevolg gedragsproblemen (zoals bij NAH), waardoor een specifieke kennis en benadering vereist zijn. Bij onvoldoende kennis van het ziektebeeld zou de begeleiding een averechts effect hebben.
De richtlijnen voor normtijden worden beschreven in een aparte werkinstructie.
Artikel 15 Beschermd Wonen Wmo
Met ingang van 1 januari 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van Beschermd Wonen binnen de Wmo. De feitelijke realisatie van deze ondersteuning is door aanwijzing van het Rijk voorlopig een taak van de centrumgemeenten. Voor wat betreft (maatschappelijke) Opvang is er sprake van voortzetting van de centrumgemeenteconstructie, Beschermd Wonen is daar nu aan toegevoegd. Via de verlening van mandaat bieden regiogemeenten (Brummen, Epe, Heerde en Voorst) hun centrumgemeente (Apeldoorn) het juridisch kader om de betreffende taken daadwerkelijk uit te voeren.
Bij Beschermd Wonen gaat het om het bieden van onderdak en begeleiding aan mensen met psychische of psychosociale problemen (ZZP GGZ categorie C).
Beschermd Wonen is een individuele maatwerkvoorziening waarbij sprake is van 24-uurs toezicht. De doelstelling van Beschermd Wonen is om voor mensen met psychische of psychosociale problemen die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving zo veel mogelijk zelfredzaamheid en participatie in de maatschappij te bereiken.
Er is sprake van onderscheid in:
Langdurig zorgafhankelijk (groep 1): De cliënt heeft meerdere diagnoses en ontvangt ondersteuning gericht op herstel en stabiliteit. Deze inzet is gericht op ondersteuning bij het herstel, zodat er meer stabiliteit ontstaat. Het is de vraag of de cliënt op termijn kan uitstromen. Mogelijk is het bieden van stabiliteit het maximaal haalbare. Inzet van bouwsteen Woonzorg herstel (24 uur zorg en toezicht aanwezig), of bouwsteen Groepswonen herstel (24 uur zorg en toezicht aanwezig).
Ontwikkelgericht (groep 2): De cliënt ontvangt begeleiding in het kader van herstel en uitstroom binnen 1 tot 3 jaar. De begeleiding is gericht op de ontwikkeling van de zelfredzaamheid en participatie op alle levensdomeinen. Er wordt gewerkt aan uitstroom, maar de inzet om het herstel van de cliënt te bewerkstelligen, vraagt nog de meeste aandacht. Inzet van bouwsteen Woonzorg herstel (24 uur zorg en toezicht aanwezig), of bouwsteen Groepswonen herstel (24 uur zorg en toezicht aanwezig).
Uitstroomgericht (groep 3): De cliënt is naar verwachting in staat om binnen een jaar zelfstandig te gaan wonen. De ondersteuning is vooral gericht op het zich eigen maken van de vaardigheden die daarvoor nodig zijn. De begeleiding richt zich ook op het vinden van passende woonruimte. Inzet van bouwsteen Woonzorg uitstroom (24 uur zorg en toezicht nabij), of bouwsteen Groepswonen uitstroom (24 uur zorg en toezicht nabij).
Het college stelt aan de hand van onderstaande criteria vast of de cliënt tot de doelgroep behoort:
De problemen die de cliënt ondervindt in het zelfstandig handhaven in de samenleving zijn niet op te lossen op eigen kracht, bijvoorbeeld met gebruikelijke hulp, mantelzorg, hulp van andere personen uit het sociale netwerk, gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of voorliggende voorzieningen, (para)medische zorg en/of door extramurale begeleiding.
Naast hetgeen in artikel 15, lid 2 van de verordening is geregeld, kan het college een individuele maatwerkvoorziening Beschermd Wonen tevens weigeren of intrekken indien:
Aansluiting Wmo, Jeugd en Participatiewet Beschermd Wonen
De specifieke regelgeving voor jongeren ten aanzien van huurtoeslag en bijstand in het kader van de Participatiewet sluiten onvoldoende op elkaar aan. Dit is een weeffout in ons sociale systeem. Het gevolg hiervan is dat jongeren onterecht worden opgenomen in de Maatschappelijke Opvang of Beschermd Wonen terwijl er eerder sprake is van een huisvestings- of inkomensprobleem dan van een ondersteuningsvraag.
Samen met aanbieders zal de toegang nader vorm en inhoud geven aan de indicaties voor jongeren 18+. Het moet helder zijn voor welke jongeren de Maatschappelijke Opvang en Beschermd Wonen wél of niet de geëigende voorziening is en welke jongeren in staat zijn om uit te stromen naar zelfstandig wonen met begeleiding mits de financiële randvoorwaarden op orde zijn.
Belemmeringen voor de uitstroom van jongeren tot 23 jaar, zoals het ontbreken van betaalbare woonmogelijkheden en/of (voldoende) inkomen van de jongeren worden voortvarend aangepakt. Bijvoorbeeld doordat de lokale gemeente financieel bijspringt om het zelfstandig wonen mogelijk te maken. De toegang kan bijvoorbeeld besluiten om binnen de lokale Wmo de huur voor een jongere voor bepaalde tijd te betalen als daarmee een onnodig verblijf in Beschermd Wonen wordt voorkomen.
Voor burgers die voor 1 januari 2015 al een indicatie voor een GGZ-C pakket vanuit de AWBZ kregen, geldt dat er sprake is van overgangsrecht. In deze overgangsperiode moet de gemeente in overleg met de cliënt een nieuw ondersteunings-arrangement vaststellen.
Wie op 1 januari 2015 een geldige indicatie op grond van de AWBZ heeft voor een ZZP GGZ-C gaat in eerste instantie over naar Beschermd Wonen in de Wmo. De cliënt behoudt zijn aanspraken op Beschermd Wonen tenminste voor een periode van 5 jaar of indien de lopende indicatie voor een kortere periode geldt, voor de nog resterende duur van die indicatie en uiterlijk tot 1-1-2020. Wij noemen dit de groep: Zelfredzaam (groep 4): De cliënt woont zelfstandig in de wijk en ontvangt ambulante begeleiding, gericht op herstel en/of stabiliteit.
Het kan hierbij gaan om enkele uren begeleiding per week tot en met intensieve begeleiding. Cliënten die gebruik maken van het overgangsrecht op basis van een CIZ-indicatie die is afgegeven vóór 1 januari 2015 en deze extramuraal verzilveren, vallen onder deze groep. Na afloop van het overgangsrecht (per 31 december 2019) of het aflopen van de CIZ-indicatie, zal een groot deel van deze cliënten doorstromen naar ambulante ondersteuning in de lokale Wmo.
Indien een cliënt sinds 1-1-2015 ononderbroken gebruik maakt van een intramurale voorziening van Beschermd Wonen en met instemming van de cliënt wordt een ondersteuningsplan opgesteld waarbij de cliënt zelfstandig gaat wonen, schort het college het overgangsrecht op de indicatie Beschermd Wonen op gedurende een periode van 90 dagen.
Binnen een periode van 90 dagen nadat de cliënt feitelijk de instelling verlaat en zelfstandig is gaan wonen, kan de cliënt kenbaar maken dat hij/zij alsnog terug wil keren naar een intramurale voorziening voor Beschermd Wonen vanwege een terugval. In dat geval loopt het overgangsrecht op de indicatie voor Beschermd Wonen gewoon door.
Voor mensen die gebruikmaken van het PGB geldt dat zij gedurende de periode van één jaar recht houden op dit PGB (uiterlijk tot 1-1-2016) en dat zij vervolgens tot de einddatum van de indicatie of uiterlijk tot 1-1-2020 wél recht houden op hun indicatie.
Binnen de Wmo is ambulante ondersteuning voorliggend op Beschermd Wonen.
Voor cliënten in Beschermd Wonen is dagbesteding in de vorm van een algemene voorziening voorliggend aan dagbesteding in de vorm van een maatwerkvoorziening.
Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Niet van toepassing voor Beschermd Wonen.
Collectieve maatwerkvoorzieningen
Niet van toepassing voor Beschermd Wonen.
Individuele maatwerkvoorzieningen
De beschikbare maatwerkvoorzieningen staan in de actuele productcodelijst weergegeven.
Artikel 16 Spoedzorg, logeer- of crisisopvang Wmo
In artikel 2.2.2 van de Wmo staat dat het college algemene maatregelen treft ter bevordering van mantelzorg en vrijwilligerswerk en ter ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers, die noodzakelijk zijn ter uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 2.1.2, tweede lid. Dit betreft met name logeeropvang.
Artikel 2.3.3. van de Wmo bevat een opdracht aan gemeenten om in spoedeisende gevallen een tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken. Het kan gaan om een breed scala van verzoeken om acute ondersteuning. Het college moet onverwijld beslissen tot het vertrekken van de tijdelijke maatwerkvoorziening, in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.
Om in aanmerking te komen voor een individuele maatwerkvoorziening voor spoedzorg, logeeropvang of crisisopvang worden er een aantal afwegingen gemaakt.
Daarna wordt beoordeeld of er sprake is van gebruikelijke zorg. Hiervan is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht voor de opvang te zorgen. Dit is een persoon die ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders;
Tijdens het gesprek wordt er als eerst afgewogen of er voorliggende voorzieningen zijn waar de inwoner gebruik van kan maken, zoals de wet langdurige zorg (Wlz) en de Zorgverzekeringswet (Zvw). Zo is de Wlz van toepassing bij verblijf met langdurige zorg of bij iemand die al een Wlz indicatie heeft. Of de zorgverzekering bij opvang van ouderen die vanwege medische redenen tijdelijk niet thuis kunnen wonen (eerstelijns verblijf). Voor spoedzaken bij jeugd wordt de spoedeisende zorg van Jeugdbescherming Gelderland ingeschakeld.
Collectieve en individuele maatwerkvoorzieningen
Logeeropvang/Respijtzorg/deeltijdverblijf
Dit betreft tijdelijke opvang zodat de mantelzorger ontlast wordt, bijvoorbeeld door overbelasting of omdat de mantelzorger zelf tijdelijk wordt opgenomen. Daarnaast kan logeeropvang iemand met een beperking voorbereiden op meer zelfstandigheid en zelfredzaamheid of voorbereiden op wonen in een instelling. Er is bij de opvang geen geneeskundige of verpleegkundige zorg nodig (dan is het namelijk zorgverzekering of WLZ). Er geldt een eigen bijdrage voor deze opvang.
Dit is (volgens raamovereenkomst maatwerkvoorzieningen Wmo) niet uitstelbare hulp bij ondersteuning als gevolg van:
welke ertoe leiden dat de persoon in kwestie cq de van zijn wooneenheid deel uitmakende personen, fysieke en/of mentaal niet in staat is te achten op afdoende wijze te voorzien in:
en daarom op zo kort mogelijke termijn – uiterlijk binnen 24 uur – moet worden voorzien in adequate ondersteuning. Duur van de spoedopvang is maximaal 8 weken en tijdens de opname zet de huisarts de behandeling voort (dit valt nl. onder de Zvw). De cliënt ontvangt ondersteuning bij de persoonlijke verzorging van de instelling en regelt zelf de medicatie via de eigen apotheek. De cliënt betaalt een inkomensafhankelijke eigen bijdrage voor de spoedopvang aan het CAK en de instelling informeert de cliënt hierover.
Crisisopvang via de Wmo betreft “niet uitstelbare hulp bij ondersteuning” ten gevolge van:
welke ertoe leiden dat de persoon in kwestie c.q. de van zijn wooneenheid deel uitmakende personen, fysiek en/of mentaal niet in staat is te achten op afdoende wijze te voorzien in:
en daarom op zo kort mogelijke termijn – uiterlijk binnen 24 uur - moet worden voorzien in adequate opvang. Deze opvang houdt in het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies.
De concrete werkafspraken worden nader uitgewerkt in de werkinstructies.
Middels bovengenoemde maatwerkvoorziening Logeeropvang/respijtzorg en deeltijdopvang worden mantelzorgers ontlast.
Artikel 17 Wijziging en handhaving
Nieuwe feiten en omstandigheden die leiden tot een herziening of het herroepen of intrekken van een individuele maatwerkvoorziening in natura en/of pgb, moeten door de cliënt worden gemeld. Zie hiervoor tevens artikel 6 van de verordening.
Wanneer nieuwe afspraken met het college leiden tot aanpassing van de zorgovereenkomst van de informele hulp, en deze door de nieuwe gemeentelijke pgb-regels er qua inkomen op achteruitgaat, kan afhankelijk van de situatie en de omvang van de inkomensdaling een overgangsperiode van minimaal 1 maand en maximaal een half jaar worden geboden.
Bijlage 1: Richtlijnen Gebruikelijke Hulp
Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen verwacht mag worden van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Het gaat veelal om mensen die ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt.
Kortdurende en langdurige situaties
Bij gebruikelijke hulp wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties. Bij kortdurend situaties is er uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt, dat een individuele maatwerkvoorziening daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden. Er is sprake van een langdurige situatie als het gaat om chronische situaties waarbij naar verwachting de hulp langer dan drie maanden nodig zal zijn.
Algemeen aanvaarde maatstaven:
Bij de cliënt met een complexe hulpvraag kan het noodzakelijk zijn dat deze door twee hulpverleners geleverd wordt. Is er sprake van gebruikelijke hulp, dan wordt dit toegepast op de te leveren hulp door de eerste persoon. Voor de door de tweede persoon te leveren hulp wordt de (gemiddelde) tijd volledig toegekend.
Voor de aanwezigheid van een tweede hulpverlener ter ondersteuning van bijvoorbeeld een fysiotherapeut is de cliënt niet aangewezen op ondersteuning vanuit de Wmo of Jeugdwet, de verantwoordelijkheid voor de adequate hulpverlening ligt bij de therapeut zelf.
Algemeen beoordelingskader bij kinderen
Het onderzoek door het CJG naar de aanspraak op een individuele maatwerkvoorziening op grond van de Jeugdwet in relatie tot gebruikelijke hulp van ouders aan kinderen richt zich allereerst op het bepalen van de stoornissen en beperkingen die voortkomen uit een aandoening. Vervolgens wordt beoordeeld:
Om vast te stellen op welke hulp het kind is aangewezen, wordt door het CJG beoordeeld welke hulp op het gebied van persoonlijke verzorging en hulpverlening uitgaat boven de hulp die een kind van dezelfde leeftijd zonder beperkingen redelijkerwijs nodig heeft. Bij die beoordeling worden de leeftijd van het kind, de aard van de zorghandelingen, de frequentie van deze zorghandelingen en de omvang van de daarmee gemoeide tijd betrokken. Deze thema’s worden hieronder uitgelegd. Ook wordt beoordeeld of sprake is van een of meer uitzonderingen die van invloed kunnen zijn bij het bepalen van de gebruikelijke hulp van ouders aan kinderen. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met die situaties waarbij ouders voortdurend in de nabijheid moeten zijn om onplanbare hulp en toezicht te leveren vanwege de (chronische) aandoening, stoornissen en beperkingen van het kind.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met verschillen die tussen kinderen in dezelfde leeftijdscategorie bestaan. Bij de beoordeling van wat tot gebruikelijke hulp van ouders voor hun kinderen behoort, past daarom een zekere marge. Ook bij gezonde kinderen van dezelfde leeftijd kan de hulp die het ene kind nodig heeft meer of minder zijn dan de hulp die een ander kind nodig heeft. Het ene kind is nu eenmaal gemakkelijker of sneller zelfstandig dan het andere kind.
Voorbeeld: Veel kinderen van 4 jaar zijn overdag zindelijk en gaan zelf naar het toilet, maar het is niet ongewoon dat een kind van deze leeftijd hier stimulans, hulp of toezicht bij nodig heeft.
B. Aard van de zorghandelingen
Gebruikelijke hulp bij kinderen kan handelingen omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomen. Het gaat dan om handelingen die een gebruikelijke hulphandeling vervangen, zoals het geven van sondevoeding in plaats van eten. Of om handelingen die in samenhang met reguliere zorgmomenten kunnen worden geboden, zoals het geven van medicijnen. Voorbeelden van handelingen die gebruikelijke hulphandelingen vervangen kunnen zijn: het legen van een katheterzakje in plaats van verschonen; bij een kind met een verstandelijke beperking oefenen met het gebruik van pictogrammen in plaats van oefenen met topografie.
C. Frequentie en patroon van de zorghandelingen
Zorghandelingen die meelopen in het normale patroon van dagelijkse hulp aan een kind, zoals drie keer eten per dag, kunnen als gebruikelijke hulp worden aangemerkt. Voorbeeld: Als een kind bij het ontbijt en het naar bed gaan medicatie aangereikt moet krijgen, loopt dit mee in de het normale patroon van dagelijkse hulp aan een kind en wordt dit als gebruikelijke hulp aangemerkt. Hetzelfde geldt voor het aanreiken van spullen of speelgoed na afloop van de maaltijd of na een drinkmoment, bij kinderen met een lichamelijke beperking. Een voorbeeld van zorghandelingen die niet meelopen in het normale patroon van dagelijkse hulp van ouders aan een kind, is het meerdere malen per nacht bieden van hulp van ouders aan een ouder kind. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met die zorgsituaties waarbij ouders voortdurend in de nabijheid moeten zijn om onplanbare hulp en toezicht te leveren vanwege de (chronische) aandoening, stoornissen en beperkingen van het kind.
D. Omvang van de met de zorghandelingen gemoeide tijd
De omvang van de tijd die met de zorghandelingen is gemoeid, kan meebrengen dat niet langer van gebruikelijke hulp sprake is. Voorbeeld: alle kinderen hebben tot een bepaalde leeftijd hulp nodig bij wassen en kleden, maar als deze handelingen veel meer tijd kosten vanwege bijvoorbeeld spasticiteit, wordt deze extra tijd niet als gebruikelijke hulp gezien.
De hiervoor genoemde criteria moeten telkens in samenhang en gelet op de omstandigheden van het kind worden beoordeeld. Een concrete uitwerking: het geven van medicatie (aard) bij een kind van 9 jaar (leeftijd) is gebruikelijke hulp. Als de medicatie elke nacht (meerdere malen) moet worden toegediend, loopt dit niet mee in het dagelijkse patroon en moet beoordeeld worden of ouders hierdoor zodanig belast worden dat het niet meer redelijk is dit als gebruikelijke hulp te beschouwen.
Bij de beoordeling wordt gebruik gemaakt van de richtlijnen die zijn opgenomen in deze bijlage.
Het uitgangspunt van gebruikelijke hulp is dat dit de hulp betreft die ouders volgens heersende maatschappelijke opvattingen moeten bieden aan kinderen zonder beperkingen, rekening houdend met verschillen die bij kinderen in dezelfde leeftijdscategorie bestaan.
Beoordelingskader bij een schoon huis
Als duidelijk is welke activiteiten die onder de Huishoudelijke Hulp vallen, niet door de aanvrager uitgevoerd kunnen worden, wordt gekeken of er huisgenoten zijn die deze taken kunnen overnemen. Van huisgenoten wordt verwacht dat zij primair verantwoordelijk zijn voor het uitvoeren van de huishoudelijke taken ongeacht of de huisgenoot een baan heeft, een studie volgt of het vanuit cultureel oogpunt niet bij zijn of haar taken vindt horen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten kunnen de niet-uitstelbare taken overgenomen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het overigens veelal om uitstelbare taken.
Huisgenoten kunnen ook huurders zijn, met uitzondering van eerste en tweedegraads familieleden. Van huurders wordt verwacht dat zij zorg dragen voor het schoonhouden van de gemeenschappelijke ruimtes. Van huisgenoten jonger dan 23 jaar is een leeftijdsgebonden verwachting welke huishoudelijke taken zij kunnen uitvoeren:
Van kinderen tot 5 jaar wordt geen bijdrage in het huishouden verwacht.
Van kinderen van 5 tot 13 jaar wordt verwacht dat zij naar hun eigen mogelijkheden betrokken worden bij lichte huishoudelijke taken zoals opruimen, tafel dekken/opruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien.
Van kinderen van 13 tot 18 jaar wordt verwacht dat zij, naast de activiteiten die benoemd zijn voor kinderen van 5 tot 13 jaar, hun eigen kamer op orde kunnen houden (rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen).
Van een 18 tot 23 jarige wordt verwacht dat hij of zij een éénpersoonshuishouden kan voeren. De huishoudelijke taken van een éénpersoonshuishouden zijn: schoonhouden van de sanitaire ruimte, keuken en een kamer, de was doen, boodschappen doen, maaltijd verzorgen, afwassen en opruimen, eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden
Beoordelingskader bij persoonlijke Verzorging
Van partners wordt in kortdurende situatie verwacht dat zij elkaar alle persoonlijke verzorging bieden. De zorgplicht van partners onderling betreft persoonlijke, lichaamsgebonden zorg in de vorm van assistentie en overname bij de algemeen dagelijkse levensverrichtingen, maar ook aandacht en begeleiding bij een aandoening. Bijvoorbeeld als de partner een been breekt. Cliëntsoevereiniteit behoort bij partners onderling niet tot de categorie uitzonderingen en is daarom hier niet van toepassing, ook niet vanwege geloofsovertuiging, culturele achtergrond of binnen een gezinssituatie waarin partners ruzie hebben.
Partners onderling, in langdurige situaties
Als vanaf de start van de zorgsituatie duidelijk is dat deze een langdurig karakter heeft, is er geen sprake van gebruikelijke hulp. Er hoeft dan niet eerst drie maanden ‘gebruikelijke hulp’ door partners geleverd te worden, alvorens een individuele maatwerkvoorziening kan worden toegekend.
Volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling
Persoonlijke verzorging door volwassen inwonende kinderen en andere volwassen huisgenoten, anders dan partners onderling, is geen gebruikelijke hulp.
Ouders aan kinderen, in kortdurende situaties
Alle persoonlijke verzorging door de ouder aan het kind is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt, dat een Individuele voorziening op grond van de Jeugdwet daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden. Voorbeeld: het (extra) verschonen bij buikgriep.
Ouders aan kinderen, in langdurige situaties
Een kind is aangewezen op een individuele maatwerkvoorziening op grond van de Jeugdwet als het gaat om een chronische situatie, waarbij de gebruikelijke hulp in vergelijking tot kinderen zonder een chronische hulpvraag van dezelfde leeftijdscategorie volgens de in de bijlage opgenomen richtlijn wordt overschreden. Gebruikelijke hulp bij kinderen kan ook handelingen omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomen. Het gaat dan om handelingen die een gebruikelijke hulphandeling vervangen, zoals het geven van sondevoeding in plaats van eten, of om handelingen die in samenhang met reguliere zorgmomenten kunnen worden geboden zoals het geven van medicijnen.
Voorbeeld: het toedienen van eten en drinken door een ouder aan een kind van 2 jaar is gebruikelijke hulp, ook als het om sondevoeding gaat. Als het voeden van dit kind via de sonde meer tijd kost, of vaker moet gebeuren dan de normale dagelijkse eet- en drinkmomenten, kan er een aanspraak op een individuele voorziening zijn. Als een kind een handeling zelf kan uitvoeren, is er op grond van het begrip ‘redelijkerwijs’ geen aanspraak op een individuele voorziening, zoals het legen of wisselen van een katheterzakje.
Het aanleren van handelingen op het gebied van persoonlijke verzorging aan derden (familie, vrienden) is gebruikelijke hulp. Als anderen dan de gebruikelijke hulpverlener de handelingen uitvoeren als de gebruikelijke hulpverlener niet aanwezig is, wordt van de gebruikelijke hulpverlener verwacht dat hij die handelingen zelf aan de desbetreffende persoon aanleert.
Persoonlijke verzorging tijdens kinderopvang
De opvang/zorg die instanties voor kinderopvang plegen te bieden is gebruikelijke hulp. Alleen voor de hulp die aanvullend nodig is aan de opvang/zorg, zoals instanties voor kinderopvang die plegen te bieden, is er aanspraak op een individuele maatwerkvoorziening op grond van de Jeugdwet. De niet-uitstelbare persoonlijke verzorging en verpleging kan tijdens kinderopvang geïndiceerd worden.
Voorbeeld: een baby krijgt bij de kinderopvang drie keer per dag een flesje. Voor een baby valt het geven van een flesje onder normale dagelijkse zorg, zoals kinderopvang die biedt, dat is dus geen hulpverlening die onder de Jeugdwet valt. Nu kost het bij deze baby, vanwege ernstige slikproblemen, extra tijd om dat flesje te geven. Voor het geven van een flesje staat gemiddeld 20 minuten per keer en bij deze baby kost het 35 minuten per keer. De minuten meer tijd komen voort uit aandoening gerelateerde stoornissen en beperkingen. De extra tijd die het kost om het flesje te geven, valt wel onder de Jeugdwet, dus: drie keer 15 minuten = 45 minuten per dag dat het kind gebruik maakt van de kinderopvang. Wanneer de baby geen flesje zou krijgen maar sondevoeding, dan is de volledige tijd voor het toedienen van de sondevoeding tijdens de kinderopvang hulpverlening die valt onder de Jeugdwet. Het geven van sondevoeding valt niet onder hulp zoals instanties voor kinderopvang die bieden. Om deze reden kan het geven van sondevoeding gedurende de kinderopvang volledig worden toegekend.
Persoonlijke verzorging tijdens onderwijs
De school biedt gangbare en normale dagelijkse hulp, zoals het strikken van veters, het aantrekken van een jas en hulp bij toiletgang bij kleuters. Voor deze gangbare en normale dagelijkse hulp kan geen individuele maatwerkvoorziening worden ingezet.
Gedurende de tijd dat een kind de school bezoekt, is er voor de niet-uitstelbare hulp geen verplichting voor de ouders om deze gebruikelijke hulp op school te leveren. Deze hulp kan dus worden toegekend. De onderwijsregelgeving is voorliggend op een individuele maatwerkvoorziening vanuit de Jeugdwet tijdens schooltijd.
Beoordelingskader bij Begeleiding
Partners onderling, ouders en volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling
Alle begeleiding van de cliënt door de partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen
huisgenoot is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie.
Als het gaat om een chronische situatie is de begeleiding van een volwassen cliënt gebruikelijke hulp
wanneer die begeleiding naar algemeen aanvaarde maatstaven door partner, ouder, inwonend kind en/of andere huisgenoot in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden.
Het gaat hierbij in ieder geval om de volgende vormen van begeleiding aan een cliënt:
Het bieden van hulp bij of het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van de administratie, regie voeren over het huishouden of het uitvoeren van huishoudelijke (schoonmaak)taken zoals schoonmaak. Dit kan worden overgenomen door een niet-beperkte huisgenoot wanneer die taak altijd door de nu beperkte cliënt werd uitgevoerd.
Ouders aan kinderen, in kortdurende situaties
Alle begeleiding door de ouder aan het kind is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt, dat een individuele maatwerkvoorziening daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.
Ouders aan kinderen, in langdurige situaties Een kind is aangewezen op een individuele maatwerkvoorziening als het gaat om een chronische situatie, waarbij de gebruikelijke hulp in vergelijking tot een gezond kind c.q. een kind zonder beperkingen van dezelfde leeftijdscategorie volgens de in de bijlage opgenomen richtlijn wordt overschreden.
Het leren omgaan van derden (familie/vrienden) met de cliënt is gebruikelijke hulp.
1. Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke hulp ten behoeve van cliënt uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren wordt van hen geen bijdrage verwacht.
2. Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot overbelast is of dreigt te raken wordt van hem of haar geen gebruikelijke hulp verwacht, totdat deze dreigende overbelasting is opgeheven. Daarbij geldt het volgende:
a. Wanneer voor de partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen, dienen deze eigen mogelijkheden hiertoe te worden aangewend. Als er sprake is van (dreigende) overbelasting vanwege het zelf leveren van hulpverlening of een andere individuele maatwerkvoorziening, dient men die overbelasting op te heffen door deze hulp door (andere) hulpverleners uit te laten voeren/in te kopen.
b. Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke begeleiding, wel of niet in combinatie met een fulltime werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke hulp voor op die maatschappelijke activiteiten.
3. Voor zover de cliënt zich in de terminale levensfase bevindt, wordt geen bijdrage vereist van een partner, ouder, kind en/of andere huisgenoot.
Ouderlijk toezicht aan kinderen is gebruikelijke hulp. Kinderen (met of zonder ziekte of handicap) hebben ouderlijk toezicht nodig. Dit toezicht wordt anders van aard naarmate een kind ouder wordt en zich ontwikkelt.
Bij een cognitief beperkt kind met gedragsproblemen kan het zijn, dat er meer dan gebruikelijk correctie en aansturing van gedrag en vaak ook meer aandacht voor vaste structuur nodig is.
Begeleiding naar ziekenhuis: als een kind vanwege bijvoorbeeld nierdialyse meerdere keren per week naar het ziekenhuis moet, is het gebruikelijk dat een ouder meegaat. Hiervoor is geen individuele maatwerkvoorziening mogelijk. Deze uren worden wel meegewogen in de weging van de (over)belasting van ouders voor de zorg van hun kind vanwege de aandoening.
Begeleiding naar zwemles: hiervoor is geen individuele maatwerkvoorziening mogelijk. Het is gebruikelijk dat ouders met hun kind meegaan naar zwemles.
Begeleiding tijdens kinderopvang
Wanneer ouders werken, zijn/blijven zij verantwoordelijk voor de opvang/verzorging van hun kinderen. De begeleiding die buiten dit werk/onderwijs om als gebruikelijke hulp wordt beschouwd, kan gedurende de tijd dat de ouders werken/onderwijs volgen niet worden toegekend.
Beoordelingskader bij Beschermende woonomgeving en kinderen
Het door de ouders aan het kind bieden van een beschermende woonomgeving moet afhankelijk van de levensfase van het kind als gebruikelijke hulp worden aangemerkt, ook als er sprake is van een kind met een ziekte, aandoening of beperking. In de bijlage bij dit onderdeel zijn per levensfase richtlijnen ten aanzien van de Gebruikelijke hulp van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel opgenomen.
Daarnaast kan er in deze situaties bij kinderen met een aandoening, stoornis of beperking aanspraak zijn op verblijf op grond van de Wet Langdurige zorg als de zorg noodzakelijkerwijs gepaard gaat met een therapeutisch leefklimaat en/of permanent toezicht.
Het bieden van een beschermende woonomgeving waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden, is gebruikelijk tot een leeftijd van 18 jaar. Dit betekent dat kinderen (tot 18 jaar) alleen in aanmerking komen voor Verblijf als er een noodzaak is voor een therapeutisch leefklimaat en/of permanent toezicht.
Algemene richtlijn bij (dreigende) overbelasting van partner, ouder, volwassen kind en/of andere huisgenoten
De zorg voor een ziek kind of een zieke partner, kan zo zwaar worden dat van overbelasting sprake is. Soms blijkt een individuele maatwerkvoorziening niet voldoende te zijn. In zulke gevallen kan de gebruikelijke hulp opnieuw beoordeeld worden en zo nodig leiden tot een gewijzigd besluit. Voor het bieden van een beschermende woonomgeving blijven ouders, ook bij overbelasting, zelf verantwoordelijk.
Aan het indiceren van gebruikelijke hulp gaat het beoordelen van de overbelasting vooraf. Overbelasting wijst op een verstoring van het evenwicht tussen draagkracht en draaglast waardoor fysieke en/of psychische klachten ontstaan. Tekort schieten van het ‘coping mechanisme’ kan er de oorzaak van zijn; emotionele labiliteit en slapeloosheid het gevolg. Naast de aard en ernst van de overbelasting wordt ook onderzocht of deze komt, doordat er iets met de gebruikelijke hulpverlener zelf aan de hand is (draagkracht vermindering) en/of dat deze gevolg is van de ernst van de ziekte van het kind of de partner (draaglast verhoging).
De vraag is of in individuele situaties van een uitzondering sprake is op grond waarvan toch gebruikelijke hulptaken moeten worden overgenomen. Eén van de redenen daarvoor kan zijn dat degenen van wie wordt verwacht dat zij taken overnemen, overbelast zijn (geraakt) en niet meer in staat zijn de gebruikelijke hulp te leveren. Steeds moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de huisarts over de ouder, partner of huisgenoot helpen om een oordeel te vormen.
Soms is het duidelijk dat de ouder, partner of huisgenoot overbelast is, maar soms ook niet. Er bestaat niet één, simpel af te nemen test, die hierover direct uitsluitsel geeft. Wel gebruiken behandelaars en hulpverleners vragenlijsten waarmee overbelasting (mede) onderbouwd kan worden. Niet alleen de omvang van de planbare zorgtaken, maar ook de mate van de noodzaak tot het continu aanwezig zijn om onplanbare hulp te leveren is van invloed op de belastbaarheid van de gebruikelijke hulpverlener. Met andere woorden: het uitvoeren van enkele zorgtaken op vooraf afgesproken momenten is vaak minder belastend dan het uitvoeren van dezelfde zorgtaken, waarbij continue aanwezigheid en alertheid van de gebruikelijke hulpverlener noodzakelijk is. Klachten en symptomen die bij een aanpassingsstoornis optreden, kunnen op overbelasting wijzen zonder dat van een stoornis in psychiatrische zin sprake hoeft te zijn. Het gaat om klachten en symptomen zoals:
Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de zorg die iemand (aan partner of kind) biedt. Bij overbelasting door een dienstverband van te veel uren of als gevolg van spanningen op het werk, zal de oplossing in de eerste plaats gezocht moeten worden in minder uren gaan werken of aanpak van de spanningen op het werk.
Steeds zal daarom in het besluit worden aangegeven dat, wanneer de overbelasting bijvoorbeeld door het herinrichten van het huiselijk leven en/of werk kan worden teruggedrongen, dit dan ook van een ouder, partner of huisgenoot wordt verwacht. Wanneer de geldigheidsduur van het besluit verlopen is en een nieuwe aanvraag wordt gedaan, wordt gekeken of en welke inspanningen zijn gedaan om de overbelasting terug te dringen.
De volgende richtlijnen kunnen gebruikt worden ten aanzien van gebruikelijke hulp van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel in verschillende levensfasen van het kind in relatie tot individuele maatwerkvoorzieningen op grond van Wmo en Jeugdwet:
Bijlage 2: Zelfredzaamheidsmatrix
Met deze matrix wordt de situatie van de cliënt op verschillende levensdomeinen beoordeeld.
Score 5: volledig zelfredzaam,
Score 4: voldoende zelfredzaam,
Score 1: acute problematiek (crisis).
Een minimale score van 2 op het gebied van Geestelijke gezondheid is leidend. Score 1, acute problematiek, komt daarom ook niet voor in bovenstaande tabel. Score 1 bij geestelijke gezondheid is een acute fase, waarbij intramurale behandeling in een instelling nodig is. Score 1 in de andere levensdomeinen is ook een contra-indicatie voor Beschermd Wonen. Score 1 impliceert acute problematiek en deze heeft prioriteit. De crisis moet eerst voorbij zijn. Er moet enige stabiliteit op alle levensdomeinen zijn, pas dan is Beschermd Wonen passend.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2018-37830.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.