Art. nr.
|
Huidige tekst
|
Nieuwe tekst
|
1:6
|
Intrekking of wijziging van vergunning, ontheffing of geaccepteerde melding
De vergunning, ontheffing of geaccepteerde melding kan worden ingetrokken of gewijzigd:
- a.
indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;
- b.
indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning of het accepteren van de melding, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning, ontheffing of melding is vereist;
- c.
indien de aan de vergunning, ontheffing of geaccepteerde melding verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;
- d.
indien van de vergunning, ontheffing of geaccepteerde melding geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;
- e
indien de vergunninghouder of melder onvoldoende waarborgen biedt voor een goed verloop van het gebruikmaken van de vergunning, ontheffing of geaccepteerde melding gelet op het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning, ontheffing of melding is vereist.
- f
indien de houder of melder dit verzoekt.
|
Intrekking of wijziging van vergunning, ontheffing of geaccepteerde melding
De vergunning, ontheffing of geaccepteerde melding kan worden ingetrokken of gewijzigd als:
- a.
ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;
- b.
op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing of het accepteren van de melding, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning, ontheffing of melding is vereist;
- c.
de aan de vergunning, ontheffing of geaccepteerde melding verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;
- d.
van de vergunning, ontheffing of geaccepteerde melding geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;
- e.
de vergunninghouder of melder onvoldoende waarborgen biedt voor een goed verloop van het gebruikmaken van de vergunning, ontheffing of geaccepteerde melding gelet op het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning, ontheffing of melding is vereist.
- f.
de houder of melder dit verzoekt.
|
1:7
|
Termijnen
De vergunning, ontheffing of geaccepteerde melding geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning, ontheffing of geaccepteerde melding anders is bepaald of de aard van de vergunning, ontheffing of geaccepteerde melding zich daartegen verzet.
|
Termijnen
- 1.
De vergunning, ontheffing of geaccepteerde melding geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning, ontheffing of geaccepteerde melding anders is bepaald of de aard van de vergunning, ontheffing of geaccepteerde melding zich daartegen verzet.
- 2.
De aard van de vergunning, ontheffing of geaccepteerde melding verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd als het aantal vergunningen, ontheffingen of geaccepteerde meldingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen, ontheffingen of geaccepteerde meldingen overtreft.
|
2:1
|
Samenscholing en ongeregeldheden
- 1.
Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden dan wel enig voorwerp of stof te vervoeren of bij zich te hebben die aanleiding kunnen geven tot ongeregeldheden
- 2.
Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
- 3.
Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.
- 4.
De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.
- 5.
Het bepaalde in de voorgaande leden
geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.
|
Samenscholing en ongeregeldheden
- 1.
Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden dan wel enig voorwerp of stof te vervoeren of bij zich te hebben die aanleiding kunnen geven tot ongeregeldheden.
- 2.
Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
- 3.
Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.
- 4.
De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het derde lid.
- 5.
Dit artikel is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.
|
2:19
|
Handel in openbare inrichtingen
- 1.
In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437 eerste lid Wetboek van Strafrecht.
- 2.
De exploitant van een openbare inrichting laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.
|
Handel binnen openbare inrichtingen
De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.
|
2:20
|
Het college als bevoegd
bestuursorgaan
Indien een openbare inrichting, als bedoeld in artikel 1:1 onder j, geen inrichting is in de zin van artikel 174 Gemeentewet, treedt het college op als bevoegd bestuursorgaan voor de toepassing van artikel 2:14 tot en met 2:19 van deze verordening.
|
Het college als bevoegd
bestuursorgaan
Als een openbare inrichting, als bedoeld in artikel 1:1 onder j, geen inrichting is in de zin van artikel 174 Gemeentewet, treedt het college op als bevoegd bestuursorgaan voor de toepassing van deartikelen 2:14 tot en met 2:19 van deze verordening.
|
2:24
|
Vergunningplicht
- 1.
Het is verboden een inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
- 2.
De burgemeester weigert de vergunning als bedoeld in het eerste lid indien:
- a.
de vestiging of exploitatie van de inrichting in strijd is met het geldende bestemmingsplan en/of leefmilieuverordening;
- b.
de leidinggevende(n) de leeftijd van 21 jaar niet heeft bereikt;
- c.
de leidinggevende(n) in enigerlei opzicht van slecht levensgedrag is;
- d.
de leidinggevende(n) onder curatele staat of is ontzet uit de ouderlijke macht of voogdij;
- e.
de houder binnen vijf jaar voor de aanvraag om een vergunning als bedoeld in het eerste lid een inrichting heeft geëxploiteerd die op grond van verstoring van het woon- en leefsituatie, dan wel op grond van artikel 13b van de Opiumwet, gesloten is geweest.
- 3.
De burgemeester kan de vergunning als bedoeld in het eerste lid weigeren indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de inrichting. Hierbij houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat of wijk, de aard van de inrichting en de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse blootstaat of bloot zal komen te staan.
- 4.
Een vergunning kan voorts worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
- 5.
Voordat toepassing wordt gegeven aan het vierde lid, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.
- 6.
Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
|
Vergunningplicht
- 1.
Het is verboden een inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
- 2.
De burgemeester weigert de vergunning als bedoeld in het eerste lid indien:
- a.
de vestiging of exploitatie van de inrichting in strijd is met het geldende bestemmingsplan;
- b.
de leidinggevende(n) de leeftijd van 21 jaar niet heeft bereikt;
- c.
de leidinggevende(n) in enigerlei opzicht van slecht levensgedrag is;
- d.
de leidinggevende(n) onder curatele staat of is ontzet uit de ouderlijke macht of voogdij;
- e.
de houder binnen vijf jaar voor de aanvraag om een vergunning als bedoeld in het eerste lid een inrichting heeft geëxploiteerd die op grond van verstoring van het woon- en leefsituatie, dan wel op grond van artikel 13b van de Opiumwet, gesloten is geweest.
- 3.
De burgemeester kan de vergunning als bedoeld in het eerste lid weigeren indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de inrichting. Hierbij houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat of wijk, de aard van de inrichting en de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse blootstaat of bloot zal komen te staan.
- 4.
Een vergunning kan voorts worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
- 5.
Voordat toepassing wordt gegeven aan het vierde lid, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.
- 6.
Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
|
2:29a
|
Geen
|
Artikel 2:29A Sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen
- 1.
De burgemeester kan een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet in het belang van de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid of als er naar zijn oordeel sprake is van bijzondere omstandigheden voor een bepaalde duur geheel of gedeeltelijk sluiten.
- 2.
Onverminderd
hetgeen
in artikel 5:24 van de Algemene Wet bestuursrecht is bepaald omtrent de bekendmaking, wordt het bevel tot sluiting tevens bekend gemaakt door een schrijven, waaruit van dat bevel tot sluiting blijkt, aan te brengen op of nabij de toegang(en) van het gebouw of het erf.
- 3.
Een sluiting kan op aanvraag van belanghebbenden door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn
oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.
- 4.
Het is de rechthebbende op het gebouw en/of het erf, verboden om, nadat het bevel tot sluiting bekend is gemaakt op de in het tweede lid aangegeven wijze, daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven.
- 5.
Het is een ieder verboden om, nadat het bevel tot sluiting openbaar bekend gemaakt is op de in het tweede lid aangegeven wijze, in een bij dit bevel gesloten gebouw en/of erf als bezoeker te verblijven.
- 6.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het onderwerp van de regeling van het eerste lid
elders
wordt voorzien in deze verordening of in artikel 13b van de Opiumwet.
|
2:29b
|
Geen
|
Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
- 1.
Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
- 2.
De burgemeester kan een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het eerste lid in ieder geval opleggen bij ernstige en herhaaldelijke:
a. geluid- of geurhinder;
b. hinder van dieren;
c. hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;
d. overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;
e. intimidatie van derden vanuit een woning of een erf;
|
2:30
|
Plakken en kladden
- 1.
Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een roerende of onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.
- 2.
Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een roerende of onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:
- a.
een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;
- b.
met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.
- 3.
Het in het tweede lid verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.
- 4.
Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen. (aanwijzingsbesluit "plakken en kladden, aanplakborden")
- 5.
Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.
- 6.
Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoudvan de meningsuitingen en bekendmakingen.
- 7.
De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.
|
Plakken en kladden
- 1.
Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een roerende of onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.
- 2.
Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een roerende of onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:
- a.
een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;
- b.
met kalk, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.
- 3.
Het verbod, bedoeld in het tweede lid, is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.
- 4.
De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering
terstond
ter inzage af te geven.
- 5.
Het college wijst aanplakborden aan voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen. (aanwijzingsbesluit "plakken en kladden, aanplakborden")
- 6.
Het is verboden de in het vijfde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.
- 7.
Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud daarvan.
|
2:34
|
Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
a. op een openbare plaats op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekomheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair te klimmen of zich te bevinden;
b. zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan gebruikers of bewoners van nabij de openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.
- 2.
Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 of artikel 424, 426bis of 431 Wetboek van Strafrecht.
|
Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
- 1.
Het is verboden op eenopenbare plaats:
a. te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek, omheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;
b. zich op te houden op een wijze die voor andere gebruikers of omwonenden onnodig overlast of hinder veroorzaakt.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de artikelen 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
|
2:34a
|
Geen
|
Verboden gebruik lachgas
Het is verboden in het openbaar gebied lachgas te gebruiken als daardoor hinder ontstaat voor personen of de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt
|
2:37
|
Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen
- a.
zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;
- b.
zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn, gevel of een drempel van een gebouw te zitten, te hangen of te liggen.
- 2.
Het is anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo'n gebouw.
|
Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen
- 1.
Het is verboden zonder redelijk doel:
- a.
in een portiek of poort op te houden;
- b.
in, op of tegen een raamkozijn, gevel of een drempel van een gebouw te zitten, te hangen of te liggen.
- 2.
Het is anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo'n gebouw.
|
2:38
|
Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen, bushokjes, parkeergarages en rijwielstallingen.
|
Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval verstaan portalen, telefooncellen, bushokjes, parkeergarages en rijwielstallingen.
|
2:41
|
Artikel 2:41 Neerzetten van fietsen e.d.
Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:
- a.
dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;
- b.
daardoor die ingang versperd wordt.
|
Artikel 2:41 Neerzetten van fietsen
of bromfietsen
Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek als dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek of als daardoor die ingang versperd wordt.
|
2:42
|
Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.
Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, evenement, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.
|
Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein
en dergelijke
Het is verboden zich op door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen met een fiets of een bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, evenement, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid wordt gehouden die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.
|
2:46a
|
Geen
|
Gevaarlijke honden op eigen terrein
- 1.
Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen als de burgemeester een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod heeft opgelegd als bedoeld in artikel 2:46 en heeft meegedeeld dat hij de hond gevaarlijk acht, dan wel als de hond is opgeleid voor
bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.
- 2.
Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet als:
a. op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de
burgemeester duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht;
b. het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden; en
c. het terrein voorzien is van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan
komen.
|
2:50
|
Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid Wetboek van Strafrecht.
|
Definitie
In deze afdeling wordt onder handelaar verstaan de handelaar aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
|
2:53
|
Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.
|
Definitie
In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in het Vuurwerkbesluit.
|
2:54
|
Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
- 1.
Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.
- 2.
Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.
- 3.
De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429 aanhef en onder 1 Wetboek van Strafrecht.
|
Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
- 1.
Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van het voorkomen van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.
- 2.
Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.
- 3.
De verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1˚, van het Wetboek van Strafrecht.
|
Afd. 16
2:62
|
Geen
|
Afdeling 16 Tegengaan onveilige, niet leefbaar en malafide
ondernemersklimaat
Verbod exploiteren bedrijf zonder benodigde vergunning
- 1.
In dit artikel wordt verstaan onder:
- a.
Exploitant: natuurlijke persoon of personen of de bestuurder(s) van een rechtspersoon
of
hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;
- b.
Beheerder: de exploitant
alsmede
andere natuurlijke personen die de algemene of onmiddellijke leiding hebben over de bedrijfsmatige activiteiten;
- c.
Bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een gebouw, of een daarbij behorend perceel, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.
- 2.
De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waar(op) het verbod uit het derde lid van toepassing is. Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester in of rondom dat gebouw dan wel in dat gebied naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot een of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit of door de exploitant en/of beheerder onder druk staat. Het aanwijzingsbesluit bepaalt de duur van de periode dat de aanwijzing geldt. Deze duur bedraagt maximaal vijf jaar en kan – indien dat met het oog op de bovengenoemde belangen naar het oordeel van de burgemeester nodig
is – eenmalig worden verlengd met
nogmaals
een termijn van maximaal vijf jaar.
- 3.
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen:
- a.
in een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen gebouw of gebied, of
- b.
in een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen gebouw of gebied voor door de burgemeester genoemde bedrijfsmatige activiteiten, of
- c.
in door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen bedrijfsmatige activiteiten.
- 4.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid weigeren:
- a.
in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;
- b.
indien de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;
- c.
indien de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;
- d.
indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met de aanvraag in overeenstemming zal zijn;
- e.
indien niet voldaan is aan de bij of
krachtens
de in dit artikel gestelde eisen met betrekking tot de aanvraag;
- f.
indien er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of
krachtens
de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;
- g.
indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met een
geldend bestemmingsplan, een geldende
beheersverordening
of een geldende omgevingsvergunning in de zin van artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en/of
- h.
indien een of meer beheerders van het bedrijf binnen 3 jaar vóór de indiening van de vergunningaanvraag een bedrijf heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, dat wegens het aantasten van de openbare orde, de aantasting van het woon- en leefklimaat daaronder begrepen, gesloten is geweest dan wel waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken.
- 5.
Naast en in aanvulling op artikel 1:4 kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden aan een exploitatievergunning die wordt verleend
krachtens
het derde lid van deze bepaling, die strekken ter bescherming van de belangen, zoals opgenomen in het vierde lid van deze bepaling.
- 6.
De vergunning wordt aangevraagd door de exploitant. Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld formulier. Bij de aanvraag om een vergunning wordt vermeld voor welke bedrijfsmatige activiteiten de vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en
bescheiden
overgelegd:
- a.
de persoonsgegevens en een geldig identiteitsbewijs van de exploitant of beheerder;
- b.
het adres en telefoonnummer waar de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;
- c.
het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;
- d.
indien van toepassing de verblijftitel van de exploitant of beheerder;
- e.
een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant of beheerder gerechtigd is om in Nederland arbeid te verrichten;
- f.
een verklaring
omtrent
gedrag (VOG);
- g.
een document waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is over de ruimte te beschikken waarin het bedrijf wordt gevestigd.
- h.
naast de bovengenoemde gegevens kunnen gegevens en
bescheiden
worden verlangd van de aanvrager die verband houden met registraties van het specifieke gebouw of de specifieke bedrijfsmatige activiteit, waarop de aangevraagd exploitatievergunning betrekking heeft.
- i.
indien de burgemeester dat nodig acht voor de beoordeling van een aanvraag kan hij verlangen dat aanvullende gegevens worden overgelegd.
- 7.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid intrekken of wijzigen:
- a.
in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;
- b.
indien het gebied door de wijze van de exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;
- c.
indien de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;
- d.
indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is;
- e.
indien er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of
krachtens
de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;
- f.
indien de vestiging of de
exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een geldende
beheersverordening
of een geldende omgevingsvergunning in de zin van artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- g.
indien de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf
danwel
toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed;
- h.
indien er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden;
- i.
indien door het bedrijf de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast;
- j.
indien de voorschriften uit de vergunning niet worden nageleefd en/of
- k.
indien de bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd.
- 8.
Een vergunning kan
ingevolge
artikel 7 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur voorts door de burgemeester worden geweigerd dan wel ingetrokken, indien er sprake is van het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de voornoemde wet. Voordat daaraan toepassing wordt gegeven, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van voornoemde wet, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.
- 9.
De burgemeester kan de sluiting van een gebouw of gedeelte van een gebouw bevelen indien het daarin gevestigde bedrijf in strijd met het verbod uit het derde lid van deze bepaling wordt geëxploiteerd of indien van de situaties als bedoeld in het zevende
lid, sub a tot en met k, van toepassing is.
- 10.
Het is een ieder verboden een
overeenkomstig
het zevende lid van deze bepaling gesloten bedrijf of gebouw te betreden of daarin te verblijven.
- 11.
De sluiting kan door de burgemeester worden opgeheven indien uit later bekend geworden feiten en omstandigheden moet worden afgeleid dat de bescherming van de belangen in verband waarmee deze regeling van kracht is, geen langere sluiting vergen.
- 12.
De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijf waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen één maand, aan de burgemeester te melden en een wijziging van zijn vergunning aan te vragen. De burgemeester verleent een gewijzigde vergunning, als het bedrijf aan de vereisten voldoet. Indien niet binnen een maand na de verandering van omstandigheden een aanvraag wordt ingediend, kan de burgemeester de verleende vergunning intrekken. Een bestaande vergunning vervalt, zodra de vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, in werking treedt.
- 13.
Het is verboden een bedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat een op de vergunning vermelde beheerder in het bedrijf aanwezig is.
- 14.
Het aanwijzingsbesluit geldt voor het aangewezen gebouw, het aangewezen gebied en de aangewezen bedrijfsmatige activiteiten direct na de inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit. Voor bedrijven die vóór de inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit in het aangewezen gebouw of gebied
gevestigd waren en/of zich bezig hielden met de aangewezen bedrijfsmatige activiteiten, dient in het aanwijzingsbesluit een redelijke overgangstermijn geboden te worden, na het verstrijken waarvan het verbod uit het derde lid van toepassing wordt. De overgangstermijn bedraagt minimaal 6 maanden en maximaal 1 jaar.
- 15.
Op de vergunning als bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
|
3:1
|
Afbakening
De artikel 1:2, 1:3 en 1:5 tot en met 1:8 zijn niet van toepassing op het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.
|
Afbakening
De artikelen 1:2 en 1:5 tot en met 1:8 zijn niet van toepassing op het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.
|
3:19
|
Straatprostitutie
Het is verboden zich op of aan de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats, niet zijnde een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend, op te houden met het kennelijke doel zich beschikbaar te stellen voor prostitutie of op of aan de weg ontuchtige handelingen te verrichten als dit kennelijk geschiedt in het kader van prostitutie.
|
Straatprostitutie
Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats, niet zijnde een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend, zich op te houden met het kennelijke doel prostitutie of het verrichten van seksuele handelingen in het kader van prostitutie.
|
4:1
|
Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- a.
Besluit: het Activiteitenbesluit milieubeheer;
- b.
inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;
- c.
houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;
- d.
collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;
- e.
incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;
- f.
geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;
- g.
geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;
- h.
onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.
|
Definities
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- besluit: het Activiteitenbesluit milieubeheer;
- collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;
- gevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;
- gevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;
- houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;
- incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;
- inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, met dien verstande dat de artikelen 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;
- onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.
|
4:2
|
Aanwijzing collectieve festiviteiten
- 1.
De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17 tot en met 2.22 van het Besluit en artikel 4:4 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
- 2.
In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente.
- 3.
Het college maakt de aanwijzing voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.
- 4.
Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.
|
Aanwijzing collectieve festiviteiten
- 1.
De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4:4 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
- 2.
In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente.
- 3.
Het college maakt de aanwijzing voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.
- 4.
Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.
|
4:3
|
Kennisgeving incidentele festiviteiten
- 1.
Het is een inrichting toegestaan maximaal 4 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17 tot en met 2.22 van het Besluit en artikel 4:4 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting tenminste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
- 2.
Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting tenminste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
- 3.
De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.
- 4.
De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.
- 5.
De kennisgeving behoort tot het maximum aantal festiviteiten genoemd in lid 1 en 2 van dit artikel, tenzij deze kennisgeving minimaal 3 werkdagen voor aanvang van de bedoelde festiviteit ingetrokken is.
|
Melding
incidentele festiviteiten
- 1.
Het is een inrichting toegestaan op maximaal 4 dagen of dagdelen per kalenderjaar incidentele festiviteiten te houden waarbij de geluidsnormen, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4:4 van deze verordening, niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting tenminste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.
- 2.
Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 12 dagen of dagdelen per kalenderjaar in verband met de viering van incidentele festiviteiten de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting tenminste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.
- 3.
De melding is gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.
- 4.
De melding wordt geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.
- 5.
De melding behoort tot het maximum aantal festiviteiten genoemd in lid 1 en 2 van dit artikel, tenzij deze kennisgeving minimaal 3 werkdagen voor aanvang van de bedoelde festiviteit ingetrokken is.
|
4:4
|
Onversterkte
muziek
- 1.
Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit, binnen inrichtingen is de onder e opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:
- a.
de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;
- b.
de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;
- c.
de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;
- d.
bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel wordt geen bedrijfsduurcorrectie toegepast.
7.00-19.00 uur 19.00-23.00uur 23.00-7.00uur
LAr.LT op de gevel
van gevoelige
gebouwen 50 dB(A) 45 dB(A) 40 dB(A)
LAr.LT in in- en
aanpandige gevoelige
gebouwen 35 dB(A) 30 dB(A) 25 dB(A)
LAmax op de gevel
van gevoelige
gebouwen 70 dB(A) 65 dB(A) 60 dB(A)
LAmax in in- en
aanpandige gevoelige
gebouwen 55 dB(A) 50 dB(A) 45 dB(A)
- 2.
Voor de duur van 10 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.
- 3.
Het eerste lid geldt niet indien artikel 4:2 of artikel 4:3 van deze verordening van toepassing zijn.
|
Onversterkte
muziek
- 1.
Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer binnen inrichtingen is de in het tweede lid opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:
- a.
de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden als de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;
- b.
de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;
- c.
de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en verblijfsruimten als bedoeld in artikel 1.1, onder d, van het Besluit geluidhinder;
- d.
bij het bepalen van de geluidsniveaus als vermeld in de tabel wordt geen bedrijfsduurcorrectie toegepast.
- 2.
Tabel
7.00-19.00 uur 19.00-23.00uur 23.00-7.00uur LAr.LT op de gevel van gevoelige gebouwen 50 dB(A) 45 dB(A) 40 dB(A) LAr.LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen 35 dB(A) 30 dB(A) 25 dB(A) LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen 70 dB(A) 65 dB(A) 60 dB(A) LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen 55 dB(A) 50 dB(A) 45 dB(A)
- 3.
Voor de duur van 10 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.
- 4.
Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in de artikelen 4:2 of artikel 4:3 van deze verordening.
|
4:4b
|
Geen
|
(Geluid)hinder door motorvoertuigen en bromfietsen
Het is verboden buiten een inrichting zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daarvoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder ontstaat.
|
4:15
|
Aanwijzing kampeerplaatsen
- 1.
Het verbod van artikel 4:14 eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.
- 2.
Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 4:14, vierde lid.
|
Aanwijzing kampeerplaatsen
- 1.
Artikel 4:14, eerste lid, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.
- 2.
Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 4:14, vierde lid.
|
5:8a
|
Geen
|
Parkeren anders dan op de rijbaan
1. Het is verboden een voertuig te parkeren op een door het college aangewezen, niet tot de rijbaan behorend weggedeelte.
2. Het verbod is niet van toepassing op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam.
|
5:19
|
Crossterreinen
- 1.
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
- 2.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:
- a.
in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;
- b.
in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;
- c.
in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.
- 3.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproduktie sportmotoren.
|
Crossterreinen
- 1.
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:
- a.
het voorkomen of beperken van overlast;
- b.
de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;
- c.
de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.
- 3.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproduktie sportmotoren.
|