Beleidsregel Wet aanpak woonoverlast gemeente Harlingen

November 2017

 

Hoofdstuk 1  

Inleiding

Gemeentewet artikel 151d

Woonoverlast komt overal in het land voor en is een hardnekkig maatschappelijk probleem.

Per 1 juli 2017 is de ‘Wet aanpak woonoverlast’ in werking getreden. Er is een nieuw artikel in de Gemeentewet ingevoerd (151d). Dit artikel bepaalt dat de gemeenteraad aan de burgemeester de discretionaire* bevoegdheid kan geven tot het toepassen van bestuursdwang in de vorm van een gedragsaanwijzing. Dit is een extra mogelijkheid om ernstige woonoverlast effectief aan te pakken. De gemeenteraad van Harlingen heeft daaraan uitvoering gegeven door het opnemen van een nieuw artikel in de Algemene plaatselijke verordening Harlingen 2015 (APV).

 

De term ‘ernstige woonoverlast’ wordt niet nader gedefinieerd en blijft dus een vaag begrip. Het aanpakken van ernstige overlast blijft altijd maatwerk dat zo goed mogelijk aansluit bij de kenmerken en omstandigheden van het geval.

 

In deze beleidsmaatregel beschrijven we in hoofdlijnen onder welke voorwaarden de burgemeester gebruik zal maken van het opleggen van de bestuursrechtelijke herstelsanctie van de gedragsaanwijzing van artikel 151d Gemeentewet. De bevoegdheid van de burgemeester tot het geven van een gedragsaanwijzing is echter niet eerder aan de orde dan dat de geconstateerde ‘ernstige en herhaaldelijke woonoverlast’ niet op een andere geschikte wijze kan worden bestreden (artikel 151d, tweede lid, Gemeentewet).

Juridisch kader

Artikel 151d Gemeentewet luidt als volgt:

  • 1.

    De raad kan bij verordening bepalen dat degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen (BRP) is ingeschreven, er zorg voor draagt dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2.

    De in artikel 125 (Gemeentewet), eerste lid, bedoelde bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het in het eerste lid bedoelde voorschrift wordt uitgeoefend door de burgemeester. De burgemeester oefent de bevoegdheid uit met inachtneming van hetgeen daaromtrent door de raad in de verordening is bepaald en slechts indien de ernstige en herhaaldelijke hinder redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan.

  • 3.

    Onverminderd de laatste volzin van het tweede lid kan de last, bedoeld in de eerste volzin van dat lid, een verbod inhouden om aanwezig te zijn in of bij de woning of op of bij het erf. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen. De artikelen 2, tweede lid, en vierde lid, aanhef en onder a en b, 5, 6, 8, eerste lid, aanhef en onder a en b, 9 en 13 van de Wet tijdelijk huisverbod zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de burgemeester bij ernstige vrees voor verdere overtreding de looptijd van het verbod kan verlengen tot ten hoogste vier weken.

De gemeenteraad heeft op 13 september 2017 besloten om de in artikel 151d, eerste lid, Gemeentewet bevoegdheid aan de burgemeester te geven. Het nieuw ingevoerde artikel 2.79 van de APV van de gemeente Harlingen luidt als volgt:

  • 1.

    Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.

  • 3.

    De last kan in ieder geval worden opgelegd bij ernstige en herhaaldelijke:

    • a.

      geluid- of geurhinder;

    • b.

      hinder van dieren;

    • c.

      hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

    • d.

      overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

    • e.

      intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

Beweegreden en doel van de beleidsregel

Conform de in artikel 2.79 tweede lid van de APV opgenomen verplichting worden beleidsregels vastgesteld. Daarmee wordt aan de beleidsregelplicht voldaan.

De beleidsregels scheppen voor burgers meer duidelijkheid over de in de APV opgenomen zorgplicht. Burgers zijn daardoor (beter) in staat hun gedrag daarop af te stemmen.

Ook wordt beschreven in welke gevallen en onder welke voorwaarden de burgemeester toepassing kan geven aan de discretionaire bevoegdheid tot het geven van een gedragsaanwijzing. De bevoegdheid geldt voor alle woningen in de gemeente, dus ook voor de corporatiewoningen. De bevoegdheid biedt meer mogelijkheden om op te treden tegen particuliere huiseigenaren/bewoners die overlast veroorzaken. Die groep veroorzakers is nu, zonder gebruik van artikel 151d Gemeentewet, het lastigst aan te pakken.

Doel

  • 1.

    Inzichtelijk maken van aard en reikwijdte van de in de APV opgenomen zorgplicht zodat burgers hierop hun gedrag kunnen afstemmen (voorzienbaarheid);

  • 2.

    Verduidelijken dat gemelde of geconstateerde vormen van ernstige woonoverlast eerst op zorgvuldige wijze in kaart moet worden gebracht (zorgvuldigheid);

  • 3.

    Duidelijkheid bieden over acties en maatregelen die een burger kan verwachten bij overtreden van zijn zorgplicht met betrekking tot het voorkomen van ernstige woonoverlast. Het onderscheid tussen een huurwoning en een koopwoning kan van invloed zijn op de keuze voor een bepaalde aanpak, maatregel of gedragsaanwijzing.

  • 4.

    Inzichtelijk maken dat ernstige woonoverlast wordt bestreden om een einde te maken aan ernstige woonoverlast. Dit gebeurt met op per individueel geval toegesneden specifieke maatregelen of met het geven van een gedragsaanwijzing. Waarbij die aanwijzing qua aard en intensiteit zo goed mogelijk aansluit bij de aard en de ernst van de overtreding van de zorgplicht (proportionaliteit en subsidiariteit).

Begrippen en afbakening

Het instrument van de gedragsaanwijzing van artikel 2.79 APV komt pas in beeld indien andere reguliere bevoegdheden geen oplossing bieden. De aard van de ‘ernstige en herhaaldelijke overlast’ bepaalt welke bestuurlijke bevoegdheid kan worden aangewend:

  • Bij drugsoverlast kan een beroep worden gedaan op artikel 13b Opiumwet,

  • Bij bouwkundige gebreken komt de Woningwet in beeld,

  • Bij verstoring van de openbare orde (of dreigende ernstige verstoring) rond de woning kan ook artikel 17a Gemeentewet worden overwogen.

“Andere geschikte wijze” (artikel 151d, tweede lid, Gemeentewet)

De burgemeester zal pas een gedragsaanwijzing opleggen als de ernstige hinder niet op een andere geschikte manier kan worden tegengegaan. De burgemeester gaat pas over tot het opleggen van een gedragsaanwijzing als minder ingrijpende middelen geen oplossing bieden. De burgemeester heeft beleidsvrijheid in de afweging daarover. Voorbeelden van andere manier om overlast tegen te gaan zijn het geven van een waarschuwing en het inzetten van mediation of buurtbemiddeling. Ook kan het slachtoffer zelf of de verhuurder van de woning van de overlastgever een civiele procedure aanspannen. Pas als de burgemeester van mening is dat er redelijkerwijs geen andere geschikte wijze is om de ernstige hinder tegen te gaan legt hij een last op. Eerdere maatregelen of acties blijken geen of onvoldoende soelaas te bieden.

Het ultimum remedium (de gedragsaanwijzing of last) wordt pas toegepast als er geen minder ingrijpende en passende instrumenten ter beschikking staan of tevergeefs zijn toegepast.

 

“Woning of een bij die woning behorend erf” (2.79, eerste lid, APV)

Hiermee wordt bedoeld een woning, de rest van het betrokken perceel (zoals een tuin) en de gezamenlijke ruimte binnen een wooneenheid (portiek, de parterretrap, de gezamenlijke buitenruimte, enzovoorts).

Ook gedragingen in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf, bijvoorbeeld gedragingen in de tuin van de buren, op het trottoir of op straat ter hoogte van of vlakbij de woning vallen onder de reikwijdte van dit begrip.

 

“Gebruiker van de woning” (2.79, eerste lid, APV)

Degene die de woning feitelijk bewoont. De gebruiker hoeft geen huurrechtelijke of eigendomsrechtelijke relatie tot de woning of het erf te hebben. De gebruiker hoeft ook niet de rechtmatige gebruiker van de woning te zijn. Ook een illegale onderhuurder of een kraker vallen hieronder.

 

“Gedragingen” (2.79, eerste lid, APV)

Hiermee worden gedragingen bedoeld die in of rondom de woning of het erf worden gepleegd. Door de gebruiker van de woning zelf of door bezoekers, gasten of vrienden van de gebruiker, maar ook bijvoorbeeld door diens hond. Het gaat om de woning die, of het erf dat, de overlastgever gebruikt. Ook de gedragingen in de nabije omgeving van de woning (bijvoorbeeld de tuin van de buren) vallen in principe onder deze bepaling. Zo kan een blaffende hond op de straat voor de woning of intimiderend gedrag voor de deur van de woning van de buurman vallen onder “gedragingen in of vanuit de woning of dat erf”. Bij een gedraging een paar blokken of een paar straten verderop is hiervan geen sprake meer.

 

“Zorgplicht” (2.79, eerste lid, APV)

De gemeenteraad heeft bepaald dat degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt er zorg voor dient te dragen dat door gedragingen in of rondom die woning of dat erf geen ernstige hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

 

“Omwonenden” (2.79, eerste lid, APV)

Hierbij gaat het om burgers die woonachtig zijn in de directe nabijheid van de woning of van het bijbehorende erf waaruit de overlast plaatsvindt. Het is ondoenlijk om dat vast te leggen met een maximaal aantal meters van de perceelgrens.

 

“Ernstige hinder” (2.79, eerste lid, APV)

Met ernstige hinder wordt gedoeld op ernstige hinder voor de omwonenden. Onder ernstige hinder in artikel 37 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek wordt verstaan: gedragingen zoals het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen of het onthouden van licht of lucht. Ernstige hinder als bedoeld in artikel 151d van de Gemeentewet kan ook onrechtmatig zijn in de zin van artikel 5:37 van het Burgerlijk Wetboek maar dat is geen vereiste. Het zal moeten gaan om hinder die groter is dan wat in het normale maatschappelijke verkeer tussen buren als gebruikelijk en aanvaardbaar wordt gezien. De hinder kan zich voordoen in vele varianten. Om die reden is het onhandig om de aard van de hinder te omschrijven.

“Herhaaldelijk” betekent bij herhaling en binnen een kort tijdsbestek (hetgeen niet hetzelfde hoeft te zijn als ‘ernstige hinder zonder onderbreking’). De burgemeester zal dus geen bestuursdwang toepassen op basis van één incident.

 

“Last onder bestuursdwang of onder dwangsom” (artikel 2.79, tweede lid, APV)

De burgemeester is alleen dan bevoegd tot het opleggen van een last indien de ernstige hinder redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan. De burgemeester is bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang maar ook om een last onder dwangsom op te leggen. Dit volgt uit artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht. De last kan daarbij de vorm aannemen van een (gedrags)aanwijzing.

De keuze tussen de opties Last onder bestuursdwang of last onder dwangsom hangt af van de specifieke situatie. Beide zijn bestuursrechtelijke dwangmiddelen. Een dwangsom kan verbeurd worden; de kosten van de effectuering van de bestuursdwang worden verhaald. De inzet van een gedragsaanwijzing is een juridisch traject. Degene die een aanwijzing krijgt, kan in bezwaar of beroep gaan. In de regel wordt gekozen voor bestuursdwang als de verwachting is dat een dwangsom niet effectief zal zijn.

 

Er zijn situaties denkbaar waarin de gemeente bestuursrechtelijk kan optreden, terwijl er ook een strafrechtelijke aanpak mogelijk is of reeds is opgestart. Overleg tussen de gemeente enerzijds en politie en Openbaar Ministerie anderzijds moet dan leiden tot een goede onderlinge afstemming. Een dergelijk overleg kan in -lokaal- driehoek verband plaatsvinden.

 

“Aanwijzing” c.q. “gedragsaanwijzing” (artikel 2.79, tweede lid, APV)

De gedragsaanwijzing neemt in juridische zin de vorm aan van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom. In deze last staat dat de overlastgever bepaalde handelingen moet doen of juist moet nalaten zodat de overlast ophoudt. Er kan bijvoorbeeld bepaald worden dat de overlastgever maar een beperkt aantal bezoekers per dag mag ontvangen of na een bepaalde tijd helemaal geen bezoekers meer mag ontvangen. Ook kan bepaald worden dat zijn hond gemuilkorfd moet worden of anderszins voorkomen moet worden dat de hond overlast veroorzaakt. Ook het leefbaar houden van een portiek of het verbieden van het draaien van luide muziek kan een bepaling zijn. De gedragsaanwijzing kan ook een verplichting (gebod) inhouden om psychische of sociale hulp te zoeken of een agressiereductietraining te volgen.

 

Een gedragsaanwijzing is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb.) Titel 5.3 van de Awb (herstelsancties) is van toepassing. Vanwege de bevoegdheidstoedeling om een last onder bestuursdwang op te leggen, is de burgemeester op grond van artikel 5:32 van de Awb ook bevoegd om een last onder dwangsom op te leggen. Indien de last niet wordt uitgevoerd kan de burgemeester de verplichting tot de betaling van een geldsom (de dwangsom) opleggen. Heeft dit onvoldoende effect dan kan de burgemeester door middel van een last onder bestuursdwang door feitelijk handelen de overlast tot een einde brengen, met inachtneming van een begunstigingstermijn.

 

De gedragsaanwijzing geldt als een ‘ultimum remedium’. De vorm van bestuursdwang is uiteraard afhankelijk van de precieze overlast. Er wordt een dwangsom verbeurd indien de betrokken bewoner binnen de termijn niet of niet volledig aan de last voldoet die is opgelegd.

Andere mogelijkheden van bestuursdwang zijn bijvoorbeeld het verwijderen van bezoekers uit de woning, het aanbrengen van geluiddempende vloerbedekking of het in beslag nemen van geluidsapparatuur.

Ook kan vuilnis verwijderd of huisdieren in beslag genomen worden. Het moet voor de betrokkenen wel in zijn/haar vermogen liggen om de hinderlijke gedragingen te beëindigen. Ook moeten de nadelige gevolgen van de last niet onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die met de last gediend worden (art. 3:4, tweede lid van de Awb). De kosten van bestuursdwang kunnen op grond van artikel 5:25 van de Awb verhaald worden op de overlastgever.

De dwangsom bedraagt maximaal € 500,00 en wordt verbeurd per keer dat de hinder wordt veroorzaakt binnen de begunstigingstermijn. Bij recidive (als in de toekomst opnieuw een dwangsom wordt opgelegd) geldt een dwangsom van maximaal € 1.000,00 per keer. Van recidive is sprake bij overlastpleging doorzelfde gebruiker op hetzelfde adres of op een ander adres binnen een periode van 5 jaar, waarbij het dan gaat om een soortgelijke vorm van overlast.

 

Tijdelijk huisverbod (artikel 151d, derde lid, Gemeentewet)

Elk geval is maatwerk. Werkt de gerichte aanpak niet dan kan alsnog worden overgegaan tot sluiting van de woning. Binnen alle mogelijkheden van het geven van een gedragsaanwijzing is het uitvaardigen van zo’n tijdelijk huisverbod een ‘ultimum remedium’.

Uitvoerbaarheid van de last

Het moet wel in het vermogen van de betrokkene liggen om de hinderlijke gedragingen te staken. Ook moet hij/zij in staat zijn om aan de eventueel opgelegde last te kunnen voldoen (algemene beginselen van behoorlijk bestuur).

Het is mogelijk dat overlast veroorzaakt wordt door mensen met psychische problemen, die door hun psychische gesteldheid, hun overlastgevende gedrag niet kunnen staken. In dat geval is er altijd een centrale en zwaarwegende rol weggelegd voor de hulpverleningsinstanties. De gemeente ziet toe op de belangen van de omwonenden. Indien de frequentie en de intensiteit van de overlast, eventueel in combinatie met risico’s voor omwonenden, dusdanig groot zijn dat de veiligheid in het geding is, en er geen andere mogelijkheden meer zijn, kan de burgemeester een gedragsaanwijzing opleggen.

Hoofdstuk 2  

Procedure/stappenplan/procesbeschrijving

1) Melding of signalering

Signalen of meldingen kunnen via diverse kanalen de gemeente bereiken.

  • Omwonenden of anderen melden de overlast bij de gemeente (OOV)

  • De overlast wordt bij het gebiedsteam gemeld

  • De politie ontvangt de meldingen

  • De Bouwvereniging ontvangt de klachten

2) Vaststellen, verificatie en kwalificatie van de woonoverlast

Meldingen worden geverifieerd bij alle betrokken partijen bij de aanpak van woonoverlast in de gemeente Harlingen (politie, gebiedsteam, beleidsmedewerker OOV, De Bouwvereniging).

Het is belangrijk om de precieze aard en omvang van de overlast vast te stellen. In slechts een deel van de meldingen van woonoverlast zal sprake zijn van ‘ernstige en herhaaldelijke woonoverlast’ zoals bedoeld wordt in artikel 2.79, eerste lid, APV.

 

Gaat het om overlast vanuit een huurwoning dan is de regierol weggelegd voor De Bouwvereniging. Verhuurders hebben de mogelijkheid om gebruik te maken van de mogelijkheden die het huurrecht biedt. Zij kunnen in het huurcontract bepalingen opnemen die de huurders ervan weerhouden om overlast te veroorzaken. Als uiterste middel kunnen zij aan de rechter ontbinding van het huurcontract vragen. De Bouwvereniging kan in urgente gevallen, waarin de eigen aanpak te veel tijd zou kosten, een beroep doen op de burgemeester.

3) Dossiervorming

Voordat ingegrepen kan worden bij ‘ernstige woonoverlast’ moet er altijd een dossier worden aangelegd. Het dossier bevat alle klachten, meldingen, concreet omschreven waarnemingen, registraties, (sfeer)rapportages en de contactgegevens van alle betrokkenen (bewoner, omwonenden en partijen en instanties). Ook gespreksverslagen, beoordelingen, evaluaties en adviezen van alle betrokken partijen worden vastgelegd in het dossier.

De bij woonoverlast betrokken partijen (politie, gebiedsteammedewerker, de beleidsmedewerker OOV en de vertegenwoordiger van De Bouwvereniging) overleggen altijd over de ernstige situatie en leggen verslag in het dossier met inachtneming van de toepasselijke regels rondom privacy.

Het dossier en de dossieropbouw vormen een noodzakelijke voorwaarde voor de rechtmatige toepassing van de bestuursdwang.

4) Inventarisatie mogelijke interventies en maatregelen

Een goed hulpmiddel hierbij is de tool ‘beoordeel uw casus’ op de website van het centrum voor criminaliteitsbestrijding en veiligheid (https://www.hetccv-woonoverlast.nl/casus).

Deze tool helpt de juiste interventie te zoeken. Er staan veel verschillende middelen ter beschikking om woonoverlast aan te pakken. Het is van belang die maatregelen te kiezen die goed bij de aard van de overlast passen.

Er geldt dus een voorkeursvolgorde: een volgende interventie is pas aan de orde als de toepassing van andere wettelijke instrumenten niet heeft geholpen of niet mogelijk is en als een minder ingrijpende maatregelen niet tot het gewenste resultaat heeft geleid.

Er wordt opgebouwd van licht naar zwaar:

  • Eerst een goed gesprek (bijvoorbeeld met de verhuurder, wijkagent, gebiedsteam of via buurtbemiddeling)

  • Daarna een schriftelijke ‘officiële waarschuwing’ van de burgemeester (waarin wordt gewezen op de bevoegdheid tot het geven van een gedragsaanwijzing of het opleggen van een last onder bestuursdwang

  • Heeft dit geen resultaat en wordt de overtreding van de zorgplicht niet beëindigd dan wordt de burgemeester hierover geïnformeerd.

  • De burgemeester stuurt een vooraankondiging waarin de last wordt aangezegd. In de vooraankondiging wordt de mogelijkheid geboden een zienswijze in te dienen.

  • De burgemeester kan eventueel besluiten tot het daadwerkelijk opleggen van een gedragsaanwijzing in de vorm van een bestuursrechtelijke herstelsanctie of het daadwerkelijk toepassen van bestuursdwang.

Inzet van maatregelen, het geven van een gedragsaanwijzing

Bij de eerste stappen (het informele en op vrijwillige basis gelegde contact) om de overlast te bestrijden geldt geen bijzondere voorbereidingsprocedure. Ook niet bij het geven van een ‘officiële waarschuwing’.

 

Wanneer de bestuursrechtelijke herstelsanctie van de gedragsaanwijzing wordt aangekondigd wordt de betrokken bewoner (belanghebbende) op grond van artikel 4:8 van de Awb in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze rondom het opleggen van de gedragsaanwijzing kenbaar te maken. Hiervoor wordt een begunstigingstermijn van twee weken aangehouden. In bijzondere gevallen kan daarvan worden afgeweken.

Rekening houdend met die zienswijze besluit de burgemeester al dan niet (of in gewijzigde vorm) de gedragsaanwijzing op te leggen. De betrokken overlastgever krijgt een exacte omschrijving van wat er van hem/haar wordt verwacht en binnen welke termijn. In de gedragsaanwijzing zal gemotiveerd worden welke andere geschikte wijzen reeds zijn ondernomen om de ernstige en herhaaldelijke hinder tegen te gaan. Ook wordt medegedeeld wat de gevolgen zijn bij het niet, niet op tijd of niet helemaal voldoen aan de opgelegde last.

De last is afgestemd op de aard van de overtreding en op de individuele omstandigheden van het geval. Het is belangrijk dat het in het vermogen van de betrokkene ligt om aan de last te kunnen voldoen.

 

Als wordt gekozen voor een gedragsaanwijzing dan neemt deze in principe de juridische vorm van een last onder dwangsom aan.

 

Wanneer spoed geboden is en direct optreden van overheidswege (in de vorm van toepassing van bestuursdwang) nodig is of wanneer vooraf al duidelijk is dat een last onder dwangsom niet voldoende effectief zal zijn, wordt meteen gekozen voor een last onder bestuursdwang.

 

De last kan ook een verbod om aanwezig te zijn in of bij de woning of op of bij het erf voor de duur van tien dagen. Dit verbod zal pas worden uitgevaardigd wanneer er gegronde redenen zijn voor de verwachting dat een gedragsaanwijzing (dwangsom/bestuursdwang) niet binnen de gestelde termijn tot het beoogde resultaat (beëindiging van de hinder) zal leiden. Bij ernstige vrees voor verdere overtreding wordt het verbod verlengd tot maximaal vier weken. Bij het opleggen van een dergelijk verbod is de Wet tijdelijk huisverbod van toepassing.

Het tijdelijk huisverbod (artikel 151, derde lid, Gemeentewet) geldt als ‘ultimum remedium’.

Kostenverhaal

Uitgangspunt bij de toepassing van bestuursdwang is dat de kosten ervan voor rekening van de overtreder van de zorgplicht (2.79, eerste lid, APV) komen.

Toezicht en handhaving

Het toezicht op de naleving van de opgelegde last is belegd bij de politie en de buitengewone opsporingsambtenaren van de gemeente Harlingen. Afspraken hierover worden gemaakt en nader uitgewerkt.

Evaluatie

De beleidsregel en de toepassing ervan worden na een jaar geëvalueerd met betrokken partijen. Indien nodig wordt de beleidsregel aangepast.

Verantwoording burgemeester

Zoals bepaald in artikel 180 Gemeentewet, zal de burgemeester verantwoording afleggen aan de gemeenteraad over het door hem gevoerde bestuur.

Deze beleidsregel treedt -na behoorlijk te zijn bekend gemaakt- in werking. De regel wordt aangehaald als Beleidsregel Wet aanpak woonoverlast gemeente Harlingen.

Naar boven