Verordening tot wijziging van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Noordoostpolder 2015

De raad van de gemeente Noordoostpolder,

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 6 november 2018, no. 18.0000778;

 

gezien het advies van de raadscommissie samenlevingszaken van 3 december 2018;

 

gezien het advies van Participatieraad Sociaal domein van 5 oktober 2018;

 

overwegende dat het van groot belang is dat de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 zorgvuldig en correct wordt uitgevoerd; dat ontwikkelingen in de jurisprudentie en veranderingen in landelijke regelgeving enkele wijzigingen in de verordening nodig maken;

 

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 5.4 Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, alsmede gelet op artikel 156 van de Gemeentewet;

 

 

B E S L U I T:

 

vast te stellen de volgende verordening:

 

Verordening tot wijziging van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Noordoostpolder 2015

 

Artikel I  

De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Noordoostpolder 2015 wordt gewijzigd als volgt.

  • A.

    Artikel 1.1, lid 1 sub e. wordt gewijzigd als volgt:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 1.1, lid 1, onder e

Artikel 1.1, lid 1, onder e

e. budgetplan: een plan met daarin de motivatie van de cliënt waarom een persoonsgebonden budget gewenst is, mogelijk door het college aangevuld met de voorwaarden die daar aan verbonden zijn;

e. budgetplan: een plan met daarin de motivatie van de cliënt waarom een persoonsgebonden budget gewenst is. In dit plan maakt cliënt inzichtelijk welke zorg deze wil inkopen voor het beschikbare budget, het bedrag dat per zorgverlener besteed gaat worden, welke resultaten cliënt wil bereiken en hoe de zorg die cliënt wil inkopen hieraan bijdraagt;

 

  • B.

    Van artikel 1.1, lid 1 wordt onder sub s het begrip “Specialistentafel” vervangen door “Specialisten:” en wordt na sub ad., onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, sub ae., af. en ag. toegevoegd luidende:

 

ae. financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een geïndiceerde maatwerkvoorziening bedoeld om deze aan te schaffen voor het te bereiken resultaat;

 

af. toezicht: het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren;

ag. toezichthouder: de ambtelijk toezichthouder als bedoeld in artikel 6.1 van de Wmo 2015 belast met het houden van toezicht op de naleving van het gestelde bij of krachtens de Wmo 2015 en aanvullende bepalingen zoals vastgelegd in de verordening en het beleid.

 

  • C.

    Na artikel 6.1 lid 2 sub f. wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, sub g. toegevoegd luidende:

 

g. cliënt houdt de voor het persoonsgebonden budget van belang zijnde stukken tot maximaal vijf jaar na uitbetaling van het persoonsgebonden budget beschikbaar voor het college, tenzij er sprake is van een besteding van een persoonsgebonden budget waarvoor geen budgetplan wordt vereist.

 

  • D.

    Artikel 6.2 lid 1 wordt toegevoegd, waarna de nummering van de opvolgende leden worden aangepast, en lid 4 tot en met 11 worden toegevoegd, zodat artikel 6.2 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 6.2

Artikel 6.2

Artikel 6.2 Vaststellen hoogte persoonsgebonden budget

 

1. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen,

hulpmiddelen en woningaanpassingen bedraagt in ieder geval niet meer dan de huur- dan wel aanschafprijs van de goedkoopst passende bijdrage, waaronder gerekend onderhoud, reparatie en verzekering zoals die door het college aan de aanbieder verschuldigd is.

 

2. Het college kan de hoogte van het persoonsgebonden budget als bedoeld in het vorige lid vaststellen op basis van een offerte.

 

3. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor diensten is afgeleid van de

tarieven waarvoor het college deze diensten heeft gecontracteerd en bedraagt niet meer dan een percentage van dat tarief, of een vast bedrag.

 

4. Het college stelt nadere regels in het Besluit over de hoogte van het

persoonsgebonden budget voor diensten waaronder in ieder geval:

a. de tarieven van aanbieders waarbij rekening wordt gehouden met overheadkosten en

andere kostencomponenten;

b. de tarieven van het persoonsgebonden budget welke mag worden uitbetaald een persoon die behoort tot het sociale netwerk van de cliënt en de persoon die niet als beroepskracht

wordt aangemerkt;

c. de tarieven bedoeld onder b zijn lager zijn dan de tarieven genoemd onder a.

 

5. Het persoonsgebonden budget moet in ieder geval toereikend zijn om

maatschappelijke ondersteuning in te kunnen kopen welke voldoet aan de

kwaliteitseisen als bedoeld in de wet en in redelijkheid geschikt is voor het doel

waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

                                                                                                                                                                                                       

Artikel 6.2 Vaststellen hoogte persoonsgebonden budget

 

1. De hoogte van een persoonsgebonden budget:

a. wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld budgetplan over hoe hij het persoonsgebonden budget gaat besteden, en

b. wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee is verzekerd dat het persoonsgebonden budget toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en

c. bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

 

2. De hoogte van een persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen, hulpmiddelen en woningaanpassingen bedraagt maximaal de huur- dan wel aanschafprijs van de goedkoopst passende maatwerkvoorziening, inclusief onderhoud, reparatie en verzekering, zoals die door het college aan de aanbieder zou zijn verschuldigd.

3. Het college kan de hoogte van het persoonsgebonden budget als bedoeld in het vorige lid vaststellen op basis van een offerte.

 

4. Onverminderd het bepaalde in het 2e en 3e lid geldt ten aanzien van een complexe woningaanpassing (bouwkundige- of woontechnische woonvoorziening) dat de hoogte van het pgb kan worden afgestemd op:

a. de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de woningaanpassing. Indien de woningaanpassing in zelfwerkzaamheid wordt getroffen

vervallen de loonkosten;

b. het architectenhonorarium, indien dit noodzakelijk is, tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald voor de leden van NLingenieurs en BNA in DNR 2011;

c. de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

d. de leges voor de omgevingsvergunning, voor zover deze betrekking heeft op het treffen van de woningaanpassing;

e. de door college schriftelijk goedgekeurde kostenverhoging, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn.

 

5. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor diensten niet zijnde huishoudelijke ondersteuning welke worden ingekocht:

a. bij een aanbieder die in loondienst werkzaam is bij een organisatie die staat ingeschreven in het Handelsregister als zijnde aanbieder van maatschappelijke ondersteuning, of,

b. bij een aanbieder die niet in loondienst werkzaam is bij een organisatie maar wel als beroepskracht (in opleiding) kan worden aangemerkt,

 

bedraagt in ieder geval niet meer dan 100% van het tarief waarvoor het college deze diensten heeft ingekocht.

 

6. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor diensten niet zijnde huishoudelijke ondersteuning welke worden ingekocht bij een persoon uit het sociale netwerk van de cliënt bedraagt in ieder geval niet meer dan 50% van het tarief waarvoor het college deze diensten heeft ingekocht.

 

7. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke ondersteuning welke wordt ingekocht bij een aanbieder die in loondienst werkzaam is bij een organisatie die staat ingeschreven in het Handelsregister als zijnde aanbieder van maatschappelijke ondersteuning bedraagt in ieder geval niet meer dan 100% van het goedkoopste tarief waarvoor het college deze diensten heeft ingekocht.

 

8. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke ondersteuning welke wordt ingekocht bij een persoon uit het sociale netwerk van de cliënt of een persoon die werkt volgens de landelijke regeling dienstverlening aan huis bedraagt conform de regeling dienstverlening aan huis minimaal het minimumloon, vakantiedagentoeslag en vakantietoeslag.

 

9. Uit het persoonsgebonden budget mogen de reiskosten van de persoon, aan wie het persoonsgebonden budget wordt uitbetaald in verband met het bieden van maatschappelijke ondersteuning bij diensten, worden betaald.

 

10. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor het overnemen van huishoudelijke taken wordt berekend op gehele uren. Indien sprake is van een deel van een uur, wordt het persoonsgebonden budget naar rato, afgerond op minuten.

 

11. Onder diensten als bedoeld in dit artikel kan ook het noodzakelijke vervoer worden verstaan van en naar de locatie waar de maatschappelijke ondersteuning wordt geboden.

 

  • E.

    Artikel 10.1 lid 1 wordt gewijzigd en lid 2 toegevoegd, waarna de nummering van de opvolgende leden worden aangepast, als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 10.1 lid 1 en 2

Artikel 10.1 lid 1 en 2

1. De cliënt is een bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening verschuldigd, zolang hij van de maatwerkvoorziening in natura gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het persoonsgebonden budget is toegekend. De bijdrage in de kosten is verschuldigd overeenkomstig het bepaalde in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en is afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijnechtgenoot.

   

1. De cliënt is een bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening verschuldigd, zolang hij van de maatwerkvoorziening in natura gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het persoonsgebonden budget is toegekend. De bijdrage in de kosten is verschuldigd overeenkomstig het bepaalde in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. 

2. De bijdrage, dan wel het totaal van bijdragen, is gelijk aan de kostprijs, tenzij overeenkomstig hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 een lagere bijdrage is verschuldigd.

 

  • F.

    Hoofdstuk 11 wordt in hoofdstuk 11a gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Hoofdstuk 11 Tegemoetkoming meerkosten

Hoofdstuk 11 Tegemoetkoming

Hoofdstuk 11 Tegemoetkoming meerkosten

 

Artikel 11.1 Aanspraak

 

1. De persoon met een beperking of chronisch psychisch of psychosociaal probleem kan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de met die beperking of chronisch psychisch of psychosociaal probleem verband houdende aantoonbare of aannemelijke meerkosten ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie.

 

2. Onder meerkosten als bedoeld in het eerste lid worden in ieder geval verstaan:

a. verhuis- en herinrichtingskosten;

b. (vervallen);

c. de kosten van het noodzakelijke gebruik van de eigen auto waarvan de persoon zelf bestuurder is in verband met deelname aan het maatschappelijk verkeer als bedoeld in hoofdstuk 9 van de verordening;

d. de kosten van het noodzakelijke te gebruiken vervoer middels een taxi, rolstoel-taxi, of bruikleenauto in verband met deelname aan het maatschappelijk verkeer als bedoeld in hoofdstuk 9 van de verordening;

e. andere aannemelijke meerkosten.

3. De persoon als bedoeld in het eerste lid kan slechts aanspraak maken op een tegemoetkoming indien deze persoon geen aanspraak heeft of kan hebben op een vergoeding van de meerkosten op grond van een voorliggende voorziening.

4. De persoon als bedoeld in het eerste lid kan slechts aanspraak maken op een tegemoetkoming verhuis- en herinrichtingskosten voor zover op deze persoon het primaat van verhuizen van toepassing is als bedoeld in artikel 8.3 van de verordening.

Artikel 11.2 Aanvraag

1. De tegemoetkoming wordt op aanvraag verleend en ingediend voor dat de kosten zijn gemaakt.

2. [Vervallen.]

3. In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming verhuis- en herinrichtingskosten toekennen in het besluit waarin het primaat van verhuizen wordt toegepast als bedoeld in artikel 8.3 van de verordening.

Artikel 11.3 Hoogte tegemoetkoming en uitbetaling

1. De tegemoetkoming voor verhuis- en herinrichtingskosten wordt niet eerder uitbetaald nadat de persoon als bedoeld in artikel 11.1 van de verordening is verhuisd naar de voor hem meest geschikte beschikbare woning gelet op zijn beperkingen in het normale gebruik van de woning.

2. Het college stelt nadere regels waaronder in ieder geval:

a. de hoogte van de tegemoetkoming;

b. de wijze waarop die te gelde kan worden gemaakt;

c. de wijze waarop rekening wordt gehouden met samenvallende vervoersbehoeften voor deelname aan het maatschappelijk verkeer als bedoeld in hoofdstuk 9 van deze verordening; en

d. in welke gevallen de persoon als bedoeld in artikel 11.1 eerste lid geacht wordt andere aannemelijke kosten te hebben als bedoeld in artikel 11.1 tweede lid onderdeel e, waaronder mede begrepen regels over draagkracht en het moment van de aanvraag.

 

3. (vervallen).

Hoofdstuk 11 Tegemoetkoming

Hoofdstuk 11a Tegemoetkoming meerkosten

Artikel 11.1 Aanspraak

1. De persoon met een beperking of chronisch psychisch of psychosociaal probleem kan op grond van artikel 2.1.7. Wmo 2015 en na aanvraag in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de met die beperking of chronisch psychisch of psychosociaal probleem verband houdende aantoonbare of aannemelijke meerkosten ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie.

2. (Vervallen.)

3. (Vervallen.)

4. (Vervallen.)

Artikel 11.2 (Vervallen.)

Artikel 11.3 Hoogte tegemoetkoming en uitbetaling

1. (Vervallen.)

2. Het college stelt nadere regels waaronder in ieder geval:

a. de hoogte van de tegemoetkoming;

b. de wijze waarop die te gelde kan worden gemaakt;

c. (vervallen); en

d. in welke gevallen de persoon als bedoeld in artikel 11.1 eerste lid geacht wordt aannemelijke meerkosten te hebben, waaronder mede begrepen regels over de draagkracht en het moment van de aanvraag.

 

3. (vervallen).

   

 

  • G.

    Na hoofdstuk 11a wordt 11b. toegevoegd luidende:

 

Hoofdstuk 11b Financiële tegemoetkoming

 

Artikel 11.4 Aanspraak

 

1. De financiële tegemoetkoming wordt alleen verstrekt ten aanzien van maatwerkvoorzieningen.

 

2. De onder lid 1 genoemde voorzieningen bestaan uit:

a. een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

b. de kosten van het noodzakelijke gebruik van de eigen auto waarvan de persoon zelf bestuurder is in verband met deelname aan het maatschappelijk verkeer als bedoeld in hoofdstuk 9 van de verordening;

c. de kosten van het noodzakelijke te gebruiken vervoer middels een taxi, rolstoel-taxi, of bruikleenauto in verband met deelname aan het maatschappelijk verkeer als bedoeld in hoofdstuk 9 van de verordening.

 

3. Er bestaat slechts aanspraak op een voorziening als bedoeld in lid 2 onder a voor zover het primaat van verhuizen van toepassing is als bedoeld in artikel 8.3 van de verordening.

 

Artikel 11.5 Voorwaarden

 

1. De tegemoetkoming wordt op aanvraag verleend en ingediend voor dat de kosten zijn gemaakt.

 

2. In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming verhuis- en herinrichtingskosten toekennen in het besluit waarin het primaat van verhuizen wordt toegepast als bedoeld in artikel 8.3 van de verordening.

 

3. Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt in de beschikking vastgelegd:

a. voor welk te bereiken resultaat de financiële tegemoetkoming bestemd is, eventueel aangevuld met een programma van eisen waarin is aangegeven aan welke vereisten de met de financiële tegemoetkoming te realiseren voorziening dient te voldoen;

b. wat de hoogte van de financiële tegemoetkoming is;

c. op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft;

d. bij een besluit tot verlening van een periodieke financiële tegemoetkoming: de geldigheidsduur en de voorschriften waaraan de belanghebbende moet voldoen voordat tot uitbetaling van de tegemoetkoming kan worden overgegaan.

 

4. De tegemoetkoming voor verhuis- en herinrichtingskosten wordt niet eerder uitbetaald nadat de cliënt is verhuisd naar de voor hem meest geschikte beschikbare woning gelet op zijn beperkingen in het normale gebruik van de woning.

 

5. Onverminderd het bepaalde in lid 4 dient uiterlijk 15 maanden na het verlenen van een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten de verhuizing te hebben plaatsgevonden.

 

Artikel 11.6 Nadere regels

 

Het college stelt nadere regels waaronder in ieder geval:

a. de hoogte van de tegemoetkoming;

b. de wijze waarop die te gelde kan worden gemaakt;

c. de wijze waarop rekening wordt gehouden met samenvallende vervoersbehoeften voor deelname aan het maatschappelijk verkeer als bedoeld in hoofdstuk 9 van deze verordening.

 

  • H.

    Na artikel 12.2 wordt artikel 12.2a en 12.2b toegevoegd luidende:

 

Artikel 12.2a Opschorting betaling uit het persoonsgebonden budget door SVB

 

1. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het persoonsgebonden budget voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat:

a. de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

b. de cliënt niet voldoet aan de aan het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden, of

c. de cliënt het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruikt.

 

2. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het persoonsgebonden budget voor de duur van de opname als er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 12.1 onder b.

 

3. Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.

 

Artikel 12.2b Vereisten overeenkomst

 

1. De cliënt sluit een schriftelijke overeenkomst met iedere derde die hij ten laste van zijn persoonsgebonden budget maatschappelijke ondersteuning wenst te laten verlenen, met uitzondering van de derde van wie reeds vervoer is betrokken.

 

2. Overeenkomsten, bedoeld in het eerste lid, worden opgesteld volgens de meest recentelijk door de Sociale verzekeringsbank vastgestelde toepasselijke modelovereenkomsten, die beschikbaar waren gesteld ten tijde van het afsluiten van die overeenkomst.

 

3. Indien er sprake is van een herindicatie wordt een nieuwe overeenkomst afgesloten overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid en tweede lid.

 

  • I.

    Artikel 13.1 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 13.1

Artikel 13.1

Het college zet in op fraudepreventie. Onderdeel daarvan is de wijze waarop het college cliënten informeert over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een

maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik.

Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke taal over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

 

  • J.

    Na artikel 13.2 wordt artikel 13.3 toegevoegd luidende:

 

Artikel 13.3 Toezicht

 

1. Het college ziet toe op de naleving van de bij of krachtens de Wmo 2015 en in deze verordening gestelde regels.

2. Het college wijst daartoe ambtelijk toezichthouders als bedoeld in artikel 6.1 van de Wmo 2015 aan die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het gestelde bij of krachtens de Wmo 2015 en deze verordening.

3. De toezichthouder mag in de rechtmatige uitoefening van de functie gebruik maken van bevoegdheden die op grond van de Awb, de Wmo 2015 en deze verordening zijn toegekend.

 

  • K.

    Artikel 14.5 lid 1 wordt gewijzigd en lid 2, 3, 4 en 5 toegevoegd waarna de nummering van het opvolgende lid wordt aangepast, als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 14.5

Artikel 14.5

Artikel 14.5 Prijs kwaliteitsverhouding

 

1. Het college houdt, in het belang van een goede prijskwaliteitsverhouding

rekening, bij het leveren van diensten door derden, in ieder geval rekening met:

a. de aard en omvang van de te verrichten taken;

b. de voor de sector toepasselijke cao-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

c. een redelijke toeslag voor overheadkosten;

d. een voor de sector reële mate van nonproductiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg, en

e. kosten voor bijscholing van het personeel.

 

Artikel 14.5. Prijs kwaliteitsverhouding

 

1. Om een goede verhouding te waarborgen tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college:

a. een vaste prijs vast; of

b. een reële prijs vast, die geldt als ondergrens voor de vaste prijs.

 

2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

a. overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, en

b. rekening houdend met de continuïteit van de hulpverlening.

 

3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

a. de kosten van de beroepskracht;

b. redelijke overheadkosten;

c. kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

d. reis en opleidingskosten;

e. indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

f. overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

 

4. In afwijking van het eerste lid, kan het college de eis aan inschrijvende partijen stellen om een prijs voor de dienst te hanteren. Deze prijs is gebaseerd op het tweede en derde lid. Het college informeert de gemeenteraad over dit proces.

 

5. Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

 

  • L.

    Na artikel 14.5 wordt artikel 14.5a toegevoegd luidende:

 

Artikel 14. 5a Meldingsregeling calamiteiten en geweld

 

1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

 

2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening zo snel mogelijk maar uiterlijk binnen twee werkdagen aan de toezichthoudend ambtenaar.

 

3. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

 

  • M.

    Na artikel 14.7 lid 2 onderdeel d wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, onderdeel e toegevoegd luidende:

 

e. informatie omtrent toezicht.

 

  • N.

    Na artikel 14.7 lid 3 onderdeel g wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, onderdeel h en i toegevoegd luidende:

 

h. informatie omtrent toezicht;

i. de wijze van verantwoording van het persoonsgebonden budget.

Artikel II Inwerkingtreding

Deze Verordening treedt in werking op 1 januari 2019.

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 17 december 2018.

De griffier, De voorzitter,

Toelichting op de Verordening voor het wijzigen van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Noordoostpolder 2015

De Toelichting op de Verordening voor het wijzigen van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Noordoostpolder 2015 wordt gewijzigd als volgt. De gewijzigde onderdelen bij de toelichting op de verordening sluiten aan bij de gewijzigde onderdelen van de hiervoor beschreven wijzigingen van de verordening.

Artikel I, onderdeel A

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 1.1, lid 1, onder e

Artikel 1.1, lid 1, onder e

Aan het recht op persoonsgebonden budget is voor de cliënt de verplichting verbonden een budgetplan op te stellen.

   

Aan het recht op persoonsgebonden budget is voor de cliënt de verplichting verbonden een budgetplan op te stellen. Mede hieruit moet blijken of cliënt aan de voorwaarden voor toekenning van een PGB voldoet en of door cliënt gewenste ondersteuning redelijkerwijs kan bijdragen aan het doel waarvoor de voorziening wordt afgegeven. Tegelijkertijd biedt dit budgetplan aanknopingspunten voor evaluatie, herindicatie en toezicht op kwaliteit, rechtmatigheid en doelmatigheid. 

 

Artikel I, onderdeel B

Toelichting op nieuwe begrip financiële tegemoetkoming luidt als volgt:

 

Ad ae: financiële tegemoetkoming

De tegemoetkoming is bedoeld om een voorziening mee aan te schaffen voor het te bereiken resultaat. Het is niet per se een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten. De tegemoetkoming moet echter wel in de buurt komen van de daadwerkelijk gemaakte kosten.

 

Ad af: toezicht

Dit begrip spreekt voor zich.

 

Ad af: toezichthouder

Dit begrip spreekt voor zich.

 

Artikel I, onderdeel C

Toelichting op artikel 6.1 lid 2 sub g. luidt als volgt:

 

Voor de besteding van een pgb zal de cliënt een verantwoording moeten afleggen, zodat het college na kan gaan of het pgb is besteed overeenkomstig het budgetplan. De regels voor verantwoording van het pgb worden beschreven in een door het college nader vast te stellen regeling.

 

Artikel I, onderdeel D

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 6.2

Artikel 6.2

Voor vervoersvoorzieningen, hulpmiddelen en woningaanpassingen geldt dat het

persoonsgebonden budget in ieder geval niet meer bedraagt dan het bedrag welke het college zelf verschuldigd zou zijn, waaronder inbegrepen de genoemde kosten. Dat is in overeenstemming met artikel 2.3.6 vijfde lid onder a van de wet en vergelijk CRVB:2012:BX8897. Het college kan de hoogte van het persoonsgebonden budget ook

vaststellen op basis van een offerte.

 

Voor de vaststellen van de hoogte van het persoonsgebonden budget voor diensten zijn in dit artikel de kaders bepaald. De hoogte is afgeleid van een percentage van de tarieven waarvoor het college de diensten heeft gecontracteerd of de hoogte is een vast bedrag. Het college stelt

daarover nadere regels waarbij het zich rekenschap moeten geven van de kaders die in dit artikel zijn gesteld. Die hebben onder meer betrekking op de verschillende tarieven die van toepassing kunnen zijn op aanbieders met of zonder overheadkosten. Naast overheadkosten kunnen ook andere kostencomponenten bepalend zijn voor de hoogte van het persoonsgebonden budget.

 

Ook stelt het college regels voor de tarieven bij besteding van het persoonsgebonden budget aan iemand die behoort tot het sociale netwerk van de cliënt; dat is de persoon bedoeld in

artikel 6.1 tweede lid onder c van de verordening die de maatschappelijke ondersteuning kan bieden die effectiever en doelmatiger is dan de maatwerkvoorziening (in natura) die het

college in voorkomende gevallen zou verlenen. Ook voor nietberoepskrachten

worden regels gesteld voor het tarief. De tarieven voor deze twee groepen zijn lager dan de tarieven voor ‘beroepskrachten’.

 

Artikel 2.1.3 tweede lid onder b van de wet schrijft voor dat het persoonsgebonden budget toereikend moet zijn om daarmee de maatschappelijke ondersteuning in te kunnen kopen welke voldoet aan de kwaliteit met betrekking tot het doel waarvoor het is verstrekt.

In artikel 2.1.3 lid 2 onder b van de wet staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn.

 

In artikel 2.3.6. lid 4 van de wet is bepaald dat bij verordening kan worden bepaald onder welke voorwaarden betreffende het tarief, de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

 

In de memorie van toelichting staat vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het persoonsgebonden budget niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura. Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het persoonsgebonden budget. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3 blz. 39).

 

Uit ECLI:NL:CRVB:2017:1803 volgt dat, gelet op het bepaalde in artikel 2.1.3 lid 2 onder b in combinatie met artikel 2.3.6. lid 4 van de wet, de tariefsdifferentiatie moet worden vastgelegd in de verordening. De bevoegdheid om nadere regels te stellen met betrekking tot de hoogte van het persoonsgebonden budget en het vaststellen van het persoonsgebonden budget mag niet worden gedelegeerd aan het college.

 

In het eerste lid van artikel 6.2

is opgenomen hoe de hoogte van de persoonsgebonden budgetten bepaald wordt. Hierbij wordt het ingediend budgetplan meegenomen, de kostprijs en de tarieven die de gemeente betaalt voor maatwerkvoorzieningen in natura.

 

In lid 2 is bepaald dat voor vervoersvoorzieningen, hulpmiddelen en woningaanpassingen geldt dat het

persoonsgebonden budget in ieder geval niet meer bedraagt dan het bedrag welke het college zelf verschuldigd zou zijn, waaronder inbegrepen de genoemde kosten. Dat is in overeenstemming met artikel 2.3.6 vijfde lid onder a van de wet en vergelijk ECLI:NL:CRVB:2012:BX8897.

Het college kan de hoogte van het persoonsgebonden budget ook

vaststellen op basis van een offerte (lid 3). Ten aanzien van complexe woningaanpassingen is in het 4e lid aangegeven welke specifieke kostensoorten kunnen worden meegenomen bij de bepaling van de hoogte van het pgb.

 

Voor het vaststellen van de hoogte van het persoonsgebonden budget voor diensten zijn in lid 5 e.v. regels gesteld. De hoogte is afgeleid van een percentage van de tarieven waarvoor het college de diensten heeft gecontracteerd of de hoogte is een vast bedrag. De tarieven waarvoor het college de diensten heeft gecontracteerd staan in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Noordoostpolder.

Er zijn onder meer regels gesteld voor de tarieven bij besteding van het persoonsgebonden budget aan iemand die behoort tot het sociale netwerk van de cliënt; dat is de persoon bedoeld in artikel 6.1 tweede lid onder c van de verordening die de maatschappelijke ondersteuning kan bieden die effectiever en doelmatiger is dan de maatwerkvoorziening (in natura) die het college in voorkomende gevallen zou verlenen.

 

Artikel I, onderdeel E

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 10.1 lid 1 en 2

Artikel 10.1 lid 1 en 2

De bijdrage in de kosten wordt opgelegd en geïnd door de CAK conform de regels van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 (AMvB) en is afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.

   

Artikel 10.1 lid 1

De bijdrage in de kosten wordt opgelegd en geïnd door de CAK conform de regels van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 (AMvB). De bijdrage dan wel het totaal van deze bijdragen betreft een vaste, maximale bijdrage van € 17,50 per vier weken voor de cliënt of de gehuwde cliënten tezamen met dien verstande dat gehuwden die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt geen bijdrage zijn verschuldigd. De bijdrage

is onafhankelijk van het zorggebruik, inkomen en vermogen. De vaste, maximale bijdrage geldt niet voor beschermd wonen en opvang in de zin van artikel 1.1.1 Wmo 2015. Hiervoor blijft de bijdragesystematiek ongewijzigd.

 

Artikel 10.1 lid 2

Het totaal van de bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen dan wel pgb’s is gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorzieningen. Een bijdrage ter hoogte van de kostprijs is verschuldigd als dat bedrag lager is dan het overeenkomstig hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 berekende maximum. Als dat maximum echter lager is dan de kostprijs, dan is een bijdrage overeenkomstig het op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 berekende maximum verschuldigd.

 

Artikel I, onderdeel F

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Hoofdstuk 11 Tegemoetkoming meerkosten

Hoofdstuk 11 Tegemoetkoming

Hoofdstuk 11 Tegemoetkoming meerkosten

Artikelsgewijs

In dit hoofdstuk van deze verordening zijn regels opgenomen over de bevoegdheid van het college een tegemoetkoming in de meerkosten te verlenen aan de genoemde doelgroep.

Uit de wettekst blijkt dat het bij de tegemoetkoming niet hoeft te gaan om een cliënt. Gesproken wordt over de persoon met een beperking of chronisch psychisch of psychosociaal probleem die in verband daarmee aantoonbare of aannemelijke meerkosten kan hebben. De tegemoetkoming dient ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie. Het eerste lid bepaalt dat in ieder geval de mogelijkheid bestaat een tegemoetkoming te verlenen voor verhuis- en inrichtingskosten, een sportvoorziening en kosten in verband met het noodzakelijk gebruik van een eigen auto of gebruik van een taxi voor deelname aan het maatschappelijk verkeer.

Het tweede lid bepaalt dat in ieder geval de mogelijkheid bestaat een tegemoetkoming te verlenen voor verhuis- en inrichtingskosten, kosten in verband met het noodzakelijk gebruik van een eigen auto of gebruik van een taxi voor deelname aan het maatschappelijk verkeer, en een forfaitaire tegemoetkoming in verband met meerkosten die de persoon met een beperking of chronisch psychisch of psychosociaal probleem wordt geacht te hebben.

De tegemoetkoming voor verhuiskosten- en inrichtingskosten wordt alleen verstrekt bij toepassing van het primaat van verhuizen als bedoeld in deze verordening.

De hoofdregel is dat de tegemoetkoming op aanvraag wordt verleend en dat deze moet worden ingediend voor dat de kosten worden gemaakt. In afwijking van de hoofdregel kan het college de tegemoetkoming voor verhuiskosten- en inrichtingskosten zonder aanvraag toekennen.

Hierin wordt bepaald dat de tegemoetkoming niet eerder wordt uitbetaald dan nadat de persoon is verhuisd naar een voor hem geschikte beschikbare woning. Zonder verhuizing kan overigens sowieso geen sprake zijn van kosten.

Er wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het delegeren van nadere regels aan het college. Daarmee is het college in staat maatwerk te bieden bij het verlenen van de hier bedoelde tegemoetkoming in de meerkosten. Daarbij zal het college zich wel rekenschap moeten geven van de kaders die in het artikel zijn gesteld.

Het is niet ondenkbaar dat personen als bedoeld in artikel 2.1.7 van de wet meerkosten hebben en ter ondersteuning van hun zelfredzaamheid en participatie aangewezen zouden kunnen zijn op een tegemoetkoming. Daarover stelt het college nadere regels stellen zoals in dit lid is bepaald.

Het is niet ondenkbaar dat personen als bedoeld in artikel 2.1.7 van de wet meerkosten hebben en ter ondersteuning van hun zelfredzaamheid en participatie aangewezen zouden kunnen zijn op een tegemoetkoming. Daarover stelt het college nadere regels stellen zoals in dit lid is bepaald.

Hoofdstuk 11 Tegemoetkoming

Hoofdstuk 11a Tegemoetkoming meerkosten

Artikelsgewijs

In dit hoofdstuk van deze verordening zijn regels opgenomen over de bevoegdheid van het college een tegemoetkoming in de meerkosten te verlenen aan de genoemde doelgroep.

Uit de wettekst blijkt dat het bij de tegemoetkoming niet hoeft te gaan om een cliënt. Gesproken wordt over de persoon met een beperking of chronisch psychisch of psychosociaal probleem die in verband daarmee aantoonbare of aannemelijke meerkosten kan hebben. De tegemoetkoming dient ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie.

Er wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het delegeren van nadere regels aan het college. Daarmee is het college in staat maatwerk te bieden bij het verlenen van de hier bedoelde tegemoetkoming in de meerkosten. Daarbij zal het college zich wel rekenschap moeten geven van de kaders die in het artikel zijn gesteld.

Het is niet ondenkbaar dat personen als bedoeld in artikel 2.1.7 van de wet meerkosten hebben en ter ondersteuning van hun zelfredzaamheid en participatie aangewezen zouden kunnen zijn op een tegemoetkoming. Daarover stelt het college nadere regels zoals in dit lid is bepaald.

   

 

Artikel I, onderdeel G

Toelichting op nieuw hoofdstuk 11b luidt als volgt:

 

Hoofdstuk 11b Financiële tegemoetkoming

Artikelsgewijs

 

Artikel 11.4 Aanspraak

Lid 1.

Dit lid spreekt voor zich. Gewezen kan worden op artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015, waaruit volgt dat een maatwerkvoorziening kan worden verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

 

Lid 2 

Het college kan besluiten om een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten te verstrekken, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning dan de reeds bewoonde woning. Het college maakt de afweging tussen verstrekking van een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten en een woningaanpassing. Een woonvoorziening, en dus ook een verhuiskostenvergoeding is, volgens de WMO-jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, alleen bedoeld voor situaties waarin de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de -te verlaten- woning in direct oorzakelijk verband staan met de beperkingen van de cliënt.

De tegemoetkoming kan ook worden verleend voor kosten in verband met het noodzakelijk gebruik van een eigen auto of gebruik van een taxi voor deelname aan het maatschappelijk verkeer.

 

Lid 3

De tegemoetkoming voor verhuiskosten- en inrichtingskosten kan worden verstrekt bij toepassing van het primaat van verhuizen als bedoeld in deze verordening.

 

Artikel 11.5 Voorwaarden

 

Lid 1 en 2

De hoofdregel is dat de tegemoetkoming op aanvraag wordt verleend en dat deze moet worden ingediend voor dat de kosten worden gemaakt. In afwijking van de hoofdregel kan het college de tegemoetkoming voor verhuiskosten- en inrichtingskosten zonder aanvraag toekennen.

 

Lid 3 bepaalt ten aanzien van de financiële tegemoetkoming wat in de beschikking vermeld wordt. Het gaat hier allereerst om de vermelding van het te bereiken resultaat waarvoor de financiële tegemoetkoming gebruikt dient te worden.

Uiteraard moet ook de hoogte van de financiële tegemoetkoming vermeld worden. Daarnaast moet vermeld worden voor welke duur, voor welke periode de financiële tegemoetkoming wordt verstrekt.

Om te waarborgen dat de verstrekte financiële tegemoetkoming wordt besteed aan een noodzakelijke voorziening en niet aan zaken die los staan van de doelen die met de wet worden beoogd, kunnen bij beschikking voorwaarden worden verbonden aan de verstrekking van een tegemoetkoming op grond van de wet. Deze bepaling, die moet worden bezien in relatie tot de bepalingen uit hoofdstuk 4 en 12 van deze verordening, biedt daartoe de mogelijkheid. 

In lid 4 is bepaald dat de tegemoetkoming niet eerder wordt uitbetaald dan nadat de persoon is verhuisd naar een voor hem geschikte beschikbare woning. Zonder verhuizing kan overigens sowieso geen sprake zijn van kosten.

Lid 5

Uiterlijk 15 maanden na het verlenen van de financiële tegemoetkoming voor verhuizing en inrichting dient de verhuizing te hebben plaatsgevonden. Middels een heronderzoek wordt vastgesteld of de betrokkene is verhuisd. Als dit niet het geval is, wordt op basis van individuele omstandigheden beoordeeld of verlenging van de termijn noodzakelijk wordt geacht. Bij de gereedmelding dient een verklaring te zijn bijgevoegd waaruit blijkt dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend. De gereedmelding wordt tevens beschouwd als een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming. 

 

Artikel 11.6 Nadere regels

 

In dit artikel is bepaald dat de hoogte e.d. van de financiële tegemoetkoming door het college wordt vastgesteld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Noordoostpolder. De hoogte van de verhuis- en herinrichtingskosten is gebaseerd op landelijk toegepaste normbedragen.

 

Artikel I, onderdeel H

Toelichting op nieuw artikel 12.2a en 12.2b luidt als volgt:

 

Artikel 12.2a

 

Lid 1. Opschorten is in sommige gevallen een betere oplossing dan beëindiging, weigering herzien of intrekken. Opschorten geeft ruimte om herstelmaatregelen in te zetten of een nader onderzoek te doen. Het verzoek tot opschorten kan enkel worden gedaan bij een ernstig vermoeden dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet. Ten behoeve van de leesbaarheid van deze verordening zijn de in de wet genoemde omstandigheden opgenomen in lid 1 van dit artikel onder resp. sub a, b en c.

Met de termijn van maximaal dertien weken opschorten is aangesloten bij de termijn zoals deze ook wordt gehanteerd in artikel 4:56 van de Awb en onder de Wet langdurige zorg.

 

Lid 2. De bepaling in lid 2 is opgenomen omdat er situaties waarbij een cliënt tijdelijk geen gebruik kan maken van een PGB door tijdelijke opname in een instelling. In dat geval kan het praktischer zijn het PGB tijdelijk op te schorten.

 

Lid 3. Spreekt voor zich.

  

Artikel 12.2b

 

In dit artikel wordt aangegeven dat de cliënt met de derde bij wie ondersteuning wordt ingekocht altijd een zorgovereenkomst naar het meest recente model van de SVB, op het moment van toekenning van het pgb, sluit. De bedoeling hiervan is tegengaan van misbruik van het pgb.

Het kan voorkomen dat er nog een verouderde zorgovereenkomst wordt gebruikt waarvan de looptijd ten tijde van een heronderzoek nog niet is verstreken. In het derde lid is tot uitdrukking gebracht dat bij een herindicatie een nieuwe zorgovereenkomst volgens de toepasselijke modelovereenkomst wordt afgesloten.

 

Artikel I, onderdeel I

Toelichting op artikel 13.1 wordt toegevoegd als volgt:

 

Artikel 13.1

Het college zet in op fraudepreventie. Onderdeel daarvan is de wijze waarop het college cliënten informeert over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een

maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik.

 

Artikel I, onderdeel J

Toelichting op nieuw artikel 13.3 luidt als volgt:

 

Op grond van de Wmo 2015 heeft het college de wettelijke plicht om toezicht op de naleving van het gestelde bij of krachtens de wet te organiseren. Hiervoor wijst het college een toezichthouder aan.

 

Artikel I, onderdeel K

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 14.5

Artikel 14.5

Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening of diensten gelden eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij moet in ieder geval rekening worden gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden. Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering wordt ook een aantal andere aspecten genoemd waarmee

het college bij het vaststellen van tarieven rekening moet houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die het college door aanbieders wil laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder deskundig personeel inzet

tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is tenminste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden. Bij de prijs kwaliteitsverhouding kunnen eventuele extra taken in verband met de maatwerkvoorziening een rol spelen.

Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening of diensten gelden eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij moet in ieder geval rekening worden gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden. Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering wordt ook een aantal andere aspecten genoemd waarmee

het college bij het vaststellen van tarieven rekening moet houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die het college door aanbieders wil laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder deskundig personeel inzet

tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is tenminste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

 

In het nieuwe artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is nadere invulling gegeven aan de verplichting om in de verordening regels op te nemen met als doel een goede verhouding te waarborgen tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Het artikel bepaalt aan welke eisen tenminste moet worden voldaan om een goede prijs-kwaliteitverhouding te borgen. Dit artikel is van toepassing op alle vormen van Wmo dienstverlening. Uitgezonderd zijn de verstrekking van hulpmiddelen en woningaanpassingen.

   

Eerste lid

In dit artikellid is geregeld dat het college voor het leveren van een dienst door een derde:

een vaste prijs vaststelt; of

een reële prijs vaststelt die als ondergrens geldt voor de vaste prijs.

In het geval het college een reële prijs vaststelt, is het mogelijk dat inschrijvers een hoger tarief dan de reële prijs neerleggen. Het is niet mogelijk een lagere prijs neer te leggen. Stelt het college een vaste prijs vast, dan is het tarief voor de inschrijvers gelijk aan de vaste prijs.

 

Tweede lid

Bij het vaststellen van de prijs moet het college rekening houden met de eisen aan de kwaliteit van de dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht,

en met de continuïteit van de hulpverlening. De aanbieder die de

opdracht gegund krijgt, moet overleggen over het overnemen van personeel met de aanbieder die de opdracht tot dan toe uitvoerde. De gedachte is dat overname van

personeel gemakkelijker verloopt wanneer de gemeente een reële prijs betaalt voor de opdracht.

 

Derde lid

Het college moet de vaste prijs of de reële prijs minimaal baseren op de in dit artikel genoemde kostprijselementen.

 

Vierde lid

Dit lid biedt het college de mogelijkheid om geen vaste of reële prijs te bepalen op basis van de genoemde kostprijselementen maar de bepaling van de hoogte van een reële prijs over te laten aan de inschrijvende partijen.

 

Vijfde lid

Het college bepaalt met welke derde hij een overeenkomst aangaat.

 

NB. Het gewijzigde Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is in werking getreden per 1 juni 2017. Het nieuwe artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 (artikel 14.5 van de verordening) is van toepassing op opdrachten die na de inwerkingtreding van het besluit zijn aangekondigd (zie hoofdstuk 2.2 van de Aanbestedingswet 2012) of gegund (gunningbeslissing).

Op bestaande overeenkomsten is het oude recht van toepassing, tenzij die overeenkomst eenzijdig wordt verlengd. Dit zal met name spelen bij een in de overeenkomst opgenomen beding tot eenzijdige en ongewijzigde verlenging. Na de inwerkingtreding van het besluit kunnen deze bestaande overeenkomsten alleen worden voortgezet indien zij passen binnen het kader van artikel 5.4 (artikel 14.5 van de verordening).

 

Zesde lid

Bij de prijs kwaliteitsverhouding van overige voorzieningen kunnen eventuele extra taken in verband met de maatwerkvoorziening een rol spelen.

 

Artikel I, onderdeel L

Toelichting op nieuw artikel 14.5a luidt als volgt:

 

In dit artikel is vastgelegd dat het college een regeling treft voor het melden van

calamiteiten en geweld bij de levering van een voorziening door een aanbieder. Het college wijst hiervoor een toezichthoudend ambtenaar aan. De toezichthoudend ambtenaar onderzoekt de meldingen en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

     

 

Naar boven