Wijziging Leidraad invordering gemeentelijke belastingen per 1 januari 2019

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijssen-Holten;

Gelezen het voorstel van de ontvanger van 4 december 2018

Besluit vast te stellen de wijziging van de leidraad invordering publiekrechtelijke vorderingen, besluit van 2 februari 2012, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 16 januari 2018

 

De leidraad invordering publiekrechtelijke vorderingen wordt gewijzigd als volgt.

ARTIKEL I

A

Artikel 1.1.7 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    De eerste alinea vervalt.

  • 2.

    In de laatste alinea wordt voor het eerste gedachtestreepje een nieuw gedachtestreepje ingevoegd:

    • de Nieuwjaarsdag, de Christelijke tweede Paas- en Pinksterdag, de beide Kerstdagen, de Hemelvaartsdag, de dag waarop de verjaardag van de Koning wordt gevierd, de vijfde mei en de Goede Vrijdag, alle met inbegrip van de daaraan voorafgaande en de daarop volgende dag;

  • 3.

    In de laatste alinea, eerste gedachtestreepje vervallen de woorden ‘landelijk of’.

  • 4.

    In de laatste alinea, eerste gedachtestreepje wordt aan het slot een puntkomma toegevoegd.

  • 5.

    In de laatste alinea, tweede gedachtestreepje wordt het woord ‘Kerstmis’ vervangen door: de beide

    • 1.

      Kerstdagen

  • 6.

    In de laatste alinea, tweede gedachtestreepje wordt het woord ‘Nieuwjaar’ vervangen door:

    • 2.

      Nieuwjaarsdag.

B

Artikel 3.3.2 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het vierde gedachtestreepje van de opsomming (“aansprakelijkheidsprocedures”) vervalt.

  • 2.

    Na de opsomming wordt een volzin toegevoegd, luidende:

In afwijking van de vorige volzin geldt voor in hoger beroep te voeren zaken dat altijd toestemming van het college nodig is.

C

In artikel 9 wordt na het vijfde gedachtestreepje ingevoegd:

- verzuim ontvanger bij uitbetaling;

D

Artikel 14.1.10 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In de eerste alinea wordt ‘dan kan de ontvanger kiezen voor een onderhandse verkoop.’ vervangen

door: vraagt de ontvanger de belastingschuldige om instemming met de onderhandse verkoop.

Indien de belastingschuldige zijn instemming niet verleent en daarbij geen redelijk belang heeft, kan de ontvanger besluiten over te gaan tot onderhandse verkoop.

  • 2.

    Na de tweede volzin wordt toegevoegd:

De ontvanger gaat allereerst na of het bod afkomstig is van een onafhankelijke derde. Als de

koopsom direct of indirect uit het vermogen van de belastingschuldige komt, gaat de ontvanger niet akkoord met een onderhandse verkoop.

  • 3.

    De zinsnede ‘De ontvanger moet hierbij rekening houden met’ wordt vervangen door: Daarnaast

houdt de ontvanger rekening met.

  • 4.

    Aan de tweede alinea wordt een volzin toegevoegd, luidend:

De ontvanger heft het beslag niet op wanneer het aangeboden bedrag direct of indirect uit het

vermogen van de belastingschuldige afkomstig is.

E

Artikel 14.1.13 wordt als volgt gewijzigd:

In de derde volzin, beginnend met ‘Dit houdt in dat de ontvanger ...’, wordt ‘gelegd beslag’ vervangen door: een reeds gelegd beslag.

F

Artikel 14.4.1 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In de tweede alinea vervallen de volgende volzinnen: ‘Denk hierbij bijvoorbeeld aan de echtgenoot

met wie de belastingschuldige in gemeenschap van goederen is gehuwd. In dat geval wordt het

derdenbeslag gelegd ten laste van de echtgenoot van de belastingschuldige, als de echtgenoot

alleen gerechtigd is de vermogensbestanddelen te vorderen die onder het beslag vallen.’

  • 2.

    In de derde alinea worden de woorden ‘aan de echtgenoot binnen’ vervangen door: aan degene

aan wie de vordering formeel toebehoort binnen

  • 3.

    In de derde alinea worden de woorden ‘van de echtgenoot is’ vervangen door: van die ander is

G

Na artikel 14.4.5 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidend:

14.4.5a Derdenbeslag en kosten van levensonderhoud

Wanneer de ontvanger derdenbeslag legt als gevolg waarvan de belastingschuldige niet meer kan voorzien in zijn levensonderhoud, verleent de ontvanger zijn medewerking aan (gedeeltelijke) opheffing van het beslag dan wel stelt hij een passend deel van het door de derde betaalde bedrag beschikbaar aan de belastingschuldige. De ontvanger verleent slechts medewerking onder voorwaarde dat de belastingschuldige voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij als gevolg van het beslag gedurende een bepaalde periode niet meer kan voorzien in de kosten van levensonderhoud. Voor de vaststelling van het passend deel gaat de ontvanger uit van de kosten van bestaan als bedoeld in artikel 16 van de regeling.

H

Artikel 14.4.13 wordt vervangen door:

14.4.13. Derdenbeslag onder de Staat, de ontvanger of een openbaar lichaam en het doen van verklaring

Als derdenbeslag wordt gelegd onder de Staat, de ontvanger of een openbaar lichaam, dan is specificatie verplicht; er wordt in dit verband verwezen naar artikel 479 Rv.

De verplichting tot specificatie heeft niet tot doel het verhaal te belemmeren, maar de taak van de Staat, de ontvanger of het openbaar lichaam te verlichten. Dit betekent dat de verklaring in het kader van het derdenbeslag zich niet moet beperken tot de ex artikel 479 Rv genoemde vermogensbestanddelen, maar zich ook moet uitstrekken tot alles wat de geëxecuteerde te vorderen heeft van de Staat, de ontvanger of het openbaar lichaam en wat bij de Staat, de ontvanger of het openbaar lichaam bekend was op het moment van beslaglegging.

I

Artikel 17.1 wordt vervangen door:

17.1 Aanhouden tenuitvoerlegging bij verzet

Als de belastingschuldige zich in rechte verzet tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel, houdt de ontvanger de (verdere) tenuitvoerlegging van het dwangbevel aan, tenzij:

  • de gronden van het verzet voor de ontvanger geen aanleiding vormen om de tenuitvoerlegging aan te houden en

  • de belangen van de gemeente worden geschaad door uitstel van de tenuitvoerlegging.

J

Artikel 19.1.1 wordt als volgt gewijzigd:

In de eerste alinea worden de woorden ‘een brief’ vervangen door: de beschikking

K

Artikel 19.1.8 wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 19.1.8 worden na de eerste volzin twee volzinnen ingevoegd, luidend:

Als de vordering ziet op een belastingschuld die niet tot de gemeenschap behoort, beperkt de ontvanger zijn vordering tot de helft van het voor beslag vatbare deel van de periodieke betalingen. Deze beperking geldt niet als de echtgenoot instemt met verhaal op het geheel.

L

Aan artikel 19.3.5, eerste alinea, wordt een volzin toegevoegd, luidende:

In dat geval past de ontvanger op de beslagvrije voet het percentage toe dat in artikel 1 van de Regeling woonlandbeginsel in de sociale zekerheid 2012 en de bijlage bij die regeling is opgenomen voor het woonland van de belastingschuldige. Eventuele periodieke inkomsten die de belastingschuldige uit zijn woonland geniet, komen in mindering op de beslagvrije voet, nadat het in de vorige volzin bedoelde percentage is toegepast.

M

Artikel 25.2.2, eerste alinea, slotzin, vervalt.

N

Artikel 25.2.2.B wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het opschrift komt te luiden:

25.2.2.b. Nadere gegevens

  • 2.

    De eerste volzin vervalt.

  • 3.

    De zinsnede “De ontvanger kan voorts” wordt vervangen door: De ontvanger kan.

O

Artikel 25.2.5, tweede en derde volzin komen te luiden:

In beginsel vraagt de ontvanger alleen zekerheid als de aard van de belastingschuld dan wel de omvang van de belastingschuld in relatie tot de verhaalsmogelijkheden die bij de ontvanger bekend zijn, daartoe aanleiding geeft. Daarnaast houdt de ontvanger bij zijn beslissing rekening met het aangifte- en betalingsgedrag van de belastingschuldige.

P

Artikel 25.3.2 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In de eerste alinea, tweede volzin, beginnend met ‘Als dit ontbreekt’ wordt de zinsnede ‘verleent de ontvanger uitstel om de verzoeker in de gelegenheid te stellen alsnog zijn verzoek (nader) te motiveren.’ vervangen door:

geeft de ontvanger de belastingschuldige een termijn van ten hoogste een maand om alsnog zijn

verzoek (nader) te motiveren. De termijn begint te lopen vanaf de dagtekening van de kennisgeving

van de ontvanger dat de belastingschuldige zijn verzoek (nader) moet motiveren. De invordering

wordt voor die termijn geschorst.

  • 2.

    De tweede en derde alinea worden vervangen door een nieuwe alinea:

Een langere termijn (of verlenging van de eerder gegeven termijn) is mogelijk als de ontvanger van

oordeel is dat dit redelijk is. Als de belastingschuldige de verleende termijn ongebruikt voorbij laat

gaan, wijst de ontvanger het verzoek om uitstel af.

Q

Aan artikel 25.5.6, derde alinea, wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Voor een belastingschuldige die in het buitenland woont, past de ontvanger op de hiervoor bedoelde betalingscapaciteit het percentage toe dat in artikel 1 van de Regeling woonlandbeginsel in de sociale zekerheid 2012 en de bijlage bij die regeling is opgenomen voor het woonland van de belastingschuldige. Eventuele periodieke inkomsten die de belastingschuldige uit zijn woonland geniet, telt de ontvanger op bij de aldus berekende betalingscapaciteit.

R

In artikel 25.5.6, derde alinea, wordt ‘op de hiervoor bedoelde betalingscapaciteit’ vervangen door: op het normbedrag voor levensonderhoud eerst.

S

In artikel 25.5.7 wordt ‘80% van de betalingscapaciteit (de uitvoeringstolerantie)’ vervangen door: de zogenoemde uitvoeringstolerantie van [20]%.

T

In artikel 26 wordt de derde alinea beginnend met ‘Bij de berekening van de kwijtschelding’ en eindigend met ‘waarin dit percentage is vastgesteld’ vervangen door:

Bij de berekening van de kwijtschelding worden de kosten van bestaan gesteld op minimaal 90% en maximaal 100% van de bijstandsnorm. Voor AOW-gerechtigde personen worden de kosten van bestaan gesteld op minimaal 90% van de bijstandsnorm en maximaal 100% van de toepasselijke, netto AOW-bedragen van de belastingschuldige.

U

In artikel 26.1.2 wordt in de eerste zin het woord ‘opgesteld’ vervangen door ‘vastgesteld’. Dit is ook van toepassing op artikel 26.2.19 bij het eerste gedachtestreepje.

In de tweede alinea van artikel 26.1.2. wordt in de eerste zin het woord ‘bestemde’ vervangen door ‘bestemd’ en de tweede zin komt alsvolgt te luiden: ‘De belastingschuldige wordt alsnog in de gelegenheid gesteld het verzoek binnen 10 dagen in te dienen’.

V

Aan artikel 26.2.3 is toegevoegd:

De waarde van de auto wordt bepaald aan de hand van de ANWB-richtlijnen.

W

Artikel 26.2.15A vervalt.

X

Artikel 26.3.1. vervalt.

Y

Na artikel 26.3.8 wordt een artikel ingevoegd, luidend:

26.3.9 Betaling bedrag saneringsakkoord

Betaling van het bedrag van het saneringsakkoord vindt in beginsel zonder uitstel plaats. De ontvanger kan echter toestaan dat het bedrag in termijnen wordt betaald. Dit kan enkel indien de belastingschuldige een bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent en aannemelijk maakt dat de termijnen, bedoeld in de tweede volzin, evenals de nieuw opkomende fiscale verplichtingen tijdig kunnen worden nagekomen. In het geval de ontvanger betaling in termijnen heeft toegestaan, treedt hij voorwaardelijk toe tot het akkoord. Op de betalingsregeling voor het bedrag van het saneringsakkoord zijn de artikelen 25.6.1 en 25.6.2 van toepassing met dien verstande dat in afwijking van:

  • artikel 25.4.3 van deze leidraad geen verrekening plaatsvindt van belastingteruggaven en andere teruggaven voor zover die materieel zijn ontstaan na de dag waarop het verzoek tot het sluiten van het saneringsakkoord is ingediend;

  • artikel 25.6.1 van deze leidraad de looptijd van twaalf maanden aanvangt op de dag na de dagtekening van de voorwaardelijke beschikking tot kwijtschelding;

  • artikel 25.6.2 van deze leidraad de belastingschuldige nieuw opkomende fiscale en andere financiële verplichtingen, waarvan de invordering aan de ontvanger is opgedragen, niet alleen gedurende de uitstelregeling, maar gedurende de gehele looptijd van de saneringsprocedure nakomt;

- artikel 25.6.2 van deze leidraad de belastingschuldige geen zekerheid hoeft te stellen.

Z

In artikel 31 en artikel 31a wordt ‘Verder’ vervangen door: Er.

AA

Artikel 32.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

32.2. Gemeenschapsschulden

2. De tweede en derde volzin vervallen.

AB

Artikel 33.5 vervalt.

AC

Artikel 63 en 63a wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het opschrift van het artikel komt als volgt te luiden: Artikel 63 tot en met 63ab

  • 2.

    De zinsnede ‘63 en 63a’ wordt vervangen door: 63, 63a, 63aa en 63ab

AD

In artikel 73 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van de opsomming door een puntkomma, toegevoegd:

- wettelijk breed moratorium.

AE

Artikel 73.4.2 wordt als volgt gewijzigd:

Na de woorden ‘leiden tot ontbinding van die rechtspersoon’ wordt ingevoegd: conform artikel 2:19a BW

AF

Artikel 73.5.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

73.5.1. Voorwaarden voor MSNP

2. Voor de bestaande tekst wordt ingevoegd:

Stabilisatiefase

Een schuldhulpverleningstraject vangt in het algemeen aan met een stabilisatie-overeenkomst tussen de schuldenaar en de schuldhulpverlener als hierna bedoeld in onderdeel b. Voor de toepassing van dit artikel wordt met een stabilisatie-overeenkomst gelijkgesteld een schriftelijke mededeling van de schuldhulpverlener waarin staat dat hij activiteiten ontplooit die erop gericht zijn de financiële situatie van de schuldenaar op korte termijn te stabiliseren.

Vanaf de ontvangst van een afschrift van de stabilisatie-overeenkomst neemt de ontvanger gedurende 120 dagen geen dwanginvorderingsmaatregelen. Lopende invorderingsmaatregelen schort de ontvanger op, zo nodig in overleg met de schuldhulpverlener. Daarnaast vindt verrekening alleen plaats met belastingteruggaven die (materieel) zijn ontstaan tot en met de dag waarop het afschrift van de stabilisatie-overeenkomst is ontvangen. Als zich bijzondere omstandigheden voordoen kan de schuldhulpverlener de voormelde termijn in overleg met de ontvanger met maximaal 120 dagen verlengen. Het in deze alinea beschreven terughoudende beleid geldt niet in situaties waarin op voorhand duidelijk is dat de belastingschuldige niet in aanmerking komt voor uitstel van betaling op basis van het hierna in dit artikel beschreven beleid. De ontvanger informeert de schuldhulpverlener hierover.

3. Boven de alinea die begint met de zinsnede “De ontvanger verleent uitstel van betaling voor een periode van maximaal 36 maanden als” wordt het volgende kopje geplaatst:

Schuldregelingsovereenkomst

4. Onder d wordt ‘de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen’ vervangen door: de toepassing van een schuldregeling als bedoeld in artikel 287a FW

AG

Artikel 73.5.2 vervalt.

AH

In artikel 73.5.6 wordt na de laatste volzin toegevoegd:

Voor de gevolgen van een buitengerechtelijk akkoord wordt verwezen naar artikel 73.6.3 van deze leidraad.

AI

Artikel 73.6.2 vervalt.

AJ

Na artikel 73.6.2 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidend:

73.6.2a Betaling bedrag saneringsakkoord

Betaling van het bedrag van het saneringsakkoord vindt in beginsel zonder uitstel plaats. De ontvanger kan toestaan dat het bedrag in termijnen wordt betaald. Dit kan enkel indien belastingschuldige een bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent en aannemelijk maakt dat de termijnen, bedoeld in de tweede volzin, evenals de nieuw opkomende fiscale verplichtingen tijdig zullen worden nagekomen. In dat geval treedt de ontvanger voorwaardelijk toe tot het akkoord. Op de uitstelregeling voor het bedrag van het saneringsakkoord zijn de artikelen 25.6.1 en 25.6.2 van toepassing met dien verstande dat in afwijking van:

  • artikel 25.4.3 van deze leidraad geen verrekening plaatsvindt van belastingteruggaven en andere

teruggaven die materieel zijn ontstaan na de dag waarop het verzoek tot het sluiten van het saneringsakkoord is ingediend;

  • artikel 25.6.1 van deze leidraad de looptijd van twaalf maanden aanvangt op de dag na de dagtekening van de voorwaardelijke beschikking tot kwijtschelding;

  • artikel 25.6.2 van deze leidraad de belastingschuldige nieuw opkomende fiscale en andere financiële verplichtingen, waarvan de invordering aan de ontvanger is opgedragen, niet alleen gedurende de uitstelregeling, maar gedurende de gehele looptijd van de saneringsprocedure nakomt;

  • artikel 25.6.2 van deze leidraad belastingschuldige geen zekerheid hoeft te stellen.

De ontvanger verleent pas kwijtschelding indien het saneringsakkoord in al zijn onderdelen is nagekomen.

Als in het buitengerechtelijk akkoord belastingschulden zijn begrepen waarvoor derden aansprakelijk kunnen worden gesteld, neemt de ontvanger als voorwaarde op dat de kwijtschelding pas wordt geëffectueerd op het moment dat op grond van die aansprakelijkheid geen baten meer kunnen worden verkregen. De ontvanger ziet van deze voorwaarde af als in het aangeboden bedrag de baten in de aansprakelijkheid tot uitdrukking komen.

De ontvanger stemt alleen in met een buitengerechtelijk akkoord als het bodemvoorrecht of de waarde van de bodemzaken tot uitdrukking komt in het aangeboden bedrag.

AK

Na artikel 73.6.6 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

73.6.7. Schuldig nalatig en (buiten)gerechtelijk akkoord

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

AL

Na artikel 73.6.9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

73.7. Wettelijk breed moratorium

Gedurende een door de rechtbank afgekondigde afkoelingsperiode als bedoeld in artikel 5 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, schort de ontvanger lopende invorderingsmaatregelen op. Verrekeningen met belastingteruggaven vinden gedurende de afkoelingsperiode niet plaats, ongeacht de periode waarin die teruggaaf is ontstaan. De afkoelingsperiode is niet van invloed op een eventueel verleend uitstel van betaling of een voorwaardelijk verleende kwijtschelding. Hierop blijft het in deze leidraad opgenomen beleid op de artikelen 25 en 26 van de wet van toepassing. Gedurende de afkoelingsperiode schort de ontvanger de uitbetaling aan een derde op in verband met een executoriaal beslag op belastingteruggaven van de belastingschuldige.

ARTIKEL II  

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 2.

    Dit besluit wordt aangehaald als: Wijziging leidraad invordering gemeentelijke belastingen 2e halfjaar 2018.

 

Rijssen, 6 december 2018

Het college van burgemeester en wethouders,

A.C. Van Eck, A.C.Hofland

de secretaris, de burgemeester,

TOELICHTING

Artikel I, onderdeel A, sub 1 laat een overbodige alinea vervallen. De in deze alinea opgenomen beleidsregel volgt rechtstreeks uit de Invorderingswet 1990 en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Sub 2 tot en met 5 zien op een verduidelijking van de voor invordering minder geschikte dagen. Met artikel I, onderdeel A is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

 

Artikel I, onderdeel B, heeft betrekking op artikel 3.3 van de leidraad. Artikel 3.3 regelt dat toestemming vereist is voor civiele procedures waarin de ontvanger als eisende partij optreedt. Voor een aantal met name genoemde procedures geldt het toestemmingsvereiste niet. Het betreft relatief eenvoudige door de ontvanger zelf te voeren zaken. Tot 1 december 2002 werden alle aansprakelijkheidsprocedures voor de civiele rechter gevoerd. Met de inwerkingtreding per 1 december 2002 van het wetsvoorstel 'Herziening procesrecht inzake aansprakelijkstelling' is dit gewijzigd. Aansprakelijkheidsprocedures die op het civiele recht zijn gebaseerd, voert de ontvanger voor de burgerlijke rechter, aansprakelijkheidsprocedures die op de Invorderingswet 1990 zijn gebaseerd, voert hij voor de fiscale rechter. De gevallen waarin de ontvanger een civiele aansprakelijkheidsprocedure voert, zijn schaars. Bovendien zijn daarmee extra kosten gemoeid in verband met de verplichte procesvertegenwoordiging. Daarom ligt het in de rede dat de ontvanger daarvoor toestemming van het college voor vraagt. Civiele aansprakelijkheidsprocedures zijn om die reden geschrapt uit de opsomming met uitzonderingen. Daarnaast is geregeld dat de ontvanger altijd toestemming van het college moet vragen voor hoger beroep in procedures die hij voor de burgerlijke rechter voert. Het toestemmingsvereiste voor hoger beroep was per 1 juli 2016 al geschrapt. Achteraf bezien is dit ten onrechte gebeurd. Daarom is deze wijziging van artikel 3.3 in dit onderdeel teruggedraaid.

 

In artikel I, onderdeel C, bevat herstel van een omissie (toevoeging aan opsomming van het opschrift van artikel 9.6).

 

Artikel I, onderdeel D, sub 2 en 3 zien op de in artikel 268, tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, geregelde mogelijkheid dat de executant tot onderhandse verkoop van een onroerende zaak overgaat. Artikel 14.1.10 van de leidraad is hierop aangepast door de richtlijnen voor het al dan niet kiezen voor een onderhandse verkoop uit te breiden.

Artikel I, onderdeel D, sub 1 en 4, zien op onderhandse verkoop door de ontvanger.

Anders dan een pandhouder die op grond van artikel 251 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek kan overgaan tot een ‘onderhandse verkoop’ is voor een beslaglegger niet een mogelijkheid geregeld om tot onderhandse verkoop over te gaan. De huidige redactie van artikel 14.1.10 suggereert dat de ontvanger zelfstandig kan overgaan tot onderhandse verkoop. Nu onderhandse verkoop niet wettelijk is geregeld moet de ontvanger, voordat hij overgaat tot onderhandse verkoop, in beginsel toestemming hebben van de belastingschuldige . Met deze wijziging is beoogd dat alvorens de ontvanger overgaat tot onderhandse verkoop, toestemming wordt gevraagd aan de belastingschuldige.

 

De in artikel I, onderdeel E, opgenomen wijzigingen zijn van redactionele aard.

 

Artikel I, onderdeel F, sub 1 ziet op een voorbeeld dat onvolledig is geworden als gevolg van de Wet van 24 april 2017 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet teneinde de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen te beperken die per 1 januari 2018 in werking is getreden. Omdat de Leidraad Invordering 2008 zich niet leent voor het geven van uitgebreide voorbeelden, is besloten om het voorbeeld geheel te schrappen. De wijzigingen in sub 2 en 3 zijn van redactionele aard.

 

Artikel I, onderdeel G, ziet op de situatie waarin de belastingschuldige als rechtstreeks gevolg van een gelegd derdenbeslag, bijvoorbeeld onder de bank, niet meer kan beschikken over de middelen om in zijn levensonderhoud te voorzien. De voorzieningen die in dat geval op verzoek van de belastingschuldige kunnen worden getroffen, hebben het karakter van maatwerk.

 

Artikel I, onderdeel H betreft een te leggen beslag onder de Staat, de ontvanger of een openbaar lichaam. De verplichting van de specificatie heeft tot doel om aan te geven waarop beslag wordt gelegd. Ter verduidelijking is toegevoegd dat de verplichting van specificatie ook geldt als beslag wordt gelegd onder een openbaar lichaam.

 

Artikel I, onderdeel I, ziet op aanhouding van de invordering bij verzet tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel. De tenuitvoerlegging van het dwangbevel waartegen het verzet zich keert, wordt in beginsel aangehouden, tenzij het verzet naar het oordeel van de ontvanger ongegrond is en de belangen van de gemeente als gevolg van de aanhouding onevenredig worden geschaad.

 

In artikel I, onderdeel J is ter verduidelijking aangegeven dat het hier om een beschikking gaat zoals in artikel 19, vijfde lid van de wet is bepaald.

 

Artikel I, onderdeel K, ziet op een verduidelijking van het verhaalsrecht van de ontvanger onder het wetsvoorstel beperking gemeenschap van goederen. Op grond van artikel 1:96 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (nieuw) is het verhaal van de ontvanger voor een niet tot de huwelijksgemeenschap behorende schuld beperkt tot de helft van de opbrengst van het uitgewonnen goed. Belastingschuld die materieel is ontstaan vóór het aangaan van het huwelijk is een schuld die niet tot de gemeenschap behoort. Als de ontvanger voor die schuld door middel van een loonvordering verhaal zoekt op het loon van de echtgenoot, kan hij zich in zijn geheel verhalen op het loon van de echtgenoot. Hierbij moet de ontvanger volgens artikel 1:96 lid 3 Burgerlijk Wetboek, de helft van het verhaalde bedrag ter beschikking stellen aan de echtgenoot.

Om die reden is het verhaal van de ontvanger (beleidsmatig) beperkt tot de helft van het voor beslag vatbare deel van het loon.

 

Artikel I, onderdeel L, bevat een wijziging van artikel 19.3.5 van de leidraad. Dat artikel stelt regels voor situaties waarin beslag wordt gelegd of een vordering wordt gedaan op een periodieke uitkering ten laste van een in het buitenland wonende belastingschuldige. Een schuldenaar die niet in Nederland woont of vast verblijft heeft op grond van artikel 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geen recht op een beslagvrije voet, tenzij hij bij de kantonrechter kan aantonen dat hij onvoldoende middelen van bestaan heeft buiten de vordering waarop beslag is gelegd. Dit is omslachtig. Daarom biedt artikel 19.3.5 de belastingschuldige de mogelijkheid om op basis van te overleggen bewijsstukken de ontvanger te overtuigen dat hij (nagenoeg) uitsluitend periodieke inkomsten uit Nederland ontvangt en onvoldoende middelen van bestaan heeft buiten de vordering waarop de ontvanger beslag heeft gelegd. Uitgangspunt bij het vaststellen van de beslagvrije voet is de in Nederland geldende bijstandsnorm. Die is afgestemd op de noodzakelijke kosten van levensonderhoud in Nederland. Voor landen waar de noodzakelijke kosten van levensonderhoud lager zijn dan in Nederland, leidt het toepassen van de Nederlandse bijstandsnorm tot een beslagvrije voet die hoger is dan het bestaansminimum in het betreffende land. Dit gaat voorbij aan doel en strekking van de regeling van de beslagvrije voet. Door verschillende kantonrechters wordt daarom inmiddels de zogenoemde woonlandfactor toegepast. Dat is een factor die wordt toegepast bij uitkeringen op grond van de sociale zekerheidswetten en die is gebaseerd op de verhouding tussen het kostenniveau in het woonland en dat van Nederland. In navolging daarvan is ook in artikel 19.3.5 van de leidraad deze woonlandfactor opgenomen.

 

De wijziging die in artikel I, onderdeel M, is opgenomen, heeft te maken met de wijze waarop de ontvanger uitstel in verband met bezwaar verleent. Deze is veranderd. Een bezwaarschrift geldt ook als verzoek om uitstel van betaling als het bestreden bedrag niet wordt vermeld in het bezwaarschrift. In verband daarmee is de laatste volzin van artikel 25.2.2, eerste alinea, vervallen. De in artikel 25.2.8 van de leidraad opgenomen voorwaarde dat het niet bestreden bedrag voor de vervaldatum moet zijn betaald, blijft onverkort van toepassing.

 

De in artikel I, onderdeel N, opgenomen wijziging van artikel 25.2.2.B hangt samen met het vervallen van de verplichting om het bestreden bedrag in het bezwaarschrift te vermelden. Zie hiervoor de toelichting op artikel I, onderdeel L, van dit besluit.

 

Artikel I, onderdeel O, bevat een aanpassing van de formulering van artikel 25.2.5 van de leidraad. De achtergrond van deze wijziging is dat niet duidelijk was hoe de genoemde voorwaarden om al dan niet zekerheid te verlangen in hun onderlinge verhouding moeten worden gelezen. De nieuwe tekst van de tweede en derde volzin maakt duidelijk dat de aard van de belastingschuld niet in relatie hoeft te staan tot de verhaalsmogelijkheden. De omvang van de belastingschuld daarentegen wordt door de ontvanger wel gerelateerd aan de verhaalsmogelijkheden. Beide criteria kunnen op zichzelf aanleiding zijn voor de ontvanger om zekerheid te verlangen. Daarnaast is er nog een derde criterium, namelijk het aangifte- en betalingsgedrag van de belastingschuldige. Het aangifte- en betalingsgedrag geeft de ontvanger een aanwijzing of hij te maken heeft met een compliante belastingschuldige of niet. Zowel het gedrag in het jaar waarin om uitstel wordt verzocht, in de jaren daaraan voorafgaand als de verwachting voor de komende jaren is daarbij van belang. Het betreft hier een verduidelijking van de bestaande tekst. Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

 

Artikel I, onderdeel P ziet op het uniformeren van werkwijzen als bij de beoordeling van een verzoek tot uitstel van betaling door de ontvanger nadere informatie wordt opgevraagd. Er wordt aangesloten bij artikel 25.2.2.b van de Leidraad invordering gemeentelijke belastingen. Op grond van dit artikel heeft de belastingschuldige bij een verzoek om uitstel in verband met een ambtshalve opgelegde aanslag of een uit te betalen bedrag een maand de tijd om de opgevraagde informatie te verstrekken. Tijdens deze periode wordt de invordering geschorst. De ontvanger kan de termijn verlengen als hij van oordeel is dat dit redelijk is. Als de belastingschuldige de termijn ongebruikt voorbij laat gaan, wijst de ontvanger het verzoek om uitstel af..

 

In artikel I, onderdeel Q, wordt in artikel 25.5.6 van de leidraad de woonlandfactor opgenomen voor de vaststelling van de betalingscapaciteit van belastingschuldigen die niet in Nederland wonen. Verwezen wordt naar wat in artikel I, onderdeel L, over de woonlandfactor is opgemerkt.

 

Artikel I, onderdeel R, repareert een rekenkundige omissie die bij de introductie op 1 januari 2017 van de woonlandfactor in artikel 25.5.6 is ontstaan. Bedoeld is om bij de berekening van de maandelijkse aflossingscapaciteit rekening te houden met het niveau van de kosten van levensonderhoud in het buitenland. Daarvoor moet de bijstandsnorm worden vermenigvuldigd met de zogenoemde woonlandfactor. In de per 1 januari 2017 gewijzigde tekst van artikel 25.5.6 is abusievelijk de betalingscapaciteit met de woonlandfactor vermenigvuldigd. Gevolg is dat de betalingsregeling bij lagere kosten van levensonderhoud lager in plaats van hoger uitviel.

 

Artikel I, onderdeel S, betreft een wijziging die al eerder in de rijksleidraad is aangebracht. In artikel 25.5.6 is bepaald dat de ontvanger voor een betalingsregeling bij particulieren [80]% van de betalingscapaciteit opeist; de uitvoeringstolerantie is dan [20]%. Deze is in artikel 25.5.7 opgenomen.

 

In artikel I, onderdeel T is opgenomen op welke percentages de kosten van bestaan voor niet-AOW’gerechtigden en voor AOW’gerechtigden zijn gesteld.

 

Artikel 1, onderdeel U betreft een redactionele wijziging.

 

In artikel I, onderdeel V wordt met toepassen van de ANWB-richtlijnen aangesloten bij de praktijk.

 

Artikel I, onderdeel W, houdt verband met invoering van artikel 22a van de Participatiewet. In het geval belastingschuldige met een of meer meerjarige personen een gezamenlijke huishouding voert wordt op basis van artikel 22a van de Participatiewet de ‘Kostendelersnorm’ geregeld. De huidige bepaling in deze leidraad kan vervallen, nu hierin in de regeling wordt voorzien.

 

Artikel 1, onderdeel X, artikel 26.3.1. kan vervallen, omdat aan ondernemers geen kwijtschelding wordt verleend.

 

Artikel I, onderdeel Y, geeft nadere voorwaarden waaronder de ontvanger kan instemmen met gespreide betaling van het bedrag bij een saneringsakkoord nadat sanering van belastingschuld heeft plaatsgevonden en de ondernemer zijn onderneming voortzet. Voor de periode gedurende waarover de gespreide betaling kan plaatsvinden, wordt aangesloten bij het uitstelbeleid voor ondernemers met dien verstande dat belastingschuldige geen zekerheid hoeft te stellen. Daarnaast mag de ontvanger belastingteruggaven die zijn ontstaan na het verzoek tot het sluiten van een buitengerechtelijk akkoord, niet verrekenen en moet de belastingschuldige de lopende verplichtingen gedurende de looptijd van de buitengerechtelijke saneringsprocedure stipt nakomen.

 

Artikel I, onderdeel Z, betreft een redactionele aanpassing.

 

Artikel I, onderdeel AA, bevat een wijziging van artikel 32.2 van de leidraad. De tweede en derde volzin van artikel 32.2, zoals dat artikel tot de inwerkingtreding van dit besluit luidde, waren ontleend aan artikel 102 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Omdat artikel 32.2 van de leidraad op dit punt geen beleid bevatte en de tekst van de genoemde bepaling in het Burgerlijk Wetboek inmiddels is gewijzigd, zijn de tweede en derde volzin van artikel 32.2 vervallen.

 

Artikel I, onderdeel AB vervalt naar aanleiding van het arrest van het Hof Den Bosch (Hof Den Bosch, 19 mei 2017, 15/0117, ECLI:GHSHE:2017:2268). Het Hof oordeelde dat op grond van artikel 33 van de wet niet afgeleid kan worden dat de ontvanger een feitelijke bestuurder aansprakelijk kan stellen.

 

Artikel I, onderdeel AC ziet op de nieuwe artikelen 63aa en 63ab in de wet, die per 1 juli 2018 in werking treden als gevolg van de Wet terugvordering staatssteun. Voor deze artikelen zijn geen beleidsregels gemaakt.

 

Voor een toelichting op artikel I, onderdeel AD, wordt verwezen naar de hierna opgenomen toelichting op artikel I, onderdeel AL.

 

In artikel I, onderdeel AE wordt een verwijzing naar artikel 2:19a van het BW opgenomen met als doel de bestaande tekst te verduidelijken. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

 

Artikel I, onderdelen AF en AG, ziet op een redactionele herschikking van de artikelen 73.5.1 en 73.5.2 van de leidraad. Artikel 73.5.2 bevatte het stabilisatiebeleid dat vooraf gaat aan een schuldregeling in het kader van minnelijke schuldsanering. De minnelijke schuldsaneringsregeling zelf is geregeld in artikel 73.5.1 van de leidraad. Omdat dat geen logische volgorde is, leidde dit in het proces van schuldhulpverlening tot misverstanden. Daarom is de volgorde van de genoemde artikelen omgedraaid. Dit is geregeld door de tekst van artikel 73.5.2 in te voegen in artikel 73.5.1. Inhoudelijk verandert er niets.

De wijziging in sub 4 ziet op een wijziging per 1 januari 2018 van artikel 19a van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. Met deze wijziging toetst de ontvanger niet meer of een belastingschuldige redelijkerwijs in aanmerking komt voor de wettelijke schuldsaneringsregeling. In plaats daarvan toetst de ontvanger aan de criteria van artikel 287a, vijfde lid FW.

 

De in artikel I, onderdeel AH, opgenomen wijziging van artikel 73.5.6 zorgt ervoor dat het onderscheid tussen uitstel van betaling ingevolge MSNP en kwijtschelding in het kader van een buitengerechtelijk akkoord expliciet wordt gemaakt. Als sprake is van een schuldregelingsovereenkomst waarbij de schuld ineens wordt afgekocht tegen finale kwijting – dit wordt aangeduid als een saneringskrediet – treedt de ontvanger toe tot een buitengerechtelijk akkoord door aanvaarding van het betalingsvoorstel van de schuldhulpverlener. Nadat de ontvanger het bedrag dat hem toekomt op grond van het akkoord heeft ontvangen, verleent hij kwijtschelding voor het deel van de belastingschuld dat onbetaald blijft. In dat geval is niet artikel 73.5.6 maar artikel 73.6.3 van de leidraad van toepassing. Er zijn met deze wijziging geen inhoudelijke gevolgen beoogd.

 

In artikel I, onderdelen AI en AJ, kan artikel 73.6.2 vanwege de wijziging van artikel 19a van de regeling met ingang van 1 januari 2018 vervallen. Nu de wijze van toetsen in de regeling is bepaald, hoeft dit niet in de Leidraad invordering gemeentelijke belastingen te worden opgenomen.

De tweede alinea van artikel 73.6.2 wordt vervangen door een nieuw artikel 73.6.2a (opschrift en twee nieuwe alinea’s), waaraan de derde en vierde alinea van artikel 73.6.2 worden toegevoegd. Dit is vormgegeven door de artikelen opnieuw vast te stellen. De wijziging beoogt de ontvanger de mogelijkheid te bieden om onder voorwaarden in te stemmen met gespreide betaling van het akkoordbedrag in de situatie dat ondernemers na de sanering van hun schulden hun onderneming voortzetten. Voor de periode gedurende waarover de gespreide betaling kan plaatsvinden, wordt aangesloten bij het uitstelbeleid voor ondernemers. Dat betekent dat gespreide betaling zich maximaal over 12 maanden mag uitstrekken, te rekenen vanaf de dagtekening van de voorwaardelijke kwijtscheldingsbeschikking. De belastingschuldige hoeft geen zekerheid te stellen. De ontvanger beperkt de verrekening tot teruggaven die materieel zijn ontstaan tot en met de dagtekening van de kwijtscheldingsovereenkomst.

De mogelijkheid van gespreide betaling geldt zowel voor buitengerechtelijke akkoorden op grond van artikel 22a juncto 19a van de regeling, als voor saneringsakkoorden als bedoeld in artikel 21 van de regeling. De ontvanger verleent kwijtschelding onder opschortende voorwaarde. Eerst wanneer de belastingschuldige heeft voldaan aan het saneringsakkoord in al zijn onderdelen, wordt kwijtschelding definitief geëffectueerd.

 

Artikel I, onderdeel AK, bevat een toelichting op de samenloop tussen schuldig nalatig verklaren en (buiten)gerechtelijke akkoorden. Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

De wijziging die is geregeld in artikel I, onderdeel AL, heeft betrekking op de invoering van het zogenoemde wettelijk breed moratorium. Ingevolge artikel 5 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening kan de rechtbank op verzoek van het college van burgemeester en wethouders een afkoelingsperiode van maximaal zes maanden afkondigen. Dit houdt in dat de schuldeiser zijn bevoegdheid tot verhaal op de goederen van de schuldenaar gedurende die periode niet kan uitoefenen. De schuldeiser zet de incasso, inclusief eventuele getroffen executiemaatregelen, tijdelijk stop met als doel de schuldhulpverlener in staat te stellen financieel orde op zaken te stellen. Een onder de ontvanger gelegd derdenbeslag op belastingteruggaven valt onder de executiemaatregelen die moeten worden stilgelegd. Gedurende de afkoelingsperiode zal de ontvanger de uitbetaling aan de beslagleggende deurwaarder dan ook opschorten.

 

Een schuldenaar kan slechts in aanmerking komen voor een breed moratorium als hij is toegelaten tot de gemeentelijke schuldhulpverlening. De afkoelingsperiode vertoont dan ook een sterke gelijkenis met het in artikel 73.5 van de leidraad geregelde stabilisatiebeleid ingeval een schuldhulpverlener om toepassing van de minnelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen verzoekt. De overeenkomst tussen beide regelingen is dat de ontvanger in beide gevallen de lopende invorderingsmaatregelen tijdelijk opschort en eventueel getroffen dwanginvorderingsmaatregelen stil legt. Een belangrijk verschil tussen beide regelingen is echter dat verrekening tijdens de afkoelingsperiode niet is toegestaan omdat dit wordt gezien als een verhaalshandeling. In de stabilisatiefase van een minnelijk schuldsaneringstraject is verrekening daarentegen wel toegestaan voor zover de teruggaaf materieel vóór de toepassing van de stabilisatiefase is ontstaan (zie artikel 73.5 van de leidraad).

 

Voor een ten tijde van de afkondiging van de afkoelingsperiode lopend uitstel van betaling blijft het reguliere uitstelbeleid van kracht. Dit betekent dat als de belastingschuldige niet meer op het uitstel betaalt, de ontvanger het uitstel beëindigt. Hetzelfde geldt voor een voorwaardelijk toegezegde kwijtschelding met een daaraan verbonden betalingsregeling.

 

Artikel II van dit besluit regelt de datum van inwerking van de onderhavige Leidraadwijzigingen

Naar boven